TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Tijdens de begrotingsbehandeling van OCW (9 tot en met
11 december 2008) heb ik de Tweede Kamer medegedeeld dat ik haar zorgen deel en
eraan hecht om een helder signaal af te geven over fusies in het middelbaar
beroepsonderwijs. Ik heb de Kamer toegezegd dat het uitgangspunt bij de
beoordeling van komende fusieaanvragen ‘nee, tenzij’ zal zijn.
Voorts heb ik de Tweede Kamer toegezegd de schoolbesturen van dit
standpunt op de hoogte te stellen. De schoolbesturen zijn bij brief van 14
januari 2009 geïnformeerd over het ‘nee, tenzij’-standpunt. Deze brief heb ik
in afschrift aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar
2008–2009, 31 135, nr. 18).
In de brief heb ik aangegeven dat ik alleen in het uiterste geval, dus als de
continuïteit van scholen, opleidingen of instellingen in het geding is, fusies
zal toestaan. Dit onder de voorwaarde dat keuzevrijheid, variëteit (minimaal
een breed dekkend aanbod van beroepsopleidingen voor de regio) zo goed mogelijk
zijn gewaarborgd. Ook is aangegeven dat de procesvoorwaarden die in de brief
van de bewindslieden van OCW d.d. 28 november 2008 aan de Kamer over de
menselijke maat in het onderwijs zijn genoemd, worden betrokken. Ik heb in de
brief van 14 januari 2009 ook aangegeven dat deze criteria worden uitgewerkt in
een regeling voor fusies in het mbo.
De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer tijdens voornoemde
begrotingsbehandeling toegezegd voor de zomer van 2009 te komen met een
wetsvoorstel fusietoets waarin criteria ten aanzien van fusies zijn opgenomen.
Dit voornemen berust op signalen in Kamer en samenleving over de nadelige
effecten van schaalvergroting. Deze signalen klonken vanaf de eeuwwisseling
steeds luider.
Mijn regeling voor fusieaanvragen in de bve-sector geldt ter
overbrugging tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel fusietoets en roept
(vooralsnog) een halt toe aan verdere schaalvergroting in de bve-sector.
Wanneer de continuïteit van instellingen niet in het geding is en de betrokken
instellingen de noodzaak van een fusie niet hebben aangetoond, zal ik negatief
beslissen op een fusieaanvraag. Dus als desbetreffende instellingen intern de
noodzaak hebben vastgesteld, kunnen instellingen – in overleg met
belanghebbende partijen in en om de instellingen – een aanvraag voorbereiden en
indienen. Deze periode waarin zij een eventuele aanvraag voorbereiden tot het
moment waarop duidelijk wordt of en zo ja, hoe fusie dan wel splitsing zal
plaatsvinden, kan voor betrokkenen onrust met zich meebrengen. Vanzelfsprekend
vertrouw ik er op dat betrokken bestuurders gelijktijdig en eenduidig met de
stakeholders communiceren. In afwachting van het wetsvoorstel fusietoets voer
ik een restrictief beleid. In tegenstelling tot het wetsvoorstel bevat de
regeling ook criteria voor splitsing. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel
zal een nieuwe regeling worden gepubliceerd waarin uitsluitend de
splitsingscriteria zijn opgenomen.
Deze regeling bevat nadere regels ten aanzien van de reeds
bestaande wettelijke mogelijkheid voor fusie en splitsing van bve-instellingen.
De huidige Wet educatie en beroepsonderwijs bepaalt dat alleen instemming van
de minister nodig is bij institutionele fusies en splitsing van instellingen.
De huidige wet biedt nog geen mogelijkheid om bij fusies van rechtspersonen die
een instelling in stand houden in te grijpen. In het wetsvoorstel fusietoets
die nog aan uw Kamer zal worden aangeboden is wel in die mogelijkheid
voorzien.
2. Regeling in relatie tot het advies van de Onderwijsraad d.d.
28 november 2008
Naar aanleiding van de motie van de kamerleden Van Dijk (SP)
& Depla (PvdA) d.d. 30 september 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2008-2009, 31135, nr. 11) is
de Onderwijsraad gevraagd om een advies uit te brengen. Het advies
De bestuurlijke ontwikkeling van het Nederlandse onderwijs.
