Besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 24 juni 2010, nr. DVL/IS -0419/2010, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Kennis voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking)

De minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;1

Gelet op de artikelen 9.1 en 9.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;2

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van artikelen 9.1 en 9.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het raam van het programma ‘Kennis voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking’ gelden voor het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels en een subsidieplafond van € 44 miljoen.

  • 2. Indien de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken daar aanleiding toe geeft, kunnen het subsidieplafond en het bedrag van de verleende subsidie dienovereenkomstig worden verlaagd.

Artikel 2

Voor subsidie in het raam van het programma ‘Kennis voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking’ komt uitsluitend de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) in aanmerking.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 januari 2015.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Buitenlandse Zaken,

namens deze:

de Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

A. Haspels.

BIJLAGE

Kennis voor burgerschap en ontwikkelingssamenwerking – subsidiebeleidskader 2011–2014

O. Vooraf

Als onderdeel van de moderniseringsagenda voor ontwikkelingssamenwerking is de Tweede Kamer in 2009 akkoord gegaan met vernieuwing van het overheidsbeleid gericht op de bevordering van maatschappelijke betrokkenheid bij en steun voor ontwikkelingssamenwerking. Dit nieuwe beleid, waarvan de kern is verwoord in de Kamerbrief ‘Investeren in mondiaal burgerschap’, gaat in 2011 van start. Centraal daarin staat de nadruk op het belang van de mondiale dimensie van burgerschap, effectiviteit en toetsbaarheid, en – om redenen van transparantie en zuiverheid – scheiding tussen advisering en subsidieverstrekking. Als gevolg hiervan is er geen MFS-financiering meer mogelijk voor enkel draagvlakactiviteiten in Nederland, wordt de subsidietaak die nu nog door de NCDO wordt uitgevoerd onder ministeriële verantwoordelijkheid voortgezet via een nieuwe faciliteit, en zal de NCDO zich ontwikkelen tot een kennis- en adviescentrum.

Dit document beschrijft het beleidskader voor de vernieuwde NCDO. Op basis hiervan stelt de NCDO een meerjarig strategisch beleidsplan op voor de periode 2011–2014 dat zal dienen als subsidieaanvraag. Hierin wordt de nieuw omschreven hoofdtaak zo specifiek en meetbaar mogelijk ingevuld: naar resultaatniveaus, naar werkwijze en beoogde partners, naar te bereiken publieksgroepen en ‘klanten’ en naar te ontwikkelen middelen en instrumenten.

I. Burgerschap in relatie tot ontwikkelingssamenwerking: beleidsuitgangspunten

Ontwikkelingssamenwerking is een zaak van iedereen. Onder meer via ontwikkelingssamenwerking investeert de overheid in een duurzame, rechtvaardige en welvarende wereld. Naast solidariteit gaat het daarbij uiteindelijk ook om welbegrepen eigenbelang. Een betere wereld is immers ook goed voor Nederland.

Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is gericht op bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden, op bevordering van duurzame ontwikkeling en op bijdragen aan oplossingen voor problemen in de wereld die ontwikkelingsprocessen negatief beïnvloeden. Het bredere internationale perspectief wordt gevormd door de samenhang tussen economische groei, toename van welvaart en rechtvaardige verdeling daarvan, groeiende openheid van samenlevingen, klimaatverandering en vraagstukken van vrede en veiligheid.

Politiek en maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking en actieve betrokkenheid van burgers daarbij zijn cruciaal, omdat burgerschap niet ophoudt bij de landsgrenzen. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken hebben immers een internationale dimensie. Dit geldt ook voor sociaal-economische ontwikkelingen waarbij Nederlanders dagelijks betrokken zijn.

