Uitvoeringsregeling verplicht gebruik burgerservicenummer in beleidsregels van de rijksbelastingdienst

29 mei 2009

Nr. DB 2009/254M

Directoraat-generaal voor fiscale zaken, Directie directe belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 49a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 62, vierde lid, van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

Artikel 1

Het gebruik van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer zoals dat is opgenomen in beleidsregels van de rijksbelastingdienst, geldt voor:

  • a. de inhoudingsplichtige bij de toepassing van regels over stagevergoedingen;

  • b. de inlener en de aannemer bij de toepassing van de regels die van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte van hun aansprakelijkheid;

  • c. de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid bij toepassing van de regeling voor geruisloze terugkeer.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 25 maart 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Alle overheidsorganen mogen het burgerservicenummer gebruiken bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van hun publieke taak, zonder dat daarvoor nadere regelgeving vereist is. Voor het gebruik buiten de kring van overheidsorganen blijft een wettelijke grondslag nodig. Om het gebruik van het burgerservicenummer ten behoeve van de Belastingdienst door derden, niet zijnde bestuursorganen, een wettelijke grondslag te verlenen is in artikel 49a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 62, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 opgenomen dat bij ministeriële regeling wordt aangewezen degene die is gehouden bij het verrichten van de in die ministeriële regeling aan te wijzen werkzaamheden het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer te gebruiken.

Voor werkzaamheden die zijn geregeld in de uitvoeringsregelingen van de onderscheiden belastingwetten, zal dit worden geregeld in een wijzigingsregeling houdende wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen in verband met de invoering van het burgerservicenummer. Voor werkzaamheden die zijn opgenomen in zogenoemde beleidsbesluiten gebeurt dit bij onderhavige regeling. Daartoe wordt in deze ministeriële regeling omschreven om welke gebruikers en bijbehorende werkzaamheden het gaat. Met gebruiker wordt bedoeld een gebruiker in de zin van artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Thans is in drie beleidsregels het verplichte gebruik van het burgerservicenummer of het sociaal-fiscaalnummer voorgeschreven. In artikel 1 van onderhavige uitvoeringsregeling zijn de desbetreffende omschrijvingen geletterd a tot en met c. Het betreft de beleidsregels onder kenmerk: CPP2006/1461 (a), Leidraad invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 oktober 2008 nr. CPP2008/2115M, Stcrt. nr. 205 (b) en CPP2002/3267, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 december 2005, nr. CPP2005/2573 (c). Voorzover deze beleidsregels nog niet technisch zijn aangepast in die zin dat de term ‘sociaal-fiscaalnummer’ wordt vervangen door ‘burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, sociaal-fiscaalnummer’ zal dat op korte termijn gebeuren.

Het gaat daarbij kort gezegd om de volgende situaties:

  • a. Een inhoudingsplichtige moet het burgerservicenummer, of bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van de stagiair(e) opnemen in zijn administratie als de stagevergoeding niet ten goede komt aan die stagiair(e).

  • b. Een inlener of een aannemer kan, als hij in zijn administratie het burgerservicenummer, of bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van de werknemer van de uitlener of onderaannemer heeft opgenomen, de omvang van zijn aansprakelijkheid beperken.

  • c. Een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een verzoek doet om geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dient het burgerservicenummer, of bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van de natuurlijke personen die aandeelhouder zijn te vermelden.

Het ontwerp van deze uitvoeringsregeling is voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. De voorgestelde regeling gaf het College geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

De uitvoeringsregeling treedt met terugwerkende kracht in werking tot en met 25 maart 2009 omdat op dat tijdstip artikel 49a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 62, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 in werking zijn getreden. Deze artikelen zijn opgenomen in de Aanpassingswet burgerservicenummer, die bij besluit van 10 maart 2009, Stb. 135, op 25 maart 2009 in werking is getreden.

Aangezien het hier gaat om de codificatie van een reeds bestaande situatie, heeft deze regeling geen verdere gevolgen voor de administratieve lasten.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

Naar boven