Regeling van de Minister van Justitie van 13 juli 2010, nr. 5655094/10/DJI, houdende wijziging van de Tijdelijke observatieregeling jeugdigen in verband met de voortzetting van de plaatsing van jeugdigen op een observatieafdeling

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 15, eerste en derde lid, en artikel  6, zevende lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 4 van de Tijdelijke observatieregeling jeugdigen wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt ‘en vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden’.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Deze regeling vervalt, indien het bij koninklijke boodschap van 7 april 2009 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties (31 915), tot wet is of wordt verheven, op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel Sa, van die wet in werking treedt.

  • 3. Indien het in het eerste lid genoemde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien één van de Kamers van de Staten-Generaal tot het niet aannemen van het voorstel besluit, vervalt deze regeling op een door de Minister van Justitie te bepalen tijdstip.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

TOELICHTING

De Tijdelijke observatieregeling jeugdigen is op 2 augustus 2009 in werking getreden voor de duur van een jaar (Stcrt. 31 juli 2009, nr. 11807). De wijziging van artikel 4 strekt ertoe de werkingsduur van de Tijdelijke observatieregeling jeugdigen te verlengen.

Op basis van de tijdelijke regeling kunnen jeugdigen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting is opgelegd, ter observatie op een daartoe aangewezen afdeling worden geplaatst, met als doel het verkrijgen van een adviesrapportage bij een stagnerende behandeling of met het oog op het verkrijgen van een advies voor verlenging van de maatregel.

Nu met het wetsvoorstel tot aanpassing van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten (31 915) een meer specifieke wettelijke grondslag voor de observatieafdelingen wordt voorgesteld, wordt voor de bepaling van de werkingsduur van de tijdelijke regeling daarbij aansluiting gezocht. In dit verband wordt met artikel 4, eerste lid, van de regeling verwezen naar het moment waarop dit wetsvoorstel tot wet zal worden verheven. Artikel 4, tweede lid, van de regeling voorziet erin dat de regeling zal komen te vervallen wanneer het genoemde voorstel niet tot wet zal worden verheven.

Door de aldus verlengde werkingsduur van de Tijdelijke observatieregeling jeugdigen blijft de juridische basis voor de plaatsing op de observatieafdeling in stand.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven