TOELICHTING
Algemeen
1. Achtergrond
Deze wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten strekt ter implementatie van de artikelen 9bis, tweede
lid, en 11, eerste lid, van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober
2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging
van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (hierna: richtlijn 2003/87),1 zoals gewijzigd door artikel 1, onderdeel 13, van richtlijn nr. 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten
binnen de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (hierna: richtlijn 2009/29).2
Met richtlijn 2003/87 is destijds een Europees systeem van handel in broeikasgasemissierechten (hierna: emissierechten) voor
stationaire bronnen ingevoerd. Dit systeem, ook wel bekend als het ETS, is in Nederland neergelegd in hoofdstuk 16 van de
Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving.3 Richtlijn 2009/29 voorziet in een herziening van die eerdere richtlijn. Een belangrijke wijziging is dat de kosteloze toewijzing
van emissierechten met ingang van de derde fase van het ETS (2013–2020) op een meer geharmoniseerde wijze plaatsvindt dan
in beide eerdere fases het geval was (vgl. artikel 10bis van de herziene richtlijn 2003/87).
Onderhavige wijzigingsregeling houdt verband met het aanleveren en het borgen van de kwaliteit van gegevens die nodig zijn
voor enerzijds het aanpassen van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie (omzetting van artikel 9bis, tweede lid,
van de herziene richtlijn 2003/87), en anderzijds het berekenen van de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode
2013–2020 (omzetting van artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87). Deze onderdelen van richtlijn 2009/29
moeten eerder worden geïmplementeerd dan de rest van die richtlijn.
Deze wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten strekt om te beginnen tot omzetting van artikel 9bis, tweede
lid, van de herziene richtlijn 2003/87. Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt. Artikel 11 van de herziene richtlijn
2003/87 verplicht lidstaten in het kader van de kosteloze toewijzing van emissierechten zogenaamde nationale uitvoeringsmaatregelen
te publiceren. Artikel 11, eerste lid, bepaalt meer concreet dat elke lidstaat een lijst moet opstellen met installaties op
zijn grondgebied die onder de richtlijn vallen en alle kosteloze toewijzingen aan elke installatie voor de periode 2013–2020,
berekend met toepassing van de geharmoniseerde toewijzingsregels. Deze lijst moet uiterlijk op 30 september 2011 door de lidstaat
worden gepubliceerd en aan de Europese Commissie (hierna: Commissie) worden verstrekt. De Commissie stelt vast hoeveel emissierechten
voor de derde fase voor alle bedrijven gezamenlijk beschikbaar worden gesteld. Hierbij wordt niet alleen rekening gehouden
met bedrijven die al langer deelnemen aan het ETS, maar ook met installaties die vanaf 1 januari 2013 voor het eerst onder
dat systeem vallen. In de herziene richtlijn 2003/87 (artikel 9bis, tweede lid) is neergelegd dat deze nieuwe deelnemers bij
de bevoegde autoriteit emissiegegevens moeten indienen. Het gaat daarbij om onderbouwde emissiegegevens over de periode 2005–2008.
De gegevens moeten uiterlijk op 30 april 2010 worden aangeleverd. Als de gegevens afdoende worden gestaafd, stelt de bevoegde
autoriteit de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 daarvan in kennis en past de Commissie de voor de hele Unie kosteloos te
verlenen hoeveelheid emissierechten dienovereenkomstig aan.
Deze wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten strekt daarnaast tot implementatie van artikel 11, eerste
lid, van de herziene richtlijn 2003/87. Het gaat daarbij om het verzamelen van historische productiegegevens en andere gegevens
die Nederland nodig heeft om te zijner tijd goed te kunnen voldoen aan de verplichting uit artikel 11 van de herziene richtlijn
2003/87 tot het opstellen van de lijst met installaties en kosteloze toewijzingen. Het is van groot belang dat deze gegevens
op correcte wijze zijn samengesteld en dat ze extern zijn geverifieerd. De noodzaak van een goede wettelijke regeling van
deze materie vloeit ook voort uit de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer recentelijk heeft gedaan op basis van onderzoek
naar de kosteloze toewijzing van emissierechten in eerdere periodes van het ETS.4 Artikel 11 van de herziene richtlijn 2003/87 zelf bevat overigens geen eisen ten aanzien van de vergaring en de kwaliteit
van genoemde gegevens. De eisen die ter zake in onderhavige regeling zijn opgenomen, zijn naar het oordeel van Nederland echter
noodzakelijk om te zijner tijd een kwalitatief goede lijst met installaties en kosteloze toewijzingen te kunnen opstellen.
Daarbij is aansluiting gezocht bij de eisen die in andere lidstaten zijn gesteld (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting).
Hoewel de Commissie ingevolge artikel 10bis, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87 nog geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen
moet vaststellen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, is thans al wel duidelijk dat de toewijzing zal plaatsvinden
aan de hand van ex ante benchmarks. In eerste instantie wordt daarbij uitgegaan van productbenchmarks gebaseerd op historische
productiegegevens. Als een dergelijke benchmark niet goed toepasbaar is, wordt teruggevallen op benchmarks die zijn gebaseerd
op andere factoren zoals de warmteproductie of het brandstofverbruik. De kosteloze toewijzing per inrichting wordt berekend
door de relevante benchmark toe te passen op de onderliggende gegevens van de inrichting. Volgens de richtlijn moet de Commissie
de geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen vaststellen uiterlijk op 31 december 2010. Inmiddels is duidelijk geworden dat er
vertraging is opgetreden en dat deze datum niet zal worden gehaald. Bij het stellen van termijnen in deze regeling is met
dit gegeven rekening gehouden.
De artikelen 9bis, tweede lid, en artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87 hadden uiterlijk op 31 december
2009 moeten zijn omgezet in nationaal recht (zie artikel 2, eerste lid, tweede alinea, van richtlijn 2009/29). Het vaststellen
en bekendmaken van de lijst zelf zal worden geregeld in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer. Een daartoe strekkend wetsvoorstel
zal binnenkort in procedure worden gebracht. Dat wetsvoorstel strekt ter voldoening aan de verplichting, opgenomen in artikel 2,
eerste lid, eerste alinea, van richtlijn 2009/29, om de overige onderdelen van die richtlijn uiterlijk op 31 december 2012
om te zetten in nationaal recht. Nederland is echter voornemens om de implementatiewet al eerder, namelijk uiterlijk op 30 september
2011, in werking te doen treden, zodat er een juridische basis is voor het vaststellen van de lijst op het moment dat deze
wordt vastgesteld. Genoemd wetsvoorstel zal ook de overige onderdelen van richtlijn 2009/29 implementeren.
Deze wijzigingsregeling is mede gebaseerd op artikel 16.21 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling biedt, kort gezegd, de mogelijkheid
om voor inrichtingen die onder het ETS vallen, bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen die nodig zijn in het
belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer
bepaalt vervolgens dat hetgeen ingevolge die wet bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld, in afwijking daarvan
bij ministeriële regeling wordt geregeld indien de regels uitsluitend strekken ter implementatie van een voor Nederland verbindend
besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat het onderdeel van deze wijzigingsregeling dat ziet op artikel 11, eerste lid,
van de herziene richtlijn 2003/87, alleen betrekking heeft op het verzamelen van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing
van emissierechten voor stationaire bronnen en niet ziet op kosteloze toewijzing van emissierechten voor de luchtvaart. Met
ingang van 1 januari 2012 vallen luchtvaartactiviteiten ook onder het ETS als gevolg van richtlijn nr. 2008/101/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook
luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (hierna:
richtlijn 2008/101).5 Voor luchtvaartactiviteiten kunnen in beginsel ook kosteloos emissierechten worden toegewezen. Voor die toewijzing geldt
echter een apart regime (zie artikel 3 sexies van richtlijn 2003/87 zoals ingevoegd door richtlijn 2008/101). Richtlijn 2008/101
is inmiddels geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.6
2. Aanleveren en kwaliteitsborging van onderliggende gegevens
2.1. Historische emissiegegevens (artikel 9bis, tweede lid, van de herziene richtlijn 2003/87)
De betrokken bedrijven zijn bij brief van 15 januari 2010, kenmerk DGM/K&L2010001597, door het Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geïnformeerd over de verplichting om voor 30 april 2010 historische emissiegegevens te
verstrekken. Artikel 34ba schrijft voor dat deze gegevens terdege onderbouwd moeten zijn. De gegevensverstrekking heeft inmiddels
plaatsgevonden. De gegevens worden vervolgens door de overheid geverifieerd. Dit geschiedt door Agentschap NL, een onderdeel
van het Ministerie van Economische Zaken. In artikel II, tweede lid, is aan dit onderdeel van de wijzigingsregeling terugwerkende
kracht verleend tot en met 16 januari 2010, de datum waarop de betrokken inrichtingen eerdergenoemde brief redelijkerwijs
geacht kunnen worden te hebben ontvangen.
2.2. Historische productie- en andere gegevens (artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87)
De nieuwe paragraaf 2.1.14 van de Regeling monitoring handel in emissierechten handelt over het verstrekken van onderliggende
gegevens ten behoeve van het berekenen van de kosteloze toewijzing van emissierechten en over de kwaliteitsborging van die
gegevens. Voor de inhoud van deze paragraaf is aansluiting gezocht bij de eisen die in het Verenigd Koninkrijk ter zake zijn
gesteld. Het gaat daarbij enerzijds om een ministeriële regeling ter implementatie – door het Verenigd Koninkrijk – van artikel
11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87,7 en anderzijds om een leidraad ter nadere invulling van de verplichting tot het verstrekken van geverifieerde gegevens.8 Naast eisen aan het samenstellen van de gegevens, worden in onderhavige regeling ook eisen gesteld aan de verificatie van
die gegevens. Om de kosteloze toewijzing per inrichting op een eerlijke en adequate manier te kunnen vaststellen, is het van
groot belang dat de door de inrichtingen aangeleverde basisgegevens door een onafhankelijke deskundige zijn geverifieerd.
De eis van verificatie wordt niet gesteld ten aanzien van inrichtingen waarvoor het voornemen bestaat tot toepassing van een
opt-out als bedoeld in artikel 27 van de herziene richtlijn 2003/87.9
3. Administratieve lasten
In het kader van de administratieve lasten is met name van belang het verzamelen van historische productiegegevens en andere
gegevens die Nederland nodig heeft om de lijst met installaties en kosteloze toewijzingen te kunnen vaststellen. In dit kader
moeten de betrokken inrichtingen gegevens verstrekken die ze voor een groot deel al beschikbaar hebben. Inrichtingen moeten
evenwel bepaalde kosten maken om deze gegevens te verzamelen, te verantwoorden en extern te laten verifiëren waardoor deze
wijzigingsregeling leidt tot een toename van de administratieve lasten. Het betreft hier eenmalige administratieve lasten
(lasten die voortkomen uit informatieverplichtingen die eenmalig moeten worden uitgevoerd bij introductie van nieuwe regels
of wijziging van bestaande regels). De administratieve lasten zijn berekend met behulp van het standaardkostenmodel uit het
document ‘Meten is weten II’.10 Dit model schrijft de volgende formule voor:
• Totale administratieve lasten = de som van de kosten per informatieverplichting. Een informatieverplichting betreft het verschaffen
van informatie over handelingen en gedragingen van de inrichting aan de overheid.
• Kosten per informatieverplichting = de som van de kosten per handeling.
• Kosten per handeling = P*Q, waarbij P staat voor de kosten van een administratieve handeling en Q voor het aantal keren dat
de administratieve handeling wordt uitgevoerd.
• Component P (de kosten van een handeling) wordt bepaald door de tijd die iemand kwijt is met de betreffende handeling en het
tarief van de persoon die de handeling uitvoert.
• De component Q wordt bepaald door het aantal bedrijven waarop de regeling van toepassing is en de frequentie waarmee de handeling
wordt uitgevoerd.
Deze formule kan als volgt worden toegepast op deze wijzigingsregeling.
1. Informatieverplichtingen.
Op basis van deze regeling gelden twee informatieverplichtingen.
1a. Het aanleveren van emissiegegevens in het kader van artikel 9bis, tweede lid, van de herziene richtlijn 2003/87. De handeling
betreft het verzamelen van historische emissiegegevens over drie jaren en het verstrekken van deze gegevens aan de overheid.11
1b. Het aanleveren van historische productiegegevens of andere gegevens (artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87).
Hiervoor moeten de volgende handelingen worden verricht:
• het verzamelen van historische productiegegevens dan wel gegevens over warmteproductie, brandstofverbruik of procesemissies;
• het schrijven van een verantwoordingsrapportage;
• het laten verifiëren van deze gegevens.
2. Kosten van de handelingen (het bepalen van component P)
• Het aanleveren van emissiegegevens in het kader van artikel 9bis, tweede lid, van de herziene richtlijn 2003/87. Deze gegevens
zijn bekend bij de inrichting. Het zou dus relatief weinig tijd moeten kosten om deze gegevens te verzamelen. Per inrichting
zal dit naar verwachting gemiddeld niet meer dan twee dagen (= 16 uur) kosten. Uiteraard zal het exacte aantal uren voor deze
handeling afhangen van de grootte van de inrichting (een grote inrichting zal circa 100 uur kwijt zijn, een kleine inrichting
circa 10 uur). Uitgegaan wordt van een gemiddelde.
• Het aanleveren van historische productiegegevens, dan wel gegevens over de warmteproductie, het brandstofverbruik of historische
procesemissies. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat inrichtingen niet om al deze data wordt gevraagd, maar dat bekend is welke
gegevens er van elke afzonderlijke inrichting nodig zijn. Per inrichting zal dit naar verwachting gemiddeld 16 uur kosten.
• Het schrijven van een verantwoordingsrapportage. Voor deze handeling wordt uitgegaan van een tijdsbeslag van 8 uur.
• Verificatie van de in de vorige alinea bedoelde gegevens. Voor verificatie wordt een vast bedrag gerekend van € 5.000 per
verificatie. Grote inrichtingen zullen waarschijnlijk circa € 20.000 kwijt zijn en kleine inrichtingen circa € 4.000.
Uitgaande van een hoog opgeleide kenniswerker wordt een intern uurtarief van € 45 aangehouden.
2. Het bepalen van component Q
Component Q wordt bepaald door het aantal bedrijven waarop de handelingen betrekking hebben en de frequentie van de handeling.
Het gaat hier steeds om eenmalige handelingen.Het aantal inrichtingen is afhankelijk van de betrokken handeling. Bij het verstrekken
van emissiegegevens in het kader van artikel 9bis, tweede lid, van de herziene richtlijn 2003/87 gaat het om 105 inrichtingen.
Voor het verstrekken van productiegegevens onder artikel 11, eerste lid, betreft het 478 inrichtingen.
3. Bepalen van de lasten
Uit onderstaande tabel blijkt dat de administratieve lasten per inrichting gemiddeld maximaal € 6.800 bedragen. Dit geldt
voor inrichtingen die thans nog niet onder ETS vallen. Voor inrichtingen die wel al vallen onder het ETS, bedragen de administratieve
lasten gemiddeld € 6.080.
| Interne Kosten |
---|
Tijd | Uurtarief | Totaal Interne kosten | Externe kosten | P (Totaal) | Aantal handelingen | Frequentie | Q | P*Q |
---|
1 | 16 | 45 | 720 | | 720 | 105 | 1 | 105 | 75.600 |
---|
2 | 16 | 45 | 720 | | 720 | 478 | 1 | 478 | 344.160 |
---|
3 | | | | 12.500 | 5.000 | 478 | 1 | 478 | 2.390.000 |
---|
4 | 8 | 45 | 360 | | 360 | 478 | 1 | 478 | 172.080 |
---|
Totaal | | | | | 6.800 | | | | 2.981.840 |
---|
4. Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid
Deze wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten ziet met name op het verzamelen van historische productiegegevens
en andere gegevens die Nederland nodig heeft om te zijner tijd goed te kunnen voldoen aan de verplichting tot het opstellen
van de lijst met installaties en kosteloze toewijzingen. Aangezien deze kosteloze toewijzingen aanzienlijke bedragen vertegenwoordigen,
moeten er voldoende waarborgen in het proces zijn ingebouwd om te komen tot een kwalitatief goede lijst. Dat is ook de reden
waarom de herziene richtlijn 2003/87 in artikel 10 bis, eerste lid, stelt dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 geharmoniseerde
uitvoeringsmaatregelen vaststelt voor de toewijzing. Daarnaast is het cruciaal dat de onderliggende gegevens voor de toewijzing
op correcte wijze zijn samengesteld. In deze regeling worden daarom twee maatregelen genomen. Ten eerste dient de inrichting
een verantwoordingsrapportage over te leggen voor de verstrekte gegevens en ten tweede dienen de gegevens extern te zijn geverifieerd.
De noodzaak van een goede regeling van deze materie vloeit ook voort uit aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (zie paragraaf 1
van deze toelichting). Handhaving van het bepaalde in de paragrafen 2.1.13 en 2.1.14 geschiedt op basis van hoofdstuk 18 van
de Wet milieubeheer. Er kan worden gehandhaafd als de inrichting in gebreke blijft bij het aanleveren van de gegevens of daarbij
niet de vereiste zorgvuldigheid in acht neemt. Los hiervan kan de overheid de hoeveelheid rechten zelf vaststellen. Dit betekent
dat de overheid bij onjuiste gegevens de kosteloze toewijzing ambtshalve kan bijstellen. In verband met de uitvoerbaarheid
van deze regeling door het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de emissieautoriteit) zijn onder meer termijnen
opgenomen voor het verstrekken van gegevens door de betrokken inrichtingen en is voorzien in het opstellen van een standaardformulier
voor deze gegevensverstrekking.
5. Inspraak
De ontwerpregeling is ingevolge artikel 21.6, zesde lid, derde volzin, van de Wet milieubeheer op 15 juni 2010 toegezonden
aan de beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2009/2010, 28 240, nr. 106). Voornoemd artikelonderdeel bepaalt dat tussen toezending aan de beide Kamers en de vaststelling van de regeling een periode
van ten minste vier weken dient te zitten. Naar aanleiding van de toezending heeft de vaste commissie voor Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer feitelijke vragen gesteld. Deze vragen zijn op 2 september 2010 beantwoord
(Kamerstukken II 2009/2010, 28 240, nr. 108). De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft op 8 september 2010 de antwoorden
voor kennisgeving aangenomen. Naar aanleiding hiervan is de in artikel 34bd, eerste lid, opgenomen termijn voor het verstrekken
van gegevens verruimd. Dit houdt verband met de vertraging die bij de Commissie is ontstaan bij het opstellen van geharmoniseerde
uitvoeringsmaatregelen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten. Voorts is een reactie ingekomen van de gezamenlijke
verificateurs. Daarin wordt gewezen op de tijd die nodig is om tot een kwalitatief verantwoorde verificatie van de historische
gegevens, bedoeld in artikel 34bd, te komen, mede gezien de samenloop (in de tijd) met de verificatie van emissieverslagen.
Het verzoek om verlenging van eerdergenoemde termijn is betrokken bij de aanpassing van de ontwerpregeling.
6. Inwerkingtreding
Voorzien is in een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van deze regeling. Hierbij is gebruikgemaakt van de uitzondering
die het systeem van vaste verandermomenten biedt voor gevallen van implementatie van Europese regelgeving (brief van de Minister
van Justitie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken, van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 11 december 2009, Kamerstukken II 2009/2010, 29 515, nr. 309, blz. 3–4). De implementatietermijn voor de artikelen 9bis, tweede lid, en 11, eerste lid, van de herziene richtlijn 2003/87
biedt onvoldoende ruimte voor toepassing van het systeem van vaste inwerkingtredingsdata en minimale invoeringstermijnen.
Artikelen
Artikel I
Hieronder worden de afzonderlijke artikelen van de nieuwe paragrafen 2.1.13 en 2.1.14 waar nodig toegelicht.
Artikel 34ba
Deze bepaling implementeert artikel 9bis, tweede lid, van richtlijn 2009/29. Van inrichtingen die nu al onder het ETS vallen,
beschikt de overheid al over emissiegegevens via de emissieverslagen. Om de hoeveelheid emissierechten voor de derde fase
van het ETS te kunnen berekenen, is echter ook informatie noodzakelijk over de hoeveelheid emissies van inrichtingen die pas
vanaf 1 januari 2013 onder het ETS zullen vallen. Deze nieuwe bedrijven moeten daarom uiterlijk op 30 april 2010 onderbouwde
emissiegegevens over de periode 2005–2008 verstrekken aan het bestuur van de emissieautoriteit. Verwezen wordt verder naar
het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 34bb
Het begrip subinstallaties neemt een belangrijke plaats in bij het rapporteren van gegevens die noodzakelijk zijn om de kosteloze
toewijzing van emissierechten te kunnen berekenen. Het begrip subinstallaties is relevant voor de vraag welke benchmarks van
toepassing zijn. De exploitant moet in verband hiermee voor elke subinstallatie bepaalde gegevens overleggen. In de geharmoniseerde
uitvoeringsmaatregelen die door de Commissie worden opgesteld op grond van artikel 10bis, eerste lid, van de herziene richtlijn
2003/87 zal worden aangegeven hoe het begrip subinstallatie precies moet worden geïnterpreteerd. Omwille van de leesbaarheid
van paragraaf 2.1.14 is in artikel 34bb ook een definitie van ‘uitvoeringsmaatregelen’ opgenomen.
Artikel 34bc
Het eerste lid bakent het toepassingsbereik van paragraaf 2.1.14 nader af door middel van een directe verwijzing naar bijlage
I bij richtlijn 2003/87, zoals die bijlage is komen te luiden ingevolge richtlijn 2009/29. Deze paragraaf is hierdoor niet
alleen van toepassing op inrichtingen die nu al onder het ETS vallen, maar ook op inrichtingen in nieuwe sectoren (sectoren
die op 1 januari 2013 voor het eerst onder de werking van het ETS worden gebracht). Het betreft alleen inrichtingen die in
aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten. Paragraaf 2.1.14 is, met uitzondering van artikel 34bd, daardoor
bijvoorbeeld niet van toepassing op elektriciteitsopwekkers en installaties voor de afvang, het transport en de geologische
opslag van CO2.
Inrichtingen die in het geheel niet in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten, moeten aan het bestuur
van de emissieautoriteit op grond van het tweede lid van artikel 34bc wel bepaalde in artikel 34bd omschreven gegevens verstrekken.
Deze gegevens zijn nodig om vast te stellen dat de inrichting niet in aanmerking komt voor kosteloze toewijzing. Het bestuur
van de emissieautoriteit zal op de website www.emissieautoriteit.nl aangeven welke gegevens in dit kader dienen te worden
verstrekt en op welke wijze de gegevens moeten worden aangeleverd. De andere verplichtingen van paragraaf 2.1.14 zijn niet
van toepassing op dergelijke inrichtingen. Er hoeft dan ook geen verantwoordingsrapportage te worden overgelegd en er hoeft
geen verificatie van de gegevens plaats te vinden.
Het derde lid bevat een voorziening in verband met de mogelijkheid voor een opt-out zoals neergelegd in artikel 27 van de
herziene richtlijn 2003/87. Slechts kleine inrichtingen die minder dan 25.000 ton CO2-equivalent uitstoten en die, wanneer zij verbrandingsactiviteiten verrichten, een nominaal thermisch ingangsvermogen van
minder dan 35 MW hebben, kunnen volgens die richtlijnbepaling in aanmerking komen voor een dergelijke opt-out. Het derde lid
van artikel 34bc wordt relevant indien de inrichting behoort tot een categorie waarvan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer in de Staatscourant heeft bekendgemaakt dat hij voornemens is deze bij de Commissie aan te melden
voor een opt-out. Er wordt naar gestreefd zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen over het vragen van een opt-out.
Indien de Commissie deze opt-out accepteert, vallen de inrichtingen buiten de werkingssfeer van het ETS. Deze inrichtingen
komen evenmin in aanmerking voor de initiële kosteloze toewijzing van emissierechten (artikel 27, tweede lid, van de herziene
richtlijn 2003/87). Een opt-out wordt alleen verleend als aan de in artikel 27 van de herziene richtlijn 2003/87 genoemde
voorwaarden is voldaan. Toch dienen deze inrichtingen in de nationale uitvoeringsmaatregelen van artikel 11 van de herziene
richtlijn 2003/87 te worden opgenomen. Dit houdt verband met de mogelijkheid dat een inrichting waarvoor een opt-out is verleend,
op een later moment weer in het ETS wordt opgenomen en daardoor alsnog voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking
komt (artikel 27, derde lid, van de herziene richtlijn 2003/87). In dat geval moeten de emissierechten voor het ongewijzigde
deel van de inrichting worden berekend op basis van de gegevens die in de nationale uitvoeringsmaatregelen voor die inrichting
zijn aangeleverd. In verband hiermee moeten deze inrichtingen productiegegevens of andere relevante gegevens verstrekken.
Tevens dienen ze over deze gegevens verantwoording af te leggen in een verantwoordingsrapportage. In verband hiermee is in
het derde lid van artikel 34bc paragraaf 2.1.14 van toepassing verklaard, met uitzondering van de artikelen 34bi tot en met
34bl. Vanwege de beperkte kans dat deze inrichtingen alsnog weer in het ETS worden opgenomen en de beperkte omvang van de
betrokken emissies alsmede ter beperking van de administratieve lasten is afgezien van het stellen van de eis van verificatie
in geval van een voornemen tot het aanvragen van een opt-out.
Artikel 34bd
Artikel 34bd regelt het verstrekken van gegevens die als noodzakelijk moeten worden beschouwd om uiteindelijk in Nederland
tot een correcte toewijzing van emissierechten binnen het ETS te komen. De belangrijkste verplichting is dat inrichtingen
voor 1 juli 2011 bij het bestuur van de emissieautoriteit historische productiegegevens en, voor zover van toepassing, andere
relevante gegevens aanleveren. Andere relevante gegevens kunnen zijn gegevens over de hoeveelheid geproduceerde warmte, het
brandstofverbruik, procesemissies en het elektriciteitsverbruik (tweede lid). In principe gaat het hierbij om gegevens met
betrekking tot de kalenderjaren 2005 tot en met 2009. Slechts in uitzonderingsgevallen dienen tevens gegevens over de kalenderjaren
2010 en 2011 te worden aangeleverd. In de geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen die de Commissie op grond van artikel 10bis
van de herziene richtlijn 2003/87 zal vaststellen, zal worden opgenomen wanneer dit noodzakelijk is. Op de website van de
emissieautoriteit (www.emissieautoriteit.nl) en in het standaardformulier (artikel 34bf) wordt aangegeven welke gegevens dienen
te worden verstrekt en op welke wijze de gegevens moeten worden verstrekt.
In de ontwerpregeling zoals die op 15 juni 2010 is toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal (zie paragraaf 5 van
het algemeen deel van deze toelichting) was als aanleverdatum nog 1 februari 2011 opgenomen. De Commissie heeft echter inmiddels
laten weten dat er een vertraging van minimaal drie maanden is ontstaan bij het vaststellen van de geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen.
Deze uitvoeringsmaatregelen moeten volgens de richtlijn uiterlijk 31 december 2010 worden vastgesteld. De uitvoeringsmaatregelen
zijn medebepalend voor de gegevens die op grond van onderhavige regeling aan de emissieautoriteit moeten worden verstrekt.
Aanvankelijk bestond het voornemen om de termijn met drie maanden te verlengen, tot 1 mei 2011. Dit was ook aangegeven in
de antwoorden op de door de Tweede Kamer gestelde vragen (zie paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting). Bij
nader inzien is echter gebleken dat er dan onvoldoende capaciteit beschikbaar is voor de verificatie van de historische gegevens.
Omdat er in dat geval samenloop ontstaat met de verificatie van emissieverslagen die voor 1 april 2011 moeten worden ingediend
bij de emissieautoriteit, zou er een capaciteitstekort ontstaan bij de zes verificatiebureaus die zijn gekwalificeerd om de
gegevens te verifiëren. De gezamenlijke verificateurs hebben aangegeven dat zij dan onvoldoende ervaren verificateurs beschikbaar
hebben voor het uitvoeren van een kwalitatief verantwoorde verificatie. Gelet op het belang van een kwalitatief goede verificatie
van historische gegevens is het noodzakelijk het tijdstip van aanleveren van gegevens zodanig te kiezen dat er geen samenloop
ontstaat met de verificatie van emissieverslagen. Daarom is in artikel 34bd gekozen voor de datum 1 juli 2011. Indien er onverhoopt
verdere vertraging optreedt in de Europese besluitvorming rond de uitvoeringsmaatregelen, zal bezien worden of dit noopt tot
nadere bijstelling van deze aanlevertermijn.
Artikel 34be
Om verantwoording af te leggen over de ingevolge artikel 34bd gerapporteerde gegevens, moet de exploitant een verantwoordingsrapportage
opstellen en overleggen. In deze verantwoordingsrapportage wordt vooral beschreven op welke wijze de productiegegevens en,
voor zover van toepassing, andere relevante gegevens zijn vastgesteld. Daarnaast moeten de systeemgrenzen van de installatie,
de subinstallaties en de verbrandingseenheden of proceseenheden worden opgenomen. Dit stelt de verificateur en het bestuur
van de emissieautoriteit in staat te beoordelen welk deel van de inrichting onder welke benchmark valt. Per subinstallatie
dienen vervolgens specifieke gegevens te worden aangeleverd. Hieronder valt bijvoorbeeld de benchmark die van toepassing is
op een subinstallatie. Er zijn vier soorten benchmarks te onderscheiden: de productbenchmark, de warmteproductbenchmark, de
brandstofbenchmark en de aan procesemissies gerelateerde benchmark. In de geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen van de Commissie
zal worden aangegeven onder welke omstandigheden een benchmark op een subinstallatie van toepassing is.
Daarnaast dient per subinstallatie de van toepassing NACE-code en PRODCOM-code te worden aangegeven. Het aangeven van de NACE-code
is van belang om te beoordelen of een subinstallatie geacht wordt te zijn blootgesteld aan een significant weglekrisico (carbon
leakage). Indien dit het geval is, dan wordt voor deze subinstallatie op grond van artikel 10bis van de herziene richtlijn
2003/87 100% van de totale hoeveelheid emissierechten, berekend op grond van de toepasselijke benchmark, voor die subinstallatie
kosteloos toegewezen.
De PRODCOM-code is van belang om de productiegrenzen van een product te onderscheiden en te bekijken hoever de productbenchmark
strekt. In de uitvoeringsmaatregelen van de Commissie wordt een lijst met PRODCOM-codes en productiegrenzen voor elk product
aangegeven.
Artikel 34bf
Op de website van de emissieautoriteit (www.emissieautoriteit.nl) wordt beschreven op welke wijze de gegevens dienen te worden
aangeleverd. Ook het format van de verantwoordingsrapportage is op deze website te vinden. In dit format geeft het bestuur
van de emissieautoriteit ook aan welke van de in artikel 34bd, tweede lid, bedoelde gegevens een exploitant moet verstrekken
om verantwoording af te leggen over de in artikel 34bd bedoelde gegevens en om het aantal emissierechten te kunnen berekenen.
Artikel 34bg
De gegevens die in artikel 34bd zijn genoemd, zijn historische gegevens over de jaren 2005 tot en met 2009 en, indien van
toepassing, 2010 en 2011. In de geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen van de Commissie worden verplichtingen opgenomen die
inrichtingen in acht moeten nemen bij het vaststellen van deze historische gegevens (eerste lid).
Wanneer een inrichting in de tweede fase van het ETS (2008–2012) reeds onder dat systeem valt en de betreffende gegevens reeds
overeenkomstig de Regeling monitoring handel in emissierechten heeft bepaald, moet de inrichting gebruikmaken van deze gegevens
(tweede lid). Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de jaarlijkse brandstofgegevens of gegevens over procesemissies die dienen
te worden geleverd indien een warmtebenchmark of een brandstofbenchmark respectievelijk een aan procesemissies gerelateerde
benchmark van toepassing is. In deze situaties dienen bedrijven gebruik te maken van de jaarlijkse brandstofgegevens en procesemissies
zoals die gegevens overeenkomstig de Regeling monitoring handel in emissierechten zijn vastgesteld over de relevante kalenderjaren.
In deze bepaling is verder een aantal beginselen opgenomen die een inrichting in acht moet nemen bij het vaststellen van de
in artikel 34bd bedoelde gegevens. In de eerste plaats is het beginsel van compleetheid van toepassing. Alle subinstallaties
en alle voor de van toepassing zijnde benchmark relevante producten, warmtestromen, brandstofstromen, materiaalstromen en
bronnen moeten worden meegenomen (derde lid). Het gaat daarbij om subinstallaties, producten, warmtestromen, brandstofstromen,
materiaalstromen en bronnen die samenhangen met activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn 2003/87. Dubbeltelling
van subinstallaties, producten, stromen en bronnen moet echter worden voorkomen (vierde lid). Daarnaast dient de exploitant
ervoor te zorgen dat de gegevens consistent worden bepaald over de kalenderjaren 2005 tot en met 2009 en, indien van toepassing,
2010 en 2011 (vijfde lid). Dit betekent dat de gegevens niet per jaar op steeds verschillende wijzen mogen worden vastgelegd
en dat zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van dezelfde soort gegevensbestanden. Het is de bedoeling dat de bepalingsmethodiek
zo transparant mogelijk is zodat de verificateur een oordeel kan geven over de productiegegevens of andere relevante gegevens.
De aan de gerapporteerde gegevens onderliggende gegevens moet de inrichting documenteren (zesde lid). Dit moet op een transparante
manier gebeuren. Het kan voor de verificateur of het bestuur van de emissieautoriteit nodig zijn om de gerapporteerde gegevens
tot de primaire gegevensbron te achterhalen. De exploitant dient in ieder geval met de maximaal haalbare nauwkeurigheid de
historische gegevens vast te stellen (zevende lid).
Artikel 34bh
Wanneer er onduidelijkheden of leemtes zitten in de gegevens als bedoeld in artikel 34bd of wanneer voor de kalenderjaren
2005 tot en met 2009 en, indien van toepassing, 2010 en 2011 geen gegevens aanwezig zijn, moeten deze gegevens worden geschat.
Deze schatting dient op zodanige wijze plaats te vinden dat een te hoge toewijzing van emissierechten wordt voorkomen. De
wijze waarop de gegevens worden geschat, moet in de verantwoordingsrapportage worden opgenomen.
Artikelen 34bi en 34bj
De gegevens die in artikel 34bd zijn genoemd en de verantwoordingsrapportage moeten worden geverifieerd door een voor emissiehandel
geaccrediteerde verificateur (artikel 34bi).
Deze verificateur geeft over zowel de gegevens als de verantwoordingsrapportage een goedkeurende verificatieverklaring af
indien de gegevens en de verantwoordingsrapportage geen materieel onjuiste opgaven bevatten en in materiële zin voldoen aan
de eisen in paragraaf 2.1.14 van de regeling (artikel 34bj, vierde lid). Indien niet aan deze eisen is voldaan, wordt geen
verklaring afgegeven. Een verificatieverklaring kan tevens niet worden afgegeven wanneer de verificateur wegens opgelegde
restricties of andere omstandigheden niet alle bewijsmateriaal heeft kunnen verkrijgen en het onmogelijk is om een oordeel
over de gerapporteerde gegevens te geven. In feite is er dan sprake van een materiële onzekerheid van de cijfers (artikel 34bj,
zevende lid).
Bij het uitvoeren van de verificatiewerkzaamheden past de verificateur het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde
verificatieprotocol ‘Verificatie van allocatiegegevens voor de derde handelsperiode’ toe (artikel 34bj, eerste lid). Dit verificatieprotocol
wordt gepubliceerd op de website van de emissieautoriteit (www.emissieautoriteit.nl). In dit verificatieprotocol zullen de
verschillende stappen van het verificatieproces worden beschreven zoals de strategische analyse, de risico-analyse, het opstellen
van een verificatieplan en het uitvoeren van een verificatieplan. Het protocol zal tevens ingaan op de vraag op welke wijze
de verificateur de materialiteit van de onjuiste opgaven of materiële strijd met de eisen in paragraaf 2.1.14 van de regeling
dient te beoordelen. Ook zal het verificatieprotocol beschrijven hoe de verificateur eventuele niet materieel onjuiste opgaven
of non-conformiteiten met deze regeling dient op te nemen in de verificatieverklaring.
De verificateur moet een beperkte mate van zekerheid toepassen om vast te stellen of de gerapporteerde gegevens als bedoeld
in artikel 34bd of de gegevens in de verantwoordingsrapportage niet onjuist zijn weergegeven (derde lid). Een verificatieverklaring
met een beperkte mate van zekerheid is negatief geformuleerd en is erop gericht om het risico dat de verificateur een onjuiste
verificatieverklaring uitbrengt tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Voor een beperkte mate van zekerheid is gekozen
omdat het hier om historische gegevens gaat en het niet goed mogelijk is om met een redelijke en dus hoge mate van zekerheid
de gegevens te beoordelen. In het in het eerste lid bedoelde verificatieprotocol is nader uitgewerkt op welke wijze de verificatie
van de in artikel 34bd bedoelde gegevens en de verantwoordingsrapportage met een beperkte mate van zekerheid dient plaats
te vinden. In het vierde lid van artikel 34bj is aangegeven dat de verificateur bij de verificatie beoordeelt of de gegevens
en de verantwoordingsrapportage geen onjuiste opgaven bevatten en niet in strijd zijn met de eisen die in paragraaf 2.1.14
van de regeling zijn opgenomen.
Artikel 34bk
Om een verificatieverklaring af te geven, heeft de verificateur bewijsmateriaal en andere voor de verificatie relevante informatie
nodig. De exploitant moet de verificateur deze informatie verstrekken (eerste lid). Wanneer gegevens ontbreken, verzoekt de
verificateur de exploitant die informatie alsnog te verstrekken; ook kan de verificateur verzoeken om afwijkingen in de gegevens
te verklaren of berekeningen te herzien (artikel 34bj, vijfde lid). Indien een verificateur onjuiste opgaven identificeert
of constateert dat de gerapporteerde gegevens niet in lijn zijn met paragraaf 2.1.14 van deze regeling, moet de exploitant
dit herstellen (tweede lid).
Artikel 34bl
In deze bepaling zijn de eisen opgenomen die aan een verificateur worden gesteld. Een verificateur mag de gegevens als bedoeld
in artikel 34bd en de verantwoordingsrapportage verifiëren als hij voor een of meer
activiteiten als bedoeld in richtlijn 2003/87
is geaccrediteerd volgens de richtsnoeren van
de Europese Samenwerking voor Accreditatie inzake de erkenning van verificateurs onder richtlijn 2003/87 (eerste lid). Accreditatie-instanties
van lidstaten die voor emissiehandel de multilaterale overeenkomst van de Europese Samenwerking voor Accreditation hebben
ondertekend, moeten voldoen aan deze richtsnoeren. In bijlage F bij deze richtsnoeren zijn tevens de verschillende activiteiten
opgenomen als bedoeld in de voor de tweede handelsfase geldende activiteiten in bijlage I bij richtlijn 2003/87. Deze activiteiten
zijn in bepaalde sectoren verdeeld. Een verificateur verkrijgt de accreditatie voor de sector waarvoor hij die accreditatie
heeft aangevraagd en waarvoor hij door de accreditatie-instantie is beoordeeld. Een verificateur mag alleen de in artikel 34bd
bedoelde gegevens en de verantwoordingsrapportage verifiëren van de inrichting waarin die activiteiten worden verricht waarvoor
hij een accreditatie heeft ontvangen (tweede lid). In het accreditatiecertificaat van de verificateur staat voor welke sector
hij is geaccrediteerd. Voor nieuwe sectoren die pas met ingang van 1 januari 2013 onder het ETS vallen, is op het tijdstip
van verificatie van de in artikel 34bd bedoelde gegevens en de verantwoordingsrapportage geen sectorspecifieke accreditatie
mogelijk. In deze gevallen mogen die verificateurs werkzaamheden verrichten wanneer ze in het kader van emissiehandel geaccrediteerd
zijn en op de website van de emissieautoriteit zijn geplaatst. De verificateur houdt daarnaast een interne verificatiedocumentatie
bij zodat de activiteiten die zijn uitgevoerd tijdens de verificatie, worden opgeslagen en zodat daarop de verificatieverklaring
kan worden gebaseerd (derde lid).
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.C. Huizinga-Heringa.