Besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende hernieuwde vaststelling van de organisatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de algemene leiding en de diensthoofden (Organisatie- en mandaatbesluit Verkeer en Waterstaat 2010)

20 augustus 2010

Nr. CEND/HDJZ-2010/94

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en formatie rijksdienst 2007 en op artikelen 10:3, 10:9, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN ORGANISATIE EN MANDAAT VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. algemene leiding:

    de secretaris-generaal;

    b. algemeen secretaris raden voor leefomgeving en infrastructuur:

    de secretaris van de Raad voor verkeer en waterstaat, bedoeld in artikel 2 van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat;

    c. bewindspersoon:

    minister of staatssecretaris;

    d. dienst:

    een onderdeel van het ministerie, genoemd in artikel 2, tweede lid;

    e. diensthoofd:

    degene die overeenkomstig dit besluit, dan wel overeenkomstig overige wetgeving of regelgeving, is belast met de leiding van een dienst;

    f. dienstonderdeel:

    een onderdeel van een dienst;

    g. dienstonderdeelhoofd:

    degene die overeenkomstig dit besluit, dan wel overeenkomstig overige wetgeving of regelgeving, is belast met de leiding van een dienstonderdeel;

    h. functionaris:

    degene die als ambtenaar is aangesteld bij het ministerie, of degene die krachtens overeenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is bij het ministerie;

    i. minister:

    de Minister van Verkeer en Waterstaat;

    j. ministerie:

    het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

    k. secretariaat van adviesorgaan of overlegorgaan:

    een secretariaat van een adviesorgaan of overlegorgaan, genoemd in artikel 2, derde lid;

    l. secretaris van adviesorgaan of overlegorgaan:

    de algemeen secretaris Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur, de secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat, bedoeld in artikel 15 van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat, de secretaris Nationale Havenraad, bedoeld in artikel 9 van het Besluit Nationale havenraad, de secretaris Adviescommissie Water, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Instellingsbesluit Adviescommissie Water en de secretaris Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving, bedoeld in artikel 10:3 van de Waterwet;

    m. secretaris-generaal:

    de Secretaris-Generaal van Verkeer en Waterstaat; en

    n. staatssecretaris:

    de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

  • 2. Waar in dit besluit sprake is van een secretaris van een adviesorgaan of overlegorgaan dient daaronder, tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken, mede te worden verstaan de directeur Centrum Publieksparticipatie.

HOOFDSTUK 2 ORGANISATIE

§ 2.1 Hoofdstructuur

Artikel 2: Onderdelen ministerie
  • 1. Het ministerie bestaat uit de algemene leiding, de diensten, het Centrum Publiekparticipatie en de secretariaten van de adviesorganen en overlegorganen.

  • 2. Diensten van het ministerie zijn:

    • a. het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken;

    • b. het directoraat-generaal Mobiliteit;

    • c. het directoraat-generaal Water;

    • d. de hoofddirectie Anders Betalen voor Mobiliteit;

    • e. de hoofddirectie Juridische Zaken;

    • f. de directie Bestuursondersteuning;

    • g. de directie Communicatie;

    • h. de hoofddirectie Financiën, Management en Control;

    • i. de departementale Auditdienst;

    • j. de Shared Services Organisatie;

    • k. de directie Strategie, Kennis en Innovatie;

    • l. het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid;

    • m. de Inspectie Verkeer en Waterstaat, bedoeld in het Instellingsbesluit Inspectie Verkeer en Waterstaat;

    • n. het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, bedoeld in het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat; en

    • o. het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, bedoeld in de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut.

  • 3. Secretariaten van adviesorganen en overlegorganen van het ministerie zijn:

    • a. het secretariaat Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur, dat het secretariaat vormt van de Raad voor verkeer en waterstaat, bedoeld in de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat;

    • b. het secretariaat Overlegorganen Verkeer en Waterstaat, bedoeld in de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat;

    • c. het secretariaat Nationale Havenraad, bedoeld in het Besluit Nationale havenraad, dat overeenkomstig artikel 4 dienstonderdeel is van het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken;

    • d. het secretariaat Adviescommissie Water, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Instellingsbesluit Adviescommissie Water, dat overeenkomstig artikel 6 dienstonderdeel is van het directoraat-generaal Water; en

    • e. het secretariaat Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving, bedoeld in artikel 10:3 van de Waterwet.

§ 2.2 Algemene leiding

Artikel 3: Taken secretaris-generaal
  • 1. De secretaris-generaal is onverminderd het Besluit houdende de regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal belast met de ambtelijke leiding van het ministerie.

  • 2. Tot de taken van de secretaris-generaal behoren in ieder geval:

    • a. het informeren en adviseren van een bewindspersoon over hem of het ministerie betreffende aangelegenheden;

    • b. het zorgen voor de coördinatie en integratie van beleidsvoorbereiding, beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering;

    • c. het uitoefenen van de algemene beheer- en controlfunctie;

    • d. het geven van leiding aan de diensthoofden en de secretarissen van adviesorganen en overlegorganen;

    • e. het nemen van besluiten over en het geven van algemene aanwijzingen ten aanzien van het algemene beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering;

    • f. het toezicht op het beheer en de bedrijfsvoering van de aan het ministerie gelieerde colleges en commissies;

    • g. het voeren van overleg met de Groepsondernemingsraad en het Departementaal Georganiseerd Overleg, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • h. het nemen van besluiten op verzoeken, bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, een en ander overeenkomstig de Regeling ter uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur (V&W).

  • 3. Bij afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal is de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4. In aanvulling op het derde lid kan de secretaris-generaal bepalen dat de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken ook in andere situaties in zijn plaats kan op treden.

  • 5. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de secretaris-generaal.

§ 2.3 Organisatie diensten

Artikel 4: Directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken
  • 1. Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken staat onder leiding van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de directeur Internationale Zaken en Strategie, tevens plaatsvervangend directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

  • 2. Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de directie Luchthavens, met de afdeling Luchthavenontwikkeling en Milieu en de afdeling Luchtverkeer;

    • b. de directie Luchtvaart, met de afdeling Luchtvaartveiligheid en de afdeling Economie en Luchtvaartpolitiek;

    • c. de directie Maritieme Zaken, met de afdeling Zeevaart, de afdeling Zeehavens en de afdeling Binnenvaart;

    • d. de directie Internationale Zaken en Strategie, met de afdeling Internationaal, de afdeling Europa en de afdeling Strategie, Economie en Logistiek; en

    • e. het secretariaat Nationale Havenraad.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, staan onder leiding van een directeur. Alle afdelingen binnen deze onderdelen staan onder leiding van een afdelingshoofd. Het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder e, staat, overeenkomstig artikel 20, onder leiding van de algemeen secretaris Nationale Havenraad.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken zijn de overige directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd binnen een directie zijn de overige afdelingshoofden binnen die directie bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 7. In aanvulling op het eerste en vierde lid kan de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken bepalen dat de plaatsvervangend directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken of een van diens plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 8. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 9. Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken en zijn onderdelen hebben de taken, genoemd in het tiende tot en met het dertiende lid.

  • 10. De directie Luchthavens en haar afdelingen hebben de volgende taken:

    • a. de afdeling Luchthavenontwikkeling en Milieu: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot nationale en regionale luchthavens en het faciliteren van de besluitvorming over luchthavens; en

    • b. de afdeling Luchtverkeer: het in samenspraak met het Ministerie van Defensie ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot een optimale inrichting en gebruik van het Nederlandse luchtruimgebied, mede in relatie tot de ontwikkeling van het Europese luchtruimbeleid, alsmede de beleidsmatige invulling van aansturingsvraagstukken op het gebied van luchtverkeersdienstverlening.

  • 11. De directie Luchtvaart en haar afdelingen hebben de volgende taken:

    • a. de afdeling Luchtvaartveiligheid: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot veiligheid en beveiliging in de luchtvaart; en

    • b. de afdeling Economie en Luchtvaartpolitiek: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot het behouden en versterken van de aansluiting van Nederland op het mondiale luchtvaartnetwerk.

  • 12. De directie Maritieme Zaken en haar afdelingen hebben de volgende taken:

    • a. de afdeling Zeevaart: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot de zeevaart, met het oog op de bevordering van een veilige, efficiënte, duurzame en innovatieve scheepvaart ten behoeve van de economische ontwikkeling van Nederland;

    • b. de afdeling Zeehavens: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot de zeehavens, met het oog op het verbeteren van de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens; en

    • c. de afdeling Binnenvaart: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot de Nederlandse binnenvaart, met het oog op het versterken van de logistieke draaischijffunctie van Nederland, door het stimuleren van innovatie en duurzaamheid en het waarborgen van een adequate infrastructuur.

  • 13. De directie Internationale Zaken en Strategie en haar afdelingen hebben de volgende taken:

    • a. de afdeling Internationaal:

      • i. het adviseren en ondersteunen van de bewindspersonen, de algemene leiding en de directoraten-generaal van het ministerie over internationale, niet aan de Europese Unie gerelateerde aangelegenheden;

      • ii. het ontwikkelen van een internationale strategie en beleid ten aanzien van sectoroverstijgende internationale dossiers; en

      • iii. het intern coördineren en ministerie-overschrijdend afstemmen van het internationale beleid van het ministerie;

    • b. de afdeling Europa:

      • i. het adviseren en ondersteunen van de bewindspersonen, de algemene leiding en de directoraten-generaal van het ministerie over aangelegenheden die de Europese Unie betreffen;

      • ii. het ontwikkelen van een strategie en beleid ten aanzien van sectoroverstijgende Europese dossiers; en

      • iii. het intern coördineren en interdepartementaal afstemmen van het Europese beleid van het ministerie;

    • c. de afdeling Strategie, Economie en Logistiek: het ontwikkelen en implementeren van strategie en beleid voor de duurzame ontwikkeling van de mainports en de logistieke sector, ten behoeve van de Nederlandse samenleving en economie.

Artikel 5: Directoraat-generaal Mobiliteit
  • 1. Het directoraat-generaal Mobiliteit staat onder leiding van de directeur-generaal Mobiliteit en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de directeur Wegen en Verkeersveiligheid, tevens plaatsvervangend directeur-generaal Mobiliteit.

  • 2. Het directoraat-generaal Mobiliteit bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de directie Regionale Bereikbaarheid en Veilig Transport, met het team Regionale Bereikbaarheid, het team Regionale OV-systemen, het team Veilig Transport en het programmateam OV-chipkaart;

    • b. de directie Wegen en Verkeersveiligheid, met het team Bereikbaarheid en Wegvervoer, het team Verkeersveiligheid, het team Duurzaamheid en het team Toezicht;

    • c. de directie Spoorvervoer, met het team Instandhouding en Beheer, het team Bestuurlijke Aanleg, het team Veiligheid, Systemen en Ontwikkeling Betuweroute, het team Goederenvervoer en Personenvervoer, het team Netwerkontwikkeling, het team Ordening en het team Ondersteuning;

    • d. de projectdirectie Sneller en Beter;

    • e. het team Investeringsbeleid en Strategie;

    • f. het programmateam Randstad Urgent; en

    • g. het team Staf directeur-generaal Mobiliteit.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a, b, c en d, staan onder leiding van een directeur. De onderdelen genoemd in het tweede lid, onder e, f en g staan onder leiding van een afdelingshoofd. Alle teams binnen een onderdeel staan onder leiding van een afdelingshoofd.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend directeur-generaal Mobiliteit zijn de overige directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur, zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd zijn de overige afdelingshoofden binnen het onderdeel bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 7. In aanvulling op het eerste en vierde lid kan de directeur-generaal Mobiliteit bepalen dat de plaatsvervangend directeur-generaal Mobiliteit of een van diens plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 8. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Mobiliteit. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 9. Het directoraat-generaal Mobiliteit en zijn onderdelen hebben de taken genoemd in het tiende tot en met het zestiende lid.

  • 10. De directie Regionale Bereikbaarheid en Veilig Transport en haar teams hebben de volgende taken:

    • a. het team Regionale Bereikbaarheid: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot bereikbaarheid en van een regionaal Openbaar Vervoersysteem;

    • b. het team Regionale OV-systemen: het regisseren, faciliteren, monitoren en bijstellen van regionale OV-systemen, regionaal spoor en lokaal spoor en taxi;

    • c. het team Veilig Transport: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot veilig transport; en

    • d. het programmateam OV-chipkaart: het gefaseerd invoeren op landelijk niveau van de OV-chipkaart in tram, bus, metro en trein.

  • 11. De directie Wegen en Verkeersveiligheid en haar teams hebben de volgende taken:

    • a. het team Bereikbaarheid en wegvervoer: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot de structuur, functie, uitbreiding, benutting en onderhoud van het hoofdwegennet;

    • b. het team Verkeersveiligheid: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot een goede bereikbaarheid en een duurzaam veilig verkeer- en vervoersysteem;

    • c. het team Duurzaamheid: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot verkeer en milieu; en

    • d. het team Toezicht: het ontwikkelen van een visie op sturing en toezicht op zelfstandige bestuursorganen, het in de praktijk beter benutten van bestaande sturingsinstrumenten en beheersingsinstrumenten, alsmede het leveren van een bijdrage aan de optimalisatie van de sturingsrelatie tussen het ministerie en de zelfstandige bestuursorganen.

  • 12. De directie Spoorvervoer en haar teams hebben de volgende taken:

    • a. het team Instandhouding en Beheer: het faciliteren van onderhoud en uitbreiding van de infrastructuur om te komen tot een maatschappelijk verantwoord spoor;

    • b. het team Bestuurlijke Aanleg: het tot stand brengen van nieuwe sleutelprojecten en spoorzone-ontwikkelingen, alsmede als opdrachtgever voor de rechtspersoon met wettelijke taak ProRail B.V. zorgen voor besluitvorming over en realisatie van spoorinfrastructuurprojecten en het vergroten van de externe veiligheid in relatie tot vervoer van gevaarlijke stoffen rondom spoorinfrastructuur en spooremplacementen;

    • c. het team Veiligheid, Systemen en Ontwikkeling Betuweroute: het bevorderen van veiligheid op het spoor, het invoeren van het European Rail Transport Management System, het afronden van de Havenspoorlijn en de evaluatie van de Betuweroute als groot project;

    • d. het team Goederenvervoer en Personenvervoer: het borgen van het publieke belang van het spoor en de afdoende kwaliteit en kwantiteit van het spoorvervoer;

    • e. het team Netwerkontwikkeling: het bevorderen van het reizigersvervoer op het spoor;

    • f. het team Ordening: de ordening van de spoorsector om publiek belang te borgen binnen kaders van nationaal en internationaal beleid en regelgeving; en

    • g. het team Ondersteuning: de ondersteuning van de directie Spoorvervoer in haar werkzaamheden.

  • 13. De projectdirectie Sneller en Beter heeft als taak het verder uitvoeren en afronden van eerder vastgelopen projecten van het directoraat-generaal Mobiliteit, die als urgent zijn aangemerkt, en het structureel verbeteren van het besluitvormingsproces, hetgeen leidt tot snellere en betere besluitvorming.

  • 14. Het team Investeringsbeleid en Strategie heeft als taak het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot de infrastructuurprogrammering van het ministerie en het daarmee samenhangende investeringsbeleid en strategie.

  • 15. Het programma team Randstad Urgent heeft als taak de coördinatie van het programma, dat tot doel heeft een betere bereikbaarheid en een beter woonklimaat, werkklimaat en leefklimaat van de randstad te bereiken, onder meer door de bestuurlijke drukte te verminderen en te komen tot een slagvaardigere overheid.

  • 16. Het team Staf directeur-generaal Mobiliteit heeft als taak de ondersteuning van het directoraat-generaal Mobiliteit op het gebied van aangelegenheden die betrekking hebben op parlementaire zaken, voorbereiding en terugkoppeling van overleg met de bewindslieden, burgerbrieven en interne beleidscommunicatie.

Artikel 6: Directoraat-generaal Water
  • 1. Het directoraat-generaal Water staat onder leiding van de directeur-generaal Water en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de plaatsvervangend directeur-generaal Water, tevens directeur Water.

  • 2. Het directoraat-generaal Water bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het programma Waterveiligheid;

    • b. het programma Waterkwantiteit en Kwaliteit;

    • c. het programma Bestuur en Regie;

    • d. het programma Gebieden;

    • e. het programma Uitvoering, Monitoring en Evaluatie;

    • f. het bureau directeur-generaal;

    • g. de programmadirectie Corporate Veiligheid en Security; en

    • h. het secretariaat Adviescommissie Water.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e en g, staan elk onder leiding van een directeur, waarbij een zelfde directeur leiding kan geven aan meerdere onderdelen. De directeur-generaal Water stelt in een portefeuilleverdeling vast aan welke onderdelen een directeur leiding geeft.

    Het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder f, staat onder leiding van een afdelingshoofd. Het onderdeel, genoemd in het tweede lid onder h, staat, overeenkomstig artikel 21, onder leiding van de secretaris Adviescommissie Water.

  • 4. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, staan elk tevens onder leiding van een onder een directeur ressorterend afdelingshoofd.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend directeur-generaal Water zijn de overige directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6. Bij afwezigheid van een directeur zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 7. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd zijn de overige afdelingshoofden bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 8. In aanvulling op het eerste en vijfde lid kan de directeur-generaal Water bepalen dat de plaatsvervangend directeur-generaal Water of een van diens plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 9. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Water.

  • 10. Het directoraat-generaal Water draagt zorg voor de ontwikkeling en instandhouding van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Daarmee hebben het directoraat-generaal Water en zijn onderdelen de volgende taken:

    • a. het programma Waterveiligheid: het ontwikkelen en doen implementeren van beleid met betrekking tot waterveiligheid;

    • b. het programma Waterkwantiteit en Kwaliteit: het ontwikkelen en doen implementeren van beleid met betrekking tot waterkwantiteit en waterkwaliteit in algemene zin;

    • c. het programma Bestuur en Regie: het verbeteren van de doeltreffendheid en doelmatigheid van bestuur en instrumentatie van het waterbeheer en waterbeleid op korte en lange termijn en het ondersteunen van de samenwerking van twee of meer onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met g, ten behoeve van gezamenlijk beleid van het directoraat-generaal Water;

    • d. het programma Gebieden: het ontwikkelen en doen implementeren van beleid met betrekking tot het realiseren van de integrale wateropgave in gebieden met grote rijkswateren en het bevorderen van een klimaatbestendige inrichting van het landelijk gebied;

    • e. het programma Uitvoering, Monitoring en Evaluatie:

      • i. het zorgdragen voor een onafhankelijke monitoring en evaluatie van het gehele beleidsveld van het directoraat-generaal Water;

      • ii. het aansturen van uitvoeringstaken; en

      • iii. het ondersteunen en adviseren van het directoraat-generaal Water op de onderwerpen strategie, kennis en innovatie;

    • f. het bureau directeur-generaal: het ondersteunen van het directoraat-generaal Water op het gebied van aangelegenheden die betrekking hebben op informatie, organisatie, administratie, huisvesting en procescoördinatie; en

    • g. de programmadirectie Corporate Veiligheid en Security: het professionaliseren van het ministerie op het brede veiligheidsgebied.

  • 11. Onder de directeur-generaal Water ressorteren in verband met het Deltaprogramma in ieder geval nog de volgende functionarissen met de functie projectdirecteur, aan te duiden als:

    • a. projectdirecteur IJsselmeergebied;

    • b. projectdirecteur Kust;

    • c. projectdirecteur Rivieren; en

    • d. projectdirecteur Rijnmond-Drechtsteden.

Artikel 7: Hoofddirectie Anders Betalen voor Mobiliteit
  • 1. De hoofddirectie Anders Betalen voor Mobiliteit staat onder leiding van de hoofddirecteur Anders Betalen voor Mobiliteit en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de plaatsvervangend hoofddirecteur Anders Betalen voor Mobiliteit.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de hoofddirecteur Anders Betalen voor Mobiliteit bepalen dat de plaatsvervangend hoofddirecteur Anders Betalen voor Mobiliteit ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 3. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur Anders Betalen voor Mobiliteit.

  • 4. De hoofddirectie Anders Betalen voor Mobiliteit heeft tot de taak ontwikkeling en implementatie van de kilometerprijs en tol.

Artikel 8: Hoofddirectie Juridische Zaken
  • 1. De hoofddirectie Juridische Zaken staat onder leiding van de hoofddirecteur Juridische Zaken en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de directeur Juridische Zaken, tevens plaatsvervangend hoofddirecteur Juridische Zaken.

  • 2. De hoofddirectie Juridische Zaken bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de sector Algemeen Wetgevingsbeleid en Wegenverkeersrecht;

    • b. de sector Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken;

    • c. de sector Infrastructuur en Omgeving;

    • d. de sector Spoor en Weg;

    • e. de sector Luchtvaart;

    • f. de sector Scheepvaart; en

    • g. de sector Water.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, staan onder leiding van een afdelingshoofd.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Juridische Zaken zijn de afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd, zijn de overige afdelingshoofden bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. In aanvulling op het eerste en vierde lid, kan de hoofddirecteur Juridische Zaken bepalen dat de directeur Juridische Zaken of een van diens plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 7. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur Juridische Zaken.

  • 8. De Hoofddirectie Juridische Zaken en haar onderdelen hebben de volgende taken:

    • a. de hoofddirectie Juridische Zaken:

      • i. het tot stand brengen van de wetgeving en regelgeving van het ministerie en de bestuurlijk-juridische advisering ten behoeve van de bewindspersonen, de algemene leiding, de centrale diensten en de beleidsdirectoraten-generaal van het ministerie;

      • ii. het zorgdragen voor en borgen van de bestuurlijke en juridische kwaliteit van de producten van het ministerie;

      • iii. het vertegenwoordigen van het ministerie in externe organen voor algemene bestuurlijk-juridische onderwerpen;

      • iv. het behandelen van bezwaarprocedures en beroepsprocedures, waaronder begrepen het vertegenwoordigen van de bewindspersonen en het ministerie in deze procedures, met uitzondering van procedures die verband houden met de bevoegdheden van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat en de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

      • v. het signaleren van en rapporteren over bestuurlijk-juridische ontwikkelingen die voor het hele ministerie van belang zijn; en

      • vi. het initiëren van innovatie op bestuurlijk-juridisch terrein door onderzoek, verkenningen en beleidsontwikkeling;

    • b. de sector Algemeen Wetgevingsbeleid en Wegenverkeersrecht: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op het algemeen wetgevingsbeleid en het wegenverkeersrecht;

    • c. de sector Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op privaatrecht, algemeen bestuursrecht, Europees en internationaal recht en bestuurlijke aangelegenheden;

    • d. de sector Infrastructuur en Omgeving: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op:

      • i. aanleg en beheer van infrastructuur en daarmee samenhangende beleidsvraagstukken van mobiliteit;

      • ii. algemene aangelegenheden betreffende milieu, natuur en ruimtelijke ordering; en

      • iii. veilig vervoer van gevaarlijke stoffen;

    • e. de sector Spoor en Weg: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op beroepspersonenvervoer en het goederenvervoer over spoor en weg;

    • f. de sector Luchtvaart: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op luchtvaart, luchtruim en luchthavens;

    • g. de sector Scheepvaart: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op havens, zeescheepvaart en binnenvaart; en

    • h. de sector Water: de onder sub a genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterveiligheid en waterbestuur.

  • 9. Onder de hoofddirecteur Juridische Zaken ressorteren in ieder geval nog de volgende functionarissen:

    • a. de directiesecretaris;

    • b. de medewerker DIM; en

    • c. de managementassistenten.

Artikel 9: Directie Bestuurondersteuning
  • 1. De directie Bestuursondersteuning staat onder leiding van de directeur Bestuursondersteuning en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van het afdelingshoofd Advies, tevens plaatsvervangend directeur Bestuursondersteuning.

  • 2. De directie Bestuursondersteuning bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de afdeling Advies;

    • b. de afdeling Stukkenstroom en Parlementaire Zaken;

    • c. het secretariaat van de bewindspersonen en van de algemene leiding; en

    • d. de flexpool.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid onder a en b, staan onder leiding van een afdelingshoofd. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder c en d, ressorteren rechtstreeks onder directeur Bestuursondersteuning.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur Bestuursondersteuning bepalen dat de plaatsvervangend directeur Bestuursondersteuning ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 5. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Bestuursondersteuning. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 6. De directie Bestuursondersteuning en haar onderdelen hebben, teneinde de bewindspersonen en de algemene leiding te ondersteunen en te faciliteren, de volgende taken:

    • a. de afdeling Advies: de in de eerste volzin genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op:

      • i. het inhoudelijk en politiek adviseren ten aanzien van beleid;

      • ii. het voorbereiden en adviseren ten aanzien van de vergaderingen van de ministerraad en bijbehorende onderraden; en

      • iii. het voeren van het secretariaat van vergaderingen van de bewindspersonen;

    • b. de afdeling Stukkenstroom en Parlementaire Zaken: de in de eerste volzin genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op het doorgeleiden van documenten en dossiers alsmede het voorbereiden en adviseren ten aanzien van parlementaire zaken;

    • c. het secretariaat van de bewindspersonen en de algemene leiding: de in de eerste volzin genoemde taken, voor zover die betrekking hebben op secretariële en overige ondersteuning, anders dan bedoeld onder a en b; en

    • d. de flexpool: het ten behoeve van onderdelen van het ministerie voorzien in extra personele ondersteuning ten behoeve van onderwerpen conform interne instructies daartoe aangewezen.

Artikel 10: Directie Communicatie
  • 1. De directie Communicatie staat onder leiding van de directeur Communicatie en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van het afdelingshoofd Corporate communicatie en Kennis, tevens plaatsvervangend directeur Communicatie.

  • 2. De directie Communicatie bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de afdeling Beleidscommunicatie;

    • b. de afdeling Corporate communicatie en Kennis; en

    • c. de afdeling Staf.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a en b, staan onder leiding van een afdelingshoofd. Het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder c, ressorteert rechtstreeks onder de directeur Communicatie.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd zijn de overige afdelingshoofden bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 5. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur Communicatie bepalen dat de plaatsvervangend directeur Communicatie ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 6. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Communicatie. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 7. De directie Communicatie en haar onderdelen hebben de volgende taken:

    • a. de afdeling Beleidscommunicatie:

      • i. het opzetten en implementeren van een langjarige communicatiestrategie die dient als strategisch kader voor de beleidscommunicatie van het ministerie;

      • ii. het vanuit een strategisch kader sturen op integratie van beleidscommunicatie en uitvoeringscommunicatie, inclusief het adviseren over de communicatie rondom beleidsprioriteiten en via ketenpartners regie voeren op de communicatieve uitvoering;

      • iii. het ontwikkelen en actualiseren van een mediastrategie als onderdeel van het communicatie-instrumentarium;

      • iv. het inzetten van nieuwe media om communicatieve doelen te bereiken, afgeleid van de korte en lange termijnstrategie;

      • v. het strategisch adviseren over en het opzetten van campagnes als beleidsinstrument;

      • vi. het adviseren over ministerieoverschrijdende ontwikkeling en op het gebied van communicatie;

      • vii. het adviseren over publiciteit en beeldvorming, het doen van woordvoering en het begeleiden van een bewindspersoon;

      • viii. het adviseren over en het opzetten en organiseren van werkbezoeken en optredens van een bewindspersoon;

      • ix. het schrijven van speeches ten behoeve van positionering van een bewindspersoon en positionering van beleidsprioriteiten;

      • x. het adviseren over en het redigeren van bestuurlijke en beleidsdocumenten, alsmede het realiseren van kernboodschappen, frames en andere instrumenten; en

      • xi. het ontwikkelen en actualiseren van crisiscommunicatie;

    • b. de afdeling Corporate communicatie en Kennis:

      • i. het ondersteunen van organisatiedoelen door regie op en uitvoering van de interne communicatie;

      • ii. het ontwikkelen van een strategie voor arbeidsmarktcommunicatie;

      • iii. het ontwikkelen van een strategie voor interactiviteit in de communicatie tussen overheid en burgers;

      • iv. het bewaken van eenduidigheid en herkenbaarheid door consequente toepassing van beeldcommunicatie;

      • v. het structureel monitoren en ontwikkelen van kennis van de omgeving van het ministerie;

      • vi. het strategisch adviseren aan de bewindspersonen en de algemene leiding over de consequenties van omgevingsontwikkelingen voor communicatiestrategie en beleidsontwikkeling; en

      • vii. het adviseren over de inzet van interne en externe communicatie bij ontwikkelingen in de organisatie van het ministerie; en

    • c. De afdeling Staf:

      • i. het ondersteunen van het managementteam van de directie Communicatie met agendabeheer, logistieke faciliteiten en administratieve ondersteuning;

      • ii. het opstellen en genereren van managementinformatie omtrent de directie Communicatie;

      • iii. het monitoren van en adviseren over de voortgang van directieplannen en afdelingsplannen van de directie Communicatie; en

      • iv. het ondersteuren bij de algemene planning en control van de directie Communicatie.

Artikel 11: Hoofddirectie Financiën, Management en Control
  • 1. De hoofddirectie Financiën, Management en Control staat onder leiding van de hoofddirecteur Financiën, Management en Control.

  • 2. De hoofddirectie Financiën, Management en Control bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de directie Begroting en Beleidscontrol;

    • b. de directie Bedrijfsvoering, Organisatie en Informatie;

    • c. de directie Human Resource Management;

    • d. de directie Concern Bedrijfsprocessen en Bedrijfsinformatie; en

    • e. de afdeling Ondersteuning.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, staan onder leiding van een directeur en een daaronder ressorterend afdelingshoofd. Het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder e, staat onder leiding van een afdelingshoofd.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de hoofddirecteur Financiën, Management en Control is de directeur van het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder a, bevoegd om als zijn plaatsvervanger op te treden. Indien deze ook afwezig of verhinderd is, dan zijn de directeuren van de onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder b tot en met d, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur of het afdelingshoofd Ondersteuning zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur binnen een directie is het afdelingshoofd binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7. In aanvulling op het vierde lid kan de hoofddirecteur Financiën, Management en Control bepalen dat een van zijn plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 8. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur Financiën, Management en Control.

  • 9. De hoofddirectie Financiën, Management en Control en haar onderdelen hebben de volgende taken:

    • a. de hoofddirectie Financiën, Management en Control:

      • i. de zorg voor de inrichting en de kwaliteit van de bedrijfsvoering in brede zin;

      • ii. de ingevolge artikel 27 van de Comptabiliteitwet en het Besluit Taak FEZ aan de directeur FEZ opgedragen zorg voor de begrotingszaken en de daarmee samenhangende administraties;

      • iii. de toetsende en coördinerende rol vanuit de controllerfunctie en het zonodig verstrekken van functionele aanwijzingen;

      • iv. het bevorderen van het onderzoek naar de doelmatigheid van het beleid dat ten grondslag ligt aan de begroting, zowel tijdens de voorbereiding als periodiek tijdens van dit beleid; en

      • v. de aan de rol van Chief Information Officer opgedragen zorg voor de departementale strategie voor informatievoorziening en ICT en het bewaken van de daarvoor geldende rijksbrede kaders;

    • b. de directie Begroting en Beleidscontrol:

      • i. het regisseren van het proces en de inhoud van de managementcyclus en begrotingscyclus;

      • ii. het gestructureerd toetsen van en adviseren over beleidsvoorstellen van de diensten in het kader van beleidscontrol; en

      • iii. het beoordelen van en adviseren aan de bewindspersonen, de algemene leiding en diensthoofden over de organisatie van het ministerie als deel van het openbaar bestuur, de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de mate waarin het ministerie de financiële en bedrijfseconomische processen beheerst, ook wel aan te duiden met de term in control;

    • c. de directie Bedrijfsvoering, Organisatie en Informatie:

      • i. het ontwikkelen, ontwerpen en implementeren van kaders op het terrein van bedrijfsvoering;

      • ii. het vormgeven van het informatiebeleid, waaronder ook strategisch informatiebeleid en informatie-architectuur;

      • iii. het adviseren over en toetsen van organisatie-inrichting en -sturing;

      • iv. het vormgeven van het beleid op het terrein van inkoop en aanbestedingen; en

      • v. het vormgeven van het beleid voor integriteit en beveiliging;

    • d. de directie Human Resource Management: het ontwikkelen, ontwerpen en implementeren van kaders op het terrein van human resource management;

    • e. de directie Concern Bedrijfsprocessen en Bedrijfsinformatie: het ontwikkelen, realiseren en beheren dan wel doen beheren van concernbrede bedrijfsvoeringssystemen of informatiesystemen en processen en het ter beschikking stellen daarvan alsmede het adviseren vanuit haar expertise over doelmatigheid en effectiviteit op tactische en operationele ICT-vraagstukken; en

    • f. de afdeling Ondersteuning: het bieden van ondersteuning aan de verschillende directies, bedoeld in het tweede lid.

  • 10. Onder de hoofddirecteur Financiën, Management en Control ressorteert in ieder geval nog een functionaris met de functie top-adviseur, aan te duiden als directeur Integriteit en Beveiliging.

Artikel 12: Departementale Auditdienst
  • 1. De departementale Auditdienst staat onder leiding van de directeur departementale Auditdienst en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de plaatsvervangend directeur departementale Auditdienst.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur departementale Auditdienst bepalen dat de plaatsvervangend directeur departementale Auditdienst ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 3. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur departementale Auditdienst.

  • 4. Op grond van artikel 21 en artikel 66 van de Comptabiliteitswet en het Besluit Taak DAD heeft de departementale Auditdienst de volgende taken ten aanzien van de diensten en de secretariaten van adviesorganen en overlegorganen, genoemd in artikel 2:

    • a. het doen van onderzoeken naar de bedrijfsvoering betreffende de kwaliteit van de sturing en beheersing van de primaire en ondersteunende processen;

    • b. het verschaffen van een bepaalde mate van zekerheid, aan te duiden als assurance, over de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de beleidsvoering, alsmede het verstrekken van adviezen aan het management over verbeteringen voor bedrijfsvoering en beleidsvoering;

    • c. het onderzoeken van de financiële verantwoordingen op de juiste inrichting, op getrouwe weergave en rechtmatigheid, alsmede op het gevoerde financieel en materieel beheer; en

    • d. het verrichten van bijzondere onderzoeken en het uitvoeren van adviesopdrachten die voortvloeien uit de controle functie.

