TOELICHTING
I. Algemeen
§ 1. Doel van de regeling
Op 23 mei 2007 is een Europese richtlijn vastgesteld met betrekking tot het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen
(Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische
artikelen (PbEU L 154), in de wandeling ook ‘de Pyrorichtlijn’ genoemd). De onderhavige regeling strekt tot implementatie
van deze richtlijn, voor zover implementatie niet geschiedt in een andere regeling. De Pyrorichtlijn had uiterlijk op 4 januari
2010 moeten zijn geïmplementeerd in de nationale regelgeving. (artikel 21, eerste lid, van de richtlijn). De nieuwe bepalingen
moeten vanaf 4 juli 2013 worden toegepast voor de pyrotechnische artikelen waarop deze regeling betrekking heeft (artikel
21, tweede lid, van de richtlijn). In deze toelichting is een transponeringstabel opgenomen die per artikel van de Pyrorichtlijn
aangeeft in welke bepaling van deze of een andere wettelijke regeling het is geïmplementeerd (paragraaf 13).
Gelet op het bepaalde in het zesde lid van artikel 21.6 van de Wet milieubeheer, heeft de onderhavige regeling de vorm van
een ministeriële regeling, en niet van een algemene maatregel van bestuur, Uit genoemde bepaling volgt dat regels die uitsluitend
strekken tot implementatie van een Europese richtlijn, en ingevolge de Wet milieubeheer bij algemene maatregel zouden worden
vastgesteld, in afwijking daarvan worden geregeld bij ministeriële regeling.
De regeling heeft geen betrekking op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik; deze beide categorieën blijven
geregeld in het Vuurwerkbesluit, dat eveneens is aangepast met het oog op de Pyrorichtlijn. Evenmin heeft deze regeling betrekking
op pyrotechnische artikelen die niet vallen binnen de reikwijdte van de Pyrorichtlijn, zoals explosieven en munitie.
Deze regeling bevat regels met betrekking tot pyrotechnische artikelen behorende tot de categorieën P1 en P2, zoals genoemd
in de Pyrorichtlijn. Concreet valt hierbij onder meer te denken aan verfbommen in geldkoffers, gasontwikkelaars in airbags
en signaalartikelen. Categorie P1 betreft artikelen die weinig gevaar opleveren, categorie P2 betreft artikelen die alleen
door personen met gespecialiseerde kennis mogen worden gebruikt. In onderstaande tabel is een gecomprimeerd overzicht gegeven
van de soorten artikelen waarvoor in Europees verband normen zullen worden opgesteld.
Aanduiding | Toelichting |
---|
veiligheidsartikelen autoindustrie | (gasontwikkelaars voor) airbags, gordelspanners |
Ontstekers | verschillende uitvoeringen, zoals elektrisch, mechanisch etc. |
Primers | primair ontsteekmiddel, onderdeel van de reactieketen |
Signaal artikelen | produceert rook, licht of geluid om te waarschuwen of te markeren. Voor diverse toepassingen in diverse omgevingen |
Lijnwerpraketten | Voor het over grote afstand overbrengen van (reddings)lijnen |
Modelraketmotoren | |
Artikelen voor weerbeïnvloeding | anti-hagel, regenopwekking |
Artikelen voor ongediertebestrijding en vogelverschrikking | Onbekend of die in Nederland gebruikt worden |
Bedieningsartikelen | explosieve bouten, las- en snijbewerkingen (rail-lassen), snelsluiters en dergelijke |
Brandblusinstallatie | |
Beveiligingsartikelen | verfbomkoffer |
De Pyrorichtlijn geldt zowel voor de lidstaten van de Europese Unie als voor de staten die partij zijn bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), en dus ook voor IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. Het gebied van de Europese
Unie en de EER moet voor de Pyrorichtlijn als één geheel worden gezien. Als een pyrotechnisch artikel bijvoorbeeld in Noorwegen
in de handel wordt gebracht, is het in het gebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing
is, in de handel gebracht. Tot dat gebied behoren ook de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing
is. In de regeling is het totale grondgebied aangeduid als het ‘grondgebied van de Europese Unie’. In de toelichting wordt
hierna ook steeds gesproken over het grondgebied van de Europese Unie. Dit gebied omvat dus tevens de gebieden van de EER.
Ook onder de term ‘lidstaat’ in deze toelichting dienen deze drie landen te worden begrepen.
In de paragrafen 2 tot en met 6 van deze toelichting wordt ingegaan op diverse aspecten van de Pyrorichtlijn. Deze paragrafen
zijn algemeen van strekking en betreffen alle artikelen waarop de Pyrorichtlijn betrekking heeft. Paragraaf 7 en volgende
betreffen specifiek deze regeling.
§ 2. Doel en reikwijdte van de Pyrorichtlijn
De Pyrorichtlijn strekt ertoe om een vrije Europese markt voor het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen te realiseren,
aan pyrotechnische artikelen fundamentele veiligheidsvoorschriften te stellen en op grond daarvan tot een CE-markering te
verplichten. De doelstelling van de richtlijn is voorts om de veiligheid van pyrotechnische artikelen voor de consument te
verhogen en het aantal ongelukken met pyrotechnische artikelen te verminderen. Dit blijkt onder meer uit artikel 1 van de
richtlijn.
Ingevolge de Pyrorichtlijn mogen pyrotechnische artikelen die voldoen aan de eisen van de richtlijn, op het grondgebied van
de Europese Unie in de handel worden gebracht. De lidstaten mogen het in de handel brengen van deze artikelen niet verbieden,
beperken of belemmeren (artikel 6, eerste lid). Op deze ‘vrij-verkeerclausule’ wordt teruggekomen in paragraaf 4.
Het begrip pyrotechniek wordt vaak opgevat als de techniek van het maken van vuurwerk, maar is in werkelijkheid ruimer. Er
zijn meer artikelen waarin pyrotechniek is toegepast. Het begrip betreft in essentie processen waarbij een snelle of explosieve
verbranding (deflagratie) plaatsvindt. De Pyrorichtlijn omschrijft het begrip pyrotechnisch artikel in artikel 2, onderdeel
1, als volgt:
‘elk artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid,
gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme
chemische reacties’.
De Pyrorichtlijn geldt evenwel niet voor alle pyrotechnische artikelen. In artikel 1, derde lid, van de richtlijn wordt een
aantal pyrotechnische artikelen van het toepassingsbereik van de richtlijn uitgezonderd. Kort weergegeven is de richtlijn
niet van toepassing op de navolgende categorieën van pyrotechnische artikelen:
– pyrotechnische artikelen bestemd voor niet-commercieel gebruik door strijdkrachten, politie of brandweer;
– pyrotechnische artikelen behorend tot de uitrusting van schepen (zoals scheepsnoodsignalen) waarvoor reeds regels zijn gesteld
in andere richtlijnen of verdragen;
– pyrotechnische artikelen bestemd voor gebruik in de lucht- en ruimtevaartindustrie;
– klappertjes en ander speelgoed;
– explosieven;
– munitie.
§ 3. Inhoud van de Pyrorichtlijn
De Pyrorichtlijn voldoet aan de beginselen van de zogenoemde Nieuwe Aanpak en Globale Aanpak. Deze richtlijnen hebben een
dubbele doelstelling. Zij waarborgen enerzijds het vrij verkeer van goederen door middel van technische harmonisatie van hele
productsectoren, en bieden anderzijds een hoog niveau van bescherming van openbare belangen.
In artikel 1 van de Pyrorichtlijn wordt het aldus verwoord:
‘Deze richtlijn stelt regels vast om tot vrij verkeer van pyrotechnische artikelen in de interne markt te komen en tegelijkertijd
een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en openbare veiligheid en bescherming en veiligheid van de consument
te bieden en wel met inachtneming van de relevante aspecten in verband met milieubescherming.’
Typische kenmerken van de hier bedoelde richtlijnen zijn het vaststellen van fundamentele veiligheidseisen waaraan producten
moeten voldoen om op het grondgebied van de Europese Unie in de handel te mogen worden gebracht, een conformiteitsbeoordelingsprocedure
(beoordeling of aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan) en het voorschrijven van de CE-markering (ten blijke dat aan
deze bepalingen is voldaan). Het bedrijfsleven krijgt veel ruimte ten aanzien van de wijze waarop het aantoont dat het voldoet
aan de gestelde verplichtingen. Daartoe is er een aantal modules ter beoordeling van de conformiteit, waaruit de fabrikant
een keuze kan maken. Geharmoniseerde normen ondersteunen de toepassing van de richtlijn. Het benutten van die normen is vrijwillig,
maar het voldoen eraan levert het vermoeden op dat aan de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn wordt voldaan. Daarmee
ligt de bewijslast voor het eventueel niet voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen bij de overheid. De fabrikant of importeur
mag erop vertrouwen dat zijn artikelen aan de eisen voldoen totdat de overheid het tegendeel aantoont.
Artikel 3: Categorisering van pyrotechnische artikelen
Op grond van artikel 3 worden pyrotechnische artikelen door de fabrikant in een bepaalde categorie ondergebracht op grond
van hun toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidsniveau. Het doel hiervan is te zorgen voor voldoende hoge
beschermingsniveaus (overweging 7 van de Pyrorichtlijn). Voor de onderscheiden categorieën gelden ten dele verschillende regels,
bijvoorbeeld wat betreft het ter beschikking stellen aan de consument (artikel 7 van de Pyrorichtlijn). De categorieën luiden,
voor zover voor deze regeling relevant, als volgt:
categorie P1: andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor
theatergebruik, die weinig gevaar opleveren;
categorie P2: andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor
theatergebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gehanteerd of gebruikt.
Artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6, eerste lid, en bijlage I: Fundamentele veiligheidseisen
Artikel 4, eerste lid, verplicht de fabrikanten ervoor te zorgen dat in de handel gebrachte pyrotechnische artikelen voldoen
aan de fundamentele veiligheidseisen van bijlage I bij de richtlijn. De leden 2 en 3 van artikel 4 behelzen afgeleide verplichtingen
voor de importeur en de distributeur (in paragraaf 6 wordt hierop nader ingegaan). Op grond van artikel 5, eerste lid, nemen
de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen uitsluitend in de handel worden gebracht
indien ze aan de eisen van de richtlijn voldoen. Artikel 6, eerste lid, behelst de zogenoemde vrij-verkeerclausule: de lidstaten
mogen het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen die aan de voorschriften van de richtlijn voldoen, niet verbieden,
beperken of belemmeren. Zie daarvoor verder paragraaf 4.
Artikel 4, vierde lid, en artikel 9 en bijlage II: Conformiteitsbeoordeling
Artikel 4, eerste lid, verplicht de fabrikanten tot het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure. In artikel 9
wordt aangegeven welke modules voor de fabrikant beschikbaar zijn. In bijlage II worden deze modules inhoudelijk beschreven.
Daarbij gaat het niet alleen om de procedure als zodanig, maar ook om verplichtingen voor de fabrikant en de aangewezen instantie
die van toepassing zijn nadat de procedure met succes is gevolgd. Deze verplichtingen dienen om te borgen dat steeds producten
worden geproduceerd die aan de fundamentele veiligheidseisen voldoen.
Artikel 10 en bijlage III: Aangemelde instanties
De conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt uitgevoerd door een ‘aangemelde instantie’, vaak aangeduid met de Engelse term
‘Notified body’. Artikel 10 regelt het aanwijzen van deze instanties door de lidstaten, de aanmelding ervan bij de Commissie,
en de wijziging of intrekking van een aanwijzing. Bijlage III geeft de minimumcriteria waaraan een aangemelde instantie moet
voldoen.
Artikel 4, vierde lid, 5, tweede lid, artikel 11, artikel 12 en bijlage IV: CE-markering en etikettering
Artikel 4, vierde lid, verplicht de fabrikanten tot het aanbrengen van de zogenoemde CE-markering nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure
met succes is doorlopen. In artikel 11 wordt deze verplichting uitgewerkt en in bijlage IV wordt de vorm van de markering
aangegeven.
Naast de CE-markering bevat de Pyrorichtlijn ook etiketteringseisen. Artikel 4, vierde lid, verplicht de fabrikanten mede
tot het aanbrengen van een etiket. In artikel 12 wordt deze verplichting uitgewerkt, waarbij mede wordt aangegeven welke gegevens
op het etiket moeten worden vermeld. Het gaat hierbij om minimumeisen. De lidstaten mogen dus verdergaande eisen vaststellen.
Artikel 7: Leeftijdsgrenzen, personen met gespecialiseerde kennis
Het eerste lid van artikel 7 bindt het verkopen of anderszins ter beschikking stellen aan consumenten van pyrotechnische artikelen
van categorie P1 aan een leeftijdsgrens van 18 jaar.
Pyrotechnische artikelen van categorie P2 mogen door fabrikanten, importeurs of distributeurs uitsluitend aan personen met
gespecialiseerde kennis worden verkocht of anderszins ter beschikking gesteld. De lidstaten wijzen de personen met gespecialiseerde
kennis aan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 7 kunnen de lidstaten deze leeftijdsgrenzen verhogen wanneer dat omwille van de openbare
orde of veiligheid gerechtvaardigd is. De lidstaten kunnen de leeftijdsgrenzen ook verlagen voor personen die een beroepsopleiding
ter zake hebben gevolgd of volgen. In deze regeling wordt van deze mogelijkheid overigens geen gebruik gemaakt.
Artikel 8: Geharmoniseerde normen
Artikel 8 biedt de basis voor het vaststellen van zogenoemde geharmoniseerde normen en de erkenning en overname daarvan door
de lidstaten. In het derde lid van artikel 8 is mede geregeld dat pyrotechnische artikelen die voldoen aan de geharmoniseerde
normen worden vermoed in overeenstemming te zijn met de fundamentele veiligheidseisen van bijlage I.
Het CEN (Comité Européen de Normalisation) werkt aan het opstellen van geharmoniseerde normen.
§ 4. De vrij-verkeerclausule
De lidstaten mogen het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen die aan de voorschriften van de richtlijn voldoen,
niet verbieden, beperken of belemmeren (artikel 6, eerste lid, van de Pyrorichtlijn).
Onderkend is evenwel dat er behoefte is aan de mogelijkheid om het vrij verkeer op lidstaatniveau aan zekere beperkingen te
onderwerpen.
Met het oog daarop maakt het tweede lid van artikel 6 het mogelijk dat een lidstaat omwille van de openbare orde of veiligheid,
of omwille van milieubescherming maatregelen neemt om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek van bepaalde
categorieën van pyrotechnische artikelen te verbieden of te beperken. Daartoe behoren de pyrotechnische artikelen waarop deze
regeling betrekking heeft.
Het gevolg van een mogelijk toekomstig gebruik van deze bepaling is dat voor bepaalde artikelen uit categorie P1 het regime
gaat gelden dat van toepassing is op pyrotechnische artikelen die behoren tot categorie P2. Dat wil zeggen dat de aangewezen
artikelen alleen mogen worden gebruikt door personen met gespecialiseerde kennis.
§ 5. Het begrip ‘in de handel brengen’
De Pyrorichtlijn betreft het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen. Het begrip ‘in de handel brengen’ wordt in
artikel 2 van de Pyrorichtlijn, voor zover hier relevant, als volgt omschreven:
‘het voor de eerste keer in de handel van de Gemeenschap beschikbaar stellen, al dan niet tegen betaling, van een afzonderlijk
product, met het oog op distributie en/of gebruik ervan.’
In 1999 heeft de Europese Commissie de ‘Gids voor de tenuitvoerlegging van de op basis van de nieuwe aanpak en de globale
aanpak tot stand gekomen richtlijnen’ het licht doen zien. Deze gids, ook wel bekend als ‘blue guide’, is digitaal te vinden
op de site van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu). In de gids is een beschouwing te vinden over het begrip ‘in de
handel brengen’. Aan die beschouwing worden de volgende passages ontleend:
‘Een product wordt binnen het grondgebied van de Europese Unie in de handel gebracht wanneer het voor het eerst beschikbaar
wordt gesteld. Dit wordt geacht plaats te vinden wanneer een product na de productiefase wordt overgedragen met de bedoeling
van distributie of gebruik op de interne markt. Het begrip in de handel brengen slaat voorts op elk product afzonderlijk,
niet op een type product, of het nu als een losse eenheid of in serie is gefabriceerd.
De overdracht van het product vindt plaats van de fabrikant, of diens gemachtigde vertegenwoordiger op het grondgebied van
de Europese Unie, naar ofwel de op dat grondgebied gevestigde importeur ofwel de persoon die verantwoordelijk is voor de distributie
van het product op de interne markt. De overdracht kan ook rechtstreeks plaatsvinden van de fabrikant, of diens gemachtigde
vertegenwoordiger op het grondgebied van de Europese Unie, naar de eindconsument of eindgebruiker.
Het product wordt geacht te zijn overgedragen wanneer de fysieke overhandiging of de overdracht van de eigendom heeft plaatsgehad.
Deze overdracht kan tegen betaling of gratis zijn, en kan gebaseerd zijn op elk willekeurig type juridisch instrument. Een
product wordt derhalve geacht te zijn overgedragen in het geval van bijvoorbeeld verkoop, lening, verhuur, lease of schenking.
Een product wordt geacht niet in de handel te worden gebracht wanneer het:
a. van de fabrikant in een derde land wordt overgedragen aan diens gemachtigde vertegenwoordiger op het grondgebied van de Europese
Unie met wie de fabrikant is overeengekomen dat deze ervoor zorgt dat het product aan de richtlijn voldoet;
b. aan een fabrikant wordt overgedragen voor verdere stappen (bijvoorbeeld assemblage, verpakking, verwerking of etikettering);
c. door de douane (nog) niet in het vrije verkeer is gebracht, onder een andere douaneregeling (bijvoorbeeld douanevervoer, entrepot
of tijdelijke invoer) is geplaatst of in een vrije zone is gebracht;
d. in een lidstaat wordt gemaakt met de bedoeling het naar een derde land uit te voeren;
e. wordt getoond op handelsbeurzen, tentoonstellingen of demonstraties, of
f. zich in voorraad bevindt bij de fabrikant, of diens op het grondgebied van de Europese Unie gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger,
waarbij het product nog niet beschikbaar is gesteld, tenzij in de toepasselijke richtlijnen anders is bepaald.
Het hierboven genoemde ’douanevervoer’ is een regeling die het mogelijk maakt dat goederen door een bepaald gebied worden vervoerd zonder dat de rechten worden
betaald die in beginsel zijn verschuldigd als de goederen het gebied binnenkomen, zodat slechts één maal (aan het einde van
het vervoer) douaneformaliteiten moeten worden vervuld (veelal bij betaling van de rechten wanneer de goederen in het vrije
verkeer worden gebracht op de uiteindelijke plaats van bestemming). Onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen kunnen
van de plaats van binnenkomst op het grondgebied van de Europese Unie worden vervoerd naar de plaats van inklaring waar, nadat
het douanevervoer is beëindigd, de douane- en de belastingformaliteiten worden vervuld.1 ’
Een en ander betekent onder meer dat het uitgangspunt is dat goederen bij doorvoer onder douanevervoer pas in de handel worden
gebracht na de inklaring in het land van bestemming. Bij bijvoorbeeld doorvoer via Rotterdam naar Italië wordt een artikel
dus in de handel gebracht in Italië (mits de genoemde regeling is toegepast). Nederland behoeft dus niet zelf controle uit
te voeren op de goederen die onder deze regeling via Nederland worden doorgevoerd.
§ 6. De begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’
De begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’ worden in artikel 2 van de Pyrorichtlijn als volgt omschreven:
Fabrikant: ‘een natuurlijke of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt en/of fabriceert of laat ontwerpen en/of fabriceren
met de bedoeling het in de handel te brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk’.
Importeur: ‘elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde
land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt’.
Distributeur: ‘elke natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel
op de markt beschikbaar maakt’.
Deze begrippen zijn vooral van belang in relatie tot een aantal verplichtingen, te weten het voldoen aan bijlage I bij de
richtlijn, het (doen) uitvoeren van een conformiteitsbeoordeling, het aanbrengen van de CE-markering en het voldoen aan de
etiketteringseisen. De verplichtingen rusten in principe op de fabrikant. Als de fabrikant buiten het grondgebied van de Europese
Unie is gevestigd, komt in zijn plaats de importeur in beeld. Deze moet ervoor zorgen dat de fabrikant aan zijn verplichtingen
voldoet, of hij neemt de verplichtingen van de fabrikant over. Voor de distributeur geldt een zorgvuldigheidsnorm. Met name
moet hij erop letten dat de artikelen die hij distribueert, zijn voorzien van de CE-markering en dat de vereiste documenten
aanwezig zijn.
Opgemerkt wordt dat de fabricage van pyrotechnische artikelen in hoofdzaak buiten Nederland plaatsvindt. Nederland heeft daardoor
veelal te maken met importeurs en distributeurs. Het onderscheid tussen de ‘importeur’ en de ‘distributeur’ is in de praktijk
niet steeds op het eerste oog duidelijk. Importeur is degene die het betrokken artikel voor het eerst op de interne markt beschikbaar maakt. Niet iedereen die pyrotechnische artikelen binnen Nederland brengt, zal dus importeur
zijn. Is het artikel elders al op de interne markt gebracht, dan is de betrokkene distributeur. Dit maakt het vanuit handhavingsoogpunt
belangrijk om waar mogelijk verboden of verplichtingen in algemene termen te gieten. Bij overtreding van de betrokken bepaling
behoeft de handhaver de status van de betrokkene (importeur of distributeur) dan niet na te gaan.
