TOELICHTING
§ 1. Inleiding
Deze regeling strekt tot wijziging van de
Diergeneesmiddelenregeling. Hiermee zijn de kosten vastgesteld die het
Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, onderdeel Bureau
Diergeneesmiddelen (verder: het BD), in rekening brengt bij een aanvraag tot
registratie van een diergeneesmiddel (verder: de tarieven).
Onderhavige regeling heeft geen gevolgen voor administratieve
lasten. De regeling heeft naast de verhoging van de tarieven geen gevolgen voor
de bedrijfseconomische lasten.
§ 2. Wijziging tariefstelsel BD
Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat zoveel mogelijk
kostendekkende tarieven in rekening worden gebracht voor door het rijk aan
derden geleverde prestaties (Kamerstukken II 1990/91,
21 481, nummer 53 en ‘Rapport
maat houden, een kader voor doorberekening van toelatings- en
handhavingskosten’, juni 1996, pagina 24).
In 2005 is het BD overgegaan van het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (verder: het ministerie) naar het Agentschap College
ter Beoordeling van Geneesmiddelen van het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (verder: het A.CBG). Bij deze overgang was het tariefstelsel
van het BD in zijn geheel niet kostendekkend. Op het niveau van de individuele
aanvraagprocedures werd geen rekening gehouden met verschillen in de gemiddelde
tijdsinspanning van het BD en de onderzoeksinstituten. In het
opdrachtgeversconvenant tussen het A.CBG en het ministerie is afgesproken het
tariefstelsel te herzien om tot kostendekkende tarieven te komen.
Eind 2006 heeft het A.CBG de daadwerkelijke kosten berekend van de
diverse aanvraagprocedures. Per procedure is zowel de gemiddelde
tijdsinspanning van het BD als van de onderzoeksinstituten RIKILT, RIVM en CVI
gecalculeerd. Uit deze berekening is gebleken dat – met name van aanvragen van
nieuwe (Europese) registraties van diergeneesmiddelen – de kosten substantieel
hoger waren dan de geldende tarieven. Voor een aantal procedures lag de
kostprijs lager dan het geldende tarief. Eind 2006 is besloten de tarieven
generiek te verhogen met 15%1 en nader onderzoek
te verrichten.
Na een nadere analyse in 2007, is begin 2008 een nieuw
tariefvoorstel op basis van de kostprijssystematiek ter consultatie uitgestuurd
naar het bedrijfsleven. Hoewel de lasten voor het gehele bedrijfsleven gelijk
zouden blijven, voorzagen enkele belangengroepen niettemin een substantiële
lastenverzwaring, vanwege de sterke stijging van enkele tarieven. Naar
aanleiding van deze reacties aangaande de aanpassing van de
kostprijssystematiek is het voorstel nogmaals grondig bezien. De eerder
voorgestelde kostprijssystematiek wordt vooralsnog niet doorgevoerd. Voorts is
geconcludeerd dat een verhoging van meer dan 30% niet wenselijk is.
De FIDIN heeft in haar reactie op de toen voorgelegde wijziging
voorgesteld om, op basis van het profijtbeginsel, gelijke tarieven voor alle
type aanvragen vast te stellen, ongeacht het verschil in kostprijs. Vanwege het
hierboven uiteengezette streven van het kabinet naar kostendekkendheid op
productniveau kan aan deze wens niet tegemoet worden gekomen.
Hoewel bij de huidige tarieven en spreiding van de aanvragen het BD
over het geheel genomen kostendekkend is, kunnen financieringsrisico’s optreden
bij een verschuivende vraag. Er is een toename van de vraag naar Europese
procedures voor nieuwe registraties waarbij Nederland referentielidstaat is. De
tarieven van deze aanvragen zijn substantieel lager dan de kostprijs, waardoor
de kostendekkendheid in gevaar komt. Op termijn zal dit betekenen dat totale
opbrengsten binnen het huidige stelsel de totale kosten niet meer kunnen
dekken.
Het huidige voorstel bevat een tariefaanpassing van 30% voor die
aanvraagprocedures waarbij de kostprijs fors hoger is dan het huidige tarief,
namelijk nationale aanvragen en Europese aanvragen waarbij Nederland
referentielidstaat is. Hiermee wordt een stap gezet naar kostendekkendheid.
Naast deze tariefsaanpassing wordt een aantal typen aanvragen voor wijziging en
verlenging van registraties nader gedifferentieerd naar nationale en Europese
procedures. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen wijzigingsaanvragen met
en zonder onderzoek. Voor de procedures waar altijd onderzoek vereist is,
worden de administratieve vergoeding en de onderzoekskosten samengevoegd.
Daarnaast is er een tarief toegevoegd voor een aanvraag met toepassing van
artikel 4, zesde lid, van het besluit en voor uitbreiding van een registratie
die is geregistreerd met toepassing van artikel 32 van richtlijn nr. 2001/82
van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van
een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik (verder: de richtlijn). Afsluitend wordt met dit voorstel een artikel
toegevoegd waarmee de tarieven voor aanvragen van de registratie van
parallelgeïmporteerde diergeneesmiddelen nader wordt uitgewerkt.
Het agentschapsmodel brengt ten algemene met zich mee dat er naar
gestreefd wordt een stabiel tariefniveau te hanteren. Bovendien bestaat in het
agentschapsmodel de mogelijkheid om eventuele overschotten uit retributies en
jaarlijkse vergoedingen – voor zover deze meer dan 5% van de gemiddelde
jaaromzet van het BD over de laatste drie jaar bedragen – tot een neerwaartse
bijstelling van de tarieven te laten leiden.
De kostprijs en de gehanteerde kostprijssystematiek worden
jaarlijks geëvalueerd. Dit laat echter onverlet dat het BD altijd streeft naar
verdere professionalisering van de bedrijfsvoering, teneinde kostenefficiënter
te kunnen werken.
§ 3. Commentaren van het bedrijfsleven
Een ontwerp van de gewijzigde Diergeneesmiddelenregeling is voor
advies gezonden aan de betrokken brancheorganisaties, zijnde de vereniging van
Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen In Nederland (FIDIN), de
European Group for Generic Veterinary Products (EGGVP) en de Vereniging van
Fabrikanten en Groothandelaren in Veterinaire Producten (Fagrovet). Zowel van
FIDIN als van EGGVP zijn reacties ontvangen. Hieronder wordt op de
belangrijkste aangedragen punten ingegaan. Overige opmerkingen worden in het
kader van de artikelsgewijze toelichting besproken.
Ten algemene vinden beide organisaties de voorziene
tariefstijgingen zeer groot, met name in het licht van de huidige economische
omstandigheden. FIDIN heeft daarbij benadrukt dat de totale lasten van de
industrie toenemen als gevolg van de stijgingen, en heeft gesteld dat dit in
strijd zou zijn met eerder gemaakte afspraken. In dit kader zij benadrukt dat
de aanpassingen van de tarieven noodzakelijk zijn in het licht van het
kabinetsstreven naar kostendekkendheid. Van afspraken met het bedrijfsleven
omtrent de hoogte van tarieven of tariefstijgingen is geen sprake, zodat de
redenering van FIDIN omtrent strijdigheid met dergelijke afspraken, niet
gevolgd kan worden.
Voorts hebben FIDIN en EGGVP gewezen op het feit dat per
1 januari 2010 de Europese Verordening (EG) nr. 1234/20082 betreffende het onderzoek van wijzigingen
vergunnings-voorwaarden voor het in de handel brengen van geneesmiddelen, in
werking treedt.
Hiermee zou volgens de FIDIN en EGGVP rekening moeten worden
gehouden bij de vaststelling van de tarieven en tariefstructuur; de verordening
zou invloed hebben op de aard en omvang van de retribueerbare werkzaamheden van
de overheid in het kader van de onderhavige vergunningverlening. Met name
artikel 106c, lid 1, sub g, h en i, en lid 2 van dat artikel zouden aanpassing
behoeven vanwege de invoering van de desbetreffende verordening. Deze suggestie
is vooralsnog niet overgenomen. In de aanloop naar de inwerkingtreding van
genoemde verordening per 1 januari 2010, zal de tariefsystematiek echter nog
vanuit dit oogpunt nader bekeken worden.
EGGVP heeft daarnaast aangegeven dat de voorgestelde tarieven voor
werkzaamheden in het kader van de Europese registratieprocedures, waarbij
Nederland optreedt als betrokken lidstaat (Concerned Member State, CMS),
exorbitant hoog zijn. In de onderhavige wijzigingsregeling blijven deze
tarieven echter gelijk. Van een verhoging is in het geheel geen sprake. De
tarieven voor werkzaamheden in de Europese registratieprocedures, waarbij
Nederland fungeert als referentielidstaat (Referral Member State, RMS), zijn,
zoals FIDIN signaleert, wel verhoogd. Ook deze verhoging vloeit voort uit de
noodzaak om in lijn met het kabinetsstreven te komen tot een niveau van
kostendekkendheid.
FIDIN heeft voorts betoogd dat bij het vaststellen van de tarieven
ten onrechte geen rekening is gehouden met het ‘profijt’ dat een bedrijf
ondervindt door de toelating. FIDIN heeft er in dit verband op gewezen dat
toelating van een diergeneesmiddel een dossierbeoordeling vergt, en de omvang
van deze beoordeling kan variëren naar gelang de soort toelatingsprocedure die
moet worden gevolgd – zo zal de toelating van een generiek middel minder werk
voor zowel de aanvrager als de overheid impliceren, dan het geval is bij de
toelating van het originele diergeneesmiddel; de aanvrager van de toelating van
het generieke middel profiteert dan van het voor het originele diergeneesmiddel
eerder verricht werk. Dit profijt zou volgens FIDIN mee moeten wegen in het
kader van de vaststelling van de toelatingstarieven. Hierbij refereert FIDIN
aan het in het MDW-rapport ‘Maat Houden’3
beschreven profijtbeginsel.