Waarborgen voor keuzevrijheid en legitimatie verscheen op 28 november
2008. De Raad wees er op dat hoewel schaalvergroting veel positieve effecten
sorteert er ook onbedoelde en nadelige effecten zijn. Met name legitimatie en
keuzevrijheid staan onder druk als gevolg van schaalvergroting. In deze
regeling is aangesloten bij de aanbevelingen ten aanzien van de twee centrale
thema’s: keuzevrijheid en legitimatie.
Onder keuzevrijheid verstaat de Onderwijsraad de mogelijkheid
voor leerlingen en hun ouders om te kiezen uit het onderwijs dat het beste past
bij hun levensovertuiging, bij hun opvattingen over onderwijs of bij hun
capaciteiten en ambities. In de BVE-sector, waar uitsluitend bijzondere
instellingen bestaan, wordt onder keuzevrijheid anders dan in het primair en
voortgezet onderwijs verstaan de mogelijkheid voor leerlingen en hun ouders om
te kiezen uit een breed onderwijsaanbod.
De Onderwijsraad bedoelt met legitimatie dat bestuur en
management draagvlak hebben onder de bij de school betrokkenen of
belanghebbenden voor de besluiten die ze nemen. Het gaat bij die betrokkenen
primair om leerlingen, hun ouders, studenten en onderwijspersoneel. Verder gaat
het om externe betrokkenen als het toeleverend en vervolgonderwijs,
maatschappelijke partners, het bedrijfsleven en andere potentiële werkgevers.
Draagvlak betekent verder dat deze betrokkenen of belanghebbenden ook invloed
kunnen uitoefenen en zeggenschap hebben, zowel over de dagelijkse praktijk als
op het beleid.
Ten aanzien van keuzevrijheid geldt dat die is geborgd door een
restrictief beleid inzake fusie-aanvragen. In de meeste provincies is slechts
een beperkt aantal roc-instellingen gevestigd, waaronder hier de hoofdvestiging
en niet de dislocaties wordt verstaan. Deze leveren wel een gewenst breed
opleidingenaanbod. Om dat te kunnen doen is een bepaalde schaalgrootte nodig,
onder andere om dure en kleinschalige opleidingen te kunnen bekostigen. Maar
inmiddels zijn er tendenzen tot flinke expansie waarneembaar, onder andere
blijkend uit het openen van dislocaties van roc’s buiten hun
voedingsgebied.
Voor wat betreft legitimiteit geldt dat het draagvlak onder
interne en externe stakeholders wordt versterkt, hetgeen met name in de
fusie-effectrapportage en de advisering door de medezeggenschapsraden tot
uitdrukking komt. De fusie-effectrapportage is vooral bedoeld als een
instrument voor besturen om draagvlak te verkrijgen bij de interne en externe
belanghebbenden. Ook de medezeggenschap heeft een adviserende rol in
fusie-aanvragen en aanvragen tot splitsing.
De ministeriële regeling is een instrument om indien de
noodzakelijkheid concreet is beargumenteerd ook te toetsen of een zorgvuldig
besluitvormingsproces is doorlopen waarin meer belangen tegen elkaar zijn
afgewogen en waarin verschillende belanghebbenden een stem hebben gehad.
3. Uitvoering
De regeling wordt namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uitgevoerd
door de Directie Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. De fusie- en
splitsingsaanvragen moeten worden ingediend bij:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Directie Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
Postbus 16375
2500 RJ DEN HAAG
4. Termijnen
Fusie- en splitsingsaanvragen kunnen het gehele jaar worden
ingediend en na goedkeuring kunnen zij gedurende het hele jaar plaatsvinden,
maar een wijziging van de gegevensleveringen aan BRON kan alleen maar per
1 augustus van een gegeven kalenderjaar plaatsvinden.
5. Administratieve lasten
De regeling heeft geen consequenties voor de administratieve
lasten.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs hoeft alleen een aanvraag te worden ingediend met
betrekking tot de instellingen die zijn voortgekomen uit:
1. samenvoeging of splitsing van bekostigde instellingen,
2. uit een samenvoeging van een agrarisch opleidingscentrum
met een school voor voorbereidend beroepsonderwijs in de sector landbouw, als
bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
of
3. uit een omzetting van een bijzondere instelling in een
openbare of omgekeerd een aanvraag ingediend te worden.
Omdat laatstgenoemde omzetting zich naar verwachting niet zal
voordoen is er voor gekozen deze regeling enkel van toepassing te verklaren op
de samenvoeging en splitsing genoemd onder 1 en 2. Voornoemd artikel betreft
bovendien enkel de institutionele samenvoeging en splitsing. Derhalve zien de
begrippen fusie en splitsing ook slechts op een institutionele fusie en
splitsing. De bestuurlijke fusie c.q. splitsing waarbij een of meer
rechtspersonen de instandhouding overdragen van een instelling, valt buiten de
reikwijdte van deze regeling.
Artikel 2 Voorwaarden aanvraag
Een aanvraag met betrekking tot de fusie wordt ingediend door de
rechtspersoon die alle fuserende instellingen in stand houdt dan wel door de
rechtspersonen tezamen die de fuserende instellingen in stand houden. Bij de
aanvraag dient in elk geval gevoegd te worden een door de rechtspersoon
respectievelijk de rechtspersonen opgestelde ‘fusie-effectrapportage’ alsmede
een schriftelijk advies over de fusie door de betreffende
medezeggenschapsraden.
Ingevolge artikel 7, onder e, van de Wet medezeggenschap
onderwijs 1992 wordt de medezeggenschapsraad vooraf in de gelegenheid gesteld
om advies uit te brengen over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met
betrekking tot overdracht of omzetting van de instelling of van een onderdeel
daarvan, respectievelijk fusie van de instelling met een andere school, dan wel
vaststelling of wijziging van het beleid ter zake. Dit advies dan wel een
verklaring van de medezeggenschap dat zijn geen gebruik maken van hun
adviesbevoegdheid met betrekking tot de fusie is voldoende.
De gegevens die in de ‘fusie-effectrapportage’ moeten worden
opgenomen zijn nader gespecificeerd in artikel 3 van de regeling.
Artikel 3 Fusie-effectrapportage
De ‘fusie-effectrapportage’ is primair een instrument voor de
desbetreffende belanghebbenden om zeggenschap uit te oefenen en voor het
bestuur om draagvlak onder deze belanghebbenden te verwerven. Het is een vorm
van transparantie waarmee het bestuur zich kan verantwoorden over de
(voorgenomen) besluitvorming. De volgende elementen dienen in een
‘fusie-effectrapportage’ aan de orde te komen:
– de noodzaak voor de fusie:
• wat zijn de beweegredenen?
• heeft het bestuur alternatieven voor een fusie
onderzocht, heeft het andere opties overwogen?
• wanneer vindt het fusieproces plaats en over welke
periode strekt de fusie zich uit?
– doelen en effecten:
• wat wil het bestuur bereiken, bijvoorbeeld een hogere
kwaliteit of meer keuzemogelijkheden voor deelnemers?
• zijn er gekwantificeerde doelen?
• welke effecten verwacht het bestuur dat zullen
optreden?
• welke onbedoelde neveneffecten kunnen optreden,
bijvoorbeeld in het schoolklimaat en de betrokkenheid van deelnemers, ouders en
personeel?
– de kosten en baten van de fusie:
• welke financiële kosten en baten treden op, is de
continuïteit voldoende gewaarborgd, wat zijn de risico’s?
• welke niet-financiële kosten en baten treden op?
– gevolgen voor het personeel, de financiën en de
deelnemers:
• wat betekent de fusie voor arbeidsvoorwaarden,
personeelsbeleid en medezeggenschap?
• wat zijn de gevolgen voor betrokkenheid van deelnemers,
voor hun motivatie en mogelijkheden voor medezeggenschap?
• Wat zijn de gevolgen voor de dienstverlening door de
instelling aan deelnemers?
– een rapportage betreffende een draagvlak-onderzoek dat
verricht is onder zowel interne als externe stakeholders, dat tenminste de
volgende elementen bevat:
• Hoe oordelen de stakeholders over de noodzaak voor de
fusie, de doelen en effecten, evenals de kosten en baten van de fusie?
• Wat zijn de opvattingen van de verschillende
stakeholders over de voorgenomen fusie? In de rapportage dient een onderscheid
te worden aangebracht tussen het draagvlak onder het personeel en onder de
deelnemers.
– op welke manier de fusie wordt gecommuniceerd en
geëvalueerd:
• op welke manieren en via welke kanalen worden de
belanghebbenden betrokken bij het fusieproces? Het kan nodig zijn om op
verschillende manieren alle belanghebbenden te betrekken bij het
fusieproces.
