Uitvoeringsregeling Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht 2011

15 oktober 2010

Nr. BS2010032424

Directie Juridische Zaken, Afdeling Wet- en Regelgeving

De Minister van Defensie,

Gelet op de artikelen 4, derde lid, 5, vierde lid, 7, derde lid, 8, eerste lid, 9, vijfde lid, 10, derde lid, en 11 van het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ADR:

Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route;

b. besluit:

Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht;

c. STANAG 4441:

de NATO Standardization Agreement nr. 4441 met de daarbij behorende AASTP-2 ‘Manual of safety principles for the transportation of military ammunition and explosives’, bedoeld in artikel 1 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht met militaire luchtvaartuigen;

d. munitie:

ontplofbare stoffen en voorwerpen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht;

e. meevoeren:

het meenemen van munitie bestemd voor gebruik door de eigen bemanning in het bij het voertuig behorende wapensysteem, inbegrepen munitie behorende tot de uitrusting van de bemanning.

Artikel 2 STANAG 4441

  • 1. Indien door de krijgsmacht munitie wordt vervoerd over de weg dienen de daarop betrekking hebbende gedeelten van de AASTP-2, behorende tot de STANAG 4441 in acht te worden genomen met uitzondering van het in artikel 2.4.1.1. van de AASTP-2 gestelde met betrekking tot de aanwezigheid van een bijrijder.

  • 2. Voor de toepassing van STANAG 4441 wordt onder standard military vehicle in deze regeling begrepen een logistiek voertuig als bedoeld in het besluit.

Artikel 3 Tactisch voertuig

  • 1. Indien een tactisch voertuig niet beschikt over een organieke brandbestrijdingsuitrusting dient op het voertuig een brandblusvoorziening met ten minste twee kilo brandblusmiddel aanwezig te zijn.

  • 2. Met een tactisch voertuig mee te voeren munitie, uitgezonderd munitie behorend tot de uitrusting van de bemanning, dient te worden geplaatst en te worden vastgezet in de daarvoor bestemde inrichting voor het veilig meevoeren van munitie.

  • 3. Een tactisch voertuig mag worden gebruikt voor vervoer van munitie niet behorende tot de eigen uitrusting of het eigen wapensysteem mits:

    • a. het totale netto gewicht van de explosieve stof van die munitie niet meer bedraagt dan 50 kg;

    • b. de munitie wordt vastgezet;

    • c. het vervoer geschiedt in het kader van een schietserie, een operatie of een eindoefening of afsluitende training direct voorafgaande aan een operatie; en

    • d. wordt voldaan aan de bij of krachtens het besluit gestelde regels met betrekking tot logistieke voertuigen met uitzondering van het gestelde in artikel 4 van deze regeling en artikel 5, eerste lid, van het besluit.

Artikel 4 Logistiek voertuig

  • 1. De afscheiding tussen bestuurderscabine en laadruimte moet zijn vervaardigd uit zodanig materiaal dat voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut.

  • 2. In geval van een losstaande ruimte voor de bestuurder moet de constructie van deze ruimte zijn vervaardigd uit materiaal waardoor voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut. De constructie van de buitenzijde van de ruimte met de te transporteren lading moet zijn vervaardigd uit materiaal waardoor voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut.

  • 3. De constructie van een met een voorwand uitgeruste opbouw waarin zich te transporteren ontplofbare stoffen bevinden, dient dusdanig te zijn dat de voorwand geen onderbrekingen vertoont. Als onderbreking wordt niet beschouwd:

    • a. een opening ten behoeve van doorvoer van kabels;

    • b. een opening om de opbouw te kunnen sluiten of te openen;

    • c. technische voorzieningen voor het vastzetten van lading; of

    • d. een geplaatst venster. In geval van een geplaatst venster dient dit hermetisch te zijn gesloten en te zijn vervaardigd van vuurbestendig veiligheidsglas en een vuurbestendig raamwerk.

  • 4. De constructie van het vloeroppervlak van een logistiek voertuig moet zodanig stevig zijn dat de lading veilig kan worden vervoerd en wordt beschermd tegen (weers)invloeden van buitenaf.

    Het vloeroppervlak mag geen onderbrekingen vertonen. Als onderbreking wordt niet beschouwd een opening ten behoeve van doorvoer van kabels of technische voorzieningen voor het vastzetten van lading.

  • 5. Bij een met munitie beladen logistiek voertuig waarvan de carrosserie een afsluitbare laadruimte omvat, moet tijdens het transport de laadruimte worden afgesloten om vrije toegang tot de lading te voorkomen.

  • 6. Indien een logistiek voertuig ter bescherming van de lading met één of meerdere dekzeilen is uitgerust, dient tijdens het vervoer het dekzeil:

    • a. de gehele lading af te dekken;

    • b. bestand te zijn tegen scheuren;

    • c. te zijn vervaardigd van waterdicht materiaal;

    • d. te voldoen aan de in het achtste lid van dit artikel gestelde eisen inzake niet-brandbaarheid;

    • e. de gehele lading beschermen tegen (weers)invloeden van buitenaf en

    • f. deugdelijk te zijn vastgezet.

  • 7. De brandbaarheid van een dekzeil uitgedrukt in mm per minuut dient door de verwervende instantie éénmalig te worden vastgesteld op basis van het gevoerde artikelnummer van het dekzeil en door deze instanties schriftelijk te worden vastgelegd.

  • 8. Bij een met een dekzeil uitgerust logistiek voertuig, ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven, dient het dekzeil inzake brandbaarheid te voldoen aan ISO-norm 3795, waarbij de voortschrijding van een brand een waarde van 100 mm per minuut niet te boven gaat.

  • 9. De motor van een logistiek voertuig dient vóór de voorwand van de laadruimte of onder het laadvlak te zijn geplaatst, waarbij gevaar voor de lading door verwarming van het binnenoppervlak van het laadvlak boven 80 graden Celsius of ontsteking van de lading is uitgesloten.

  • 10. Het brandstofreservoir moet voldoen aan het gestelde in randnummer 9.2.4.3a van het ADR.

  • 11. De nominale spanning van de elektrische verlichting mag niet meer bedragen dan 24 volt.

  • 12. De accu’s moeten op geschikte wijze zijn geplaatst en beschermd tegen schade als gevolg van een botsing en de polen moeten zijn beschermd door een elektrisch isolerend deksel.

  • 13. De constructie van het logistiek voertuig moet zodanig zijn dat bij haar inzet, inbegrepen het gebruik van haar bewapening, de temperatuur van het laadoppervlak danwel een wand nooit hoger wordt dan 80 graden C.

  • 14. Een logistiek voertuig ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven en waarvan de maximale massa meer dan 10 ton bedraagt, dient te zijn voorzien van een antiblokkeer-remsysteem. Een logistiek voertuig ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven en waarvan de maximale massa meer dan 3,5 ton bedraagt, dient te zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer.

  • 15. Een aanhangwagen met een totaal maximum massa van meer dan 750 kg of een oplegger moet zijn voorzien van een reminrichting die op alle wielen werkt en die in werking treedt zodra de bedrijfsrem van het trekkend voertuig in werking wordt gesteld. De constructie dient zodanig te zijn dat de reminrichting de aanhangwagen tot stilstand brengt indien de koppeling tussen het trekkend voertuig en de aanhangwagen breekt.

  • 16. Een aanhangwagen met een totaal maximum massa minder dan of gelijk aan 750 kg moet zijn voorzien van een extra verbinding met het trekkende voertuig zodat in geval van het breken van de koppeling tijdens het rijden de aanhangwagen niet losraakt van het trekkend voertuig.

Artikel 5 Technische keuring

  • 1. Een tactisch en logistiek voertuig dient jaarlijks te worden gekeurd of wordt voldaan aan het gestelde in artikel 4 respectievelijk 5 van het besluit.

  • 2. De technische keuring dient te worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een instantie binnen defensie belast met hogere-echelons onderhoud.

  • 3. De technische keuring kan worden gecombineerd met een periodieke inspectie of onderhoudscontrole.

  • 4. Bij de technische keuring voor een logistiek voertuig dient tevens controle plaats te vinden op aanwezigheid, compleetheid en werking van het bij dat voertuig behorende uitrustingspakket, bedoeld in artikel 5, derde lid, van het besluit.

  • 5. Indien het voertuig is uitgerust met een dekzeil maakt van de technische keuring deel uit een controle of dit dekzeil is vervaardigd van moeilijk brandbaar materiaal.

  • 6. Naast het militair keuringsdocument, bedoeld in artikel 6 van het besluit, wordt een verslag van de bevindingen opgemaakt. Het verslag wordt 18 maanden bewaard.

  • 7. De commandant van de keurende instantie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de keuring, de schriftelijke vastlegging en het bewaren van het verslag met de bevindingen van de technische keuring.

  • 8. Indien het voertuig binnen twee maanden voor de vervaldatum wordt goedgekeurd, mag de oude vervaldatum met een jaar worden verlengd.

Artikel 6 Militair keuringsdocument

  • 1. Voor het militair keuringsdocument wordt het in bijlage A van deze regeling opgenomen model vastgesteld.

  • 2. De datum einde geldigheidsduur van het keuringsdocument moet op het document zijn ingevuld.

  • 3. Een afschrift van het geldige militaire keuringsdocument dient aanwezig te zijn bij de eenheid waar het voertuig organiek is ingedeeld.

  • 4. De commandant van de eenheid waar het voertuig organiek is ingedeeld, is verantwoordelijk voor het bewaken van de geldigheidsduur van het militair keuringsdocument.

Artikel 7 Typen verpakking

  • 1. Als typen verpakking wordt toegestaan UN goedgekeurde verpakkingen, herkenbaar aan het UN kenmerk, als omschreven in deel 6 van het ADR. Tevens zijn toegestaan verpakkingen welke vallen onder en voldoen aan het gestelde in de randnummers 1.6.1.3 en 1.6.1.4 van het ADR.

  • 2. Grote of robuuste munitie die is geassembleerd, mag slechts onverpakt dan wel geplaatst in een krat worden vervoerd, mits:

    • a. deze wordt voorzien van een in zijn hoedanigheid van competente autoriteit door het hoofd van de sectie militaire commissie gevaarlijke stoffen afgegeven verklaring terzake van de gevarengegevens van die munitie; en

    • b. dit geschiedt op een door de commandant der strijdkrachten te bepalen route:

      • behorend tot het bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet aangewezen wegennet waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd; en

      • waarvan de lengte niet meer dan 5 km bedraagt.

Artikel 8 Aanduidingen en aanwijzingen op verpakkingen

  • 1. Verpakkingen van ontplofbare stoffen moeten ten behoeve van een veilige behandeling en juist gebruik van de verpakte voorwerpen en artikelen zijn voorzien van de door de civiele en militaire autoriteiten vastgestelde aanduidingen en aanwijzingen ter identificatie.

  • 2. Aanduidingen en aanwijzingen op verpakkingen van ontplofbare stoffen dienen in overeenstemming te zijn met de in de ministeriële publicaties nr. 40-40 gepubliceerde voorschriften inzake het merken van munitie en van de verpakking van munitie. Voor zover deze voorschriften geen aanduidingen of aanwijzingen voorschrijven, dient te worden voldaan aan het gestelde in deel 5 van het ADR met betrekking tot het markeren en etiketteren van verpakkingen.

  • 3. De aanduidingen en aanwijzingen dienen goed leesbaar, onuitwisbaar en onbedekt te zijn en tenminste op één zijde van de verpakking te zijn aangebracht.

  • 4. Militaire benamingen mogen worden gebruikt als opschrift indien de juiste ADR- vervoersnaam daarvan onderdeel uitmaakt.

  • 5. Indien de omvang van de verpakking dit noodzakelijk maakt, mag een voorgeschreven aanduiding of aanwijzing hierop zijn aangepast onder de voorwaarde, dat de aanduiding of aanwijzing duidelijk zichtbaar is.

  • 6. Munitie die in een tactisch voertuig wordt meegevoerd, hoeft niet te zijn voorzien van de kenmerking en etikettering, bedoeld in deel 5 van het ADR.

Artikel 9 Intrekking

Ingetrokken worden:

a. de regeling van 9 december 1997 van de Staatssecretaris van Defensie, nr. CWW85/089 (Stcrt. 1997, 240);

b. de Aanvullende regelgeving/Bedrijfsvoorschriften Defensie (MP 40-20, Deel C).

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 11 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht 2011.

Deze regeling zal met de toelichting worden geplaatst in de Staatscourant en in de serie Ministeriële publicaties.

Den Haag, 15 oktober 2010

De Minister van Defensie,

J.S.J. Hillen.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht (Bvosk) dat op zijn beurt uitvoering geeft aan artikel 8 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Het systeem van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gaat er van uit dat het militaire vervoer van gevaarlijke stoffen aan dezelfde voorschriften is onderworpen als het niet-militaire vervoer. Slechts voor bepaalde aspecten van het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen met militaire vervoermiddelen kunnen, in verband met de operationele taakuitoefening van de krijgsmacht, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie eigen regels worden gegeven. Voor het overige gelden de regels die bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs) zijn gesteld.

De aspecten waarvoor eigen regels kunnen worden gegeven, betreffen de eisen met betrekking tot de constructie, inrichting en uitrusting van de militaire vervoermiddelen waarmee ontplofbare stoffen en voorwerpen worden vervoerd, de keuring van die vervoermiddelen, eisen met betrekking tot de verpakking van de ontplofbare stoffen en voorwerpen, met inbegrip van de daarbij behorende inrichting of uitrusting en het testen of keuren daarvan en aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking.

In het Bvosk zijn ter uitvoering hiervan regels gesteld. Algemene voorwaarde welke in artikel 2 van het Bvosk aan het verrichten van vervoershandelingen met ontplofbare stoffen en voorwerpen wordt gesteld is dat de bij of krachtens het Bvosk of het Bvgs gestelde regels in acht dienen te worden genomen. Blijkens de toelichting bij het Bvosk is de toevoeging van het Bvgs in artikel 2 Bvosk opgenomen om zeker te stellen dat, wanneer bij het verrichten van de vervoershandelingen met ontplofbare stoffen en voorwerpen de civiele voorschriften worden gevolgd, dit vanzelfsprekend ook is toegestaan.

Het Bvosk voorziet in de mogelijkheid dat terzake van bovengenoemde aspecten bij regeling van de minister van Defensie nadere regels kunnen worden gesteld. Die nadere regelgeving is thans opgenomen in de Regeling houdende uitvoering van het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht (Stcrt. 1997, 240). Die regeling wordt vervangen door de onderhavige regeling.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, Wvgs kan de minister van Defensie van de regels opgenomen in het Bvosk en de onderhavige regeling vrijstelling of ontheffing verlenen. In de Mandaatregeling Defensie Wet vervoer gevaarlijke stoffen 2010 is bepaald wie namens de minister van Defensie hiertoe bevoegd is.

Op grond van artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is notificatie van de onderhavige regeling niet noodzakelijk.

Artikelsgewijs

Artikel 2 STANAG 4441

De NATO Standardization Agreement nr. 4441 inzake the manual of safety principles for the transportation of military ammunition and explosives bevat op het militaire vervoer van munitie toegespitste militaire voorschriften. Algemene norm welke aan het vervoer van munitie over de weg door de krijgsmacht in de onderhavige regeling wordt gesteld, is dat de daarop betrekking hebbende gedeelten van de AASTP-2, behorende tot STANAG 4441 in acht dienen te worden genomen. Dit met uitzondering van het in artikel 2.4.1.1. van de AASTP-2 gestelde met betrekking tot de bijrijder. Terzake van de beveiliging van transporten van munitie zijn voorschriften opgenomen in (een uitvoeringsbepaling van) het Defensie beveiligingsbeleid.

Artikel 3 en 4 Tactische en logistieke voertuigen

In het Bvosk is aangegeven wat onder tactische en logistieke voertuigen moet worden verstaan. Een tactisch voertuig is gedefinieerd als een voertuig ingericht voor het uitvoeren van de operationele taak. In het Bvosk (en de onderhavige regeling) wordt onder logistiek voertuig verstaan een voertuig ingericht voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen. Het Bvosk bevat reeds een aantal voorschriften met betrekking tot de constructie, inrichting en uitrusting van tactische en logistieke voertuigen en laat de ruimte om bij ministeriële regeling ten aanzien van deze aspecten verdere eisen te stellen. De artikelen 3 en 4 van de onderhavige regeling bevatten nadere voorschriften met betrekking tot de constructie, inrichting en uitrusting van tactische en logistieke voertuigen.

Artikel 6 Militair keuringsdocument

Overeenkomstig artikel 7, derde lid, Bvosk wordt in artikel 6 in combinatie met de bijlage A van de onderhavige regeling, bepaald hoe het militair keuringsdocument dient te zijn ingericht. In aanvulling op de in artikel 6, eerste lid, van het Bvosk opgenomen eis dat in het voertuig een geldig militair keuringsdocument aanwezig dient te zijn, wordt in artikel 6 van de onderhavige regeling bepaald dat een afschrift van het geldige keuringsdocument aanwezig dient te zijn bij de eenheid waar het voertuig organiek is ingedeeld.

Artikel 7 en 8 Typen verpakking en aanduidingen en aanwijzingen op verpakkingen

Artikel 8 van het Bvosk geeft aan dat ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten zijn verpakt in bij ministeriele regeling aan te wijzen typen verpakking. Ter uitvoering hiervan wordt in artikel 7, eerste lid, van de onderhavige regeling aangegeven welke typen verpakking zijn toegestaan. Het tweede lid van artikel 8 Bvosk bevat een uitzondering op de regel dat ontplofbare stoffen en voorwerpen verpakt dienen te zijn. In dat geval dient aan een van de twee in artikel 8, tweede lid, Bvosk gestelde voorwaarden te worden voldaan, nl. dat het gaat om ontplofbare voorwerpen waarvan de constructie zodanig robuust en stevig is, dat verpakking uit een oogpunt van gevaarzetting niet nodig is danwel dat verpakking redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Artikel 7, tweede lid, van de onderhavige regeling bevat een nadere verscherping waar het betreft grote of robuuste munitie, welke is geassembleerd.

Artikel 8 van de onderhavige regeling bevat regels met betrekking tot de aanduidingen en aanwijzingen op die verpakkingen.

De Minister van Defensie,

J.S.J. Hillen.

BIJLAGE

A. Model voor het militair keuringsbewijs, bedoeld in artikel 6

Voorzijde:

Voorzijde:

Achterzijde:

Achterzijde:

Naar boven