Tijdelijke regeling van de Minister van Justitie van 27 juli 2009, nr. 5610042/09/DJI, tot plaatsing van jeugdigen op een observatieafdeling

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 15, eerste en derde lid, en artikel 16, zevende lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. De selectiefunctionaris kan bepalen dat een jeugdige aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, voor een periode van ten hoogste zeven weken ter observatie wordt geplaatst in een daartoe aangewezen inrichting.

  • 2. De selectiefunctionaris kan, indien dit noodzakelijk is, de termijn genoemd in het eerste lid met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 3.  De jeugdige keert na het verstrijken van de observatietermijn terug naar de inrichting waar hij voorheen was geplaatst, tenzij uit de observatierapportage blijkt dat overplaatsing naar een andere inrichting aangewezen is.

Artikel 2

De plaatsing ter observatie als bedoeld in artikel 1 kan op verzoek van de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft plaatsvinden in de volgende gevallen:

  • a. indien daartoe uit het oogpunt van de behandeling van de jeugdige aanleiding bestaat;

  • b. indien deze noodzakelijk wordt geacht met het oog op de opstelling van een advies ten behoeve van verlenging van de maatregel.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke observatieregeling jeugdigen.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst en vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 juli 2009

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

TOELICHTING

Algemeen

Met de regeling wordt voorzien in een basis voor de plaatsing van jeugdigen in een observatieafdeling. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de aangekondigde verbetermaatregelen van de forensische diagnostiek bij jeugdigen. De voorgestelde regeling is een gevolg van de verbetermaatregelen voor de tenuitvoerlegging van jeugdsancties zoals aan de Tweede Kamer aangekondigd (Kamerstukken II, 2006/07, 24 587 en 28 741, nr. 232). Deze ingezette kwaliteitsverbetering sluit ook aan op de analyses en enkele van de aanbevelingen van het onderzoek van de gezamenlijke inspecties (‘Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen’, d.d. 10 september 2007) en van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (‘Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen’ d.d. 4 oktober 2007).

In verband met de noodzakelijk geachte kwaliteitsverbetering van de forensische diagnostiek en behandeling is een convenant gesloten tussen de verschillende initiatiefnemers van het zogenaamd Forensisch Consortium Adolescenten (ForCA). Het ForCa is een samenwerkingsverband van justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), de forensische jeugdpsychiatrie en enkele universitaire centra. ForCA legt zich toe op de verbetering van de diagnostiek en behandeling van jeugdigen in de justitiële jeugdinrichtingen, zoals verbetering van het onderzoek pro Justitia van jeugdigen en de advisering over een eventuele verlenging van de pij-maatregel. Het betreft daarmee jeugdigen die in voorlopige hechtenis verblijven en jeugdigen die behandeld worden in het kader van een pij-maatregel.

In juli 2008 heeft het ForCA geadviseerd twee observatieafdelingen in te richten in een justitiële jeugdinrichting. Uitgaande van de huidige behoefte zullen twee groepen voor elk acht jeugdigen worden opgezet. Na één jaar zal een evaluatie plaatsvinden waarbij de werkwijze van beide observatieafdelingen wordt bezien.

De ene observatiegroep is bestemd voor voorlopig gehechte jeugdigen die voor pro justitia onderzoek daar worden geplaatst op indicatie en op advies van het NIFP. Deze jeugdigen worden diagnostisch onderzocht gedurende maximaal zeven weken. Hiertoe is jeugdinrichting Teylingereind door de minister van Justitie aangewezen als inrichting tot klinische observatie bestemd, in overeenstemming met artikel 198, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Stcrt. 2009, 92).

De tweede observatiegroep is bedoeld voor de jeugdigen die zijn veroordeeld en aan wie een pij-maatregel is opgelegd. Artikel 2, onderdeel a, ziet op de overplaatsing van een jeugdige met als doel het verkrijgen van een adviesrapportage bij een stagnerende behandeling. Onderzoek bij vastgelopen behandeltrajecten kan bijvoorbeeld in het geval het delictgevaar niet voldoende afneemt of de JJI met de jeugdige terecht is gekomen in een behandelimpasse. De tijdelijke overplaatsing heeft geenszins als doel lastige jeugdigen gedurende enige tijd uit de zendende inrichting te verwijderen. Het advies strekt ertoe de behandeling na terugplaatsing beter vorm te kunnen geven. Indien de adviesrapportage indicatie geeft voor plaatsing in een andere inrichting zal de selectiefunctionaris in samenwerking met de inrichting van herkomst bezien wat de mogelijkheden zijn voor overplaatsing. Artikel 2, onderdeel b, ziet op de overplaatsing van een jeugdige met als doel het verkrijgen van een verlengingsadvies (artikel 77t, vijfde lid, onderdeel a, Wetboek van Strafrecht). De directeur beoordeelt of hij het noodzakelijk acht het verlengingsadvies van de inrichting aan te vullen met een observatieadvies. Voor deze gevallen, waarbij het noodzakelijk is dat jeugdigen tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel tijdelijk worden geobserveerd, zal een wettelijke basis in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen worden gecreëerd. Tot dan kan plaatsing ter observatie geschieden op grond van deze tijdelijke ministeriële regeling. Op basis hiervan kan de selectiefunctionaris jeugdigen voor het verlengingsadvies of in het kader van een moeilijk lopende behandeling, eventueel in afstemming met het NIFP, overplaatsen naar een observatieafdeling. In deze gevallen is de plaatsing gebaseerd op artikel 15 en artikel 16 Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen dat een basis geeft voor de plaatsing van jeugdigen die een bijzondere behandeling of opvang behoeven.

De jeugdigen zullen volgens een door ForCA beschreven observatiemethodiek worden onderzocht. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van observaties die plaatsvinden tijdens onderwijs, bezoek van ouders, gezinsleden en therapie. Met de regeling wordt voorzien in een basis voor de plaatsing van jeugdigen in specifiek voor de observatie toegeruste omgeving met personeel dat voor de systematische observatie juist is gekwalificeerd. Dit personeel biedt ondersteuning aan de psychiaters en psychologen bij het opstellen van hun rapportage. De kwaliteit van de diagnostiek en daarmee het advies aan de rechter zal sterk verbeteren als de jeugdigen kunnen worden onderzocht in een specifiek daarvoor toegeruste locatie

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven