TOELICHTING
2010 heeft tot nog toe een uitzonderlijk weerbeeld te zien gegeven: na een koude winter met veel sneeuw, volgden de relatief
droge maanden maart en april, een koude maand mei, een warme en droge maand juni en een warme maand juli. 2010 behoort hierdoor
landelijk volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) tot eind juli bijna tot de 5 procent droogste
jaren.
Als gevolg hiervan hebben landbouwers op zand- en lössgrond die grasland telen problemen met de kwaliteit van dit grasland.
Vooral in het oosten en het zuiden van het land verkeren veel graspercelen in (zeer) slechte conditie. Sommige percelen zijn
verdroogd, op andere percelen heeft kweek (Elytrigia repens) een meer dan normale dominantie.
Ten aanzien van grasland dat zodanig verdord is dat de graszode met minder dan 5 procent van het oorspronkelijk geteelde gras
is bedekt en derhalve onherstelbaar beschadigd is, is het vanuit milieukundige overweging te verkiezen om dit grasland zo
spoedig mogelijk te vernietigen en direct aansluitend opnieuw in te zaaien. Zou dit grasland dat aan deze kenmerken voldoet
pas vanaf 1 februari mogen worden vernietigd, dan zou dat leiden tot een naar verhouding grote uitspoeling van vrijkomende
stikstof. Een afgestorven graszode zal geen mineralen meer opnemen. Een heringezaaid perceel zal dit wel doen en dus de beschikbare
mineralen nuttig gebruiken.
Ten aanzien van percelen waarop in grote mate kweek voorkomt, is de situatie anders. Kweek heeft wortels die dieper reiken
dan het gewenste gras en heeft deze droogteperiode daardoor beter doorstaan. De kweek heeft het gewenste gras verdrongen.
Kweek neemt weliswaar stikstof op, maar doet dat in mindere mate dan het normale geteelde gras. De voederwaarde van kweek
ligt dan ook lager dan dat van bijvoorbeeld het veelvoorkomende Engelse raaigras. Doordat het de betrokken bedrijven niet
toegestaan is het grasland te vernietigen en opnieuw in te zaaien leidt dit tot bedrijfseconomisch nadeel: landbouwers kunnen
minder in het eigen voer voorzien dan gebruikelijk. Door het uitzonderlijke weer dit jaar is de graslandopbrengst in de desbetreffende
gebieden al slecht.
Op grond van artikel 4b, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is het niet toegestaan om de graszode
van grasland te vernietigen. Dit verbod is ingesteld om te voorkomen dat na het vernietigen van de graszode ophoping optreedt
van minerale stikstof in de bodem door het afsterven van de wortels en stoppels en versnelde mineralisatie plaatsvindt van
organische stof in de bodem. Deze minerale stof is gevoelig voor verlies via uit- en afspoeling naar grond- en oppervlaktewater,
zeker in de periode buiten het groeiseizoen.
In het tweede lid van artikel 4b Bgm, wordt voor het vernietigen van grasland, gelegen op zand- of lössgrond alleen voor de
periode 1 februari tot en met 31 mei een uitzondering gemaakt op bovengenoemd verbod, indien direct aansluitend op de vernietiging
van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van gras aanvangt.
Naar aanleiding van het bovenstaande hebben de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) en Plantum NL (de brancheorganisatie
voor het bedrijfsleven actief in de sector plantaardig uitgangsmateriaal) een verzoek ingediend tot vrijstelling van het in
artikel 4b Bgm neergelegde vernietigingsverbod voor grasland gelegen op zand- en lössgrond. Ook de Nederlandse Melkveehouders
Vakbond (NMV) heeft om een dergelijke vrijstelling gevraagd.
Aan de verzoeken van LTO, Plantum NL en de NMV wordt in de onderhavige regeling onder voorwaarden tegemoet gekomen. Artikel
2 van de onderhavige regeling voorziet in een vrijstelling van het in artikel 4b van het Bgm opgenomen verbod voor de periode
van 1 september tot en met 15 september van het jaar 2010. Deze vrijstelling geldt uitsluitend onder de in artikel 2 genoemde
voorwaarden.
Schade aan het grasland moet ten minste de in artikel 2 opgenomen omvang hebben om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.
Dit betekent dat de schade aan het grasland zo groot is dat het grasland met minder dan 5 procent van het oorspronkelijk geteelde
gras is bedekt, danwel het grasland voor meer dan 30 procent uit kweek bestaat.
Landbouwers die gebruik willen maken van de vrijstelling moeten op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, in samenhang
met het tweede lid van artikel 4, het bedrijf waartoe het grasland behoort telefonisch aanmelden bij de Dienst Regelingen.
In de praktijk betekent dit dat de landbouwer zich in verbinding kan stellen met het LNV-loket, bereikbaar onder telefoonnummer
0800-22 333 22. Bij de melding moet, naast het zogenoemde BRS-nummer, ook het aantal te vernietigen hectaren grasland worden
doorgegeven. Deze informatie is bedoeld om controle op de naleving van de overige voorschriften, zoals de herinzaaiverplichting
en het in het navolgende toegelichte taxatierapport, mogelijk te maken.
Percelen of gedeelten van percelen waarvan de graszode is vernietigd moeten voorts ingevolge het in artikel 4, eerste lid,
onderdeel b, opgenomen voorschrift zo snel mogelijk worden heringezaaid met gras. Met dit voorschrift wordt beoogd te voorkomen
dat de in de gescheurde grasmat aanwezige stikstof verloren gaat naar het milieu.
Een derde voorschrift, dat is opgenomen in artikel 3, bepaalt dat het percentage oorspronkelijk geteeld gras, of het percentage
kweek dient te zijn vastgesteld middels een deskundigenrapport, dat is ondertekend door de betrokken deskundige en door hem
is opgesteld nadat hij ter plaatse de toestand van de vegetatie heeft onderzocht. Het deskundigenrapport moet in ieder geval
gegevens bevatten aangaande de naam en het adres van de landbouwer wiens percelen zijn onderzocht, de locatie van elk betrokken
perceel, ingetekend op de bedrijfskaart, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2010,
de datum van het onderzoek, de concrete toestand van de vegetatie op de afzonderlijke percelen inclusief een schatting van
het percentage kweek, een schema of tekening van het perceel, waarop de relevante verschillen in vegetatie op de verschillende
delen van het perceel zichtbaar zijn, alle overige waarnemingen die mogelijk van invloed zijn op de uitkomsten en resultaten
van het onderzoek. Het deskundigenrapport dient, ingevolge artikel 4, eerste lid, onderc, op het bedrijf te worden bewaard.
Slechts deskundigenrapporten die zijn opgesteld en ondertekend door onafhankelijke deskundigen die over aantoonbare expertise
beschikken op het terrein van graslandvegetatie, geven de betrokken landbouwer het recht om van de vrijstelling gebruik te
maken. Het ter plaatste vaststellen van de mate waarin de graszode is aangetast vereist immers specialistische kennis.
De diensten van de Europese Commissie hebben nota genomen van het voonemen te voorzien in een uitzondering op het vernietigingsverbod
van grasland in de periode van 1 september tot en met 15 september 2010.
Overeenkomstig artikel 64 van de Wet bodembescherming is advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodembescherming (hierna:
TCB). De TCB concludeert in haar advies van 20 augustus 2010 dat het vernietigen van grasland niet zo zeer noodzakelijk is
in verband met de verdroging van de graszoden, maar vooral gewenst zal zijn vanwege de hoge percentages onkruid in de graszode.
Volgens de TCB leidt het scheuren van grasland in het najaar in zijn algemeenheid tot verhoogde uitspoeling van nutriënten
naar het grondwater. Daarom zou het vanuit het oogpunt van uitspoeling van nutriënten beter zijn om grasland in het voorjaar
te scheuren. Daarentegen geeft de TCB aan dat graslandvernieuwing in het voorjaar doorgaans gepaard gaat met een extra bespuiting
met bestrijdingsmiddelen, hetgeen leidt tot negatieve milieueffecten. Vanuit de optiek van bestrijdingsmiddelen verdient najaarsvernieuwing
van grasland daardoor de voorkeur.
De TCB adviseert om de periode voor vrijstelling zodanig te kiezen dat de verplichte aansluitende herinzaai van gras uiterlijk
half september heeft plaatsgevonden. De kans op uitspoeling is geringer als er een nagewas groeit en het succes van dit nagewas
is groter naarmate het eerder wordt ingezaaid. Bovendien kan een gewas dat vóór half september is ingezaaid substantiële hoeveelheden
stikstof opnemen.
Tot slot stelt de TCB voor om de vrijstelling te koppelen aan een verbod op het gebruik van dierlijke mest op de desbetreffende
percelen.
Het advies van de TCB heeft er toe geleid dat de uitzondering op het vernietigingsverbod wordt gemaakt in de periode van 1
tot en met 15 september 2010. Nu gekozen is voor een vrijstelling per 1 september 2010 wordt ook aan het tweede aspect van
het advies gehoor gegeven, te weten het verbod op het gebruik van dierlijke mest als voorwaarde voor vrijstelling. Vanaf 1
september is het gebruik van dierlijke meststoffen op grasland, gelegen op zand- en lössgronden, ingevolge artikel 4 Bgm reeds
verboden.
Op basis van de ervaring met de ‘vrijstellingsregeling Besluit gebruik meststoffen extreme weersomstandigheden 2006’, waarvan
de inhoud overeenkomt met de onderhavige regeling, zullen naar verwachting 600 bedrijven zich telefonisch aanmelden bij de
Dienst Regelingen om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling voor circa 2300 hectare of 750 percelen. De totale kosten
die het gebruik van deze vrijstelling naar verwachting met zich zal brengen is begroot op € 130.383,–, hetgeen neerkomt op
gemiddeld € 217,31 per landbouwer.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2010 en vervalt met ingang van 16 september 2010. Daarmee wordt
afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving (VVM). Dit beleid houdt in dat nieuwe regelingen
slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van
de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter
van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243 en Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). De reden voor de afwijking is gelegen in de, in het voorgaande toegelichte, noodzaak om grasland spoedig te vernietigen.
Dit sluit aan bij de in bovengenoemde brief opgenomen uitzondering op de vaste verandermomenten voor noodmaatregelen. Daarbij
komt dat de regeling begunstigend werkt voor de betrokken ondernemers en er derhalve geen profijt is bij een uitgestelde inwerkingtreding,
hetgeen met de vaste verandermomenten wordt beoogd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.