De overheid hecht dan ook aan bevordering van het besef dat burgerschap over grenzen heen reikt en een mondiale dimensie heeft. Dit besef vergt onderhoud, onder meer omdat mondiale ontwikkelingen in Nederland geen vanzelfsprekend ankerpunt hebben. Ten aanzien van de bevordering van maatschappelijke betrokkenheid bij hieraan gerelateerde onderwerpen heeft de overheid een voorwaardenscheppende en katalyserende rol. Die rol is tweeledig: subsidiëring van activiteiten én zorgen dat kennis en advies ter beschikking staat van de samenleving.

Voor de internationale dimensie van burgerschap geldt dat om er volwaardig inhoud aan te kunnen geven kennis nodig is. Tegelijk staat internationale samenwerking laag op de zogenoemde ‘burgeragenda’. Kennis over dit beleidsterrein is bij het brede publiek niet erg groot. Mensen gaan bovendien niet gemakkelijk zelf actief op zoek naar informatie.

Kennis en meningsvorming kunnen wel aanzienlijk worden bevorderd door gerichte voorlichting en bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking kan dit bijdragen aan een groter publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld – en ook over het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn – en aan een geïnformeerd publiek debat daarover.

Kennis alleen is echter niet voldoende voor politieke en maatschappelijke steun ten behoeve van internationale samenwerking. Het is wel onontbeerlijk voor een goed begrip van de internationale positionering van Nederland en voor kritische toetsing van het beleid. Met meer kennis kunnen burgers bovendien beter onderbouwd tot opvattingen komen, en op basis daarvan weloverwogen beslissingen nemen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de consequenties die zij aan hun opvattingen willen verbinden in termen van houding en gedrag.

Er is nationaal en internationaal veel kennis, onderzoek en ervaring beschikbaar, die van belang kan zijn voor de invulling van een actief burgerschap in relatie tot ontwikkelingssamenwerking. In Nederland is die kennis te versnipperd en onvoldoende toegankelijk. Het is van belang te investeren in verwerving, ontsluiting, verrijking en actief ter beschikking stellen van die kennis. De NCDO – die in het nieuwe beleid geen subsidietaak meer uitvoert – kan hier met haar kennis, ervaring en contacten een nuttige rol vervullen.

Als onderdeel van het nieuwe beleid stelt het ministerie van Buitenlandse Zaken verder een nieuwe subsidiefaciliteit in om burgerschap in relatie tot ontwikkelingssamenwerking te bevorderen via voorlichting, educatie en bewustwordingsactiviteiten door derden. Het document voor de Europese openbare aanbesteding van het beheer van de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) beschrijft de relatie tussen de beheerder van deze subsidiefaciliteit en de NCDO.

II. Kennis- en adviescentrum

De NCDO is vanaf 1 januari 2011 operationeel als een ‘eerstelijns’ kennis- en adviescentrum met als doel actief bij te dragen aan het vergroten van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De NCDO doet dat door op een praktische en laagdrempelige wijze de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kennis over en ervaringen op dit terrein te bevorderen en zo het effect van wat in het jargon ’draagvlakinterventies’ heten te vergroten en burgers beter in staat te stellen een goed geïnformeerd debat te voeren over OS en weloverwogen keuzes te maken. Zij vergaart en verspreidt ook kennis over de effectiviteit van dergelijke interventies. Kennis en expertise die op lokaal en regionaal niveau noodzakelijk is, dan wel toegankelijk moet zijn om de genoemde taken goed te kunnen uitvoeren dient te NCDO in samenwerking met andere partijen beschikbaar te stellen. De NCDO kan hiertoe diensten en benodigde capaciteit en expertise inkopen. De NCDO zal zelf geen regionale, lokale of internationale vertegenwoordigingen opstarten.

Het werkterrein van de NCDO ‘nieuwe stijl’ omvat vier domeinen:

  • 1. Kennis van voor het maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking relevante activiteiten en initiatieven;

  • 2. Vermaatschappelijking en bevordering van het debat over internationale samenwerking;

  • 3. Mondiaal burgerschap onder jeugd en jongeren;

  • 4. Kennis van interventiemethoden ten behoeve van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking (inclusief effectonderzoek en evaluatie).

Op haar werkterrein vervult de NCDO ‘nieuwe stijl’ drie functies: (kennis)makelaar, adviseur en aanjager. De (kennis)makelaarsfunctie betreft het identificeren, verwerven, analyseren en verwerken van informatie, het op toegesneden wijze ter beschikking stellen daarvan, en het verbinden van initiatieven en mensen. De adviesfunctie betreft het informeren en inhoudelijk ondersteunen van particulieren en organisaties die eigen activiteiten in Nederland (willen) ondernemen. De functie van aanjager omvat het op basis van gedegen analyses mogelijk maken en waar nodig stimuleren van gedachte- en meningsvorming. De invulling van de functies kan per domein verschillen.

De NCDO heeft zicht op wat er op het vlak van burgerschap en internationale samenwerking gebeurt en beschikt hiertoe over een netwerk, onder meer binnen de overheid (in eerste instantie het ministerie van Buitenlandse Zaken), maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en media. Zij hanteert effectieve instrumenten en methoden die in de praktijk hun nut hebben bewezen. De NCDO vervult geen functie als zelfstandige denktank, maar volgt het maatschappelijke debat en ontsluit actief informatie die op basis daarvan wordt verkregen ten behoeve van dat debat.

III. Domeinen

1. Kennis van voor het maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking relevante activiteiten en initiatieven

De NCDO ‘nieuwe stijl’ heeft allereerst degelijke kennis van activiteiten en particuliere initiatieven in brede zin die voor het maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking relevant zijn. Zij adviseert op basis daarvan particulieren en organisaties, verwijst hen door naar (subsidie)mogelijkheden, verbindt activiteiten aan elkaar en biedt ondersteuning.

Vanuit het oogpunt van de bevordering van de effectiviteit van activiteiten houdt de NCDO zicht op programma’s, activiteiten, ontwikkelingen en trends. Het betreft hier activiteiten gericht op bevordering van de mondiale dimensie van burgerschap in het bijzonder in relatie tot ontwikkelingssamenwerking in Nederland. Hierbij is samenwerking en afstemming met andere organisaties mogelijk en waarschijnlijk noodzakelijk.

Functie: Kennismakelaar + Adviseur

Beoogd beleidsresultaat: De doeltreffendheid en evalueerbaarheid van activiteiten gericht op bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking zijn vergroot.

2. Vermaatschappelijking en bevordering van het debat over internationale samenwerking

De NCDO draagt bij aan een levendig, geïnformeerd en relevant publiek debat over internationale samenwerking en aan verdiepende gedachtewisseling en meningsvorming binnen relevante (intermediaire) organisaties en publieksgroepen, zoals studenten, opinieleiders, politici, docenten. Inhoudelijk betreft het thema’s op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De organisatie houdt daarbij zicht op en voeling met wat zich in de publieke arena afspeelt, identificeert kansen en eventuele lacunes en neemt indien nodig – en zo mogelijk samen met andere organisaties – initiatieven. Daarbij worden ook verbindingen tot stand gebracht tussen het internationale, het nationale en het lokale/regionale niveau.

Functie: Kennismakelaar + Aanjager

Beoogd beleidsresultaat: Een levendig, geïnformeerd en relevant publiek debat over internationale samenwerking op verschillende publieksniveaus.

3. Mondiaal burgerschap onder jeugd en jongeren

Vooral bij jonge mensen levert investeren in burgerschap veel rendement op. Voor de NCDO ‘nieuwe stijl’ vormen educatie en bewustwordingsactiviteiten gericht op deze groep daarom een speciaal aandachtsveld. Verankering in het formele onderwijs van de aandacht voor de mondiale dimensie van burgerschap en dan vooral gericht op ontwikkelingsvraagstukken heeft daarbij prioriteit. Daarnaast ligt er ook een taak ten aanzien van initiatieven en programma’s door en voor jongeren, zoals stages in en uitwisselingen met ontwikkelingslanden. Tevens is het van belang oog te houden voor vernieuwende manieren die betrokkenheid van jongeren bij internationale samenwerking kunnen bevorderen. Hierbij ligt samenwerking voor de hand met organisaties die op dit terrein actief zijn.

Functie: Kennismakelaar + Adviseur

Beoogd beleidsresultaat: De mondiale dimensie van burgerschap is verankerd in het formele onderwijs. Jongeren zijn betrokken bij activiteiten gericht op bevordering van de mondiale dimensie van burgerschap.

4. Kennis en evaluatie van interventies ten behoeve van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking

Dit domein betreft het identificeren, verwerven, analyseren en verwerken van actuele praktisch toepasbare kennis van communicatiemethoden en interventies. Van speciaal belang daarbij zijn toepasbaarheid, effectiviteit en evalueerbaarheid. Het gaat om het systematisch inventariseren van activiteiten, het verzamelen van best practices, en het signaleren van eventuele lacunes en nieuwe ontwikkelingen. Dat kan door meting en monitoring van activiteiten van derden. Deze kennis wordt in praktisch bruikbare vormen ontsloten en verspreid. De NCDO ‘nieuwe stijl’ ondersteunt ook – en waar relevant in samenwerking met andere partijen – organisaties bij het integreren van deze kennis in hun activiteiten.

Functie: Kennismakelaar + Adviseur

Beoogd beleidsresultaat: De effectiviteit en evalueerbaarheid van activiteiten gericht op burgerschap in relatie tot internationale samenwerking is vergroot. De kennis over maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking en de kennis over interventies ten behoeve van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking is vergroot.

IV. Bestuurlijk model en beheerskader

1. Rechtsvorm – bestuur – periode

De NCDO beschikt over rechtspersoonlijkheid en richt de NCDO ‘nieuwe stijl’ in binnen de kaders van deze rechtspersoon. Waar nodig brengt zij haar statuten in overeenstemming met de hierboven omschreven taken en werkwijze. De organisatie richt haar eigen bestuur en bureau in onder een statutaire directeur. Daarbij ziet de organisatie er op toe dat het bestuur een goede afspiegeling vormt van degenen die zich in de maatschappij bezig houden met internationale samenwerking en burgerschap. Die representativiteit wordt breed uitgelegd. Dat wil zeggen, zij gaat verder dan de gebruikelijke ontwikkelingssector en omvat ook partijen als het bedrijfsleven, kenniscentra, jongeren en andere groepen van actieve burgers.

De artikelen 9.1 en 9.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken vormen de grondslag voor subsidiëring van activiteiten met het oog op meningsvorming, voorlichting en bevordering van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. De NCDO doet met het oog daarop een aanvraag voor een programmasubsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014.

2. Beleidsplan – subsidiebedrag

De NCDO stelt op basis van het onderhavige subsidiekader een meerjarig strategisch beleidsplan op en legt dit na vaststelling door het Bestuur in de vorm van een subsidieaanvraag voor aan de Minister. Ter onderbouwing van de gevraagde financiering wordt tevens een bedrijfsplan en een meerjarenbegroting voorgelegd. Speciale aandachtspunten zijn daarbij de kwaliteit van de organisatie en de inhoudelijke invulling van het beleid (inclusief visie & missie, strategische omgevingsanalyse, beleidsrelevantie en beoogde resultaten).

De NCDO geeft duidelijk aan hoe zij de resultaten in de komende periode zichtbaar zal maken. Hierbij gaat het om de belangrijkste sleutelindicatoren die samen een beeld geven van de realisatie van de beoogde resultaten (outcome) in het licht van de doelstellingen en de onderliggende aannames van het programma. Ook wordt aangegeven welke prestaties de NCDO levert (output) om deze outcome te behalen. Hierbij wordt getoetst op de haalbaarheid en de mate waarop resultaten specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden (SMART) zijn geformuleerd

In dit verband zijn ‘nulmetingen’ van belang om de startpositie te bepalen.

De NCDO wordt gevraagd de nadere uitwerking van de doelstelling per domein in een schema in te vullen. Dit met als doel het ministerie ervan te overtuigen dat de gevraagde prestaties kunnnen worden geleverd en om aan te tonen aan de hand van welke veranderingen (indicatoren) tezijnertijd kan worden vastgesteld of en in hoeverre de beoogde outputs, outcomes zijn gerealiseerd en bijdragen aan de beoogde impacts.

Afhankelijk van de goedkeuring van de subsidieaanvraag is een subsidiebedrag van maximaal € 44 miljoen beschikbaar voor de gehele beleidsperiode. De bedragen per jaar worden bepaald op basis van de meerjarenbegroting.

Indien de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken daar aanleiding toe geeft, kunnen het subsidieplafond en het bedrag van de verleende subsidie dienovereenkomstig worden verlaagd.

3. Jaarplannen – verantwoording – voortgang

Voor de opeenvolgende subsidiejaren opereert de organisatie op basis van jaarplannen. Deze worden na vaststelling door het Bestuur ter goedkeuring voorgelegd aan het Ministerie. Het ministerie toetst de jaarplannen aan het oorspronkelijk goedgekeurde beleidsplan. In elk jaarplan wordt flexibele ruimte opgenomen om op de actualiteit te kunnen inspelen.

Verantwoording wordt jaarlijks afgelegd in een jaarverslag, waarin op heldere wijze, en waar mogelijk gekwantificeerd, wordt aangegeven wat de relatie is tussen de gestelde doelen en behaalde resultaten, en de effecten daarvan. De jaarstukken (jaarverslag en jaarrekening, vergezeld van een accountantsrapport (inclusief accountantsverslag) worden na vaststelling door het Bestuur aangeboden aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en worden tevens met duidelijke vermelding op de eigen website gepubliceerd. Het Ministerie toetst het jaarverslag aan relevante plannen als het jaarplan, het bedrijfsplan en het meerjarig strategisch beleidsplan.

De NCDO monitort de voortgang van haar beleidsprogramma aan de hand van een door haarzelf opgesteld en door de Minister geaccordeerd monitoringsprotocol, waarvan de basis wordt gevormd door de indicatoren uit de goedgekeurde subsidieaanvraag. De monitoringsrapportages zijn op aanvraag voor het ministerie beschikbaar.

Indien jaarplannen en jaarverslagen geen blijk geven van voldoende invulling van het meerjarig beleidsplan, of van gebrek aan terugkoppeling van de resultaten van monitoring en evaluatie, kan de subsidie worden verlaagd.

4. Timing en afstemming

Jaarplannen worden niet later dan 1 november van het jaar voorafgaande aan het planjaar ingediend bij het Ministerie. Het Ministerie zorgt voor bespreking van het plan in een afstemmingsoverleg niet later dan medio december in het jaar voorafgaande aan het planjaar. Jaarverslagen worden niet later dan 1 juni van het volgende jaar ingediend.

Tussen de verantwoordelijke directie binnen het Ministerie en de directie van de NCDO vindt naar aanleiding van respectievelijk het jaarplan en van het jaarverslag minimaal twee maal per jaar overleg plaats. Op verzoek van een van beide partijen kan tussentijds overleg plaatsvinden over beleidsmatige en uitvoeringszaken.

V. Kwaliteitsbewaking

De organisatie is verantwoordelijk voor het handhaven en toepassen van een effectief systeem van planning, monitoring en evaluatie. Doelen van monitoring en evaluatie zijn leren én verantwoorden. Op basis van aldus verkregen informatie kan ook tijdig worden bijgestuurd . Zonodig moet hiervoor toestemming worden gevraagd van de Minister. De organisatie oriënteert haar kwaliteitssysteem op basis van het INK of een soortgelijk gangbaar kwaliteitsysteem.

In 2013 vindt er een externe evaluatie plaats die zowel product- als procesgericht zal zijn.

Naar boven