TOELICHTING
Algemeen
Brede scholen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het
bevorderen van de ontwikkelingskansen van kinderen en het realiseren van een
sluitende dagindeling voor kinderen en hun ouders. De huisvesting van de brede
scholen is vaak echter nog niet geschikt voor het multifunctioneel gebruik dat
past bij de doelstellingen van de brede school. Het kabinet heeft daarom uit
het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en vanuit de algemene
begroting van het Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap middelen
beschikbaar gesteld ten behoeve van een eenmalige investering in de huisvesting
van brede scholen. Gekozen is voor een brede impuls gericht op bestaande brede
scholen en brede scholen die nog in ontwikkeling zijn. Gebleken is dat er zich
bij de huisvesting knelpunten voordoen waardoor het beoogde gebruik van een
gebouw voor ook andere gebruikers dan de oorspronkelijke onvoldoende van de
grond komt. Een gerichte aanpassing van het gebouw voor multifunctioneel
gebruik kan daarbij dienstbaar zijn. Op deze wijze kan tevens aan het concept
van de brede school een duidelijk ‘gezicht’ worden gegeven; door de aanpassing
kan de huisvesting van de brede school beter aansluiten bij de samenwerking die
de partners beogen. Gegeven het feit dat het om een beperkt budget gaat en
zoveel mogelijk gemeenten moeten kunnen profiteren van deze extra middelen, is
ervoor gekozen de bijdrage die gemeenten per aanvraag kunnen ontvangen van het
Rijk te maximeren en de aanvragen zich te laten richten op aanpassingen van
gebouwen, dus niet op complete nieuwbouw. Wel is het mogelijk dat er een
aanpassing wordt gerealiseerd binnen een gebouw dat in 2009 of 2010 opgeleverd
en in gebruik genomen wordt.
Deze regeling is erop gericht de gemeenten, in goede samenspraak
met de partners die participeren in de brede school, in staat te stellen die
aanpassingen in brede scholen te realiseren die noodzakelijk zijn om de
gebouwen geschikt te maken voor (meer) multifunctioneel gebruik. Als gebouwen
voor meer doeleinden en doelgroepen geschikt zijn, bevordert dit de
samenwerking tussen de diverse partijen en kan op lokaal niveau een meer
samenhangend aanbod worden gedaan van allerlei activiteiten voor onder andere
jongeren en wijkbewoners. Deze regeling wil daarnaast stimuleren dat bij de
realisatie van deze multifunctionele huisvesting, publieke en private partners
gebruik maken van de mogelijkheden die zij elkaar te bieden hebben.
Gemeenten kunnen per brede school een aanvraag indienen om van het
Rijk een bijdrage te ontvangen voor de aanpassing in de huisvesting van de
brede school in verband met het multifunctionele gebruik van deze gebouwen. Per
gemeente kunnen er meerdere aanvragen worden ingediend. Er wordt gestreefd naar
een evenwichtige spreiding van de aanvragen over de diverse typen gemeenten
(van de grote gemeenten tot de plattelandsgemeenten). Daarom zijn er bij
voorbaat categorieën van gemeentegrootte gemaakt, waarvoor op basis van het
inwoneraantal (peildatum 1 januari 2008) een percentage van het totale
beschikbare budget beschikbaar is. Alle aanvragen die voldoen aan de criteria
zullen derhalve worden verdeeld over deze categorieën. Vervolgens zal nadere
selectie plaatsvinden op grond van de criteria.
De aanvragen dienen op het lokale niveau goed te zijn afgestemd met
de direct bij de aanpassing betrokken partijen. Om de reikwijdte van de
regeling zo groot mogelijk te laten zijn, is het bedrag dat per aanvraag kan
worden toegekend gemaximeerd op € 500.000 (inclusief BTW). De absolute
vereisten voor een aanvraag zijn zo beperkt mogelijk gehouden. Wel zijn in de
regeling criteria opgenomen die een aanvraag kansrijker maken, zoals de mate
van cofinanciering; dit is van belang als het totale bedrag dat gemoeid is met
de aanvragen groter is dan het beschikbare budget. Gemeenten kunnen dus zelf
invloed uitoefenen op de kansrijkheid van de aanvraag.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Op basis van de regeling kan de minister aan een project een
specifieke uitkering toekennen.
Bij de brede school kunnen aanvragen worden ingediend zowel
voor bestaande brede scholen die dankzij een aanpassing in de huisvesting hun
aanbod kunnen verbreden, als voor scholen die nog aan het begin staan van hun
brede school ontwikkeling en dankzij de aanpassing een eerste belangrijke stap
kunnen zetten in het verwezenlijken van de doelstellingen van de brede school.
Vandaar dat gesproken wordt over (brede) scholen.
In praktijk kan onder andere worden gedacht aan het creëren van
gezamenlijke facilitaire ruimten, een receptiebalie, een multifunctionele
ruimte voor buitenschoolse opvang, een multifunctionele ruimte voor culturele
en kunstzinnige vorming, de locatie of een inlooppunt van een Centrum voor
Jeugd en Gezin, het realiseren van ruimten voor sportbeoefening, het in
compartimenten verdelen van ruimten met behulp van schuifwanden, het verbeteren
van akoestiek, licht en klimaatbeheersing in verband met multifunctioneel en
dus intensiever gebruik, het verbeteren van de afsluitbaarheid en veiligheid
van het gebouw.
Samenwerking tussen diverse betrokken partijen kan een
stimulans krijgen als de gebouwen waarvan de partijen gebruik maken ook
geschikt zijn voor multifunctioneel gebruik. Bovendien kan dankzij een bepaalde
aanpassing doelmatiger worden omgegaan met het gebruik van de gebouwen.
Daarom staat in dit artikel dat de minister aan de gemeenten op
aanvraag een specifieke uitkering kan verstrekken met als doel de huisvesting
van brede scholen meer geschikt te maken voor het gebruik door verschillende
doelgroepen en voor verschillende doeleinden. In het bijzonder wordt gedacht
aan aanpassingen in de huisvesting in het kader van het (laten) organiseren van
de tussenschoolse opvang. Ook kan worden gedacht aan aanpassingen in de
huisvesting waardoor deze meer geschikt wordt om bij te dragen aan de
realisatie van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen voor
alle leerlingen, het bevorderen dat de jeugd vertrouwd raakt met één of
meerdere kunst- en cultuurvormen en het ervoor zorgen dat opvoed- en
opgroeiondersteuning vanuit een Centrum voor Jeugd en Gezin in de brede school
beschikbaar is.
Artikel 3
De gemeente doet de aanvraag voor een specifieke uitkering op
basis van deze regeling. Er is gekozen voor de gemeenten als aanvrager omdat
deze in veel gevallen de regie hebben op de brede school en de
verantwoordelijkheid hebben voor de huisvesting van scholen. Verder kan de
gemeente een sleutelrol vervullen bij het versterken van de samenwerking tussen
diverse partijen op het gebied van onderwijs, opvang, welzijn, opvoed- en
opgroeiondersteuning, cultuur en sport en bewegen. Van de gemeente wordt wel
verwacht dat deze in goed overleg met de betrokken partijen komt tot het
opstellen van een aanvraag. Dit komt tot uitdrukking in het vereiste zoals
genoemd in artikel 4. dat partijen die direct betrokken zijn bij de aanpassing,
de aanvraag mede moeten ondertekenen.
De aanvraag moet betrekking hebben op één of meer aanpassingen
in de huisvesting per brede school; een bundeling van aanpassingen over meer
brede scholen komt dus niet in aanmerking voor honorering. Wel is het mogelijk
dat een gemeente meer dan één aanvraag indient.