• wanneer en hoe vindt een evaluatie plaats of de doelen
zijn bereikt en welke effecten zijn opgetreden, vooral op de punten van
spreiding, omvang, variëteit, keuzevrijheid?
Door het gebruik van de ‘fusie-effectrapportage’ kunnen de
belanghebbenden zich een goed oordeel vormen over de noodzaak van een fusie en
zijn ze optimaal betrokken. Dat is het belangrijkste doel van de
‘fusie-effectrapportage’. De rapportage is een instrument dat de ‘checks &
balances’ rond een instelling versterkt.
De opsomming van de elementen van de ‘fusie-effectrapportage’
is overigens niet limitatief. Het bestuur kan naar eigen inzicht daaraan
elementen toevoegen, terwijl de medezeggenschap eveneens om andere elementen
kan verzoeken.
Daarnaast is de ‘fusie-effectrapportage’ een middel voor de
minister om te toetsen of instellingen een zorgvuldig proces hebben doorlopen.
De minister toetst daartoe of de ‘fusie-effectrapportage’ voldoet aan de
formele eisen die hij daaraan stelt.
Artikel 4 Instemmingsvereisten
Indien voldoende is komen vast te staan dat de continuïteit in
het geding is, kan slechts toestemming worden verleend onder de voorwaarde dat
de variatie van het onderwijsaanbod (minimaal een breed dekkend aanbod van
beroepsopleidingen evenals onderwijsaanbieders in de regio) is
gewaarborgd.
Bij de beoordeling zullen de (proces)elementen, als opgenomen
in de ‘fusie-effectrapportage’, worden betrokken.
Artikel 5 Voorwaarden aanvraag
Een aanvraag met betrekking tot de splitsing wordt ingediend door
de rechtspersoon die de instelling in stand houdt die gesplitst gaat worden in
twee of meer instellingen. Bij de aanvraag dient in elk geval gevoegd te worden
een door de rechtspersoon opgestelde effectrapportage splitsing alsmede een
schriftelijk advies over de splitsing van de betreffende
medezeggenschapsraad.
Ingevolge artikel 7, onder e, van de Wet medezeggenschap
onderwijs 1992 wordt de medezeggenschapsraad vooraf in de gelegenheid gesteld
om advies uit te brengen over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met
betrekking tot overdracht of omzetting van de instelling of van een onderdeel
daarvan, respectievelijk fusie van de instelling met een andere school, dan wel
vaststelling of wijziging van het beleid ter zake. Dit advies dan wel een
verklaring van de medezeggenschap dat zijn geen gebruik maken van hun
adviesbevoegdheid met betrekking tot de splitsing is voldoende.
De gegevens die in de ‘effectrapportage splitsing’ moeten worden
opgenomen zijn nader gespecificeerd in artikel 6 van de regeling.
Artikel 6 Effectrapportage splitsing
Ook de ‘effectrapportage splitsing’ is primair een instrument
voor de desbetreffende belanghebbenden om zeggenschap uit te oefenen en voor
het bestuur om draagvlak onder deze belanghebbenden te verwerven. Het is een
vorm van transparantie waarmee het bestuur zich kan verantwoorden over de
(voorgenomen) besluitvorming. De elementen die in een ‘effectrapportage
splitsing’ aan de orde dienen te komen zijn gelijk aan de elementen die in de
‘fusie-effectrapportage’ weergegeven dienen te worden, met dien verstande dat
de elementen zien op splitsing.
Omdat bij splitsing niet zozeer sprake zal zijn van een
dringende noodzaak dienen in de ‘effectrapportage splitsing’ de motieven voor
de splitsing aangegeven te worden.
Zie ook de toelichting bij artikel 3.
Artikel 7 Toestemmingsvereisten
Bij de beoordeling van de splitsing worden in elk geval betrokken
de elementen van legitimatie en de borging van een adequate bedrijfsvoering,
zoals deze in de effectrapportage splitsing tot uitdrukking zijn gebracht. De
opsomming van elementen die meegenomen worden bij de beoordeling is niet
limitatief. Ook andere elementen kunnen betrokken worden in de
besluitvorming.
Artikel 8 Nadere inlichtingen
Indien nadere inlichtingen over bedrijfsgegevens van een
instelling voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn dan dient het
bevoegd gezag van die instelling op verzoek van de minister deze inlichtingen
te verstrekken.
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.