Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 juli 2010, nr. 142107, houdende wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten in verband met Q-koorts (afbouw Q-koortsmaatregelen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Iedere veertien dagen’ vervangen door: Iedere maand.

2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt op bedrijven als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste en tweede lid, iedere veertien dagen, of zoveel vaker als de Minister verzoekt, een monster van de tankmelk, bedoeld in het eerste lid, in een daartoe aangewezen laboratorium onderzocht.

B

In artikel 5.1.4 wordt ‘Het laboratorium, bedoeld in artikel 5.1.3, eerste lid,’ telkens vervangen door: Het laboratorium, bedoeld in artikel 5.1.3, eerste en tweede lid,.

C

Artikel 5.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.7, 5.1.8, tweede tot en met vierde lid, 5.1.9, tweede tot en met vijfde lid, 5.1.10 en 5.1.11’ vervangen door: De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.6, 5.1.7, eerste lid, 5.1.8, 5.1.9, tweede tot en met vijfde lid, 5.1.10 en 5.1.11.

2. In het tweede lid wordt ‘De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.7, 5.1.8, eerste lid, 5.1.9, tweede tot en met vijfde lid en 5.1.10’ vervangen door: De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.6, 5.1.7, eerste lid, 5.1.8, 5.1.9, tweede tot en met vijfde lid en 5.1.10.

D

Artikel 5.1.5b komt als volgt te luiden:

Artikel 5.1.5b

  • 1. Het is verboden geiten of schapen:

    • a. te insemineren of te laten bevruchten, of

    • b. op zodanige wijze te houden dat bevruchting van geiten of schapen kan plaatsvinden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien alle geiten of schapen op het bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

  • 3. Het is verboden op een bedrijf waar geiten of schapen aanwezig zijn of dat bestemd is om geiten of schapen te houden, sperma van geiten of schapen voorhanden te hebben, in voorraad te hebben, te bewaren, op te slaan, te gebruiken, te ontvangen of af te leveren, tenzij alle geiten of schapen op dat bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing op geiten of schapen:

    • a. die tussen het tijdstip waarop op het bedrijf een besmetting met Q-koorts op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geconstateerd en 1 juni 2010 aanwezig zijn geweest op dat bedrijf, of

    • b. die tussen het tijdstip waarop op het bedrijf een besmetting met Q-koorts op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geconstateerd en het moment dat alle geiten of schapen op het bedrijf gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1, aanwezig zijn geweest op dat bedrijf, indien die besmetting na 1 juni 2010 is geconstateerd en op dat moment nog niet alle geiten of schapen op het bedrijf waren gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

E

Artikel 5.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 29 van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de afvoer van schapen en geiten:

    • a. rechtstreeks naar het slachthuis;

    • b. indien het lammeren jonger dan vier weken betreft, naar een bedrijf waar lammeren worden afgemest ten behoeve van de slacht, of

    • c. indien het lammeren jonger dan vier maanden betreft, naar een bedrijf waar deze dieren worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie, mits:

      • 1°. op dit bedrijf geen schapen of geiten aanwezig zijn die afkomstig zijn van andere bedrijven, en

      • 2°. deze dieren van het bedrijf waar ze worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie slechts worden afgevoerd naar het bedrijf waarvan ze afkomstig waren of rechtstreeks naar het slachthuis.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op schapen en geiten als bedoeld in artikel 5.1.5b, derde lid.

F

Artikel 5.1.7 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.1.7

  • 1. Het is verboden schapen of geiten op het bedrijf aan te voeren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien alle schapen of geiten op dat bedrijf en alle schapen of geiten die worden aangevoerd zijn gevaccineerd overeenkomstig § 5.2.1.

G

Artikel 5.1.8 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.1.8

  • 1. Het is verboden mest te verwijderen uit een stal waar schapen of geiten worden gehouden gedurende de periode gerekend vanaf het begin van de lammerperiode in een stal tot en met 30 dagen na afloop daarvan.

  • 2. De houder houdt een administratie bij van de afloop van de lammerperiode, bedoeld in het eerste lid. In de administratie wordt in ieder geval de datum vermeld waarop het laatste lam in die lammerperiode is geboren.

  • 3. De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

H

§ 5.1.3 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 15 juli 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavige wijziging voorziet in wijzigingen van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten (hierna: de regeling) met betrekking tot Q-koorts. Aanleiding voor de wijziging vormen de ontwikkelingen met betrekking tot Q-koorts. De Q-koortsmaatregelen zijn genomen om het risico voor de volksgezondheid tijdens de lammerperiode van 2009–2010 te beheersen. Het lammerseizoen is inmiddels voorbij. Bovendien zijn er volgens de deskundigen voldoende aanwijzingen dat door tijdige en volledige vaccinatie het risico op humane infecties vanuit de melkgeiten- en melkschapenhouderij sterk vermindert. Om die reden worden de Q-koortsmaatregelen met de onderhavige regeling aangepast. De inhoudelijke wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Tankmelkmonitoring

De tweemaandelijkse tankmelkmonitoring maakte deel uit van het maatregelenpakket dat in oktober 2009 is ingevoerd om het risico voor de volksgezondheid tijdens de lammerperiode 2009/2010 te beheersen. Om besmette bedrijven zo spoedig mogelijk op te sporen, is de frequentie van de monitoring in december 2009 verhoogd naar eens per twee weken. Nu deze lammerperiode is geëindigd en alle dieren voordat ze drachtig worden gevaccineerd moeten zijn, wordt met een wijziging van artikel 5.1.3 van de regeling de tankmelkmonitoring voor vrije bedrijven teruggebracht naar eens per maand. Deze frequentie is buiten de lammerperiode voldoende om eventuele nieuwe besmettingen tijdig te kunnen opsporen. Besmette bedrijven blijven op advies van de deskundigen van 25 mei 2010 (Kamerstukken II 2009/2010, 28 286, nr. 421) onderworpen aan een tankmelkmonitoring van eenmaal per twee weken. Daarnaast zal in het lammerseizoen de frequentie voor vrije bedrijven worden verhoogd naar eenmaal per twee weken.

Fokverbod en aanvoerverbod

Om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk schapen en geiten hoefden te worden geruimd, gold een fokverbod voor bedrijven waar meer dan 50 dieren worden gehouden voor de bedrijfsmatige melkproductie of voor de opfok van deze dieren. Nu het lammerseizoen is afgelopen, wordt met deze regeling toegestaan dat met dieren op deze bedrijven weer gefokt kan worden en dat er weer dieren kunnen worden aangevoerd, mits alle dieren op betreffende bedrijven en de aangevoerde dieren tijdig en volledig zijn gevaccineerd.

De dieren op besmette bedrijven die niet drachtig waren, zijn niet geruimd. Deze dieren vormden geen direct risico voor de volksgezondheid. Aangezien deze dieren wel besmet kunnen zijn en geen absoluut onderscheid kan worden gemaakt tussen besmette en niet-besmette dieren, is in de brief aan de Tweede Kamer van 16 december 2009 (Kamerstukken II 2009/2010, 28 286, nr. 350) aangekondigd dat voor deze dieren een levenslang fokverbod wordt ingevoerd. Dit levenslange fokverbod wordt door middel van wijziging van artikel 5.1.5b van de regeling geregeld voor de achtergebleven, niet drachtige dieren op de besmette bedrijven. Voor zover het bedrijven betreft die na 1 juni 2010 besmet zijn verklaard en die op het moment van besmetverklaring al volledig aan de vaccinatieplicht hadden voldaan, geldt voor de schapen of geiten op dat bedrijf geen levenslang fokverbod. Vanwege het algemene fokverbod dat tot inwerkingtreding van de onderhavige regeling bestond, was het niet nodig om het levenslange fokverbod eerder in de regeling op te nemen.

Afvoerverbod

Voor houders van besmette en van besmetting verdachte dieren geldt de verplichting van artikel 29 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) om ervoor te zorgen dat de geiten en schapen hun verblijfplaats niet verlaten. Op deze verplichting wordt in artikel 5.1.6 van de regeling een aantal uitzonderingen gemaakt, die met de onderhavige regeling worden uitgebreid. Alle dieren mogen worden afgevoerd naar het slachthuis. Behalve de reeds bestaande uitzondering voor afvoer van lammeren jonger dan vier weken naar een afmestbedrijf wordt met deze wijzigingsregeling ook een uitzondering toegevoegd (artikel 5.1.6, eerste lid, onderdeel c) voor de afvoer van lammeren jonger dan vier maanden naar een opfokbedrijf ten behoeve van de melkproductie, mits op dit bedrijf geen schapen of geiten aanwezig zijn die afkomstig zijn van andere bedrijven. Om het mogelijk te maken dat de dieren ten tijde van de afvoer naar opfokbedrijven reeds gevaccineerd zijn, is afvoer in dit geval mogelijk tot een leeftijd van vier maanden. De vrijstelling voor afvoer naar een opfokbedrijf ten behoeve van de melkproductie is op grond van het derde lid van artikel 5.1.6 niet van toepassing op schapen en geiten met een levenslang fokverbod. Vanwege het levenslange fokverbod zullen deze dieren immers niet meer drachtig worden. Opfokken ten behoeve van de melkproductie is derhalve niet meer aan de orde.

Mestmaatregelen

Voor zowel besmette als verdachte bedrijven wordt met een wijziging van artikel 5.1.8, eerste lid, van de regeling, voor wat betreft de periode waarin de verwijdering van mest uit de stal is toegestaan, aangesloten bij de maatregelen zoals die golden voordat geruimd werd. Bedrijven mogen de stal niet uitmesten vanaf het begin van de lammerperiode tot en met 30 dagen na afloop daarvan.

Vrijstelling diergeneesmiddelenwet

In paragraaf 5.1.3 was een vrijstelling geregeld voor het diergeneesmiddel Euthasol 40% (REG NL 10341). Dit betrof een tijdelijke vrijstelling tot 1 juni 2010 vanwege de beperkte beschikbaarheid van het geregistreerde diergeneesmiddel T61. De vrijstelling is inmiddels verlopen en kan dus vervallen.

Administratieve lasten

Onderhavige regeling heeft geen toe- of afname van administratieve lasten tot gevolg.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven