Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 oktober 2010, nr. BJZ2010025925, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een eenmalige specifieke uitkering voor het opstellen van planstudies en het uitvoeren van proefprojecten in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden (Regeling eenmalige uitkering planstudies en proefprojecten IKS)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden:

programma dat onderdeel uitmaakt van de Innovatieagenda en het werkprogramma Schoon en Zuinig (Kamerstukken II, 2007/08, 31 209, nr. 1);

Innovatieagenda:

Innovatieagenda Energie (Kamerstukken II, 2007/08, 31 530, nr. 1);

kennis- en leertraject:

traject gericht op het delen van kennis ten behoeve van het bereiken van een klimaatneutrale stad;

minister:

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

samenwerkingspartners:

andere bestuursorganen, bedrijven, instellingen of organisaties.

Artikel 2

  • 1. De minister kan in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden op aanvraag eenmalig een specifieke uitkering aan een gemeente verlenen ten behoeve van het opstellen van een planstudie.

  • 2. De minister kan in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden op aanvraag eenmalig een specifieke uitkering aan een gemeente verlenen ten behoeve van het uitvoeren van een proefproject.

Artikel 3

  • 1. Een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt enkel verleend aan een gemeente die voor 16 december 2009 een aanvraag heeft ingediend die aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, voldoet.

  • 2. Een uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt enkel verleend aan een gemeente die voor 15 september 2010 een aanvraag heeft ingediend, die aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, voldoet.

Artikel 4

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt ingediend bij SenterNovem.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een begroting van de kosten voor het opstellen van de planstudie;

    • b. een overzicht van de kosten voor het opstellen van de planstudie die de gemeente of samenwerkingspartners op zich nemen, en

    • c. een kopie van het raadsbesluit waaruit blijkt dat de aanvrager streeft naar een klimaatneutrale stad in 2050 of andere documenten waaruit dit streven blijkt, met in ieder geval een document waaruit de langetermijnvisie van de aanvrager blijkt.

  • 3. Uit een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, blijkt verder in ieder geval, dat de planstudie:

    • a. onderdeel uitmaakt van, of past binnen, een programma om een klimaatneutrale stad te bereiken;

    • b. betrekking heeft op minimaal twee thema’s uit de Innovatieagenda;

    • c. gericht is op de haalbaarheid van een proefproject, en

    • d. gericht is op de procesinnovaties:

      • 1°. ‘een combinatie en integratie van innovaties uit de thematische innovatieprogramma’s’;

      • 2°. ‘het ontwikkelen of implementeren van nieuwe organisatievormen’, of

      • 3°. ‘procesinnovaties die draagvlak bij inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties creëert’.

Artikel 5

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt ingediend bij Agentschap NL.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, kan enkel worden ingediend door een gemeente die voor 19 april 2010 een projectvoorstel heeft ingediend, dat:

    • a. positief is beoordeeld op grond van artikel 7, en,

    • b. na rangschikking op grond van artikel 8 tot één van de acht hoogst gerangschikte projectvoorstellen behoort.

  • 3. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de aanvrager;

    • b. de naam en het adres van de contactpersoon;

    • c. de datum van de aanvraag;

    • d. een beschrijving, de doelstelling en de verwachte resultaten van het proefproject;

    • e. de verwachte begin- en einddatum van het proefproject;

    • f. een uitgewerkte begroting van de proces- en begeleidingskosten van het proefproject;

    • g. de gewenste hoogte van de uitkering;

    • h. een kopie van het raadsbesluit waaruit blijkt dat de aanvrager streeft naar een klimaatneutrale stad in 2050 of andere documenten waaruit dit streven blijkt, met in ieder geval een document waaruit de langetermijnvisie van de aanvrager blijkt;

    • i. een motivering van het innovatieve karakter van het proefproject, en

    • j. overige relevante informatie.

  • 4. Uit een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, blijkt verder in ieder geval:

    • a. wie de samenwerkingspartners zijn;

    • b. wat de geldelijke bijdrage van de gemeente en van de afzonderlijke samenwerkingspartners is aan de uitvoering van het proefproject;

    • c. dat, indien een uitkering wordt verleend, in ieder geval 5 procent van de uitkering benut wordt voor interne en externe kennisoverdracht en dat hierover afstemming met Agentschap NL zal plaatsvinden, en

    • d. hoe over de resultaten van het proefproject wordt gecommuniceerd.

Artikel 6

  • 1. Een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bestaat ten hoogste uit twee pagina’s van A4-formaat met een lettergrootte negen of tien en volgt het modelformulier dat op www.agentschapnl.nl/klimaatneutralesteden staat.

  • 2. Een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de aanvrager;

    • b. de naam en het adres van de contactpersoon;

    • c. de titel van het proefproject;

    • d. een korte omschrijving van de inhoud, het doel en resultaat van het proefproject;

    • e. de gewenste hoogte van de uitkering;

    • f. de verwachte begin- en einddatum van het project;

    • g. een motivering waarom het project past in de plannen van de aanvrager om een klimaatneutrale stad te zijn, en

    • h. een globale begroting van de proces- en begeleidingskosten van het proefproject.

  • 3. Uit een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, blijkt verder in ieder geval:

    • a. wie de samenwerkingspartners zijn;

    • b. wat de geldelijke bijdrage van de gemeente en de afzonderlijke samenwerkingspartners is aan het proefproject;

    • c. hoe elders in Nederland gebruik kan worden gemaakt van de met het project opgedane kennis en ervaring;

    • d. voor zover wordt samengewerkt met een deelgemeente, hoe binnen het grondgebied van de gemeente gebruik kan worden gemaakt van de met het project opgedane kennis en ervaring, en

    • e. dat het proefproject gericht is op:

      • 1°. ‘innovatie op het gebied van organisatie- en samenwerkingsvormen’;

      • 2°. ‘het creëren van draagvlak bij burgers en lokale partijen’, en

      • 3°. ‘het combineren van ideeën en thema’s uit de Innovatieagenda’.

Artikel 7

De minister beoordeelt een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, positief, indien:

  • a. het projectvoorstel aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, voldoet;

  • b. het proefproject betrekking heeft op twee thema’s uit de Innovatieagenda, en

  • c. de aanvrager bereid is actief bij te dragen aan het vormgeven van de programmering en aan de uitvoering van het kennis- en leertraject.

Artikel 8

  • 1. De minister rangschikt de projectvoorstellen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, die op grond van artikel 7 positief zijn beoordeeld, waarbij een projectvoorstel hoger in de rangschikking wordt geplaatst naarmate naar het oordeel van de minister het projectvoorstel een grotere bijdrage levert aan de doelstelling van de uitkering.

  • 2. Bij de rangschikking houdt de minister rekening met:

    • a. de mate van innovatie op het gebied van organisatie- en samenwerkingsvormen;

    • b. de mate van innovatie op het gebied van het creëren van draagvlak bij burgers en lokale partijen;

    • c. de mate van innovatie waarmee ideeën en concepten uit meerdere innovatieprogramma’s worden gecombineerd;

    • d. de mate van samenwerking met andere partijen;

    • e. de mate waarin het proefproject naar verwachting bijdraagt aan het resultaat dat de aanvrager wil bereiken;

    • f. de mate waarin het proefproject naar verwachting herhaald kan worden of bruikbaar is voor andere gemeenten;

    • g. de haalbaarheid van het proefproject;

    • h. de spreiding van de proefprojecten over Nederland, en

    • i. de diversiteit van de thema’s van de Innovatieagenda waarop

    het project betrekking heeft.

  • 3. De minister kan externen inzetten die tot taak hebben projectvoorstellen overeenkomstig het eerste en tweede lid te beoordelen en over de rangschikking een niet bindend advies uit te brengen aan de minister.

Artikel 9

  • 1. Het totale bedrag van de te verlenen uitkeringen op grond van artikel 2, eerste lid, bedraagt €1.000.000,-.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 3. Het totale bedrag van de op grond van artikel 2, tweede lid, te verlenen uitkeringen bedraagt € 5.000.000,–.

  • 4. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het derde lid, over de aanvragen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in de volgorde van de hoogte in de rangschikking van de bij de aanvragen behorende projectvoorstellen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 10

  • 1. Een uitkering op grond van artikel 2, eerste lid, bedraagt tenminste € 50.000 en ten hoogste € 150.000 per aanvraag.

  • 2. Een uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per aanvraag.

  • 3. Zolang een uitkering nog niet is vastgesteld kan de minister de beschikking tot verlening van de uitkering intrekken of ten nadele van de gemeente waaraan de uitkering is verleend wijzigen, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b. de gemeente waaraan de uitkering is verleend niet heeft voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen, of

    • c. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

  • 4. Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 11

Een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, wordt verleend ten behoeve van de noodzakelijke, rechtstreeks aan het opstellen van de planstudie onderscheidenlijk het uitvoeren van het proefproject toe te rekenen kosten, bestaande uit:

  • a. de loonkosten van medewerkers die bij het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van het proefproject betrokken zijn, berekend op basis van het brutoloon van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600, of

  • b. de aan derden verschuldigde kosten voor door hen verleende diensten met betrekking tot het proces en de begeleiding.

Artikel 12

  • 1. De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2, eerste lid, betaalt 50% van de kosten, bedoeld in artikel 11, uit eigen middelen of met behulp van middelen van samenwerkingspartners.

  • 2. De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2, tweede lid, betaalt een substantieel deel van de kosten, bedoeld in artikel 11, uit eigen middelen of met behulp van middelen van samenwerkingspartners.

  • 3. Voor zover het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van het proefproject al dan niet gedeeltelijk wordt betaald met een andere uitkering van het Rijk, wordt een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, zodanig vastgesteld dat het totaal van de uitkeringen niet hoger is dan de totale uitkering die op grond van deze regeling kan worden verstrekt.

Artikel 13

De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2:

  • a. besteedt het verleende bedrag uitsluitend aan kosten als bedoeld in artikel 11;

  • b. neemt actief deel aan het kennis- en leertraject, en

  • c. neemt bij het opstellen van de planstudie of de uitvoer van het proefproject alle toepasselijke wet- en regelgeving in acht, waaronder in ieder geval wordt verstaan de toepasselijke Europese regels inzake aanbesteding, mededinging en staatssteun.

Artikel 14

De minister kan aan een gemeente een voorschot van 100% van het verleende bedrag uitkeren.

Artikel 15

  • 1. Indien in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, is opgenomen dat het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van een proefproject is afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2. Nadat de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, neemt de minister een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3. Het bedrag van de uitkering wordt overeenkomstig de vaststelling, binnen 6 weken na vaststelling, betaald onder verrekening van uitgekeerde voorschotten.

Artikel 16

De minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

  • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b. de gemeente waaraan de uitkering is verleend niet heeft voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen, of

  • c. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

Artikel 17

In afwijking van artikel 15, kan de minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente waaraan de uitkering is verleend wordt gewijzigd.

Artikel 18

De minister kan onverschuldigd uitgekeerde bedragen terugvorderen.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 november 2009.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eenmalige uitkering planstudies en proefprojecten IKS.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 oktober 2010

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

TOELICHTING

Het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden (IKS) is een onderdeel van de Innovatieagenda Energie en het uitvoeringsprogramma Schoon en Zuinig. Het programma stimuleert gemeenten om integrale gebiedsgerichte projecten uit te voeren en faciliteert gemeenten met (proces)innovaties, kennis en handreikingen om klimaatneutraliteit te bereiken. Bij ongewijzigd beleid zullen de steden de doelstelling klimaatneutraal pas in 2080 bereiken. Met het IKS zullen steden deze doelstelling minstens dertig jaar eerder bereiken.

Het IKS bestaat uit 3 projectlijnen. De eerste projectlijn betreft de ‘planstudies’ en de tweede projectlijn betreft de ‘proefprojecten’. De eerste en de tweede projectlijn hebben, naast de realisering van klimaatneutrale steden, als doel de derde projectlijn inhoud te geven. De derde projectlijn betreft het kennis- en leertraject. Het kennis- en leertraject bestaat uit de volgende programmalijnen:

  • het doen van specifieke onderzoeken en het ontsluiten van specifieke kennis voor de gemeente;

  • het realiseren en evalueren van concrete proefprojecten rond integrale gebiedsontwikkeling, procesinnovaties op het gebied van organisatievormen, samenwerking, participatie alsmede draagvlak, en

  • het organiseren van kennisoverdracht met betrekking tot leerervaringen, innovaties, ontwikkelde instrumenten, nieuwe vaardigheden naar alle gemeenten, steden, regio’s en andere geïnteresseerden.

Voor de realisering van de eerste en tweede projectlijn is voor het opstellen van planstudies door gemeenten en voor het uitvoeren van proefprojecten een budget van 1 miljoen euro, respectievelijk 5 miljoen euro, uit het Fonds Economische Structuurversterking (hierna: FES) vrijgemaakt. Deze bedragen zullen overeenkomstig de onderhavige regeling aan gemeenten worden uitgekeerd.

Ingevolge artikel 15a, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw) zou dit geld, aangezien het specifieke uitkeringen betreft met een budget tot 10 miljoen euro, eigenlijk uitgekeerd moeten worden door middel van de verzameluitkering. Echter, vanwege de verantwoordingseisen die voortvloeien uit de Wet Fonds economische structuurversterking is het momenteel nog niet mogelijk om specifieke uitkeringen die gefinancierd worden met middelen uit het FES, over te hevelen naar het Gemeentefonds of het Provinciefonds of op te nemen in de verzameluitkering. Er is derhalve bij deze uitkeringen voor gekozen aan te sluiten bij artikel 17, vijfde lid, van de Fvw, waarin is bepaald, dat eenmalige specifieke uitkeringen geregeld kunnen worden bij ministeriële regeling. Op grond van artikel 17a van de Fvw legt de gemeente overeenkomstig het systeem van single information single audit (SISA) financiële verantwoording af.

In verband met de problematiek met betrekking tot het uitkeren van FES-geld, heeft enige onduidelijkheid bestaan over de geëigende juridische wijze waarop het geld aan de gemeenten uitgekeerd kon worden. Daarom is ten behoeve van de eerste projectlijn de ‘Circulaire van 2 november 2009, nr. DGM/K&L 2009060686, ter bekendmaking van de wijze van verkrijging van een bijdrage uit het Gemeentefonds voor planstudies op grond van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden’ (Stcrt. 2009, nr. 16874) (hierna: circulaire) gepubliceerd en is ten behoeve van de tweede projectlijn op 19 februari 2010 de brief ‘Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden; uitvoering proefprojecten’ (kenmerk DGM/K&L 2010004662) (hierna: brief) naar alle gemeenten gestuurd.

Naar aanleiding van de circulaire konden gemeenten een uitkering aanvragen voor het opstellen van planstudies. Naar aanleiding van de brief konden gemeenten een projectvoorstel indienen en, als het projectvoorstel positief was beoordeeld en na rangschikking tot één van de hoogste gerangschikte projectvoorstellen behoorde, een uitkering aanvragen voor het uitvoeren van een proefproject.

Om strijd met regels in de Fvw te voorkomen wordt het uitkeren van het geld nu echter in de onderhavige ministeriële regeling op grond van artikel 17, vijfde lid, van de Fvw, geregeld en kan niet meer worden uitgegaan van de circulaire en de brief. De voorwaarden die in de onderhavige ministeriële regeling zijn opgenomen zijn echter grotendeels identiek aan voorwaarden die reeds in de circulaire en de brief werden gebruikt. Er vindt dus geen inhoudelijke wijziging plaats.

Artikel 2, eerste lid, regelt, dat gemeenten een uitkering kunnen aanvragen voor het opstellen van planstudies. In artikel 2, tweede lid, in samenhang met artikel 5, tweede lid, is vastgelegd, dat gemeenten die een projectvoorstel hebben ingediend, een uitkering kunnen aanvragen voor het uitvoeren van een proefproject. Het projectvoorstel moet dan wel op grond van artikel 7 positief zijn beoordeeld en op grond van artikel 8 als een van de hoogste in de rangschikking zijn geplaatst.

De voorwaarden die verbonden zijn aan de uitkeringen, waren ook al in de circulaire en in de brief bekendgemaakt. Zo is in de bijlage bij de circulaire en in de bijlage bij de brief aangegeven, dat de verleende uitkering besteed moet worden aan loonkosten en aan derden verschuldigde kosten. Dit is vastgelegd in artikel 11, in samenhang met artikel 13, onderdeel a. Aangezien het geld onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten, is het van belang dat de gemeenten daarbij alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun, mededinging en aanbesteding (artikel 13, onderdeel c). Verder is zowel in de circulaire, als in de brief aangegeven, dat de uitkering enkel onder voorwaarden gecumuleerd mag worden met andere uitkeringen of subsidies (artikel 12, derde lid) en dat de aanvrager bereid moet zijn deel te nemen aan het kennistraject (artikel  3, onderdeel b).

In de circulaire was tevens aangegeven, dat slechts een bijdrage wordt verstrekt indien de gemeente, al dan niet met de samenwerkingspartners, 50% van de kosten voor het opstellen van de planstudie draagt. Dit is vastgelegd in artikel 12, eerste lid. In artikel 12, tweede lid, is vastgelegd, dat de gemeenten met de samenwerkingspartners voor een substantieel deel van de kosten van de uitvoering van de proefprojecten moet zorgen. Ook dit was reeds in de brief bekend gemaakt.

Verlening en vaststelling van de in deze regeling geregelde uitkeringen geschiedt overeenkomstig de systematiek in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor subsidieverlening en -vaststelling. Op grond van artikel 2 kan een uitkering aan de gemeente worden verleend. Vervolgens kan aan deze gemeente een voorschot worden uitgekeerd op grond van artikel 14. Nadat de planstudie is opgesteld of het proefproject is uitgevoerd, dient de gemeente een aanvraag tot vaststelling van de uitkering in. Dat gebeurt automatisch op het moment dat de gemeente de financiële verantwoording aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister van BZK) stuurt. Vervolgens stelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: de Minister), nadat deze de financiële verantwoording van de Minister van BZK heeft ontvangen, het uit te keren bedrag vast (artikel 15).

De Minister heeft op meerdere momenten de mogelijkheid de uitkering in te trekken of te verlagen en de mogelijkheid om het teveel verleende of voorgeschoten geld terug te vorderen (artikel 10, derde en vierde lid, en de artikelen 16 en 18). De Minister kan een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien hij de verlening of vaststelling van de uitkering intrekt of verlaagd (artikel 17).

In afwijking van het in het ‘Kabinetsplan aanpak administratieve lasten’ opgenomen algemene uitgangspunt om voor de inwerkingtreding van ministeriële regelingen vier vaste data te hanteren, te weten 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober en 1 juli, (Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309), treedt deze regeling ingevolge artikel 19 in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 november 2009, omdat op deze dag de circulaire werd gepubliceerd. Ook zal, in afwijking van het zojuist genoemde Kabinetsplan, de invoeringstermijn van deze ministeriële regeling korter dan twee maanden zijn.

In het ‘Kabinetsplan aanpak administratieve lasten’ is reeds aangegeven, dat indien er sprake is van private of publieke voor- of nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering, een uitzondering gemaakt kan worden op de vaste data voor inwerkingtreding en de invoeringstermijn van twee maanden. Daar is in het voorliggende geval sprake van, omdat zonder vaststelling van deze regeling geen afhandeling van uitkeringsaanvragen kan plaatsvinden en bijzondere voorzieningen zullen moeten worden getroffen voor de tegemoetkoming in kosten gemaakt voor de hierboven genoemde planstudies en proefprojecten.

Aan deze regeling zijn geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven verbonden, aangezien het een uitkering aan gemeenten betreft. De extra lasten die gemeenten ondervinden, zoals bij het afleggen van financiële verantwoording, zijn inherent aan het ontvangen van de uitkering.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

Naar boven