Artikel 4
Om in aanmerking te komen voor een bijdrage van het Rijk voor
de aanpassing van een brede school moet tenminste worden voldaan aan een aantal
criteria genoemd in dit artikel.
De gemeente moet als indiener van de aanvraag deze aanvraag
mede laten ondertekenen door degene die namens de andere belanghebbenden bij de
aanpassing gerechtigd is te tekenen. De andere belanghebbenden zijn bij de
brede school in ieder geval het bevoegd gezag/bevoegde gezagsorganen van de
betrokken school/scholen en daarnaast de vertegenwoordiger van de andere
partner of partners die mede profijt hebben van de aanpassing in de huisvesting
van de brede school.
Om de aanvraag voor de brede school goed te kunnen beoordelen
moet een document worden meegezonden waaruit blijkt wat de doelstellingen zijn
van de brede school en welke partijen deelnemen aan de brede school. De
gewenste aanpassing van de huisvesting van de brede school moet passen bij deze
doelstellingen en betrokken partijen.
Aangegeven moet worden welke bouwkundige maatregelen worden
voorgesteld en hoe dit bijdraagt aan het multifunctioneel maken van de
accommodatie. Voor de beschrijving van de aanpassing worden geen specifieke
voorschriften gegeven.
Er wordt in de vereisten een aantal basisgegevens genoemd die
nodig zijn om een juiste beoordeling en verwerking te kunnen laten
plaatsvinden. Zo moet de naam van de school/scholen waaraan het project is
verbonden, worden vermeld.
Ook moet duidelijk zijn aangegeven wat het totale bedrag
(conform NEN 2631) is, dat gemoeid is met de gewenste aanpassing en welke
bijdrage van het Rijk wordt gevraagd om deze totale kosten te dekken.
Uit de aanvraag moet blijken of er al dan niet sprake is van
een bijdrage van private partijen bij de realisatie van dit project. Tenslotte
wordt gevraagd om uit de aanvraag te laten blijken dat de gemeente het project
kwalitatief heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat door realisatie van dit
project een bijdrage wordt geleverd aan het meer multifunctioneel maken van de
accommodatie, en dat de gemeente aan de hand van het bijbehorende bestek en
begroting heeft vastgesteld dat de genoemde kostprijs reëel is, en dat de
gemeente het project heeft opgenomen of zal opnemen (bij honorering van het
subsidieverzoek) in het gemeentelijke onderwijshuisvestingsprogramma.
Door ondertekening van deze aanvraag door het college van
Burgemeester en Wethouders wordt een bestuurlijke borging aangebracht. Hierdoor
is meezenden van de daadwerkelijke offertes, bestek etc. niet
noodzakelijk.
Artikel 5
Voor de toekenning van een specifieke uitkering aan de gemeenten
is op basis van deze regeling in totaal € 28 miljoen beschikbaar. Dit bedrag
wordt verdeeld over de verschillende gemeentecategorieën conform de
omschrijving in artikel 6. Indien het bedrag dat beschikbaar is voor een
bepaalde gemeentecategorie niet wordt uitgeput, kan het resterende bedrag
worden verdeeld over de andere categorieën.
Artikel 6
Brede scholen ontwikkelen zich zowel in grote steden als in
plattelandsgemeenten. Bij deze regeling wordt het van belang geacht dat er een
evenwichtige spreiding van gehonoreerde aanvragen is over de gemeenten. Daarom
zijn er de volgende categorieën gemeenten (op basis van het inwoneraantal op de
peildatum 1 januari 2008) gemaakt:
de plattelandsgemeenten (minder dan 20.000), de kleinere
gemeenten (20.000 tot 50.000)
de middelgrote gemeenten (50.000 tot 100.000), de grote
gemeenten (100.000+) en tot slot gemeenten met één of meer krachtwijken (zoals
geselecteerd door de minister van Wonen, Wijken en Integratie). De gemeenten
met één of meer krachtwijken vormen dus een aparte categorie en vallen dus niet
in één van de andere categorieën (bijvoorbeeld de 100.000+ categorie).
De beschikbare middelen worden naar rato (van de totaal
gevraagde specifieke uitkering per categorie) over de categorieën
verdeeld.
Artikel 7
Om de reikwijdte van de regeling zo groot mogelijk te laten zijn,
is het bedrag dat per aanvraag kan worden toegekend gemaximeerd op € 500.000
(inclusief BTW).
Artikel 8
Aanvragen dienen uiterlijk op 30 juni 2009 door CFI te zijn
ontvangen. Aanvragen die op of na 1 juli 2009 worden ontvangen door CFI, worden
zondermeer afgewezen. CFI heeft voor het opstellen van de aanvraag een
formulier ontworpen waarvan gebruik gemaakt moet worden; in dit formulier moet
een aantal gegevens worden ingevuld en moet het project kort beschreven worden.
Dit aanvraagformulier wordt via de website (www.cfi.nl) beschikbaar gesteld.
Als blijkt dat de aanvraag niet volledig is, zal CFI de gemeente in de
gelegenheid stellen de aanvraag zodanig aan te vullen, dat deze in behandeling
kan worden genomen.
Artikel 9
Op basis van artikel 6 zijn de aanvragen gespreid over de
verschillende categorieën van gemeentegrootte.
Als blijkt dat het totale bedrag van de aanvragen groter is dan
het totaal beschikbare bedrag vindt een nadere selectie plaats binnen de
categorieën.
In de eerste plaats wordt in dat geval gekeken naar het feit of
er al dan niet sprake is van een situatie waarin naast publieke partijen, ook
private partijen bijdragen aan de realisatie van multifunctionele huisvesting.
Dit hoeft niet altijd in de vorm van een directe financiële bijdrage aan de
aanpassing te zijn, maar dit kan ook indirect, doordat bijvoorbeeld de
opvangorganisatie de te realiseren ruimte huurt en op die wijze de
exploitatielasten helpt te dekken. Ook is het mogelijk dat een woningcorporatie
een bepaalde aanpassing realiseert tegen een gereduceerd tarief omdat de
gewenste aanpassing ook een positieve uitwerking op de buurt heeft. Projecten
waarbij op dergelijke wijze sprake is van een samenwerking tussen publieke en
private partijen genieten voorrang.
Als blijkt dat na deze selectie het totale bedrag van de
aanvragen in een bepaalde categorie groter is dan het totaal beschikbare bedrag
per categorie, vindt een verdere selectie plaats. In de tweede plaats wordt dan
namelijk gekeken naar een mogelijk eigen bijdrage in de totale directe kosten
van de aanpassing (cofinanciering). Onder directe kosten verstaan we de kosten
die de realisatie van de aanpassing met zich meebrengt. Exploitatie en
beheerkosten horen hier niet bij. De eigen bijdrage heeft dus ook betrekking op
het dekken van deze directe kosten. De kansrijkheid neemt hierbij toe naar de
mate van de procentuele eigen bijdrage hoger is. Hierbij zal afgerond worden op
twee decimalen achter de komma.
Voorbeeld: Een project dat een eigen
bijdrage heeft van 82,33% van de totale projectkosten van het meer
multifunctioneel maken, komt eerder in aanmerking dan een project dat een eigen
bijdrage heeft van 5,37%.
In geval er sprake is van onvoldoende middelen voor alle
aanvragen die geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de
specifieke uitkering en na toepassing van het selectiecriterium cofinanciering
sprake is van projecten met een gelijk percentage (en er dus niet op
geselecteerd kan worden) vindt verdere selectie plaats aan de hand van de
volgende criteria. Projecten die betrekking hebben op het meer multifunctioneel
maken van de huisvesting i.v.m. tussenschoolse opvang krijgen voorrang.