§ 7. De wijze waarop in deze regeling aan de Pyrorichtlijn uitvoering wordt gegeven
7.1 Categorisering van pyrotechnische artikelen
De categorie-indeling van de Pyrorichtlijn (P1 en P2) is in de regeling overgenomen. Dat geldt ook voor de voorschriften uit
de Pyrorichtlijn die specifiek betrekking hebben op één van deze categorieën. Zo mogen artikelen uit categorie P1 slechts
ter beschikking worden gesteld aan consumenten die 18 jaar of ouder zijn. (artikel 4, eerste lid). Artikelen uit categorie
P2 mogen slechts ter beschikking worden gesteld aan personen met gespecialiseerde kennis (artikel 3 en artikel 4, derde lid).
Nog onvoldoende duidelijk is welke artikelen in P1 en welke in P2 zullen worden ingedeeld, waardoor nog niet kan worden bepaald
welke personen voor deze aanwijzing in aanmerking komen. Alvorens de regeling – in 2013 – in werking treedt, zullen de personen
met gespecialiseerde kennis alsnog worden aangewezen. Omdat zeer uiteenlopende artikelen onder deze regeling vallen, zullen
naar verwachting personen worden aangewezen voor een of meer daarbij aangegeven categorieën van artikelen.
7.2 Aansluiting bij de fundamentele veiligheidseisen van bijlage I bij de Pyrorichtlijn; introductie van geharmoniseerde normen
Voor de samenstelling en de overige eigenschappen van de overige pyrotechnische artikelen gaan de eisen gelden van bijlage
I bij de Pyrorichtlijn (artikel 8). Een bepaling omtrent de erkenning van geharmoniseerde normen ontbreekt vooralsnog, omdat
deze normen nog niet zijn vastgesteld. Deze normen worden in opdracht van de Europese Commissie onder toezicht van CEN ontwikkeld.
7.3 Artikel 6, tweede lid, van de Pyrorichtlijn
Omdat de precieze indeling van de verschillende soorten artikelen in categorie P1 of P2 nog niet bekend is, is nog niet aan
te geven in hoeverre behoefte zal bestaan aan toepassing van dit artikel. Pas na het beschikbaar komen van de Europese normstelling
ter zake zal hieromtrent duidelijkheid ontstaan. Dat zal naar verwachting het geval zijn in 2011 of 2012. Daarom is een bepaling
ter zake vooralsnog niet opgenomen.
7.4 Introductie van een conformiteitsbeoordelingsprocedure en de CE-markering; aanwijzing van een ‘aangewezen instantie’
Tot dusverre kende Nederland geen keuringsprocedure voor overige pyrotechnische artikelen. Een dergelijke procedure is thans
wel in deze regeling opgenomen als direct gevolg van het introduceren van de CE-systematiek voor deze artikelen. Met het oog
daarop wordt ook een ‘aangewezen instantie’ geïntroduceerd.
De conformiteitsbeoordeling is geregeld in bijlage II bij de Pyrorichtlijn. Er zijn diverse modules waaruit de fabrikant een
keuze kan maken. In de regeling wordt naar deze bijlage verwezen.
De beschrijving van de diverse modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure in genoemde bijlage geeft niet alleen voorschriften
voor de procedure zelf, maar ook voor de situatie na de succesvolle afronding van de procedure. Het betreft zowel verplichtingen
voor de fabrikant (met name het naleven van diverse verplichtingen, het informeren van de aangewezen instantie over bepaalde
ontwikkelingen en het bewaren van gegevens) als voor de aangewezen instantie (met name controle). Voor de permanent werkende
voorschriften zou verwijzing naar de bijlage bij de Pyrorichtlijn een minder juiste weg zijn; deze zijn derhalve in de regeling
zelf opgenomen (artikelen 16 tot en met 22).
De conformiteitsbeoordeling wordt uitgevoerd door een daartoe aangewezen instantie, in de praktijk vaak aangeduid als ‘notified
body’. In deze regeling wordt TÜV Rheinland Nederland B.V. als instantie aangewezen.
7.5 Gewijzigde etiketteringseisen
De Pyrorichtlijn stelt ook eisen aan de etikettering van pyrotechnische artikelen. Deze eisen zijn in de regeling vastgelegd
(artikelen 24 en 25).
§ 8. De werking van de regeling
De voorschriften van deze regeling richten zich hoofdzakelijk tot de fabrikant en de aangemelde instantie. De voorschriften
kunnen alleen volledig werken indien artikelen in Nederland in de handel worden gebracht en de conformiteitsbeoordelingsprocedure
in Nederland wordt doorlopen. Immers alleen dan bestaat een situatie die volledig door het Nederlandse recht wordt bestreken.
Doorgaans is de situatie echter anders. De fabrikant bevindt zich meestal buiten Nederland, de producten worden soms in een
andere lidstaat in de handel gebracht (dat wil zeggen dat zij daar voor het eerst op het grondgebied van de Europese Unie
in de handel beschikbaar worden gesteld) en de conformiteitsbeoordelingsprocedure kan in elke lidstaat worden doorlopen. Daarom
wordt hier apart aandacht besteed aan de werking van de Nederlandse voorschriften. Overigens is het eindresultaat altijd gelijk:
de producten die in Nederland of elders op het grondgebied van de Europese Unie in de handel zijn gebracht, moeten aan de
Europese eisen voldoen.
Voorop moet worden gesteld dat de voorschriften van deze regeling zich richten op het in de handel brengen van de producten (en op daarop volgende handelingen). Bij het vervaardigen van de producten (dat vooraf gaat aan het in de handel brengen) is de fabrikant in juridische zin niet aan de voorschriften
van deze regeling gebonden. Dat geldt ook voor een fabrikant in Nederland. Indien een fabrikant in Nederland pyrotechnische
artikelen vervaardigt die buiten Nederland in de handel zullen worden gebracht, spelen de voorschriften van deze regeling
dus geen rol. Brengt de fabrikant de artikelen in een andere lidstaat van de Europese Unie in de handel, dan zal aldaar worden
getoetst of aan de Europese vereisten is voldaan. Wel geldt dan het derde lid van de artikelen 12 en 13, dat wel mede betrekking
heeft op het vervaardigen in afwijking van de Europese eisen. Ook in Nederland kan dan handhavend worden opgetreden. Brengt
de fabrikant de artikelen buiten het grondgebied van de Europese Unie in de handel, dan zijn de Europese vereisten in het
geheel niet in beeld. De regelgeving van het desbetreffende land is dan van toepassing. Uiteraard gelden voor de fabrikant
in Nederland wel de eisen die bij of krachtens hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
zijn gesteld met betrekking tot de inrichting.
Indien een (in Nederland of in het buitenland gevestigde) fabrikant zijn pyrotechnische artikelen in Nederland in de handel
brengt (dat wil zeggen dat zij hier voor het eerst op het grondgebied van de Europese Unie in de handel beschikbaar worden
gesteld), dan wordt hier getoetst of aan de vereisten is voldaan. Op dat moment gaat het om de indeling in een categorie,
het voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen, het doorlopen hebben van een conformiteitsbeoordelingsprocedure, de aanwezigheid
van een CE-markering en de juiste etikettering. Praktisch gesproken zal de controle zich vooral richten op de aanwezigheid
van een CE-markering, de aanwezigheid van de conformiteitsverklaring en de etikettering. Is de CE-markering er, dan volgt
daaruit dat ook aan de andere vereisten is voldaan. Deze regeling vormt de basis voor deze controle. Brengt de fabrikant zijn
producten in een andere lidstaat van de Europese Unie in de handel, dan vindt de toetsing daar plaats.
Iedere aangemelde instantie kan de fabrikant de gelegenheid bieden de conformiteitsbeoordelingsprocedure te doorlopen. Deze
regeling voorziet hierin voor Nederland. De fabrikant is vrij in de keuze van de lidstaat waar hij de procedure doorloopt.
Uit deze regeling vloeit dan ook niet voort dat de fabrikant de procedure bij de door Nederland aangewezen instantie moet
doorlopen. Dat geldt ook voor de fabrikant die zijn producten in Nederland in de handel brengt. Indien de procedure in een
andere lidstaat wordt doorlopen, vinden de procedurele voorschriften uit deze regeling uiteraard geen toepassing.
Deze regeling bevat ook voorschriften waar de fabrikant zich aan moet houden na afloop van het succesvol doorlopen van de
conformiteitsbeoordelingsprocedure (de permanente situatie) (de artikelen 16 tot en met 22). Het betreft onder meer de zorg
dat de vervaardigde producten overeenstemmen met het goedgekeurde type of het voldoen aan de vereisten van het goedgekeurde
kwaliteitssysteem. Ook gaat het om het bewaren van documenten en het verlenen van medewerking aan controles door de instantie
die de beoordeling heeft uitgevoerd. Het betreft voorschriften waaraan de fabrikant moet voldoen ter plekke waar hij zich
bevindt. De voorschriften van deze regeling zijn echter alleen juridisch bindend in Nederland.
Indien een in het buitenland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure in Nederland doorloopt, werken deze
voorschriften voor hem dus niet rechtstreeks. Daarom zal in een overeenkomst tussen de door Nederland aangewezen instantie
en de fabrikant worden vastgelegd dat de fabrikant zich aan de desbetreffende voorschriften zal houden. De aangewezen instantie
controleert de naleving van de voorschriften. In deze regeling is de verplichting daartoe opgenomen. Deze controleverplichting
eindigt niet bij de landsgrenzen, maar moet worden uitgevoerd, ongeacht waar de fabrikant zich bevindt. Houdt de fabrikant
zich niet aan de voorschriften, dan kan de aangewezen instelling de gegeven goedkeuring intrekken (artikel 27, tweede lid).
Indien een in het buitenland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure in een andere lidstaat doorloopt,
zal de instantie die de beoordeling heeft gedaan, er (contractueel) voor moeten zorgen dat de fabrikant aan zijn verplichtingen
voldoet, en voert het de controles uit. De Nederlandse voorschriften spelen dan in juridische zin geen rol, en er is ook geen
controlerende taak voor de in Nederland aangewezen instantie. De voorschriften van deze regeling over de controlerende taak
van de aangewezen instantie werken dan dus niet. Dit geldt ook indien een in Nederland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure
in een andere lidstaat doorloopt.