De door FIDIN gehanteerde uitleg van het bedoelde profijtbeginsel
strookt echter niet met hetgeen daaromtrent is opgenomen in rapport ‘Maat
Houden’. Ter toelichting het volgende. Het profijtbeginsel speelt volgens het
rapport een rol bij de bepaling of kosten voor bepaalde overheidswerkzaamheden
in rekening mogen worden gebracht bij het bedrijfsleven, of uit algemene
middelen moeten worden gefinancierd.
Het verlenen van een vergunning of het doen van een registratie
wordt in beginsel aangemerkt als een vorm van toelating in de zin van het
rapport. Indien een bedrijf beschikt over een dergelijke toelating, is het dit
bedrijf toegestaan om bijvoorbeeld een product op de markt te brengen, het
bedrijf te exploiteren of andere handelingen te verrichten. Een dergelijk
bedrijf heeft daarmee profijt van de toelatingswerkzaamheden die de overheid
verricht (de erkenning- of vergunningverlening, het registreren), in die zin
dat zij een bepaalde activiteit mag ondernemen die anders niet zouden zijn
toegestaan. Dit laatste is in het kader van het rapport derhalve het
daadwerkelijke ‘profijt’ dat een bedrijf geniet. Indien er een dergelijk
concreet voordeel of profijt voortvloeit uit de toelatingswerkzaamheden van de
overheid, is doorberekening van de kosten die gemoeid zijn met de
toelatingswerkzaaamheden blijkens het rapport mogelijk. Bij die doorberekening
van kosten behoort het economische profijt dat het bedrijf geniet als gevolg
het daadwerkelijk optreden op de markt na de toelating, geen rol te spelen. Het
gaat enkel om doorberekening van de kosten die daadwerkelijk gemaakt zijn om de
toelating te realiseren, waaronder personeels- en administratiekosten.
De uitgangspunten die zijn neergelegd in het rapport ‘Maat
houden’ vormen vast kabinetsbeleid en maken deel uit van het kader waarbinnen
de tarieven op diergeneesmiddelenterrein tot stand zijn gebracht. Tegen deze
achtergrond kan geen gehoor worden gegeven aan het verzoek van FIDIN om ten
aanzien van de tariefstijgingen voor registratie-werkzaamheden voor nieuwe
middelen rekening te houden met het profijtbeginsel in de door FIDIN beoogde
zin. Overigens kan redelijkerwijs ook geen deugdelijk, transparant en eenduidig
tarief worden vastgesteld op basis van inschattingen vooraf van het profijt als
bedoeld door FIDIN.
FIDIN heeft verder aangegeven dat in lijn met artikel 103 van de
Diergeneesmiddelenregeling, een jaarlijkse vergoeding geïntroduceerd zou moeten
worden voor homeopathische diergeneesmiddelen die op de lijst van
homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 19, sub a, en 20
van het Diergeneesmiddelenbesluit staan. In reactie hierop zij opgemerkt dat
nader zal worden onderzocht of en in hoeverre dit mogelijk en opportuun
is.
Hieronder wordt, voor zover nodig, ingegaan op de afzonderlijke
artikelen van de wijzigingsregeling en op de in dat kader nog door de
brancheorganisaties gemaakte opmerkingen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Artikel 104 komt te vervallen, omdat het standaard tarief voor de
administratieve afhandeling van een procedure door het BD samen wordt gevoegd
met het tarief voor het onderzoek. Het maximale tarief uit het tweede lid voor
wijziging van meer registraties tegelijkertijd komt terug onder artikel 106c,
tweede lid.
Artikel I, onderdelen B en C
In deze artikelen zijn de tarieven voor een aanvraag tot
registratie van een diergeneesmiddel vastgesteld op basis van de uitgangspunten
zoals toegelicht in paragraaf 2. In verband met de nadere differentiatie ten
aanzien van de verschillende aanvraagprocedures is een apart tarief opgenomen
voor aanvragen op grond van artikel 4, zesde lid, van het
Diergeneesmiddelenbesluit. Dit artikel regelt de mogelijkheid om binnen acht
jaar te verwijzen naar een bestaand dossier, met schriftelijke toestemming van
de registratiehouder. Daarnaast is een afzonderlijk tarief vastgesteld voor
aanvragen waarmee wordt beoogd een eerder op grond van artikel 32, eerste lid,
van de richtlijn verleende registratie uit te breiden naar andere lidstaten.
Naar aanleiding van deze uitbreiding is de formulering van artikelen 105,
onderdelen f en g, en 106, onderdelen g en h, aangepast. Door deze aanpassing
wordt het onderscheid tussen deze vier bestaande onderdelen en de twee nieuwe
onderdelen verduidelijkt. Artikel 105, onderdelen f en g, en artikel 106,
onderdelen g en h, zien op de uitbreiding naar andere lidstaten van een
registratie welke de nationale procedure heeft doorlopen.
In artikel 105 sub j, (nieuw) is het tarief opgenomen dat een
aanvrager in rekening wordt gebracht voor de behandeling van een aanvraag bij
de Nederlandse overheid, in de hoedanigheid van referentielidstaat, van een
vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel dat reeds in
Nederland is geregistreerd. FIDIN heeft hierbij nog opgemerkt dat dit tarief
‘prohibitief hoog’ zou zijn, mede in relatie tot toegetreden nieuwe lidstaten;
dit zou de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen in Europa niet ten goede
komen. In reactie hierop zij opnieuw gewezen op het feit dat het streven naar
kosten-dekkendheid de noodzaak vormt tot vaststelling van het onderhavige
tarief. Dit neemt niet weg dat de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen in
Europa een aandachtspunt blijft.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 106a
In dit artikel zijn tarieven neergelegd met betrekking tot de
parallelimport van diergeneesmiddelen. Een parallelgeïmporteerd
diergeneesmiddel moet gelijk of nagenoeg gelijk zijn aan een diergeneesmiddel
dat reeds in Nederland is geregistreerd. Wanneer beide diergeneesmiddelen zijn
vervaardigd door dezelfde fabrikant of door fabrikanten die
vennootschapsrechtelijk of contractueel met elkaar verbonden zijn, werd
voorheen een administratief tarief in rekening gebracht voor de aanvraag tot
registratie van het parallelgeïmporteerde diergeneesmiddel. Om echter vast te
kunnen stellen of twee diergeneesmiddelenmiddelen gelijk of nagenoeg gelijk
zijn, moet altijd onderzoek worden verricht. Dit onderzoek vergt meer
inspanning dan een administratieve handeling. Hiertoe is een verhoogd tarief
opgenomen in het tweede lid.
Wanneer de diergeneesmiddelen niet vervaardigd zijn door
dezelfde fabrikant of door fabrikanten die vennootschapsrechtelijk of
contractueel met elkaar zijn verbonden, moet er nader onderzoek ingesteld
worden. In een dergelijk geval moet het BD vaststellen dat de resultaten van
het onderzoek van de veiligheid en doeltreffendheid van het reeds
geregistreerde referentiegeneesmiddel zonder enig risico voor de bescherming
van de volksgezondheid voor het geneesmiddel waarvoor een parallelle
registratie is aangevraagd, kunnen worden gebruikt. Dit tarief is opgenomen in
het eerste lid en is gelijk aan het tarief dat voor deze wijziging was
opgenomen in het gelijkstrekkende artikel 105, onderdeel l.
Artikelen 106b, 106c en 106d
In verband met de verdergaande differentiatie ten aanzien van
de verschillende procedures met betrekking tot de registratie van
diergeneesmiddelen, zijn voor de verschillende aanvragen tot wijziging en
verlenging van een registratie aparte tarieven opgenomen.
Bij (Europese) aanvragen tot een kleine wijziging van de eerste
categorie, alsmede (Europese) aanvragen tot verlenging van een registratie
vindt geen onderzoek plaats (artikel 106b). Bij (Europese) aanvragen tot een
ingrijpende wijziging, alsmede (Europese) aanvragen tot een kleine wijziging
van de tweede categorie wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen tot
wijziging waarbij wél onderzoek moet worden verricht (artikel 106b) en
aanvragen waarbij géén onderzoek moet worden verricht (artikel 106c).
Artikel I, onderdeel E
Door het introduceren van nieuwe tariefbepalingen voor
administratieve procedures waarbij geen onderzoek hoeft te worden verricht, kan
artikel 108 van de Diergeneesmiddelenregeling vervallen. FIDIN heeft in dit
verband nog bepleit een voorziening in de regeling op te nemen, inhoudende dat
een lager tarief in rekening wordt gebracht voor bijvoorbeeld de behandeling
van een aanvraag tot toelating van een in het buitenland geregistreerd middel
dat slechts voor enkele diersoorten bruikbaar is (‘minor species’) of dat enkel
gebruikt kan worden tegen weinig voorkomende aandoeningen (‘minor use’). Deze
materie wordt nader onderzocht en zal bijgevolg niet eerder dan na afronding
van de beleidsvorming tot een eventuele wijziging van de tarieven kunnen
leiden.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
G. Verburg.