Indien op basis van dit criterium niet kan worden geselecteerd,
wordt voorrang verleend aan projecten op basis van het aantal sectoren (zoals
onderwijs, sport, cultuur, opvang, welzijn, zorg) dat profijt heeft van de
aanpassing. Een aanvraag waar een sportclub, een cultuurvereniging en een
welzijnsinstelling profijt van hebben, heeft dus meer kans dan een aanvraag
waar alleen drie cultuurverenigingen profijt van hebben.
Indien op basis van dit criterium niet kan worden geselecteerd
wordt voorrang verleend aan projecten waarbij sprake is van een innovatieve
financieringsconstructie. Bij beoordeling hiervan zal informatie worden
gevraagd door CFI aan het Servicecentrum Onderwijshuisvesting.
Indien op basis van dit criterium niet kan worden geselecteerd
wordt, voorrang verleend op basis van de volgorde van binnenkomst van de
aanvragen. De aanvraag die het eerste is binnengekomen krijgt voorrang. De
datum die hierbij bepalend is de datum waarop de volledige aanvraag (dus
inclusief de eventueel gevraagde aanvulling) is binnengekomen bij CFI.
Artikel 10
Het kabinet heeft op basis van het advies van de
commissie-Brinkman besloten, door sturing en verantwoording meer op hoofdlijnen
te laten plaatsvinden, de verantwoordingslast voor medeoverheden zoveel
mogelijk te beperken. Daarom is hier wat betreft de verantwoording gekozen voor
het principe van ‘single information & single audit’. Dit betekent dat
gemeenten de specifieke uitkering op basis van deze regeling moeten
verantwoorden bij het jaarverslag inclusief de jaarrekening over het
betreffende verantwoordingsjaar; voor de specifieke uitkering wordt dus geen
afzonderlijke verantwoording en accountantsverklaring gevraagd. In de
toelichting op de jaarrekening, zijnde de SiSa-bijlage, worden de indicatoren
‘besteed bedrag’ en ‘project afgerond’ opgenomen.
Artikel 11
In dit artikel worden de gemeenten verplicht mee te werken aan
onderzoeken of andere activiteiten die bedoeld zijn om na te gaan of de
aanpassing in de huisvesting van brede scholen het effect hebben dat met de
aanpassing is beoogd. Zo kan bij de brede scholen bekeken worden of
bijvoorbeeld de aanpassing geleid heeft tot een betere samenwerking tussen de
partners en de bevordering van een meer samenhangend aanbod aan activiteiten.
De onderzoekslast voor gemeenten zal zo beperkt mogelijk worden gehouden.
Artikel 12
De betaling van de specifieke uitkering aan de ontvanger
geschiedt in één keer. Voor het merendeel zal dit rond oktober 2009
plaatsvinden.
Artikel 13
De minister heeft op basis van dit artikel de bevoegdheid over te
gaan tot terugvordering van de specifieke uitkering. In de eerste plaats kan
hiervan worden gebruik gemaakt als wordt vastgesteld dat de gemeente onjuiste
of onvolledige informatie heeft geleverd en deze vaststelling leidt tot de
conclusie dat juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een lagere
toekenning van de specifieke uitkering of tot het niet toekennen daarvan. In de
tweede plaats kan van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik worden gemaakt,
als de gemeente (een deel van) de specifieke uitkering niet heeft gebruikt voor
de doelstellingen van deze regeling zoals die genoemd zijn in artikel 2. Dit
kan het geval zijn als blijkt dat het project een andere invulling heeft
gekregen dan is vermeld in de beschrijving van de aanpassing en de daarop
gebaseerde beschikking. In de derde plaats kan van de bevoegdheid tot
terugvordering gebruik worden gemaakt, als de gemeente zich niet heeft gehouden
aan de verplichtingen zoals genoemd in hoofdstuk 4 (artikel 10 en 11) van de
regeling.
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.