Hoofdstuk 2 bevat ook voorschriften voor importeurs en distributeurs (artikelen 9 en 10), Als een product in Nederland wordt
verhandeld, is er altijd ten minste één importeur of distributeur in Nederland. Daarmee is er in elk geval een aanknopingspunt
voor de handhaving in Nederland.
De voorschriften voor de importeur werken alleen voor een importeur die zijn activiteiten in Nederland uitoefent. Verdere
voorwaarde is dat de fabrikant niet is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie (artikel 9, tweede lid). Is aan deze
voorwaarden voldaan, dan zijn er twee mogelijkheden.
In de eerste situatie geeft de fabrikant zelf uitvoering aan de op hem rustende verplichtingen. De rol van de importeur is
dan stimulerend en ‘handhavend’: hij moet ervoor zorgen dat de fabrikant inderdaad aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Slaagt hij daarin niet, dan mag hij de betrokken producten niet in de handel brengen, verhandelen of aan een ander ter beschikking
stellen (artikel 11, eerste tot en met derde lid).
In de tweede situatie neemt de importeur de verplichtingen van de fabrikant op zich. Hij geeft daaraan dus uitvoering. In
dit geval gelden de voorschriften van de regeling die zijn gericht op de fabrikant, voor de importeur. Deze situatie kan zich
alleen voordoen voor zover de voorschriften zich daartoe lenen.
Ook de voorschriften voor de distributeur werken alleen voor een distributeur die zijn activiteiten in Nederland uitoefent.
Het betreft een zorgvuldigheidsnorm. Met name dient de distributeur toe te zien op de aanwezigheid van de CE-markering en
van de voorgeschreven documenten. Ook voor de distributeur geldt artikel 11. Is aan de vereisten niet voldaan, dan mag hij
de betrokken producten niet verhandelen of aan een ander ter beschikking stellen.
Artikel 11, derde lid, geldt mede voor de gebruiker. Mist het product de CE-markering of de juiste etikettering, dan is ook
het gebruik van het artikel verboden.
§ 9. Gevolgen van de regeling voor de veiligheid en het milieu
De reikwijdte van de Pyrorichtlijn is beperkt tot het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen, onder het stellen
van veiligheidseisen. Na de implementatie gelden in beginsel voor alle lidstaten dezelfde wettelijke regels en zullen voor
de meeste pyrotechnische artikelen Europese normen zijn opgesteld. De verwachting is dat de kwaliteit en daarmee de veiligheid
van die artikelen voor mens en milieu hierdoor op termijn zal verbeteren.
Het stellen van voorwaarden voor de opslag van pyrotechnische artikelen is en blijft voorbehouden aan de individuele lidstaat.
In Nederland geldt daarvoor de Wet milieubeheer; onder meer in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
zijn eisen ten aanzien van de opslag van pyrotechnische artikelen, specifiek noodsignaalmiddelen, opgenomen. Deze voorschriften
blijven gehandhaafd. Verder is het aan het bevoegd gezag om, in voorkomende gevallen, via voorschriften aan de vergunning,
het juiste veiligheidsniveau op te leggen.
§ 10. Handhaving
De Pyrorichtlijn legt een vaste indeling van pyrotechnische artikelen op. Op basis van vaste kenmerken als toepassing, werking,
effect en dergelijke kan voor ieder artikel worden bepaald in welke categorie (P1 of P2) het thuishoort. Deze indeling wordt
door de fabrikant gemaakt en door de aangewezen instantie bevestigd, waarna de CE-markering mag worden aangebracht. Handhaving
hiervan vindt primair op systeemniveau plaats, aangevuld met een steekproefsgewijze controle van individuele artikelen. Deze
taak berust bij de VROM-Inspectie. Overtreding van de voorschriften van deze regeling is strafbaar gesteld in artikel 1a van
de Wet op de economische delicten.
In hoeverre andere instanties dan de VROM-Inspectie toezicht kunnen houden op de bepalingen uit deze regeling, zal duidelijk
worden naarmate beter in beeld komt welke artikelen in welke branche gebruikt zullen gaan worden, en welke (Europese) normen
daarvoor zullen gaan gelden.
Voor een adequate handhaving zijn de artikelen 4 en 5 van bijzonder belang. Verwezen wordt naar de toelichting op deze artikelen.
§ 11. Administratieve lasten en bedrijfseffecten
Reeds bij de voorbereiding van de onderhandelingen over de richtlijn is een inschatting gemaakt van de financiële consequenties
ervan. Daarbij bleek dat de Nederlandse uitgangssituatie ongunstig is ten opzichte van die van veel andere lidstaten. Nederland
kende geen verplichting van een toelating vooraf, zoals dat wel het geval is in bijvoorbeeld Duitsland. De Europese Commissie
berekende in de ‘impact assessment’ voor de nieuwe situatie de (administratieve) lasten voor het verkrijgen van een CE-markering
een bedrag van € 500 tot € 3000 per artikel. Voor de onderstaande berekeningen worden de kosten van een individuele conformiteitsverklaring
(CE-keur) op € 1500 geraamd.
De overige pyrotechnische artikelen vormen een heterogene groep artikelen welke deels in Nederland worden gebruikt, maar vrijwel
niet in Nederland worden geproduceerd. Dat maakt het schatten van de consequenties van de regeling niet eenvoudig. Getracht
is om een schatting te maken van de lasten als gevolg van deze regeling voor de volgende groepen artikelen:
– beveiligingsartikelen
– noodsignaalmiddelen.
Van de overige artikelgroepen is vastgesteld dat deze in Nederland worden toegepast op een niet meer dan incidentele schaal.
Daarmee zijn deze artikelgroepen niet van belang voor het bepalen van de omvang van de lasten.
Rond de artikelgroep beveiligingsmiddelen is sprake van een grote mate van terughoudendheid om te praten over artikelen, werking,
marktomvang en financiën. Op basis van de wel verkregen globale informatie kan worden vastgesteld dat de absolute omvang van
de markt niet bijzonder groot is, omdat beveiligingsartikelen normaliter niet worden aangesproken. Er is meestal slechts sprake
van een vervangingsmarkt.
Er is in Nederland sprake van fabrikage van deze artikelen, hetgeen impliceert dat de betreffende fabrikant(en) de verplichting
krijgt om een CE-markering voor de artikelen te verkrijgen. Er lijkt momenteel sprake te zijn van hooguit 10 verschillende
artikelen, waarvoor de kosten voor het verkrijgen van de CE-markering circa € 1500 per type kost. Er is daardoor maximaal
een investering van € 15.000 nodig om CE-markingen te verkrijgen. Inzicht in het terugverdienen van deze kosten valt, door
gebrek aan informatie over aantallen en marktverwachtingen, niet te geven. Om diezelfde reden is het ook niet mogelijk om
een schatting te maken van terugverdieneffecten als gevolg van de grotere potentiële Europese markt.
Er zijn geen fabrikanten van noodsignaalmiddelen in Nederland, wel een aantal importeurs of distributeurs. De consequenties
van de verplichting om op termijn slechts artikelen met een CE-markering aan te schaffen, blijven beperkt wanneer deze aanschaf
mee kan lopen in de reguliere vervanging ervan. De levensduur, met name vanwege gebruikszekerheid, is beperkt tot 2 à 3 jaar.
Gelet op de ruime overgangsperiode (tot 4 juli 2013) die de Pyrorichtlijn kent, zal de vervanging door CE-gemerkte artikelen
geen probleem zijn.
De verwachting is dat de kosten die de fabrikant moet maken, zullen worden doorberekend in de prijs van de artikelen. Op basis
van informatie van enkele grote importeurs en grote afnemers is de schatting dat de vervangingsmarkt alleen voor Nederland
ten minste 30.000 artikelen omvat, verdeeld over 5 artikelgroepen. Bij een verwachte kostprijs van € 1500,- voor een CE-keur
voor een artikelgroep, valt te berekenen dat de gemiddelde kosten van de CE-markering per product maximaal enkele Euro's zou
bedragen. De Europese markt is echter beduidend groter. De kosten voor een CE-markering kunnen daardoor over veel meer producten
worden omgeslagen en de gemiddelde prijsstijging zal lager zijn dan 1 Euro. Er zal dus geen substantiële kostenverhoging plaatsvinden
als gevolg van het invoeren van de CE-verplichting.
De algemene conclusie is dat het implementeren van de Pyrorichtlijn leidt tot een zekere lastenverzwaring voor het Nederlandse
bedrijfsleven, maar dat die verzwaring beperkt van omvang is. Van artikelgroepen die niet in Nederland worden gefabriceerd
en waarvan de omvang van het gebruik niet meer is dan incidenteel, zijn geen schattingen gemaakt.
§ 12. De voorbereiding van de regeling
Deze regeling blijft beperkt tot de implementatie van de Pyrorichtlijn. De procedure is gevolgd die is voorgeschreven in het
zesde lid van artikel 21.6 van de Wet milieubeheer. De ontwerpregeling is op 18 juni 2010 voorgehangen bij de Eerste en Tweede
kamer der Staten-Generaal.
Op 7 juli 2010 heeft de Vaste Commissie voor VROM van de Tweede Kamer hierover feitelijke vragen gesteld. Ook vanuit de Vaste
Commissie voor VROM/WWI van de Eerste Kamer zijn hierover vragen gesteld (bij brief van 9 juli 2010). Deze vragen zijn door
de Minister van VROM op 21 september 2010 beantwoord (zie Kamerstukken II 32 500-XI, nr. 3 respectievelijk Kamerstukken I 32 500-XI, nr. A).
§ 13. Transponeringstabel
Hieronder is een transponeringstabel opgenomen die per artikel van de Pyrorichtlijn aangeeft in welke bepaling van deze of
een andere wettelijke regeling het is geïmplementeerd.
Van de Pyrorichtlijn naar de Regeling overige pyrotechnische artikelenBepaling EU-regeling | Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd |
---|
1.1–1.2 | Behoeft gezien zijn aard geen implementatie. Betreft doelstellingen en toepassingsgebied van de Pyrorichtlijn. |
1.3–1.4 | 3. Betreft toepassingsgebied van de Pyrorichtlijn. Implementatie van de Pyrorichtlijn voor vuurwerk en pyrotechnische artikelen
voor theatergebruik geschiedt in het Vuurwerkbesluit.
|
2 lid 1-9 | 1 |
2 lid 10 | 1, 3, 4 |
3.1 | 4, 7 |
3.2 | Behoeft geen implementatie. Betreft een instructie aan de lidstaten. |
4.1 | 8; 11, eerste lid. |
4.2 al. 1 | 9, 11 |
4.2 al. 2 | Is reeds geregeld in het Burgerlijk Wetboek. |
4.3 | 10, 11 |
4.4 onder a | Hoofdstuk 2, § 3, met name 14. |
4.4 onder b | Hoofdstuk 2, § 3, met name 23 tot en met 25 |
5.1 | 11, eerste tot en met derde lid. |
5.2 | 11, derde lid. |
6.1 | Verboden als bedoeld in art. 6.1 zijn er in Nederland niet. |
6.2 | Betreft de bevoegdheid om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek te verbieden of te beperken. In de Regeling
is van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt.
|
6.3 | 12 |
6.4 | 13 |
7.1 onder a | Betreft vuurwerk. |
7.1 onder b | 4, eerste lid |
7.2 | Betreft de bevoegdheid om afwijkende leeftijdsgrenzen vast te stellen. In de Regeling is van deze bevoegdheid geen gebruik
gemaakt.
|
7.3 onder a | Betreft vuurwerk. |
7.3 onder b | Artikel 4, tweede tot en met vierde lid. |
8.1 | Behoeft geen implementatie. Betreft een bevoegdheid van de Europese Commissie. |
8.2 | Behoeft geen implementatie. Betreft een bevoegdheid van de Europese Commissie. |
8.3, eerste volzin | Behoeft geen implementatie. Betreft een instructie aan de lidstaten. |
8.3, tweede volzin | Betreft vermoeden van overeenstemming met geharmoniseerde normen. Is in deze regeling nog niet geïmplementeerd omdat nog geen
geharmoniseerde normen zijn vastgesteld.
|
8.3, derde volzin | Behoeft geen implementatie. Betreft een instructie aan de lidstaten. |
8.3, vierde volzin | Behoeft geen implementatie. Betreft een instructie aan de lidstaten. |
8.4 | Behoeft geen implementatie. Betreft procedure voor niet toereikende geharmoniseerde normen. |
9 | 15 |
10.1 | 26, eerste lid, 27 |
10.2 | Behoeft geen implementatie. Betreft een verplichting van de Europese Commissie. |
10.3 | 26, tweede lid. |
10.4 | 28–31. Deze artikelen beogen te waarborgen dat de aangewezen instantie functioneert conform de minimumcriteria c.q. dat de
minister daarop toezicht kan houden, mede met het oog op bepaling 10.4 van de Pyrorichtlijn, inzake intrekking van de aanwijzing
indien de aangewezen instantie niet langer aan de minimumcriteria voldoet. De intrekking geschiedt door wijziging van de Regeling.
|
10.5 | 32 |
10.6 | Behoeft geen implementatie. Betreft een verplichting van de Europese Commissie. |
11.1 | 23, eerste tot en met derde lid |
11.2 | 23, vierde lid |
11.3 | 23, vijfde lid |
12.1 | 24, tweede lid |
12.2 | 24, eerste lid |
12.3 | Betreft vuurwerk. |
12.4 | Betreft pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. |
12.5 | 24, derde lid |
12.6 | 24, vierde lid |
13.1 | 25, eerste lid |
13.2 | 25, tweede lid |
13.3, eerste volzin | 25, derde lid |
13.3, tweede volzin | 25, vierde lid |
14.1 | 4, 5, 12 |
14.2-14.6 | 34, tweede en derde lid, strekken tot een goede naleving van de Pyrorichtlijn vanaf het tijdstip van formele inwerkingtreding
van de nieuwe regels. De artikelen 14.2–14.6 behoeven voor het overige geen implementatie. Het betreft instructies aan de
lidstaten inzake markttoezicht.
|
14.7 | Behoeft geen implementatie. Betreft een verplichting van de Europese Commissie. |
15 | Behoeft geen implementatie. Betreft een procedure voor risicovolle producten. |
16.1–2 | Behoeft geen implementatie. Betreft een procedure voor maatregelen in het kader van markttoezicht. |
16.3, eerste volzin | 11, derde lid |
16.3, tweede volzin | Behoeft geen implementatie. Betreft een verplichting van de Europese Commissie. |
17.1 | Algemene wet bestuursrecht. |
17.2 | Algemene wet bestuursrecht. |
18 | Behoeft geen implementatie. Betreft de zogenoemde comitéprocedure. |
19.1–19.3 | Behoeft geen implementatie. Betreft de zogenoemde comitéprocedure. |
20 | 1a Wet op de economische delicten |
21.1 | Behoeft geen implementatie. Betreft de omzettingstermijn. |
21.2 | 34, eerste lid |
21.3 | Aanhef Regeling |
21.4 | Behoeft geen implementatie. Betreft instructies aan de lidstaten. |
21.5–6 | Behoeft geen implementatie. Betreft een overgangsbepaling voor bestaande nationale vergunningen. Nederland kent dergelijke
vergunningen niet.
|
22 | Behoeft geen implementatie. Betreft de inwerkingtreding van de Pyrorichtlijn. |
23 | Behoeft geen implementatie. Betreft de adressaten van de Pyrorichtlijn. |
Bijlage I | 8 |
Bijlage II | 15 tot en met 22 Voor een deel wordt verwezen naar bijlage II, voor een deel is bijlage II verwerkt in hoofdstuk 2 van de Regeling. |
Bijlage III | 26; 2.5 Algemene wet bestuursrecht (vertrouwelijkheid) |
Bijlage IV | 1, begripsomschrijving van ‘CE-markering’. |
II. De artikelen
Artikel 1
Eerste lid
Aangemelde instantie.
In elke lidstaat kunnen een of meer instanties worden aangewezen voor het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
Deze instanties worden in de Pyrorichtlijn aangeduid als de ‘aangemelde instanties’. In de praktijk wordt vaak de term ‘notified
bodies’ gebruikt. De term ‘aangemeld’ heeft betrekking op de verplichte aanmelding door de lidstaten van de instanties die
zij hebben aangewezen. Die aanmelding geschiedt bij de Europese Commissie en de andere lidstaten (artikel 10, eerste lid,
van de Pyrorichtlijn). Aan de aanmelding van de instantie gaat de aanwijzing door de lidstaat vooraf.
In deze regeling wordt de term ‘aangemelde instantie’ gebruikt als het gaat om instanties die door Nederland dan wel een andere
lidstaat zijn aangewezen. De term ‘aangewezen instantie’ heeft betrekking op de door Nederland aangewezen instantie en blijft
beperkt tot het opschrift van paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van deze regeling.
Bijlage I en II
In deze regeling wordt verwezen naar de bijlagen bij de Pyrorichtlijn. Van bijlage I en bijlage II wordt een begripsomschrijving
gegeven, om aan te geven dat naar deze bijlagen geheel (bijlage I) of ten dele (bijlage II) statisch wordt verwezen. Bijlage
III en bijlage IV bij de Pyrorichtlijn komen in de onderhavige begripsomschrijving niet voor. Naar deze bijlagen wordt dynamisch
verwezen.
‘Statische verwijzing’ houdt in dat wordt verwezen naar (een onderdeel van) de richtlijn zoals de tekst op een gegeven tijdstip
luidt. Een wijziging van (dat onderdeel van) de richtlijn werkt dus niet automatisch door in de Nederlandse regelgeving. De
wijziging moet worden geïmplementeerd door middel van het wijzigen van de Nederlandse regelgeving.
‘Dynamische verwijzing’ houdt in dat wordt verwezen naar (een onderdeel van) de richtlijn met inbegrip van toekomstige wijzigingen
daarvan. Een wijziging van (een onderdeel van) de richtlijn waarnaar dynamisch wordt verwezen, werkt dus automatisch door
in de Nederlandse regelgeving. Dat betekent dat de Nederlandse regelgeving niet behoeft te worden aangepast (soms is aanpassing
overigens toch nodig, bijvoorbeeld als dynamisch wordt verwezen naar een artikel uit een richtlijn en het artikel wordt vernummerd).
Wel moet worden geregeld op welk tijdstip de wijziging van de Europese regeling gaat gelden in Nederland. Dat is in deze regeling
geregeld in artikel 6.
Bijlage I
Verwezen wordt naar bijlage I naar de tekst zoals deze bij de Pyrorichtlijn is vastgesteld, dus zonder latere wijzigingen.
Doordat naar bijlage I aldus statisch wordt verwezen, kan een wijziging van deze bijlage voor Nederland pas gaan werken nadat
deze regeling met het oog daarop is aangepast. Bij een wijziging van bijlage I moet dus worden bezien in hoeverre aanpassing
van de Nederlandse regelgeving in dat verband noodzakelijk is. Gelet op de inhoud van bijlage I (de fundamentele veiligheidseisen)
is dat van belang.
Bijlage II en tweede lid
In bijlage II is in feite sprake van twee categorieën van voorschriften: de voorschriften die de beoordeling zelf betreffen
en de voorschriften die gaan werken nadat de procedure met succes is doorlopen (de permanente situatie). Naar de eerste categorie
voorschriften wordt dynamisch verwezen. De tweede categorie voorschriften, die voor onbepaalde tijd gelden, is opgenomen in
paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van deze regeling (de artikelen 16 tot en met 22). Wordt bijlage II op dit punt gewijzigd, dan
werkt dit niet automatisch door. De desbetreffende artikelen van deze regeling moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
In het tweede lid van artikel 1 is aangegeven welke onderdelen van bijlage II het betreft. Voor zover naar deze categorie
voorschriften wordt verwezen, is de verwijzing statisch.
Categorie P1 en P2
Ingevolge de Pyrorichtlijn worden pyrotechnische artikelen (niet zijnde vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik)
ingedeeld in twee categorieën, aangeduid als P1 en P2. Dezelfde aanduiding wordt in deze regeling gehanteerd.
CE-markering
De CE-markering is al toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting onder ‘Artikel 4, vierde lid, 5,
tweede lid, artikel 11, artikel 12 en bijlage IV: CE-markering en etikettering’
De eisen die voor de CE-markering gelden, zijn aangegeven in artikel 11 van de Pyrorichtlijn. In bijlage IV bij de richtlijn
is de vorm van de markering te vinden.
Conformiteitsbeoordelingsprocedure
Dit begrip is al toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.
In artikel 15 is aangegeven welke procedures het betreft.
Distributeur, fabrikant, importeur
Deze termen zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn. Zij zijn reeds toegelicht in paragraaf 6.
EG-richtlijn pyrotechnische artikelen
De begripsomschrijving van de Pyrorichtlijn impliceert een dynamische verwijzing naar de richtlijn. Een clausulering waarin
wordt verwezen naar de tekst zoals deze op een gegeven tijdstip is vastgesteld (‘naar de tekst zoals deze bij die richtlijn
is vastgesteld’) ontbreekt namelijk. Ook een ongeclausuleerde verwijzing naar een artikel of een bijlage bij de Pyrorichtlijn
is daardoor dynamisch. Naar bijlage I en een deel van bijlage II van de Pyrorichtlijn wordt in deze regeling statisch verwezen,
zoals reeds is aangegeven. .
Fundamentele veiligheidseisen
Deze term is ontleend aan de Pyrorichtlijn. Zij is reeds toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.
In artikel 8 is de verplichting voor de fabrikant opgenomen om aan deze eisen te voldoen.
Geharmoniseerde norm
Deze term is ontleend aan de Pyrorichtlijn. Het betreft Europese normen waarvan het benutten vrijwillig is, maar benutting
levert wel het vermoeden op dat aan bepaalde eisen is voldaan. De normen worden door de Europese Commissie en vervolgens door
de lidstaten erkend en overgenomen. Zie ook paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting, onder ‘Artikel 8: Geharmoniseerde
normen’.
Grondgebied van de Europese Unie
Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting.
In de handel brengen
Ook deze term is ontleend aan de Pyrorichtlijn. Zie verder paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
In de begripsomschrijving wordt gesproken over ‘voor de eerste keer op het grondgebied van de Europese Unie in de handel beschikbaar
stellen’. Hieruit vloeit voort dat de fabrikant de voorschriften die uit de Pyrorichtlijn voortvloeien, niet behoeft na te
leven als hij producten vervaardigt die buiten het grondgebied van de Europese Unie in de handel zullen worden gebracht.
Lidstaten van de Europese Unie
In de regeling wordt onder ‘lidstaten van de Europese Unie’ tevens verstaan de EER-staten.
De Pyrorichtlijn wordt in de EER-staten op dezelfde wijze toegepast als in de lidstaten van de Europese Unie. In paragraaf
1 van het algemeen deel van deze toelichting is hierop al ingegaan.
Module B, C, D, E, G en H
Bijlage II kent een aantal modules.
Persoon met gespecialiseerde kennis
Deze term is ontleend aan de Pyrorichtlijn.
Primaire verpakking
Deze term is ontleend aan het Vuurwerkbesluit. De term is synoniem met ‘kleinste verpakkingseenheid’ in de Pyrorichtlijn.
Pyrotechnisch artikel; pyrotechnische artikelen voor voertuigen
Deze termen zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn.
Artikel 2
In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling afgebakend. Vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vallen
onder de Pyrorichtlijn, maar worden geregeld in het Vuurwerkbesluit. De in het tweede lid genoemde categorieën van pyrotechnische
artikelen vallen buiten de reikwijdte van de Pyrorichtlijn, en zijn in verband daarmee ook buiten het bereik van deze regeling
gehouden. Waar mogelijk is verwezen naar de Nederlandse regeling die op de betrokken artikelen van toepassing is.
Artikel 3
Dit artikel biedt de Minister van VROM de basis voor de aanwijzing van personen met gespecialiseerde kennis. Alleen deze personen
mogen pyrotechnische artikelen van categorie P2 gebruiken (zie ook artikel 5, derde lid). Welke personen worden aangewezen,
kan verschillen per categorie van pyrotechnische artikelen. Het tweede lid van artikel 3 voorziet daarin.
Het derde lid bevat de gelijkstelling van personen met gespecialiseerde kennis die als zodanig zijn aangewezen door een andere
lidstaat.
Zoals reeds is aangegeven in § 7.1 van deze toelichting, is nog onvoldoende duidelijk welke artikelen in P1 en welke in P2
zullen worden ingedeeld, waardoor nog niet kan worden bepaald welke personen voor deze aanwijzing in aanmerking komen. De
aanwijzing van de personen met gespecialiseerde kennis zal op een later tijdstip volgen.
Artikel 4
Vanuit handhavingsoogpunt bestaat behoefte aan een artikel dat een verbodsbepaling behelst die aanhaakt bij de bestemming van de pyrotechnische artikelen. In het kader van de handhaving van het Vuurwerkbesluit zijn goede ervaringen opgedaan met
de handhaving van een dergelijk artikel.
Het eerste tot en met het vierde lid van artikel 4 beogen in deze behoefte te voorzien. Met name is belangrijk dat handhavend
kan worden opgetreden tegen degenen die pyrotechnische artikelen van categorie P1 ter beschikking stellen van consumenten
jonger dan 18 jaar of die pyrotechnische artikelen van categorie P2 in strijd met deze regeling hebben bestemd voor gebruik
door anderen dan personen met gespecialiseerde kennis (met name particulieren). Met handhavend optreden behoeft dus niet te
worden gewacht totdat deze artikelen de betrokken persoon bereikt. Reeds in een eerder stadium, bijvoorbeeld bij de invoer,
kan worden ingegrepen.
Het eerste lid heeft betrekking op categorie P1. Voor deze categorie van pyrotechnische artikelen wordt een leeftijdsgrens
gesteld. Aan consumenten jonger dan 18 jaar mogen pyrotechnische artikelen van categorie P1 niet ter beschikking worden gesteld.
Het tweede tot en met het vierde lid hebben betrekking op categorie P2. Deze drie leden volgen in grote lijnen de gehele keten.
Het tweede lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien
van het voorhanden hebben. Het derde lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en anderen dan personen met
gespecialiseerde kennis. Het vierde lid betreft die andere personen zelf.
Het vijfde lid van artikel 4 heeft een afwijkend karakter. Dit lid heeft betrekking heeft op alle pyrotechnische artikelen
die onder deze regeling vallen (categorie P1 en P2). Het is een generiek verbod, gericht op alle spelers in de keten, om –
breed omschreven – handelingen met deze artikelen te verrichten indien de artikelen niet voldoen aan het bepaalde bij deze
regeling. Hier speelt de bestemming dus geen rol.
Artikel 5
Met dit artikel kan worden opgetreden tegen het oneigenlijk gebruik van pyrotechnische artikelen. Dergelijk gebruik komt bijvoorbeeld
voor bij noodseinmiddelen.
Noodseinmiddelen zijn bestemd om de aandacht te trekken in bijzondere of noodsituaties op zee of ander water. Noodseinmiddelen
waarvan de uiterste gebruiksdatum is verstreken, mogen niet meer als zodanig worden gebruikt. Het komt echter voor dat zij
alsnog voor vermaak worden afgestoken, vaak bij Oud en Nieuw. Op grond van artikel 5 is dit niet toegestaan. Overigens komt
een noodseinmiddel dat ter vermaak wordt afgestoken, ook onder het begrip ‘vuurwerk’ te vallen. Ook langs de weg van het Vuurwerkbesluit
kan dus tegen misbruik van de noodseinmiddelen worden opgetreden.
Artikel 6
Zoals aangegeven in de toelichting bij artikel 1, onder ‘Bijlage I en II’, werkt een wijziging van een onderdeel van de Pyrorichtlijn
waarnaar dynamisch wordt verwezen, automatisch door in de Nederlandse regelgeving. In het eerste lid van artikel 6 is aangegeven
op welk tijdstip de betrokken wijziging gaat gelden in Nederland. Dat is op het tijdstip waarop de wijziging in de Nederlandse
regelgeving ingevolge de Europese regelgeving moet zijn geïmplementeerd. De mogelijkheid is opengehouden om bij ministerieel
besluit een ander (eerder) tijdstip aan te wijzen.
In het eerste lid worden naast elkaar genoemd een wijzigingsrichtlijn en een wijzigingsbesluit. Het noemen van het wijzigingsbesluit
houdt verband met het feit dat de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang kunnen worden aangepast met toepassing
van de comitéprocedure (artikel 18, eerste lid, onder b, van de Pyrorichtlijn).
Een bekendmaking van de wijziging van de bijlagen is belangrijk met het oog op de kenbaarheid van nieuwe regels voor de normadressaat.
Daarin voorziet het tweede lid.
Artikel 7
Dit artikel betreft de indeling in categorieën van de pyrotechnische artikelen. De fabrikant is met deze taak belast (eerste
lid), maar de gemaakte keuze wordt getoetst in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedure (tweede lid). De categorieën
worden nader omschreven in het derde lid. De geharmoniseerde normen waarin voor diverse artikelen is vastgelegd op grond van
welke kenmerken de artikelen in welke categorie moeten worden ingedeeld, zullen voor de fabrikant een belangrijk hulpmiddel
worden bij de uitvoering van zijn taak.
Artikel 8
In dit artikel is vastgelegd dat de pyrotechnische artikelen moeten voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen, zoals deze
zijn vastgelegd in bijlage I bij de Pyrorichtlijn.
Artikel 9
Dit artikel betreft de verplichtingen van de importeur. Hij speelt een rol als de fabrikant buiten het grondgebied van de
Europese Unie is gevestigd. Importeur is degene die het artikel voor het eerst op de interne markt beschikbaar maakt. Hij
zorgt ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze regeling voldoet of neemt deze verplichtingen op
zich. In paragraaf 8 is hierop reeds ingegaan.
Artikel 10
Dit artikel betreft de verplichtingen van de distributeur. Distributeur is elke natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen
die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt. Voor hem geldt een zorgvuldigheidsnorm.
In het tweede gedeelte van de zin is een belangrijk element van de vereiste zorgvuldigheid vastgelegd. In paragraaf 8 is hierop
reeds ingegaan.
Zoals al is aangegeven in het algemene deel van deze toelichting, neemt de distributeur in Nederland een belangrijke plaats
in. De fabrikant van de pyrotechnische artikelen is veelal buiten Nederland (en het grondgebied van de Europese Unie) gevestigd.
Degene die het product voor het eerst op de interne markt beschikbaar heeft gemaakt (de importeur) kan zeer wel een persoon
zijn die in een andere lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld als een product in Duitsland op de markt is gebracht voordat het
op de Nederlandse markt beschikbaar komt). In een dergelijk geval zijn al degenen die het pyrotechnische artikel in Nederland
op de markt brengen, aan te merken als ‘distributeur’.
Artikel 11
Via een aantal verbodsbepalingen waarborgt artikel 11 dat aan de eisen van de Pyrorichtlijn wordt voldaan en dat tegen overtreding
van die eisen kan worden opgetreden. Het eerste lid heeft betrekking op de fundamentele veiligheidseisen, het tweede lid op
de conformiteitsbeoordelingsprocedure, het derde lid op de CE-markering en de etikettering, en het vierde lid op de vereiste
aanwezigheid van documenten. Welke documenten aanwezig moeten zijn, wordt geregeld in paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van deze
regeling.
Het eerste tot en met het derde lid richten zich in het bijzonder op het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen
in strijd met de Europese voorschriften. Reden dat in het eerste tot en met het derde lid ook het voorhanden hebben en het
aan een ander ter beschikking stellen worden genoemd, is dat het artikel mede geldt voor de importeur en de distributeur.
In het derde lid wordt bovendien het gebruik genoemd. Bij gebreke van de CE-markering en de juiste etikettering mag het desbetreffende
product dus niet worden gebruikt.
Het vierde lid van artikel 11 is gericht op diverse handelingen, waaronder het verplicht ter beschikking hebben van bepaalde
documenten. Die bepaling is gericht op de fabrikant, dan wel op de importeur, indien deze de verplichtingen van de fabrikant
op zich heeft genomen.
Artikelen 12 en 13
Deze artikelen behelzen enkele uitzonderingen op artikel 11. De uitzonderingen zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn (artikel
6, derde en vierde lid, en artikel 12, zesde lid, van de richtlijn).
Artikel 12 behelst een bijzondere regeling voor pyrotechnische artikelen die worden getoond en gebruikt op handelsbeurzen,
tentoonstellingen en demonstraties voor de marketing van pyrotechnische artikelen. Er geldt een vrijstelling van de verboden
van artikel 11. In plaats daarvan dient te worden voldaan aan de specifieke eisen, opgenomen in het tweede en derde lid van
artikel 12. Artikel 13 behelst een soortgelijke regeling als artikel 12, voor pyrotechnische artikelen die voor onderzoeks-,
ontwikkelings- en testdoeleinden zijn geproduceerd. Ook hiervoor worden de verboden van artikel 11 vervangen door een specifieke
regeling, opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 13.
Welbeschouwd gaat het om een vrijstelling van de CE-markering en de etiketteringsvoorschriften, en wat daarmee samenhangt
(de eisen van bijlage I en de conformiteitsbeoordeling). In feite geldt voor deze situaties een zelfstandig etiketteringsvoorschrift.
De verbodsbepalingen van artikel 4 van deze regeling blijven wel van toepassing.
Artikel 14
In dit artikel wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure verplicht gesteld. Zoals reeds in paragraaf 8 is aangegeven, mag
deze procedure in elke lidstaat worden doorlopen.
Artikel 15
De fabrikant heeft de keuze uit diverse procedures (modules). Zij worden aangegeven in artikel 15.
De aanhef van artikel 9 van de Pyrorichtlijn suggereert dat de fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure doet. Het eerste
lid van artikel 10 van die richtlijn suggereert evenwel dat de ‘aangemelde instanties’ die beoordeling doen. In feite is de
procedure als volgt:
– De fabrikant kiest de procedure die voor de beoordeling zal worden gevolgd;
– Hij moet ook kunnen aantonen dat zijn initiële product aan de eisen voldoet, en dat het productieproces zo in elkaar zit dat
ook volgende producten aan die eisen voldoen;
– De aangemelde instantie doet de beoordeling;
– Na een positieve beoordeling brengt de fabrikant de CE-markering aan.
De aanhef van artikel 9 van de richtlijn is in iets gewijzigde bewoordingen overgenomen in artikel 15, waarmee de bedoeling
van de richtlijn zuiverder tot uitdrukking wordt gebracht.
De keuze van de fabrikant met betrekking tot de procedure hangt onder meer af van het feit of hij een kwaliteitszorgsysteem
heeft. Als de fabrikant de ‘verkeerde procedure’ kiest, zal hij niet kunnen aantonen dat continu aan de eisen wordt voldaan
en zal hij de CE-markering niet mogen aanbrengen.
Artikel 16 tot en met 22
De conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt voor de verschillende modules beschreven in bijlage II bij de Pyrorichtlijn. In
die bijlage is in feite sprake van twee categorieën van voorschriften: de voorschriften die de beoordeling zelf betreffen
en de voorschriften die gaan werken nadat de procedure met succes is doorlopen. Naar de eerste categorie van voorschriften
wordt in artikel 15 dynamisch verwezen. De tweede categorie van voorschriften, die voor onbepaalde tijd gelden, is verwerkt
in paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van deze regeling (de artikelen 16 tot en met 22).
In genoemde paragraaf 3 is in principe aan elke module een tweetal artikelen gewijd. Het eerste artikel betreft de verplichtingen
voor de fabrikant, het tweede artikel de verplichtingen voor de aangemelde instantie. Omdat de voorschriften uit bijlage II
bij de Pyrorichtlijn voor verschillende modules echter voor een deel gelijkluidend zijn, hebben sommige artikelen betrekking
op meer dan één module. Module G (eenheidskeuring) kent geen verplichtingen voor onbepaalde tijd en wordt in paragraaf 3 derhalve
niet behandeld. Ook module H wordt in deze regeling niet genoemd; deze module geldt alleen voor vuurwerk van categorie 4.
De voorschriften voor de fabrikant hebben met name betrekking op het informeren van de aangemelde instantie omtrent relevante
veranderingen, het waarborgen van een goedgekeurd kwaliteitssysteem, het medewerken aan controles en het bewaren van relevante
documentatie. De voorschriften voor de aangemelde instantie hebben met name betrekking op het beoordelen van relevante wijzigingen
en het uitvoeren van controles.
Artikel 19
In het tweede lid worden door de aangemelde instantie te nemen ‘passende maatregelen’ genoemd. ‘Passende maatregelen’ kunnen
in dit kader met name omvatten:
– het opvragen van gegevens bij de fabrikant, waaronder de resultaten van daartoe door de fabrikant te verrichten tests;
– het aan de fabrikant opdragen een grotere steekproef te bemonsteren;
– als controlerende instantie vaker de fabrikant (op diens kosten) bezoeken;
– het intrekken van het positieve beoordelingsbesluit (in uiterste instantie).
Deze maatregelen passen binnen de taakopdracht van de aangemelde instantie.
De aangemelde instantie kan ook aan de fabrikant aangeven dat het verstandig, wenselijk of nodig is om een bepaalde partij
pyrotechnische artikelen vooralsnog niet in de handel te brengen (bijvoorbeeld in afwachting van tests). Een – al dan niet
tijdelijk – verbod om een bepaalde partij in de handel te brengen (bijvoorbeeld in afwachting van tests), gaat echter de bevoegdheid
van de aangemelde instantie te buiten. De aangemelde instantie wordt ook niet belast met handhaving in de zin van de Algemene
wet bestuursrecht, en de medewerkers van de instantie worden dus ook geen toezichthouder in de zin van die wet. De aangemelde
instantie zal zich zo nodig moeten wenden tot de VROM-Inspectie, die dan met behulp van het bestuursrecht of het strafrecht
kan optreden. De Minister van VROM is bevoegd tot de bestuursrechtelijke handhaving (artikel 18.2b van de Wet milieubeheer),
maar heeft die taak gemandateerd aan de VROM-Inspectie.2
‘Ter plekke’ (eveneens het tweede lid) dient te worden opgevat als: Op de plaats van productie.
Artikel 23
Dit artikel behelst de verplichting om de CE-markering aan te brengen indien de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes
is doorlopen. Voorts worden eisen gesteld aan de CE-markering. De vorm van de CE-markering is geregeld in bijlage IV bij de
Pyrorichtlijn, waarnaar in de definitie van ‘CE-markering’ (artikel 1) wordt verwezen.
Het vierde lid betreft het eventueel op het artikel aanbrengen van andere markeringen. Omdat de regelgeving in Europa slechts
één algemeen keurmerk (CE-markering) kent voor een heel breed scala aan producten en aspecten, wordt in de verschillende richtlijnen
benadrukt dat het plaatsen van het CE-keurmerk impliceert dat aan alle eisen uit alle toepasselijke richtlijnen is voldaan.
Het is aan de fabrikant om zeker te stellen dat dit daadwerkelijk zo is en om daarvoor zo nodig van andere aangemelde instanties
aanvullende conformiteitsverklaringen te verkrijgen.
Artikel 24
Behalve de CE-markering, moet op het artikel ook een ‘etiket’ worden aangebracht met bepaalde informatie. Daarop heeft artikel
24 betrekking, voor zover het niet betreft pyrotechnische artikelen voor voertuigen.
De Pyrorichtlijn eist in het tweede lid van artikel 12 voor de artikelen die onder deze regeling vallen, met uitzondering
van voertuigen, ten minste de navolgende informatie:
– de naam en het adres van de fabrikant of, als de fabrikant niet op het grondgebied van de Europese Unie is gevestigd, de naam
van de fabrikant en de naam en het adres van de importeur,
– de naam en het type van het artikel,
– de minimumleeftijdsgrenzen zoals aangegeven in artikel 7, leden 1 en 2, van de richtlijn,
– de desbetreffende categorie en gebruiksaanwijzingen,
– in voorkomend geval, een minimale veiligheidsafstand, en
– de netto equivalente hoeveelheid aan actieve explosieve stoffen (bedoeld is netto explosieve massa).
Deze gegevens zijn opgenomen in het eerste lid van artikel 24.
In het tweede lid worden eisen gesteld aan de wijze van vermelden van de betrokken gegevens. Deze bepaling is ontleend aan
het eerste lid van artikel 12 van de Pyrorichtlijn.
Overeenkomstig het vijfde lid van artikel 12 van de Pyrorichtlijn is in het derde lid van artikel 24 een voorschrift opgenomen
inzake de plaats van vermelding van de gegevens. In principe geschiedt vermelding op het artikel zelf, maar bij onvoldoende
ruimte mag vermelding plaatsvinden op de primaire verpakking.
Artikel 25
Voor pyrotechnische artikelen voor voertuigen gelden afzonderlijke voorschriften (artikel 13 van de Pyrorichtlijn). Deze eisen
zijn opgenomen in artikel 25.
Artikel 26
TÜV Rheinland Nederland B.V. is aangewezen als instantie voor het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures. De
aanwijzing dient overeenkomstig artikel 10 van de Pyrorichtlijn te worden aangemeld bij de Europese Commissie en de andere
lidstaten. De Pyrorichtlijn bevat in bijlage III de minimale eisen waaraan deze instantie moet voldoen. Van groot belang daarbij
zijn de onafhankelijkheid van de instantie ten opzichte van de bedrijfstak die gecontroleerd wordt, en de kwaliteit van de
beoordeling. In het tweede lid wordt naar deze eisen verwezen.
Gekozen is voor de aanwijzing van één instantie, omdat de markt relatief klein is enerzijds en omdat specifieke expertise
vereist is anderzijds. Deze expertise is bij TÜV Rheinland Nederland B.V. aanwezig.
Bezien is in hoeverrede aangewezen instantie moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Er worden in de praktijk bij certificering met een publiek karakter verschillende varianten toegepast. De bestuurlijke en
juridische vormgeving verschilt al naar gelang de taken van de certificerende instellingen en de rol die certificatie heeft
(Kabinetsstandpunt Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, kamerstukken II 2003/04, 29 304, nr. 1).
In deze regeling is gekozen voor de zogenoemde toelatingsvariant.Daartoe behoren de regelingen die een certificaat wettelijk
verplicht stellen om bepaalde activiteiten te mogen verrichten of om producten op de markt te mogen brengen. Voor dit geval
is gekozen voor een verplichte en onvoorwaardelijke variant, dat wil zeggen dat voor het op de markt brengen van pyrotechnische
artikelen een typekeuringsverklaring en/of productkwaliteitsbeoordeling moet worden verkregen. In dat geval immers verkrijgt
het bedrijf een CE-markering en mag het product in de handel worden gebracht. Hierbij controleert de overheid slechts het
bezit van het certificaat. Deze regeling voorziet niet in andere, alternatieve, wettelijke mogelijkheden om te bewijzen dat
aan de wettelijke eisen wordt voldaan.
Aan het bezit van een typekeuringsverklaring of beoordelingsbeslissing verbindt deze regeling derhalve – conform de Pyrorichtlijn
– rechtsgevolgen. De aangewezen instantie beslist omtrent de afgifte van deze documenten, en kan daarom worden gezien als
een orgaan ‘met enig openbaar gezag bekleed’ (artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht). Zij heeft
immers de publiekrechtelijke bevoegdheid om rechten en verplichtingen te bepalen. Deze instantie heeft in zoverre dus de status
van bestuursorgaan en neemt besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen dergelijke besluiten staat beroep
open.
De aangewezen instantie is niet onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gebracht. Dit overeenkomstig het standpunt
om aangemelde instanties/keuringsinstanties niet onder deze wet te brengen. Zie onder meer Kamerstukken II, 2007/08, 25 268, nr. 63, p. 1, en de aldaar in noot 4 genoemde kamerstukken.
Artikel 27
Zoals in de toelichting op artikel 26 aangegeven, komt de aangewezen instantie voor bepaalde beslissingen de status van bestuursorgaan
toe. In artikel 27 is geregeld tot het nemen van welke besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) de aangewezen
instantie in elk geval bevoegd is. De woorden ‘in elk geval’ geven aan dat de opsomming niet noodzakelijkerwijs uitputtend
is.
Artikel 28
De Minister van VROM oefent bestuurlijk toezicht uit op de aangewezen instantie. Bij het bestuurlijk toezicht gaat het, kort
gezegd, om de beïnvloeding van de taakbehartiging door deze instantie. Het toezicht heeft in het onderhavige geval vooral
betrekking op de naleving door de instantie van de eisen, gesteld in bijlage III bij de Pyrorichtlijn. Anders gezegd, het
gaat om de kwaliteitswaarborgen, zoals de onafhankelijkheid en kwaliteit van de uitgevoerde beoordelingen. Het toezicht van
de minister richt zich niet op de inhoud van de beslissingen die de aangewezen instantie neemt in het kader van de aan haar
opgedragen taken. Die beslissingen worden immers in onafhankelijkheid genomen.
Ten behoeve van het bestuurlijk toezicht dient de minister de bevoegdheid te hebben tot het opvragen van informatie over de
uitoefening van de opgedragen taken. Deze bevoegdheid is hem toegekend in artikel 29. Voorts beschikt de minister in dit verband
over één sanctie: de bevoegdheid om de aanwijzing van de instantie in te trekken. Hiermee kan de minister op voldoende wijze
inhoud geven aan zijn verantwoordelijkheid.
Aan de minister zijn geen bevoegdheden verleend die betrekking hebben op de inhoud van de besluitvorming door de aangewezen
instantie. Er is dus geen bevoegdheid tot het goedkeuren of vernietigen van besluiten, tot het vaststellen van beleidsregels
of tot het geven van aanwijzingen.
Toetsing van de inhoud van de besluiten van de aangewezen instantie is voorbehouden aan de bestuursrechter. In dat kader zal
mede worden beoordeeld of de instantie heeft gehandeld binnen de regels van het recht, waaronder het Europese recht.
Artikel 29
Voor de uitoefening van zijn taak moet de Minister van VROM kunnen beschikken over de daarvoor benodigde informatie. Artikel
29 voorziet hierin.
Artikel 30
In dit artikel is een voorschrift opgenomen ter waarborging van de kwaliteit van de uitvoering door de aangewezen instantie
van haar werkzaamheden.
Artikel 31
Op grond van dit artikel dient de aangewezen instantie de Minister van VROM te informeren over bepaalde belangrijke veranderingen.
Indien deze instantie haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk zou beëindigen, vindt een dossieroverdracht aan de minister
plaats (tweede lid, tweede volzin). De minister zal in dat geval een andere instantie belasten met de betrokken taak of taken,
en de dossiers aan deze instantie overdragen.
Artikel 32
Dit artikel behelst een overgangsvoorziening voor het geval de aanwijzing van de instantie zou worden ingetrokken. De door
de betrokken instantie afgegeven documenten behouden in principe hun geldigheid. De intrekking zelf zou geschieden door aanpassing
van de onderhavige regeling.
Artikel 33
In de Regeling aanwijzing keuringsinstelling pyrotechnische artikelen is TÜV Rheinland Nederland B.V. tevens aangewezen als
keuringsinstelling voor het uitvoeren van de conformiteitsprocedures in het kader van het Vuurwerkbesluit. Die regeling heeft
geen betrekking op de conformiteitsprocedures die worden uitgevoerd ten aanzien van de pyrotechnische artikelen waarop de
onderhavige regeling betrekking heeft.
Teneinde de verhouding van die regeling ten opzichte van deze regeling te verduidelijken is aan de citeertitel van die regeling
de term ‘Vuurwerkbesluit’ toegevoegd.
Artikel 34
De Pyrorichtlijn onderscheidt in artikel 21, tweede lid, twee data van ’toepassing’’ of inwerkingtreding van de bepalingen
ter implementatie van de richtlijn: op een deel van de pyrotechnische artikelen moeten de nieuwe regels worden toegepast met
ingang van 4 juli 2010, en op een ander deel met ingang van 4 juli 2013. De bepalingen voor de overige pyrotechnische artikelen
treden overeenkomstig de Pyrorichtlijn in werking op 4 juli 2013. In het eerste lid van artikel 34 is dit geregeld.
In het derde lid van artikel 34 is op deze datum van inwerkingtreding een uitzondering gemaakt. Deze uitzondering stelt de
fabrikanten en importeurs in staat om direct met ingang van 4 juli 2013 te voldoen aan de eis uit de Pyrorichtlijn, dat de
artikelen moeten zijn voorzien van een geldige CE-markering. Daartoe kunnen de fabrikanten en importeurs reeds in de periode
voorafgaand aan 4 juli 2013 de conformiteitsbeoordelingsprocedure doorlopen, de CE-markering aanbrengen en hun producten etiketteren
volgens de nieuwe regels. Dit is mogelijk vanaf 1 januari 2012. Voor de datum van 1 januari 2012 is gekozen omdat naar verwachting
dan Europese normen beschikbaar zullen zijn waaraan de producten kunnen worden getoetst. Tevens mag worden verwacht dat een
periode van anderhalf jaar voldoende tijd biedt om de conformiteitsbeoordeling voor alle betrokken pyrotechnische artikelen
te doorlopen vóór 4 juli 2013. Hierna wordt ook gesproken over de ‘vervroegde toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedure’.
In verband met de vervroegde toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedure treedt de aanwijzing van TÜV Rheinland Nederland
B.V. als aangewezen instantie voor de onderhavige artikelen in werking op 1 januari 2012 (tweede lid). Vanaf die datum kan
die instantie dus beoordelingen uitvoeren en toezicht uitoefenen.
Het vervroegd doorlopen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure geschiedt op vrijwillige basis, maar is die keuze eenmaal
gemaakt, dan dienen de voorschriften die betrekking hebben op die beoordeling, op de CE-markering en op de etikettering, volledig
te worden gevolgd. Daartoe verklaart het derde lid de relevante artikelen van toepassing. Het betreft vrijwel alle artikelen
van § 3, 4 en 5 van hoofdstuk 2. Verder betreft het de artikelen 6 en 7. In het onderhavige besluit wordt deels verwezen naar
de Pyrorichtlijn. Artikel 6 strekt ertoe dat de verwijzing steeds betrekking heeft op de geldende tekst van die richtlijn.
Artikel 7 betreft de indeling van de betrokken pyrotechnische artikelen in categorieën en is eveneens van belang als de nieuwe
conformiteitsbeoordelingsprocedure reeds wordt gevolgd.
Bij vroegtijdige toepassing zijn het eerste lid van artikel 17 en het derde lid van artikel 22 niet van toepassing. Deze bepalingen
hebben betrekking op het verstrekken van gegevens aan andere aangewezen instanties. Deze uitzondering is gemaakt omdat het
de voorkeur verdient de andere aangewezen instanties pas te informeren als de nieuwe regels formeel zijn gaan gelden, dus
na 4 juli 2013. Op verzoek kunnen de betrokken instanties de gegevens overigens wel krijgen, zoals ook blijkt uit het wel
van toepassing zijn van het tweede lid van artikel 17.
De formulering van artikel 34 wijkt af van de formulering van het artikel IX van het besluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit
van 9 december 2009 (Stb. 2009, 605). Ook dat artikel IX betreft vervroegde toepassing van de nieuwe regels. Het verschil in formulering volgt uit een verschil
in situatie. In beide gevallen gaat het om de mogelijkheid om de nieuwe conformiteitsbeoordelingsprocedure al te volgen voordat
zij formeel verplicht is. Verschil is evenwel dat de wijziging van het Vuurwerkbesluit reeds op 4 juli 2010 van kracht is
geworden, terwijl deze regeling eerst op 4 juli 2013 inwerking treedt3. De mogelijkheid van ‘vervroegde toepassing’ van de conformiteitsbeoordelingsprocedure bestrijkt in het kader van het Vuurwerkbesluit
dus slechts enkele maanden. In het kader van deze regeling kan het daarentegen om een langere periode gaan.
Dit verschil in situatie leidt tot enkele verschillen in formulering. In het kader van het Vuurwerkbesluit wordt de gelegenheid
geboden om met onmiddellijke ingang toepassing te geven aan de nieuwe regels inzake de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
De datum van 1 januari 2012 speelt daardoor in het kader van het Vuurwerkbesluit geen rol. Gelet op de korte duur van de betrokken
periode, is in het besluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit voorts geen uitzondering gemaakt voor het toezenden van gegevens
aan andere aangewezen instanties.
Het vervroegd toepassen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure is vrijwillig, maar de bepalingen die daarop betrekking
hebben, moeten dan wel worden gevolgd. Hierboven is dit reeds aangegeven. Een redactionele aanpassing ten opzichte van genoemd
artikel IX brengt deze nuance tussen vrijwilligheid en verplichting in artikel 34 beter tot uitdrukking.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.C. Huizinga-Heringa.