  • 5. Onder de directeur departementale Auditdienst ressorteren in ieder geval nog functionarissen met de functie topadviseur en senior adviseur/specialist die registeraccountant zijn in de zin van de Wet op de Registeraccounts.

Artikel 13: Shared Services Organisatie
  • 1. De Shared Services Organisatie staat onder leiding van de algemeen directeur Shared Services Organisatie.

  • 2. De Shared Services Organisatie bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de directie Facilitair, DIM en Demand, met de afdeling Facilitair, de afdeling Documentair InformatieManagement en de afdeling Demand;

    • b. de directie Financiën en Inkoop, met de afdeling Financiën, de afdeling Advies en Begroting en de afdeling Inkoop, Interne Controle en Informatievoorziening;

    • c. de directie Human Resource Management, met de afdeling Ontwikkeling en Mobiliteit, de afdeling Werk en Gezondheid, de afdeling Human Resource Management Advies en de afdeling Personeels- en Salarisadministratie;

    • d. de directie Informatie- en Communicatietechnologie, met de afdeling Support Center, de afdeling Gebruikersondersteuning, de afdeling Systeembeheer, de afdeling Netwerkbeheer, de afdeling E-Services en de afdeling Advies en Projecten; en

    • e. de afdeling Communicatie en Strategie.

  • 3. De onderdelen genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, staan onder leiding van een directeur. Het onderdeel, genoemd onder e, en de afdelingen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, staan onder leiding van een afdelingshoofd. Onder de afdelingshoofden ressorteren in ieder geval functionarissen met de functie teamleider.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur Shared Services Organisatie zijn de directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur of het afdelingshoofd Communicatie en Strategie zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd binnen een directie zijn de overige afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als elkaars plaatvervanger op te treden.

  • 7. In aanvulling op het vierde lid kan de algemeen directeur Shared Services Organisatie bepalen dat een van zijn plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 8. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de algemeen directeur Shared Services Organisatie.

  • 9. De Shared Services Organisatie en haar onderdelen hebben, met inbegrip van de daarmee samenhangende activiteiten en de daartoe noodzakelijke uitvoeringshandelingen, waaronder het uitbesteden van werkzaamheden en het voeren van regie op de uitvoering van die werkzaamheden door derden, de volgende taken:

    • a. de directie Facilitair, DIM en Demand: het verzorgen van facilitaire dienstverlening en advies en het verzorgen van dienstverlening op het gebied van documentair informatiemanagement;

    • b. de directie Financiën en Inkoop:

      • i. het zorgdragen voor de financiële administratie en het betaalproces;

      • ii. het zorgdragen voor de financiële administratie en de financiële bedrijfsvoering;

      • iii. het verlenen van financieel advies aan diensthoofden en secretarissen van adviesorganen en overlegorganen;

      • iv. het verzorgen en ondersteunen van de begrotingscyclus en managementcyclus;

      • v. het verrichten van Europese aanbestedingen inzake goederen en diensten met een dienstoverschrijdend karakter, met uitzondering van goederen en diensten op het terrein van grondbouw, wegbouw en waterbouw;

      • vi. het in opdracht van diensthoofden of secretarissen van adviesorganen en overlegorganen verrichten dan wel adviseren bij andere Europese aanbestedingen of andere inkooptrajecten van diensten en secretariaten van adviesorganen en overlegorganen, met uitzondering van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat;

      • vii. het in opdracht van diensthoofden en secretarissen van adviesorganen en overlegorganen verrichten van uitvoeringshandelingen in het kader van subsidieverlening, dan wel het adviseren op het terrein van subsidieverlening;

      • viii. het toetsen van en adviseren over de kwaliteit van de bedrijfsvoering; en

      • ix. het verzorgen van buitenlandse dienstreizen;

    • c. de directie Human Resource Management:

      • i. het verzorgen van de personeelsadministratie en de salarisadministratie;

      • ii. het verzorgen van algemeen HRM-advies en meer specialistisch advies op de gebieden werk en gezondheid en ontwikkeling en mobiliteit;

      • iii. het op verzoek van een diensthoofd of secretaris van een adviesorgaan of overlegorgaan behandelen dan wel doen behandelen, al dan niet door inschakeling van de manager van het Expertisecentrum Arbeidsjuridisch van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van bezwaarprocedures en beroepsprocedures inzake besluiten of handelingen betreffende de ambtelijke rechtspositie; en

      • iv. het ten behoeve van diensten en secretariaten gebruikmaken van de dienstverlening van de interdepartementale expertisecentra en de organisatie P-Direkt van het Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • d. de directie Informatie- en Communicatietechnologie: het verzorgen van netwerkbeheer, systeembeheer en gebruikersondersteuning alsmede het verzorgen van overige dienstverlening en advies op het gebied van informatietechnologie en communicatietechnologie; en

    • e. De afdeling Communicatie en Strategie: het ondersteunen en adviseren van de algemeen Directeur Shared Services Organisatie en directeuren van de directies binnen de Shared Services Organisatie op het gebied van communicatie en strategie.

Artikel 14: Directie Strategie, Kennis en Innovatie
  • 1. De directie Strategie, Kennis en Innovatie staat onder leiding van de directeur Strategie, Kennis en Innovatie.

  • 2. Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Strategie, Kennis en Innovatie zijn de senior adviseur Kennis, de senior adviseur Strategie en de senior adviseur Innovatie, genoemd in het zesde lid, bevoegd om als zijn plaatsvervanger op te treden.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid kan de directeur Strategie, Kennis en Innovatie bepalen dat een van zijn plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 4. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Strategie, Kennis en Innovatie. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 5. De directie Strategie, Kennis en Innovatie heeft de volgende taken:

    • a. het in verbondenheid richting geven aan het strategiebeleid, kennisbeleid en innovatiebeleid van het ministerie;

    • b. het namens het ministerie bijdragen aan het rijksbrede strategiebeleid, kennisbeleid en innovatiebeleid ten aanzien van de fysieke omgeving; en

    • c. het bevorderen van maatschappelijk relevant, kennisgedreven en innovatiegericht werken in de kenniswereld en het bedrijfsleven op het gebied van mobiliteit en water.

  • 6. Onder de directeur Strategie, Kennis en Innovatie ressorteren in ieder geval de volgende functionarissen:

    • a. een senior adviseur/specialist, aan te duiden als senior adviseur Kennis;

    • b. een senior adviseur/specialist, aan te duiden als senior adviseur Strategie;

    • c. een senior adviseur/specialist, aan te duiden als senior adviseur Innovatie; en

    • d. een programmasecretaris.

Artikel 15: Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid
  • 1. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid staat onder leiding van de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van de plaatsvervangend directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.

  • 2. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het programma Gedrag;

    • b. het programma Bereikbaarheid en Mobiliteit;

    • c. het programma Leefomgeving en Ruimte;

    • d. het programma Economie en Welvaart;

    • e. het programma Marktordening en de rol van de overheid; en

    • f. het programma Overheidsorganisatie.

  • 3. De onderdelen genoemd in het tweede lid, onder a tot en met f, staan onder leiding van een programmamanager of de plaatsvervangend directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, waarbij een zelfde dienstonderdeelhoofd leiding kan geven aan meerdere onderdelen. De directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid stelt in een portefeuilleverdeling vast aan welke onderdelen een dienstonderdeelhoofd leiding geeft.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid zijn de programmamanagers bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een programmamanager, is een andere programmamanager bevoegd om als diens plaatsvervanger op te treden.

  • 6. In aanvulling op het eerste en vierde lid kan de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid bepalen dat de plaatsvervangend directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid of een van diens plaatsvervangers ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 7. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 8. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid heeft tot taak een wetenschappelijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en evaluatie van het beleid van het ministerie op het gebied van mobiliteit, en heeft de volgende hoofdtaken:

    • a. het uitvoeren van onderzoek en analyses; en

    • b. het bijeenbrengen en bewerken van elders binnen het ministerie geproduceerde kennis of informatie op het gebied van mobiliteit.

  • 9. Aan de in het vorige lid bedoelde hoofdtaken zijn de volgende afgeleide taken verbonden:

    • a. het adviseren omtrent de aard en omvang van wetenschappelijke ondersteuning bij de beantwoording van beleidsvragen;

    • b. het uitbesteden van onderzoek en analyses aan derden;

    • c. het aangeven van de mogelijke consequenties van beleidskeuzes; en

    • d. het bijeenbrengen en actief verspreiden van nationale en internationale kennis.

  • 10. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid oefent zijn taken en werkzaamheden uit overeenkomstig een door de minister vastgesteld protocol.

Artikel 16: Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
  • 1. Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) staat bij afwezigheid of verhindering van de hoofddirecteur, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, onder leiding van de plaatsvervangend hoofddirecteur KNMI.

  • 2. Het KNMI bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de sector Weer, met de afdeling Product- en Procesinnovatie, de afdeling Productie, de afdeling Onderzoek en de afdeling Relatiebeheer en Contracten;

    • b. de sector Klimaat en Seismologie, met de afdeling Aardobservatie Klimaat, de afdeling Mondiaal Klimaat, de afdeling Regionaal Klimaat, de afdeling Chemie en Klimaat, de afdeling Klimaatdata en -advies en de afdeling Seismologie;

    • c. de sector Informatie- en Waarneeminfrastructuur, met de afdeling R&D Informatie- en Waarneeminfrastructuur, de afdeling Informatiediensten, de afdeling ICT Infrastructuur en de afdeling Waarneeminfrastructuur; en

    • d. de sector Staf, met de afdeling Organisatiestrategie en Ondersteuning, waarvan deel uitmaakt de onderafdeling Ondersteuning, en de afdeling Bedrijfsvoering.

  • 3. De onderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c, staan onder leiding van een directeur. Het onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder d, staat onder leiding van de hoofddirecteur. De afdelingen binnen een onderdeel, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, en de onderafdeling genoemd in het tweede lid, onder d, staan onder leiding van een afdelingshoofd.

  • 4. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur zijn de overige directeuren bevoegd om als elkaars plaatvervanger op te treden.

  • 5. Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd binnen een sector zijn de overige afdelingshoofden binnen de sector, met uitzondering van het hoofd van de onderafdeling Ondersteuning, bevoegd om als elkaars plaatsvervanger op te treden.

  • 6. In aanvulling op het eerste lid kan de hoofddirecteur bepalen dat de plaatsvervangend hoofddirecteur ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 7. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 8. Het KNMI en zijn onderdelen hebben de volgende taken:

    • a. de sector Weer: de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met f, van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut;

    • b. de sector Klimaat en Seismologie: de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met f, van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut;

    • c. de sector Informatie- en Waarneeminfrastructuur: de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, c en g, van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut; en

    • d. de sector Staf:

      • i. het geven van advies en ondersteuning voor gezamenlijke taken van het KNMI, ten behoeve van de hoofddirecteur, afstemming van beleid binnen het ministerie en facilitaire dienstverlening;

      • ii. het geven van advies op het gebied van personeel en financiën;

      • iii. het ondersteunen van de andere onderdelen, ten behoeve van het primaire proces; en

      • iv. het geven van advies bij strategische, personele en financiële aspecten.

  • 9. Onder het afdelingshoofd Bedrijfsvoering ressorteert in ieder geval nog een functionaris met de functie senior adviseur/specialist, aan te duiden als Inkoopadviseur.

§ 2.4 Organisatie Centrum Publieksparticipatie en secretariaten adviesorganen en overlegorganen

Artikel 17: Centrum Publieksparticipatie
  • 1. Het Centrum Publieksparticipatie staat onder leiding van de directeur Centrum Publieksparticipatie en bij diens afwezigheid of verhindering onder leiding van het afdelingshoofd Bedrijfsvoering, tevens plaatsvervangend directeur Centrum Publieksparticipatie.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur Centrum Publieksparticipatie bepalen dat de plaatsvervangend directeur Centrum Publieksparticipatie ook in andere situaties in zijn plaats kan optreden.

  • 3. Het Centrum Publieksparticipatie heeft de volgende taken:

    • a. het verlenen van advies en ondersteuning bij de organisatie en uitvoering van publieksparticipatie als onderdeel van het besluitvormingsproces van plannen en projecten, waaronder begrepen de coördinatie en uitvoering van wettelijke voorbereidingsprocedures; en

    • b. het bundelen van kennis en ervaring op het gebied van publieksparticipatie en het op basis daarvan ontwikkelen van handvatten op het gebied van publieksparticipatie en het uitdragen en bewaken ervan.

Artikel 18: Secretariaat Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur
  • 1. Het secretariaat Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur staat onder leiding van de algemeen secretaris Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur.

  • 2. Het secretariaat Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur heeft tot taak het met instemming ondersteunen van de Raad voor verkeer en waterstaat, bedoeld in de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat, op de terreinen personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

  • 3. Het secretariaat Raden voor Leefomgeving en infrastructuur heeft voorts, onverlet de bevoegdheden van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alsmede van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, tot taak het met instemming ondersteunen van de VROM-raad, bedoeld in de Wet op de VROM-raad, en de Raad voor het Landelijk Gebied, bedoeld in de Wet op de raad voor het landelijk gebied, op de terreinen personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

  • 4. Het secretariaat Raden voor Leefomgeving en Infrastructuur heeft eveneens tot taak het met instemming ondersteunen als bedoeld in het vorige lid van de secretaris Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving.

Artikel 19: Secretariaat Overlegorganen Verkeer en Waterstaat
  • 1. Het secretariaat Overlegorganen Verkeer en Waterstaat, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat, staat onder leiding van de secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat, aan te duiden als algemeen secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat.

  • 2. Bij afwezigheid of verhindering van de algemeen secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat is de functionaris met de functie senior adviseur/specialist, aan te duiden als plaatsvervangend algemeen secretaris, bevoegd om als zijn plaatsvervanger op te treden.

  • 3. Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend algemeen secretaris is de functionaris met de functie adviseur/specialistisch medewerker, aan te duiden als coördinator Bedrijfsvoering, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4. In aanvulling op het tweede en derde lid kan de algemeen secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat bepalen dat de plaatsvervangend algemeen secretaris en de coördinator Bedrijfsvoering ook in andere situaties in zijn plaats kunnen optreden.

  • 5. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de algemeen secretaris Overlegorganen Verkeer en Waterstaat. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 6. Het secretariaat Overlegorganen Verkeer en Waterstaat heeft tot taak het met instemming ondersteunen van de Overlegorganen Verkeer en Waterstaat op de terreinen personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

  • 7. Het secretariaat Overlegorganen Verkeer en Waterstaat heeft eveneens tot taak het met instemming ondersteunen bedoeld in het vorig lid van:

    • a. de OV- Ambassadeur;

    • b. de Ambassadeur Stedelijke Distributie;

    • c. het landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer, bedoeld in het Instellingsbesluit LOCOV; en

    • d. de Commissie van Wijzen bewoners Aanspreekpunt Schiphol, bedoeld in Instellingsbesluit Commissie van Wijzen Bewoners Aanspreekpunt Schiphol.

Artikel 20: Secretariaat Nationale Havenraad
  • 1. Het secretariaat Nationale Havenraad staat onder leiding van de secretaris Nationale Havenraad, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit Nationale Havenraad, aan te duiden als algemeen secretaris Nationale Havenraad.

  • 2. Bij afwezigheid of verhindering van de algemeen secretaris Nationale Havenraad zijn de functionarissen met de functie senior adviseur/specialist, aan te duiden als secretaris, bevoegd om als zijn plaatsvervanger op te treden.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid kan de algemeen secretaris Nationale Havenraad bepalen dat de secretarissen ook in andere situaties in zijn plaats kunnen optreden.

  • 4. Plaatvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de algemeen secretaris Nationale Havenraad. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 5. Het secretariaat Nationale Havenraad heeft tot taak het met instemming ondersteunen van de Nationale Havenraad ten behoeve van de taken genoemd in artikel 3 van het Besluit Nationale Havenraad. Dit betreft onder meer de volgende activiteiten:

    • a. het zorg dragen voor de inhoudelijke en procedurele voorbereiding van de standpunten van de Nationale Havenraad;

    • b. het ondersteunen van de beleidscoördinatie door de Nationale Havenraad;

    • c. het voeren van het secretariaat van de Nationale Havenraad;

    • d. het uitvoering geven aan het door de Nationale Havenraad voorgestelde beleid;

    • e. het organiseren van symposia en consultatiebijeenkomsten;

    • f. het uitvoeren van studies en het begeleiden van studies ter ondersteuning van de Nationale Havenraad;

    • g. het vertegenwoordigen van de Nationale Havenraad in externe overleggen;

    • h. het verzamelen en bewerken van statistieken ten behoeve van de havensector; en

    • i. het ondersteunen van de Nationale Havenraad op het gebied van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

Artikel 21: Secretariaat Adviescommissie Water
  • 1. Het secretariaat Adviescommissie Water staat onder leiding van de secretaris Adviescommissie Water, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Instellingsbesluit Adviescommissie Water en bij diens afwezigheid onder leiding van de plaatsvervangend secretaris Adviescommissie Water.

  • 2. Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de secretaris Adviescommissie Water. Behoudens andersluidende instructies vindt plaatsvervanging plaats bij afwezigheid of verhindering van meer dan twee opeenvolgende dagen van de te vervangen functionaris.

  • 3. Het secretariaat Adviescommissie Water heeft tot taak het met instemming ondersteunen van de Adviescommissie Water. Dit betreft onder meer de volgende activiteiten:

    • a. het zorgdragen voor inhoudelijke en procedurele ondersteuning;

    • b. het organiseren van bijeenkomsten ter voorbereiding van adviezen;

    • c. het uitvoeren en begeleiden van studies;

    • d. het vertegenwoordigen van de Adviescommissie Water buiten rechte; en

    • e. het ondersteunen van de Adviescommissie Water op de terreinen personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting.

HOOFDSTUK 3 MANDAAT, VOLMACHT EN MACHTIGING

§ 3.1 Mandaat secretaris-generaal

Artikel 22: Mandaat aan en ondermandaat door secretaris-generaal
  • 1. Onverminderd artikel 26, wordt aan de secretaris-generaal mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en die naar aard en inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij door de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, behoren te worden afgedaan.

  • 2. Het mandaat omvat mede de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheid.

  • 3. Tot de bevoegdheden, waarvoor overeenkomstig het eerste lid aan de secretaris-generaal mandaat wordt verleend, behoren in ieder geval de bevoegdheden betreffende:

    • a. de hoofdlijnen van het nationale en internationale beleid op het terrein van het ministerie;

    • b. de hoofdlijnen van het financiële beleid van het ministerie;

    • c. de hoofdlijnen van het personeelsbeleid van het ministerie, waaronder begrepen:

      • i. de kaders voor het te voeren arbeidsvoorwaardenbeleid;

      • ii. de kaders voor het te voeren sociaal beleid;

      • iii. het overleg met de Bijzondere Commissie;

      • iv. het overleg met de Departementale Ondernemingsraad;

      • v. het overleg met de Ondernemingsraad, samengesteld uit gekozen medewerkers van het zogenaamd D1-niveau; en

      • vi. het Georganiseerd Overleg met de centrales van overheidspersoneel, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • d. de hoofdlijnen van het organisatiebeleid en formatiebeleid, alsmede de verdeling van de personele middelen, waaronder begrepen:

      • i. de organisatorische hoofdstructuur en de topstructuur van het ministerie;

      • ii. alle functies bij het ministerie in schaal 16 of hoger, waarvoor instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is vereist; en

      • iii. het te hanteren systeem van functiewaardering;

    • e. de hoofdlijnen van het management ontwikkelingsbeleid, waaronder begrepen de managementopleidingen;

    • f. de kaders voor de personele informatievoorziening;

    • g. de hoofdlijnen van het beleid van het ministerie op het gebied van de organisatie en informatie, waaronder begrepen de beveiliging van de informatievoorziening;

    • h. de hoofdlijnen van het beleid van het ministerie op het gebied van wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

    • i. de hoofdlijnen van het algemeen communicatiebeleid van het ministerie, waaronder begrepen de presentatie van belangrijke beleidsvoornemens en de daarmee verband houdende communicatiestrategieën;

    • j. de hoofdlijnen betreffende de verkeersraden;

    • k. de hoofdlijnen van het beleid inzake de huisvesting van het ministerie, de documentaire informatievoorziening, het vervoer, het verwerven van facilitaire goederen en diensten en de beveiliging, inclusief brandpreventie, van personen en gebouwen, waaronder begrepen de hoofdlijnen van het beleid inzake het verwerven, afstoten, de exploitatie en het onderhoud van de gebouwen van het ministerie, alsmede inzake de benodigde communicatiemiddelen voor deze gebouwen;

    • l. de hoofdlijnen van het beleid van het ministerie inzake buitengewone omstandigheden, waaronder de bepaling van de onderwerpen die ten laste worden gebracht van de begrotingsgelden bestemd voor buitengewone omstandigheden;

    • m. de hoofdlijnen betreffende het kennis- en innovatiebeleid; en

    • n. het nemen van een besluit dat wordt neergelegd in een document gericht tot de Nationale Ombudsman.

  • 4. De secretaris-generaal kan de aan hem verleende bevoegdheden, met uitzondering van de bevoegdheden genoemd in het derde lid, in ondermandaat verlenen aan functionarissen, niet zijnde diensthoofden en rechtstreeks onder diensthoofden ressorterende functionarissen.

  • 5. Aan de directeur Bestuursondersteuning wordt ondertekeningsmandaat verleend ten aanzien van de aan de secretaris-generaal verleende bevoegdheden.

§ 3.2 Mandaat diensthoofden

Artikel 23: Mandaat aan en ondermandaat door diensthoofden
  • 1. Onverminderd artikel 26, wordt aan een diensthoofd mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij door de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, behoren te worden afgedaan.

  • 2. Het in het vorige lid bedoelde mandaat behelst mede bevoegdheden aangaande de ambtelijke rechtspositie van onder de diensthoofden ressorterende functionarissen, met inbegrip van de volgende bevoegdheden:

    • a. de ontslagverlening, bedoeld in de artikelen 96, 96a, 96b, 98 en 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • b. het verlenen van buitengewoon verlof voor lange duur of bijzonder verlof, bedoeld in artikel 34 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • c. de aanstelling van functionarissen in schaal 13 en hoger;

    • d. de verdeling van personeelsbudgetten;

    • e. het opleggen van disciplinaire straffen bedoeld in hoofdstuk VIII van het algemeen Rijksambtenarenreglement; en

    • f. de schorsing, bedoeld in artikel 91, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, en de inhouding van bezoldiging, bedoeld in artikel 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

  • 3. Aan de diensthoofden van de diensten, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a tot en met c, m en n, wordt, voor zover het bestuurlijke aangelegenheden van hun dienst betreft, mandaat verleend tot het nemen van besluiten inhoudende een volledige honorering van verzoeken als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4. Uitoefening van mandaat geschiedt onverminderd de mandaatverlening aan de secretaris-generaal in artikel 22 en in het bijzonder het bepaalde in het derde lid van voornoemd artikel.

  • 5. Het mandaat omvat mede de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheid.

  • 6. Een diensthoofd kan ondermandaat verlenen aan:

    • a. een onder hem ressorterend dienstonderdeelhoofd;

    • b. een andere onder hem ressorterende functionaris; en

    • c. een dienstonderdeelhoofd en functionarissen die niet onder zijn dienst ressorteren, mits de mate waarin en de wijze waarop het toegekende mandaat moet worden uitgeoefend schriftelijk zijn vastgelegd.

  • 7. Geen ondermandaat kan worden verleend ten aanzien van de bevoegdheden genoemd in het tweede lid, onder a, b, e en f. De vorige zin is niet van toepassing op de Inspectie Verkeer en Waterstaat en het directoraat-generaal Rijkswaterstaat.

  • 8. Geen ondermandaat kan worden verleend ten aanzien van de bevoegdheden genoemd in het derde lid. In afwijking van de vorige zin kan het diensthoofd van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat de bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, in ondermandaat verlenen.

  • 9. De directeur-generaal Rijkswaterstaat kan bij het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het zesde lid, onder a, bepalen dat het dienstonderdeelhoofd vervolgens ondermandaat kan verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris.

  • 10. De directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken kan ondermandaat verlenen aan de directeur-generaal Rijkswaterstaat voor zover het de uitvoering van zijn taken met betrekking tot luchthavens betreft, mits de mate waarin en de wijze waarop het toegekende mandaat moet worden uitgeoefend schriftelijk zijn vastgelegd.

§ 3.3 Mandaat directeur Centrum Publieksparticipatie en secretarissen adviesorganen en overlegorganen

Artikel 24: Mandaat directeur Centrum Publieksparticipatie
  • 1. Onverminderd artikel 26, wordt aan de directeur Centrum Publieksparticipatie en het afdelingshoofd Bedrijfsvoering, tevens plaatsvervangend directeur Centrum Publieksparticipatie, mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij door de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, behoren te worden afgedaan.

  • 2. Uitoefening van mandaat geschiedt onverminderd de mandaatverlening aan de secretaris-generaal in artikel 22, en in het bijzonder het bepaalde in het derde lid van voornoemd artikel.

  • 3. Artikel 23, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het mandaat, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, omvat niet de bevoegdheid tot beslissen op bezwaar en niet de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheid.

  • 5. De bevoegdheden in mandaat verleend in het eerste lid strekken ten aanzien van de directeur Centrum Publieksparticipatie niet tot het aangaan van financiële verplichtingen met een waarde gelijk aan of groter dan de drempelbedragen, bedoeld in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en ten aanzien van het afdelingshoofd Bedrijfsvoering, tevens plaatsvervangend directeur Centrum Publieksparticipatie, niet tot het aangaan van financiële verplichtingen met een waarde hoger dan € 50.000.

Artikel 25: Mandaat secretaris adviesorgaan en overlegorgaan
  • 1. In afwijking van artikel 1, tweede lid, is dit artikel niet van toepassing op de directeur Centrum Publieksparticipatie. Dit artikel is eveneens niet van toepassing op de secretaris Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving. Het derde lid van dit artikel is niet van toepassing op de secretaris Adviescommissie Water.

  • 2. Onverminderd artikel 26, wordt aan een secretaris van een adviesorgaan en overlegorgaan mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein en die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij door de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, behoren te worden afgedaan.

  • 3. Het in het vorige lid bedoelde mandaat behelst mede bevoegdheden aangaande de ambtelijke rechtspositie van onder de secretarissen van adviesorganen of overlegorganen ressorterende functionarissen, met inbegrip van besluiten over de aanstelling van functionarissen in schaal 13 en hoger en de verdeling van personeelsbudgetten, doch met uitzondering van de volgende bevoegdheden:

    • a. de ontslagverlening als bedoeld in de artikelen 96, 96a, 96b, 98 en 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • b. het verlenen van buitengewoon verlof voor lange duur of bijzonder verlof bedoeld in artikel 34 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • c. het opleggen van disciplinaire straffen, bedoeld in hoofdstuk VIII van het Algemeen Rijksambtenarenreglement; en

    • d. de schorsing, bedoeld in artikel 91 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, en de inhouding van bezoldiging als bedoeld in artikel 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

  • 4. Uitoefening van mandaat geschiedt onverminderd de mandaatverlening aan de secretaris-generaal in artikel 22 en in het bijzonder het bepaalde in het derde lid van voornoemd artikel.

  • 5. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, omvat niet de bevoegdheid tot beslissen op bezwaar en niet de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheid.

  • 6. De bevoegdheden in mandaat verleend in het tweede lid strekken niet tot het aangaan van financiële verplichtingen met een waarde gelijk aan of groter dan de drempelbedragen, bedoeld in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN MANDAAT, VOLMACHT EN MACHTIGING

Artikel 26: Voorbehoud bewindspersoon

  • 1. Aan de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, is voorbehouden de bevoegdheid tot het nemen van een besluit en het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling, neergelegd in een document, gericht tot:

    • a. de Koningin;

    • b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) of een daaruit gevormde onderraad of een commissie;

    • c. een minister of een staatssecretaris;

    • d. een autoriteit in binnen- of buitenland, gelijk of hoger in rang dan een minister of een staatssecretaris;

    • e. de voorzitter van de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de voorzitter van een uit een van die Kamers gevormde commissie;

    • f. de Raad van State (van het Koninkrijk); of

    • g. de Algemene Rekenkamer.

  • 2. Aan de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, is eveneens voorbehouden de bevoegdheid tot het nemen van een besluit inzake een bezwaar tegen een besluit dat door de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, dan wel door de secretaris-generaal is genomen.

  • 3. Aan de minister, onderscheidenlijk de staatssecretaris, is evenzo voorbehouden de bevoegdheid tot het verrichten van een andere handeling dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling ten opzichte van een van de in het eerste lid genoemden.

  • 4. Het derde lid geldt niet ten aanzien van handelingen ten opzichte van een van de in het eerste lid, onder f en g genoemden, voor zover het stukken betreft die louter van informatieve aard zijn.

  • 5. Aan de minister is eveneens voorbehouden de bevoegdheid tot het geven van instructies per geval of in het algemeen aan de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 6. Het vijfde lid geldt niet voor zover de daar bedoelde bevoegdheid aan de inspecteur-generaal wordt verleend.

Artikel 27: Beperkingen mandaatverlening aan diensthoofden

In afwijking van artikelen 23, eerste lid, 24, eerste lid, en 25, tweede lid, wordt mandaat betreffende de volgende bevoegdheden bij uitsluiting verleend aan de volgende functionarissen:

  • a. de algemeen directeur Shared Services Organisatie: de bevoegdheden betreffende:

    • i. het voeren van een salarisadministratie voor alle diensten en secretariaten van adviesorganen en overlegorganen van het ministerie;

    • ii. het vaststellen van ordeningsplannen, archiefcodes, alsmede vernietigingslijsten voor alle diensten en secretariaten van adviesorganen en overlegorganen van het ministerie met uitzondering van de onderdelen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder n en o;

    • iii. de zorg voor gebouwgebonden veiligheid, waaronder brandpreventie en bedrijfshulpverlening bij alle gebouwen en vitale objecten van het ministerie, met uitzondering van die gebouwen waarvan het gebouwbeheer onder verantwoordelijkheid van de diensten, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder m tot en met o, wordt uitgeoefend, een en ander voor zover die aangelegenheden naar aard of inhoud niet een zondanig gewicht hebben dat zij behoren tot de taken van de secretaris-generaal; en

    • iv. het verrichten van Europese aanbestedingen inzake goederen en diensten met een dienstoverschrijdend karakter, met uitzondering van goederen en diensten op het terrein van grondbouw, wegbouw en waterbouw;

  • b. de directeur Communicatie: de bevoegdheden betreffende het protocol inzake contacten van de bewindspersonen en de algemene leiding met belangrijke binnenlandse en buitenlandse gasten en relaties;

  • c. de diensthoofden van de diensten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a tot en met c, m en n: het nemen van besluiten inhoudende een volledige honorering van verzoeken, als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid betreffende hun eigen diensten, met dien verstande dat besluiten inhoudende een volledige of gedeeltelijke afwijzing van verzoeken, als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, overeenkomstig artikel 3, tweede lid, onder h, zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal;

  • d. de hoofddirecteur Juridische Zaken: de bevoegdheden betreffende het in bezwaarprocedures en beroepsprocedures vertegenwoordigen van de bewindspersonen en het ministerie, met uitzondering van procedures die verband houden met de bevoegdheden van de diensten, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder m en n, en met uitzondering van de procedures die verband houden met de ambtelijke rechtspositie, genoemd in artikel 13, negende lid, onder c sub iii. De hoofddirecteur Juridische Zaken kan daartoe ook functionarissen machtigen die ressorteren onder een andere dienst.

Artikel 28: Mandaat en ondermandaat beslissen op bezwaar

  • 1. Tenzij elders in dit besluit anders is bepaald, omvat de verlening van mandaat mede de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaar.

  • 2. In afwijking van het vorige lid mag de beslissing op bezwaar niet in mandaat worden genomen door degene die:

    • a. het besluit waartegen het bezwaar is gericht, heeft genomen; of

    • b. in de hiërarchische verhoudingen ressorteert onder degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, heeft genomen.

Artikel 29: Kaders mandaat

  • 1. De uitoefening van bevoegdheden in mandaat of ondermandaat verleend bij of krachtens dit besluit geschiedt met inachtneming van de ter zake geldende wetgeving en regelgeving, waaronder onder meer de beleidsregels van het ministerie ten aanzien van de uitoefening van de bij of krachtens dit besluit verleende bevoegdheden en door de mandaatgever gegeven instructies.

  • 2. Een functionaris die krachtens overeenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is bij het ministerie, oefent de aan zijn functie in mandaat verleende bevoegdheden slechts uit wanneer dat voor een goede functievervulling strikt noodzakelijk is en wanneer in de overeenkomst met de functionaris waarborgen voor een goede uitoefening van bevoegdheden zijn opgenomen.

  • 3. Het besluiten tot en het verrichten van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen geschiedt in ieder geval met inachtneming van:

    • a. de van toepassing zijnde begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • b. de aan de gemandateerde toegekende budgetten op basis van het geldende jaarplan;

    • c. het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2001 en de aanwijzingen van de hoofddirecteur Financiën, Management en Control op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving, waaronder artikel 2 van het Besluit taak FEZ;

    • d. het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996; en

    • e. de door het ministerie ter zake gestelde kaders, waaronder de kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding.

Artikel 30: Informatieplicht

  • 1. Elke functionaris aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend, heeft een informatieplicht en signaleringsplicht jegens diegene die het mandaat dan wel ondermandaat heeft verleend.

  • 2. Elke functionaris aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend informeert de bewindspersoon bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

Artikel 31: Register

  • 1. De directeur Bestuursondersteuning houdt een register bij waarin de volgende besluiten zijn opgenomen:

    • a. dit besluit;

    • b. alle krachtens dit besluit genomen ondermandaatbesluiten;

    • c. alle door een bewindspersoon genomen mandaatbesluiten, alsmede krachtens voornoemde besluiten genomen mandaatbesluiten;

    • d. alle besluiten waarbij organisatieonderdelen van het ministerie worden ingesteld; en

    • e. alle instructies, wijzigingsbesluiten en andere besluiten die betrekking hebben op de onder a, b, c en d, genoemde besluiten.

  • 2. Een afschrift van het in het eerste lid genoemde register ligt ter inzage bij de Informatiebalie van de bibliotheek en documentatiecentrum, Plesmanweg 1–6, Den Haag.

Artikel 32: Volmacht en machtiging

Voor toepassing van deze regeling en de daarop rustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen; en

  • b. machtiging om in naam van een bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 33: Wijze van ondertekening

  • 1. Het in een document vastleggen van een besluit, een privaatrechtelijke rechtshandeling of een andere handeling, dient te geschieden op briefpapier van het ministerie met het hoofd:

    ‘MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT’.

  • 2. In geval van mandaat, dan wel ondermandaat, luidt de ondertekening als volgt:

    DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

    namens deze,

    gevolgd door de aanduiding van de gemandateerde functionaris.

  • 3. In geval van volmacht luidt de ondertekening als volgt:

    NAMENS DE STAAT DER NEDERLANDEN

    DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

    namens deze,

    gevolgd door de aanduiding van de gevolmachtigde functionaris.

  • 4. In geval van mandaat, ondermandaat of volmacht voor een aangelegenheid die behoort tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, wordt de in het tweede onderscheidenlijk derde lid voorgeschreven vermelding van de minister vervangen door:

    DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 34: Intrekking oude besluiten

  • 1. De volgende besluiten worden ingetrokken:

    • a. het Besluit mandaat, volmacht en machtiging secretaris-generaal Verkeer en Waterstaat 2001;

    • b. het Besluit mandaat, volmacht en machtiging loco-secretaris-generaal en diensthoofden Verkeer en Waterstaat, alsmede de krachtens dit besluit vastgestelde besluiten, met uitzondering van het Organisatie- en mandaatbesluit tijdelijke werkorganisatie IVW 2009 en het Besluit mandaat, volmacht en machtiging RWS 2008;

    • c. het instellingsbesluit Directoraat-Generaal Mobiliteit;

    • d. het instellingsbesluit Directoraat-Generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken;

    • e. het Instellingsbesluit Directoraat-Generaal Water;

    • f. het Instellingsbesluit Hoofddirectie Juridische Zaken Verkeer en Waterstaat;

    • g. het Instellingsbesluit Directie Algemeen Beleidsadvies;

    • h. het Instellingsbesluit Directie Communicatie Verkeer en Waterstaat;

    • i. het Instellingsbesluit Hoofddirectie Financiën, Management en Control Verkeer en Waterstaat;

    • j. het Instellingsbesluit Departementale Auditdienst Verkeer en Waterstaat;

    • k. het Instellingsbesluit Shared Services Organisatie Verkeer en Waterstaat;

    • l. het Instellingsbesluit Directie Strategie, Kennis en Innovatie Verkeer en Waterstaat;

    • m. het Instellingsbesluit Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid Verkeer en Waterstaat;

    • n. het Instellingsbesluit Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat; en

    • o. het Besluit Instelling Directie Internationale Zaken.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten het Organisatie- en mandaatbesluit tijdelijke werkorganisatie IVW 2009 en het Besluit mandaat, volmacht en machtiging RWS 2008, alsmede de krachtens die regelingen vastgestelde besluiten, op artikel 23, zesde lid, en negende lid, van dit besluit.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 15, tiende lid, blijft het Protocol inzake beheers- en beleidsmatige positie van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) van kracht dat is opgenomen in de bijlage bij het Instellingsbesluit Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid Verkeer en Waterstaat, zoals dat luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 35: Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 36: Titel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Organisatie- en mandaatbesluit Verkeer en Waterstaat 2010.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunt u tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, ter attentie van Hoofddirectie Juridische Zaken, sector Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken, postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste het volgende te bevatten:

  • a. de naam en het adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt, onder vermelding van datum en nummer of kenmerk; en

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen.

TOELICHTING

Algemeen

Inhoud van dit organisatie- en mandaatbesluit

Voor een efficiënt en effectief functioneren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is nodig dat mogelijkheden aanwezig zijn om zaken zoveel mogelijk ambtelijk te kunnen afdoen. In onderhavig besluit wordt daartoe door de minister van Verkeer en Waterstaat mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de secretaris-generaal, de diensthoofden en de leidinggevenden van overige organisatieonderdelen van het ministerie. Tevens voorziet dit besluit in de mogelijkheid tot verlening van ondermandaat aan ondergeschikten van de diensthoofden en de leidinggevenden van overige organisatieonderdelen van het ministerie.

Naast mandaatverlening omvat dit besluit eveneens bepalingen over de organisatie van het ministerie. In de betreffende bepalingen wordt een dienst of overig organisatieonderdeel organisatorisch ingericht en worden de functies van leidinggevenden en overige functionarissen die bevoegdheden in mandaat uitoefenen genoemd. Daarnaast worden de taken van de dienst of het overig organisatieonderdeel bepaald. Het Organisatie- en mandaatbesluit geeft hiermee uitvoering aan het Coördinatiebesluit organisatie en formatie rijksdienst 2007 (Staatsblad 2007, 507). Artikel 2, eerste lid, van dat besluit schrijft voor dat de minister de organisatie en formatie van zijn ministerie vaststelt.

Voorheen stonden de bepalingen betreffende de organisatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in afzonderlijke instellingsbesluiten per dienst. De regeling van de organisatie sluit inhoudelijk aan bij organisatorische hoofdstructuur van het ministerie zoals deze reeds in deze voormalige instellingsbesluiten is vastgesteld.

Een uitzondering hierop vormt de nieuwe hoofddirectie Anders Betalen voor Mobiliteit, welk onderdeel niet langer als projectdirectie deel uit maakt van het directoraat-generaal Mobiliteit, maar onder leiding van een hoofddirecteur direct onder de secretaris-generaal is geplaatst.

Een andere uitzondering vormt het opheffen van de functie van loco-secretaris-generaal.

Eén overkoepelend organisatie- en mandaatbesluit

Een overkoepelend organisatie- en mandaatbesluit is nieuw voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Niet eerder bestond een alomvattende regeling waarin zowel de organisatie van het ministerie en de taken zijn vastgelegd, als ook de mandaten voor de diensthoofden en leidinggevenden van overige organisatieonderdelen zijn geregeld.

Het vastleggen in één organisatie- en mandaatbesluit vermindert de interne regeldruk binnen het ministerie. Een groot aantal van de voormalige besluiten kan worden ingetrokken. Daarmee hangt samen dat de onderhoudsgevoeligheid van de organisatie- en mandaatstructuur afneemt.

  • Het samenvoegen van de instellings- en mandaatbesluiten komt de eenduidigheid, helderheid en overzichtelijkheid van (de samenhang tussen) organisatiestructuur, functiegebouw en mandaatstructuur ten goede. Allereerst omdat eenduidigheid is gebaat bij een beperkte hoeveelheid besluiten. Daarnaast maakt het samenvoegen van deze besluiten de relatie tussen organisatie, functiegebouw en mandaat kenbaar en overzichtelijk.

    Het vaststellen van één organisatie- en mandaatbesluit voor het ministerie is ingegeven door de volgende overwegingen:

  • Ten slotte bevordert één organisatie- en mandaatbesluit de consistentie in de afzonderlijke mandaten, de opzet van taken en andere formuleringen.

Uitgangspunten van dit besluit

Uitgangspunt van het onderhavige besluit is dat zoveel mogelijk zaken ambtelijk kunnen worden afgedaan. Daartoe krijgen de secretaris-generaal, de diensthoofden en de leidinggevenden van overige organisatieonderdelen in beginsel volledig mandaat, volmacht en machtiging voor alle bevoegdheden die verband houden met hun taken, tenzij de bevoegdheid aan een andere functionaris is voorbehouden of een uitzonderingsbepaling van toepassing is.

Met het voorliggende besluit wordt de bevoegdheidsverdeling binnen het ministerie gehandhaafd die bestond op grond van het voormalige het Besluit mandaat, volmacht en machtiging secretaris-generaal Verkeer en Waterstaat 2001, het daarop gebaseerde Besluit mandaat, volmacht en machtiging loco-secretaris-generaal en diensthoofden Verkeer en Waterstaat alsmede de daarop gebaseerde ondermandaatbesluiten van de diensthoofden.

Dit besluit beperkt zich tot het regelen van het bevoegd optreden van functionarissen van het ministerie in relatie tot derden en in personele aangelegenheden. Interne afspraken, instructies en rollen, die het bevoegde optreden ten aanzien van derden of in personele aangelegenheden niet raken, zijn derhalve niet opgenomen in dit besluit. Zuiver interne zaken, zoals een vereiste medeparaaf, zijn voor de rechtsgeldigheid van een besluit, rechtshandeling of andere beslissing namelijk niet van belang.

Anders dan voorheen zijn in dit organisatie- en mandaatbesluit ook de taken van de verschillende diensten en dienstonderdelen beschreven. Op deze wijze is het intern en extern duidelijk welke functionaris welke taak heeft en daarmee welke functionaris welke bevoegdheden mag uitoefenen. Uiteraard kan de omvang van taken en bijbehorende bevoegdheden verder worden bepaald door interne procedures, bijvoorbeeld door instructies van de mandaatgever.

Mandaatverlening geschiedt altijd met inachtneming van ter zake geldende wet- en regelgeving. In dit verband valt te denken aan de Comptabiliteitswet 2001, het Besluit taak FEZ en het Besluit taak DAD. Ook moet worden gewezen op hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) omtrent mandaat is geregeld (Afdeling 10.1.1).

Instelling en mandaat buiten dit organisatie- en mandaatbesluit

Ofschoon in het Organisatie- en mandaatbesluit opgenomen, valt de beschrijving van een aantal diensten van het ministerie buiten dit besluit. Dit geldt voor de inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en het directoraat-generaal Rijkswaterstaat (RWS), waarvan instelling en aanwijzing als baten-lastendienst reeds plaatsvinden in afzonderlijke regelgeving. Mandaatverlening aan en mogelijkheid van ondermandaatverlening door de hoofden van deze diensten is wel bij uitsluiting in dit besluit geregeld.

De instelling van externe entiteiten die onder Verkeer en Waterstaat ressorteren, zoals adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges, en commissies, geschiedt eveneens niet bij dit besluit.

Evenmin is mandaatverlening aan niet-ondergeschikten (artikel 10:4 Awb) in dit besluit geregeld. Hiervoor is derhalve steeds afzonderlijke mandaatverlening door de minister noodzakelijk.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In het tweede lid is opgenomen dat waar in het onderhavige besluit gesproken wordt van een secretaris van een advies- of overlegorgaan, daaronder mede wordt verstaan de directeur Centrum Publieksparticipatie, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zoals in artikel 25. De reden voor deze bepaling is gelegen in het feit dat de meeste bepalingen die van toepassing zijn op de secretarissen van advies- en overlegorganen ook van toepassing zijn op de directeur Centrum Publieksparticipatie.

Artikel 2

In artikel 2 is de hoofdstructuur van het ministerie opgenomen. Het ministerie kent de volgende onderdelen:

  • de algemene leiding, bestaande uit de secretaris-generaal (artikel 2, eerste lid);

  • de diensten (artikel 2, tweede lid)

  • de secretariaten van advies- en overlegorganen (artikel 2, derde lid) en het Centrum Publieksparticipatie.

De advies- en overlegorganen zelf, die door de hierboven genoemde secretariaten worden ondersteund, andere adviescolleges (in de zin van de Kaderwet adviescolleges), commissies of overige externe entiteiten (zie bijvoorbeeld artikel 19, derde lid) vormen geen onderdeel van het ministerie.

Artikel 3

Het Koninklijk Besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Staatsblad 1988, 499) regelt de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. Volgens dat besluit is de secretaris-generaal, met inachtneming van de aanwijzingen van de minister, belast met de ambtelijke leiding van het ministerie. Blijkens de toelichting bij dat besluit is nader omschreven dat een en ander in ieder geval omvat de zorg voor de coördinatie van hoofdlijnen van beleid, de zorg voor het personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering en de zorg in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid. In artikel 3 van het onderhavige besluit worden deze taken vastgelegd. Het artikel regelt voorts de plaatsvervanging van de secretaris-generaal door de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

Het tweede lid, onder h, brengt tot uitdrukking dat het tot de taken van de secretaris-generaal hoort om besluiten te nemen ten aanzien van verzoeken als bedoeld in Wet openbaarheid bestuur (Wob-verzoeken). Ten aanzien van Wob-verzoeken zijn elders in onderhavig besluit ook beperkte mandaten opgenomen. Indien deze in samenhang worden gelezen, geldt het volgende ten aanzien van honoreringen en afwijzingen van Wob-verzoeken:

  • de secretaris-generaal kan tot honorering dan wel afwijzing van Wob-verzoeken besluiten (artikel 3, tweede lid, onder h);

  • de vier directeuren-generaal en de inspecteur-generaal zijn bevoegd tot het besluiten tot honorering van Wob-verzoeken (artikel 23, derde lid); en

  • (slechts) de directeur-generaal RWS kan de bevoegdheid tot het besluiten tot honorering van Wob-verzoeken in ondermandaat verlenen (artikel 23, achtste lid).

Artikelen 4 tot en met 21

In artikelen 4 tot en met 15 worden de hoofdlijnen van de verschillende diensten van het ministerie van Verkeer en Waterstaat geregeld met uitzondering van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, de inspectie Verkeer en Waterstaat en het KNMI. Ten aanzien van het KNMI zijn in artikel 16 nadere bepalingen opgenomen, in aanvulling op de instellingswet voor deze dienst.

In de artikelen 17 tot en met 21 worden de hoofdlijnen van het Centrum Publieksparticipatie en de verschillende secretariaten van de advies- en overlegorganen van het ministerie geregeld.

Per dienstonderdeel, secretariaat van een advies- en overlegorgaan en voor het Centrum Publieksparticipatie worden de volgende onderwerpen geregeld:

  •  Interne organisatie;

  • Functies van leidinggevenden en functionarissen;

  • Plaatsvervanging; en

  • Taakomschrijving.

In deze artikelen komt dus de eerder genoemde samenhang tussen organisatie, functiegebouw en mandaat tot uitdrukking.

Interne organisatie

Bij de instelling van de verschillende diensten, de secretariaten van de advies- en overlegorganen en het Centrum Publieksparticipatie wordt aangegeven of en, zo ja, uit welke onderdelen deze bestaan. Tevens wordt in het onderhavige besluit van elke dienst, dienstonderdeel en advies- of overlegorgaan vastgelegd welke functionaris de leiding heeft en welke functionaris eventueel als plaatsvervanger van de leidinggevende kan optreden.

Functies van leidinggevenden en functionarissen

De organisatieartikelen noemen de functies van de (dienst)hoofden, de overige leidinggevenden en van functionarissen voor zover hieraan mandaat of ondermandaat moet worden verleend om namens de minister bepaalde bevoegdheden uit te kunnen oefenen. Zo is geborgd dat helder en overzichtelijk is aan welke functionarissen in onderhavig besluit mandaat kan worden verleend, en/of welke functionarissen op basis van onderhavig besluit ondermandaat kunnen krijgen, middels een mandaatbesluit van hun diensthoofd.

Plaatsvervanging

Bij afwezigheid of verhindering van een functionaris kan zijn plaatsvervanger in zijn plaats besluiten ondertekenen, en/of overige rechtshandelingen of feitelijke handelingen verrichten. Een plaatsvervanger oefent slechts tijdelijk de functie en daarmee alle bevoegdheden uit, ook die in mandaat zijn verkregen, van diegene die hij vervangt. Afzonderlijk mandaat is daarvoor niet nodig.

Taakomschrijving

De taakomschrijving van de verschillende diensten en hun onderdelen is opgenomen, zodat bij verlening van mandaat kan worden verwezen naar deze taakomschrijving. Op die wijze wordt de relatie tussen organisatie en mandaat vastgelegd.

Artikel 22

Een aantal bevoegdheden is exclusief belegd bij de secretaris-generaal. Het derde lid bepaalt in combinatie met artikel 23, vierde lid, welke bevoegdheden in mandaat in ieder geval bij uitsluiting van andere functionarissen door de secretaris-generaal kunnen worden uitgeoefend.

Het vierde lid bepaalt dat de secretaris-generaal bevoegd is ten aanzien van bepaalde bevoegdheden ondermandaat te verlenen aan functionarissen die rechtstreeks onder hem ressorteren. Hij verleent dus geen ondermandaat aan functionarissen die ressorteren onder een diensthoofd, de directeur Centrum Publieksparticipatie of een secretaris van een overleg- of adviesorgaan.

Artikel 23

In dit artikel wordt mandaat verleend aan de diensthoofden en wordt tevens bepaald dat zij in beginsel ten aanzien van die bevoegdheden ondermandaat kunnen verlenen. Mandaat en ondermandaat zijn steeds gekoppeld aan de taken zoals omschreven bij de betreffende dienst of het betreffende dienstonderdeel.

In het tweede lid is opgenomen dat de diensthoofden in mandaat personele bevoegdheden, inclusief een aantal zware bevoegdheden kunnen uitoefenen. De bevoegdheden, genoemd in het tweede lid onder a, b, e en f, kunnen door de diensthoofden niet in ondermandaat worden verleend. Deze beperking geldt niet voor de directeur-generaal Rijkswaterstaat en de inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat (achtste lid).

Het vierde lid bepaalt dat diensthoofden bij de uitoefening van hun mandaat de mandaatverlening aan de secretaris-generaal in acht nemen. Uit artikel 22 vloeit immers voort dat bepaalde bevoegdheden alleen door de secretaris-generaal in mandaat kunnen worden uitgeoefend.

Diensthoofden zijn bevoegd om ondermandaat te verlenen aan de functionarissen, genoemd in het zesde lid. Voor ondermandaat is een apart besluit noodzakelijk. Ondermandaatverlening geschiedt in beginsel aan functionarissen van de eigen dienst (sub a en b). Bij uitzondering kan ook in ondermandaatverlening aan functionarissen van een andere dienst worden voorzien (sub c).

Met uitzondering van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat (negende lid) is het niet toegestaan dat degene die van een diensthoofd ondermandaat krijgt, de mogelijkheid heeft de bevoegdheden vervolgens verder door te mandateren.

Artikel 24

In dit artikel wordt aan de directeur van het Centrum Publieksparticipatie mandaat verleend. Anders dan de secretarissen van de advies- en overlegorganen (artikel 25) krijgt de directeur van het Centrum Publieksparticipatie, de bevoegdheid om in mandaat zware personele bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 25

Op grond van het derde lid zijn de (algemeen) secretarissen van advies- of overlegorganen bevoegd om in mandaat personele bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van onder hen ressorterende functionarissen. Bepaalde (zware) personele bevoegdheden zijn uitgezonderd van het mandaat van de secretarissen.

Op grond van het vijfde lid zijn de secretarissen van advies- of overlegorganen niet bevoegd om te beslissen op bezwaar of beleidsregels vast te stellen.

In het zesde lid is bepaald dat het mandaat aan de secretarissen niet strekt tot het aangaan van financiële verplichtingen vanaf het drempelbedrag voor de Europese aanbesteding van overheidsopdrachten.

Het mandaat aan de secretaris Adviescommissie Water omvat geen personele bevoegdheden. De secretaris Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving heeft in het geheel geen mandaat op basis van dit besluit (eerste lid).

Artikel 26

Artikel 26 behelst voorbehouden ten aanzien van de mandaatverlening in de artikelen 22 tot en met 25. Die voorbehouden betreffen het afdoen van stukken aan een aantal gezagsdragers en hoge autoriteiten. Deze kunnen alleen door de minister of staatssecretaris zelf worden afgedaan. Onder het voorbehoud vallen niet stukken van louter informele aard.

Artikel 27

Een aantal bevoegdheden is exclusief belegd bij bepaalde diensthoofden. In dit artikel wordt vastgelegd welke specifieke bevoegdheden louter door een specifiek diensthoofd in mandaat mogen worden uitgeoefend. Overigens geldt dat mandaat altijd beperkt is tot bevoegdheden die behoren bij de taakomschrijving van een dienst.

Artikel 28

Dit artikel legt de beperkingen vast die zijn verbonden aan het verlenen van de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaar op basis van de Awb en rechtspraak. Deze bepaling waarborgt dat degene die in mandaat een besluit in eerste aanleg heeft genomen, niet ook de beslissing op bezwaar neemt. Verder bepaalt het artikel dat een functionaris die hiërarchisch ondergeschikt is aan degene die het besluit in eerste aanleg heeft genomen, niet de beslissing op bezwaar neemt.

Artikel 29

Voor functionarissen die krachtens burgerlijk recht bij het ministerie werkzaam zijn, gelden ingevolge het tweede lid stringenter eisen aan de verlening en de uitoefening van bevoegdheden in mandaat.

Artikel 30

Omdat de mandaatgever op de hoogte moet kunnen zijn van hetgeen onder zijn verantwoordelijkheid gebeurt, is in dit artikel een informatie- en signaleringsplicht (vooraf en achteraf) voor de gemandateerde opgenomen. Bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen geldt voor de gemandateerde een informatieplicht jegens de minister of staatssecretaris.

Artikel 31

Om de toegankelijkheid van dit besluit en de daarmee samenhangende besluiten te optimaliseren houdt de directeur Bestuursondersteuning een register bij. Het register bevat ook besluiten waarbij mandaat aan niet-ondergeschikten worden verleend als bedoeld in artikel 10:4 Awb, alsmede instructies als bedoeld in artikel 10:6 Awb.

Wat het bijhouden van de volmachten betreft, geeft het register uitvoering aan artikel 1, vierde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 32

Voor de toepassing van dit besluit wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, en machtiging om in naam van een bewindspersoon feitelijke handelingen te verrichten (artikel 10:12 Awb).

Artikelen 34

Dit artikel behelst de intrekking van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging secretaris-generaal Verkeer en Waterstaat 2001 en het daarop gebaseerde Besluit mandaat, volmacht en machtiging loco-secretaris-generaal en diensthoofden Verkeer en Waterstaat. Dit betekent dat ook de daarop gebaseerde ondermandaatbesluiten komen te vervallen.

Ook de voorheen geldende instellingsbesluiten worden ingetrokken.

De ondermandaatbesluiten van de het directoraat-generaal Rijkswaterstaat en de inspectie Verkeer en Waterstaat komen niet te vervallen. Aangezien deze besluiten zijn gebaseerd op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging secretaris-generaal Verkeer en Waterstaat 2001 en het daarop gebaseerde Besluit mandaat, volmacht en machtiging loco-secretaris-generaal en diensthoofden Verkeer en Waterstaat verschaft artikel 34 hieraan een nieuwe basis.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven