Rectificatie Wijziging Regeling GLB-inkomenssteun 2006, de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB en de Regeling superheffing 2008

In de Staatscourant van 31 maart 2009, nr. 62, is de Wijziging Regeling GLB-inkomenssteun 2006, Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB en Regeling superheffing 2008 gepubliceerd. Hierin zijn abusievelijk enige fouten geslopen. De titel van bijlage 2 luidt ‘Bijlage 2’. Deze moet luiden: Bijlage 2 Bijlage bedoeld in artikel II

Verder is de toelichting niet gepubliceerd. Hieronder volgt alsnog de gehele toelichting, behorende bij deze regeling.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

De onderhavige regeling wijzigt de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling), de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB en de Regeling superheffing 2008.

De wijziging van de Regeling houdt verband met de implementatie van het zogenaamde Health Check-akkoord. De Health Check is een tussentijdse evaluatie door de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Raad van Ministers van de Europese Unie van alle onderdelen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Op 20 november 2008 heeft de Raad van Ministers van de Europese Unie overeenstemming bereikt over een groot aantal beleidsaanpassingen in drie hoofddomeinen: directe inkomenssteun, markt- en prijsbeleid en plattelandsbeleid. Voor wat betreft de directe inkomenssteun is de juridische vertaling van de afspraken neergelegd in Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 (Verordening 73/2009). Verordening (EG) nr. 1782/2003 (de vorige verordening over directe inkomenssteun) is hiermee ingetrokken.

Voor een aantal onderdelen van de Regeling is het noodzakelijk dat zij aan verordening 73/2009 worden aangepast.

Hetzelfde geldt voor de wijziging van de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB. In de bijlage bij deze beleidsregels is een overzicht opgenomen van de toepasselijke beheerseisen en GLMC-eisen. Dit overzicht wordt aangepast in overeenstemming met de wijzigingen in bijlage 1 bij de Regeling.

In Artikel III wordt de Regeling superheffing 2008 gewijzigd.

De enige wijziging betreft de generieke verhoging van de individuele quota. Het quotum, waarover de producenten beschikken per 1 april 2009, wordt verhoogd met 1%.

De wijziging houdt verband met de implementatie van een afspraak uit eerdergenoemd Health Check-akkoord. Deze afspraak betreft de verruiming van de nationale quota gedurende 5 jaar vanaf quotumjaar 2009/2010, ieder jaar met 1%. Dit is uitgewerkt in Bijlage I bij Verordening 72/2009 van de Raad van 19 januari 2009 houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007.

De uitbreiding van het nationale quotum voor het heffingsjaar 2009/2010 zal evenredig over alle bestaande quotumhouders worden verdeeld.

2. Belangrijkste wijzigingen in de Regeling

Voor 2009 heeft het Health Check-akkoord met name op de volgende onderwerpen gevolgen:

  • 1) de braakverplichting is afgeschaft.

  • 2) De non food non feed regeling is afgeschaft.

  • 3) De zogenaamde extra steun is afgeschaft.

Ad 1)

Tot 2008 gold dat landbouwers 10% van hun landbouwareaal, bestemd voor akkerbouwgewassen, verplicht moesten braak leggen. Op deze percelen konden bij de introductie van het systeem van toeslagrechten in 2006 zogenaamde braakleggingstoeslagrechten worden toegekend. De braakverplichting was een marktinstrument om de productie van graan terug te dringen en zo de overschotten tegen te gaan. In verband met veranderde marktomstandigheden was voor het jaar 2008 al bepaald dat voor de verzilvering van de braakleggingstoeslagrechten niet langer de verplichting gold dat landbouwgrond braak moest worden gelegd. De braakleggingstoeslagrechten als zodanig werden nog niet afgeschaft en om ze te kunnen verzilveren moest wel nog worden voldaan aan de definitie akkerland in artikel 54, tweede lid, en aan het vierde lid van artikel 54 van Verordening 1782/2003.

In het Health Check-akkoord is de braakverplichting definitief afgeschaft. In de Regeling zijn daarom alle bepalingen die verband houden met de verplichte braak komen te vervallen.

Het vorenstaande betekent overigens niet dat landbouwers hun land niet vrijwillig braak zouden mogen leggen. Een landbouwer die hiertoe besluit kan zulke percelen echter slechts in aanmerking brengen voor verzilvering van zijn toeslagrechten indien hij deze percelen inzaait met een groenbemester. In verband met deze vrijwillige braak blijven enkele bepalingen in de Regeling bestaan (zie de nieuwe artikelen 7 tot en met 8a).

Ad 2)

De non food non feed regeling hangt nauw samen met de braakregeling en kan, nu de braakverplichting niet meer geldt, eveneens worden afgeschaft.

De non food non feed regeling hield in dat landbouwers, in afwijking van het verbod om op braakgelegde percelen productie te leveren, deze percelen toch mochten gebruiken voor de productie van grondstoffen, namelijk voor de vervaardiging van producten die niet voor voeding of vervoedering zijn bestemd. Deze regeling werd vooral benut ten behoeve van de productie van bio-brandstof.

Ad 3)

De extra steun is een begrip dat nauw samenhangt met de term modulatie. Modulatie is het overhevelen van gelden die bestemd zijn voor de directe inkomenssteun ten behoeve van het budget voor plattelandsontwikkeling.

In artikel 12 van Verordening 1782/2003 was geregeld dat iedere landbouwer het bedrag dat in verband met modulatie werd ingehouden over ontvangen rechtstreekse betalingen onder € 5000,–, terugkreeg door middel van een extra betaling achteraf.

In het Health Check akkoord is deze constructie van een extra betaling aan landbouwers die minder dan € 5000,– aan rechtstreekse betalingen ontvingen, vervangen door een nieuwe constructie. In deze variant wordt geen bedrag meer ‘na-betaald’ maar wordt pas vanaf het moment dat het bedrag aan rechtstreekse betalingen boven de € 5000,– komt, de modulatiekorting toegepast. Per saldo verandert er voor de landbouwers op dit punt dus niets.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om een aantal technische aanpassingen en actualisaties in de Regeling door te voeren. De wijzigingen komen in de artikelsgewijze paragraaf van deze toelichting nader aan de orde.

3. Administratieve lasten (AL)

Ten opzichte van de uitvoering van de Regeling GLB-Inkomenssteun 2006 in 2007 is een AL-reductie, verband houdend met de afschaffing van de non food non feed regeling, berekend van € 30.360,–. Bij de berekening van dit bedrag is uitgegaan van 2000 deelnemers in 2007. De afschaffing van de non food non feed regeling levert ieder een half uur tijdswinst op en het uurtarief is vastgesteld op € 30,36.

In 2008 is het aantal deelnemers aan de non food non feed regeling 11 geweest. Dit grote verschil ten opzichte van 2007 houdt verband met de afschaffing van de braakverplichting voor 2008. De non food non feed regeling kon namelijk worden toegepast op braakgelegde percelen. Doordat de braakverplichting niet meer gold hebben verreweg de meeste landbouwers besloten op die percelen te produceren in plaats van gebruik te maken van de non food non feed regeling.

De AL-reductie is ten opzichte van 2008 verwaarloosbaar te noemen.

De afschaffing van de braakverplichting levert ten opzichte van 2008 geen AL-reductie op. De afschaffing heeft geen invloed op de tijdsbesteding omdat de landbouwer de bewuste percelen, om de toeslagrechten erop te laten verzilveren, nog altijd moet aangeven in de Verzamelaanvraag.

De wijzigingen in de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB en de Regeling superheffing 2008 zijn technisch van aard en hebben geen gevolgen voor de AL.

4. Afwijking Vaste Verandermoment

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2009 en werkt, voor wat betreft de wijzigingen in de Regeling en de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB, terug tot en met 1 januari 2009. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en minimaal drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van ondergetekende van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007-2008, 29 515 en 31 201, nr. 243). Reden voor deze afwijking is gelegen in implementatie van recente wijzigingen die voortvloeien uit Europese regelgeving, zoals in de inleiding is uiteengezet. Omdat de aanvraagperiode voor het premiejaar 2009 op 1 april begint, is het noodzakelijk de nu bekende wijzigingen nu te implementeren en niet te wachten tot 1 juli, zijnde het volgende vaste inwerkingtredingsmoment.

Voor wat betreft de wijziging van de Regeling superheffing 2008 sluit de inwerkingtreding op 1 april 2009 direct aan bij de start van het nieuwe quotumjaar 2009/2010. Gelet hierop en gelet op het feit dat de besluitvorming in de Health Check bepalend was voor een eventuele verruiming van de quota, was een afwijking van de VVM ook voor deze wijziging noodzakelijk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel E en F

In de onderdelen E en F van Artikel I worden de artikelen 7 en 8 van de Regeling gewijzigd. De wijziging houdt verband met het afschaffen van het verbod om op braakgelegde percelen te produceren. Voor het geval dat een landbouwer percelen vrijwillig braak legt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor uitbetaling van zijn toeslagrechten blijven enkele voorwaarden niettemin noodzakelijk. Het gaat om de voorwaarde dat hij de percelen inzaait met een groenbemester en om de voorwaarde dat hij deze groenbemester niet vóór 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigt. Deze voorwaarden houden verband met het in goede landbouw- en milieuconditie houden van de grond. Een landbouwer die zich niet aan deze voorwaarden houdt, houdt de grond niet in goede landbouw- en milieuconditie en oefent dus geen landbouwactiviteit uit als bedoeld in artikel 2, onder c, van verordening 73/2009. Een dergelijk perceel is ingevolge artikel 34, tweede lid, van verordening 73/2009 dan niet subsidiabel. Een landbouwer die zijn vrijwillig braakgelegde percelen in aanmerking wil laten komen voor verzilvering van zijn toeslagrechten, dient derhalve aan de in artikel 7 gestelde voorwaarden te voldoen. De uitzondering hierop (artikel 8) blijft onverminderd van toepassing. Het tweede lid van artikel 8 kan vervallen (Artikel I, onderdeel F). De in dit lid vervatte plicht tot het overleggen van een verklaring is thans, gelet op het afschaffen van de braakverplichting, een overbodige administratieve last.

Artikel I, onderdeel G

In dit artikel is het tweede lid geschrapt. In dit artikellid werd de extra steun geregeld. Zoals hiervoor al is toegelicht is de extra steun afgeschaft zodat dit lid kan vervallen.

Artikel I, Onderdelen N, O en P

De artikelen 16 tot en met 18 van de Regeling gaan over de toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve. Van de oorspronkelijke 5 categorieën landbouwers die ingevolge artikel 16 in aanmerking konden komen voor deze rechten, zijn er inmiddels 2 uitgewerkt. Het betreft 1) de melkveehouders op wie artikel 19 van verordening 795/2004 van toepassing is (voormalig onderdeel a van artikel 16 eerste lid) en 2) de landbouwers die vóór 15 mei 2004 hebben geïnvesteerd en waarvan de vruchten van die investering pas in het jaar ná die investering zichtbaar zijn geworden (voormalig onderdeel c van artikel 16, eerste lid).

In artikel I, onderdelen N tot en met O worden de artikelen 16 tot en met 18 aan deze situatie aangepast. Inhoudelijk is er voor de overgebleven categorieën landbouwers niets veranderd.

Artikel I, onderdeel R

Aan artikel 21 is een vierde lid toegevoegd. Op grond van artikel 14, vierde lid, van verordening 796/2004 dient elke lidstaat de minimumoppervlakte van de percelen landbouwgrond waarvoor een aanvraag kan worden ingediend, vast te stellen. Dit was tot nu toe in Nederland niet gebeurd. Deze omissie wordt door middel van deze wijziging hersteld. De minimumoppervlakte is bepaald op 1 are. Dit is ook het minimum dat de landbouwer bij de Gecombineerde Opgave kan invullen. Inhoudelijk verandert voor de landbouwer derhalve niets.

Artikel I, Onderdeel S

Het vierde lid van artikel 21 kan worden geschrapt. Dit artikel gaat over de berekening van het aantal GVE ingeval van het inzakken van de melkpremie en de extra betalingen in de bedrijfstoeslagregeling en is niet langer actueel nu de melkpremie en de extra betalingen in Nederland in 2007 in de bedrijfstoeslagregeling zijn geïntegreerd.

In de plaats van dit lid is een nieuw vierde lid opgenomen. Dit lid bepaalt dat – ingeval van overdracht – de verkrijger van bijzondere rechten slechts gebruik kan maken van de vrijstelling van de plicht voldoende subsidiabele hectaren op te geven indien de overdracht plaatsvindt in de jaren 2009, 2010 of 2011 én indien álle bijzondere rechten van de vervreemder in één keer overgaan naar de verkrijger. Vanaf 2012 kunnen bijzondere rechten nog wel worden overgedragen maar de verkrijger kan dan niet meer gebruik maken van deze vrijstelling. Dit vloeit voort uit artikel 44, derde lid, van verordening 73/2009.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat onder bijzondere toeslagrechten moet worden verstaan de rechten die op grond van titel III, Hoofdstuk 3, Afdeling 2, van verordening 1782/2003 zijn vastgesteld. Tot nu toe stonden deze rechten bekend als ‘toeslagrechten met speciale voorwaarden’. De wijziging in benaming vloeit voort uit artikel 44, eerste lid, van verordening 73/2009 en heeft inhoudelijk geen gevolgen voor de landbouwers.

Artikel I, onderdeel T

In het nieuwe artikel 21a wordt de subsidiabiliteit van twee soorten percelen nader verduidelijkt. Het gaat om percelen heide en natuurlijk grasland en om percelen met daarop meer dan 50 bomen per hectare. Voorts wordt omschreven wat precies verstaan wordt hakhout met een korte omlooptijd, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van verordening 73/2009.

Om een toeslagrecht te verzilveren dient een landbouwer te beschikken over een subsidiabele hectare. Uit artikel 34, tweede lid, van verordening 73/2009 blijkt dat hieronder (in beginsel) alle ‘landbouwgrond’ moet worden verstaan. Volgens artikel 2, onderdeel h, van genoemde verordening is landbouwgrond gedefinieerd als: ‘om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen’.

In de praktijk is meestal snel duidelijk wanneer wel of niet sprake is van landbouwgrond. De afgelopen jaren is echter gebleken dat behoefte bestaat te verduidelijken wanneer percelen heide en natuurlijk grasland waarop dieren grazen en wanneer percelen waarop bomen staan, als subsidiabele grond in de zin van artikel 34, tweede lid, van verordening 73/2009 kunnen worden aangemerkt. Dit is nu gebeurd in het nieuwe artikel 21a.

Voor wat betreft heide en natuurlijk grasland is het nodig gebleken aanvullende eisen te stellen zodat landbouwers ook kunnen aantonen dat er sprake is van landbouwkundig gebruik. Aangezien deze percelen normaliter begraasd worden door runderen, schapen of geiten is gekozen een begrazingsnorm in de vorm van een minimale veebezetting (GVE) als aanvullende eis te stellen. De begrazingsnorm is gebaseerd op de praktijk die gehanteerd wordt bij het begrazen van terreinen. In artikel 21a, eerste lid, is nader bepaald dat de begrazingsnorm gemiddeld 0,15 GVE per hectare is.

In artikel 8 van verordening 796/2004 is een algemene regel neergelegd die bepaalt hoe de lidstaten dienen om te gaan met percelen waarop bomen staan. In dit artikel is als uitgangspunt genomen dat een perceel met bomen subsidiabel is zolang ‘het op dat perceel mogelijk is landbouwactiviteiten of, indien van toepassing, de voorgenomen productie op soortgelijke wijze te beoefenen als op percelen zonder bomen in dezelfde regio’. De Europese Commissie heeft deze algemene norm in zogenaamde richtsnoeren nader uitgewerkt door te kiezen voor een grens van 50 bomen per hectare. Deze richtsnoeren zijn, hoewel door de Europese Commissie consequent toegepast, niet bindend. Omwille van de duidelijkheid voor de landbouwer en vanwege het feit dat deze norm eenvoudig controleerbaar is, is ervoor gekozen deze 50 bomen-norm nu in de nationale regelgeving op te nemen (artikel 21a, tweede lid). Artikel 8 van verordening 796/2004 biedt deze ruimte ook. Het criterium dat dit artikel hanteert, is dermate algemeen dat een nadere invulling hiervan omwille van de duidelijkheid en uitvoerbaarheid is gerechtvaardigd.

In het derde lid van het nieuwe artikel 21a is nader verduidelijkt dat onder hakhout met een korte omlooptijd, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van verordening 73/2009 moet worden verstaan woudbomen met een omlooptijd van maximaal 10 jaar en bestemd voor de energieproductie. Het criterium van 10 jaar is gekozen om te verduidelijken wat onder ‘korte omlooptijd’ moet worden verstaan. Het andere criterium, namelijk dat de woudbomen bestemd moeten zijn voor de energieproductie, is geïntroduceerd om te voorkomen dat natuurlijke houtopstanden in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking worden gebracht.

Artikel I, onderdeel V

In dit artikelonderdeel vervallen alle artikelen die te maken hadden met de braakleggingstoeslagrechten (artikelen 24 tot en met 28a) en die te maken hadden met de non food non feed regeling (artikelen 29 tot en met 38a). Zoals in het algemene deel is uiteengezet zijn deze regelingen in het kader van de Health Check afgeschaft zodat deze artikelen overbodig zijn geworden.

Artikel I, onderdelen X en AA

Op grond van artikel 26, eerste lid, van verordening 1973/2004 is iedere lidstaat verplicht elk jaar de representatieve opbrengsten vast te stellen die voor elke soort van grondstoffen moet worden verkregen. Hieraan is in het nieuwe artikel 40d uitvoering gegeven (Artikel I, onderdeel AA). Inhoudelijk zijn dit dezelfde waarden als voor 2008.

In verband hiermee zijn het tweede en het derde lid van artikel 40 overbodig geworden. Deze artikelleden kunnen derhalve vervallen (Artikel I, onderdeel X). De overige wijzigingen in artikel 40 van de Regeling betreffen technische aanpassingen.

Artikel I, onderdeel Z

In artikel 40b waren 2 onderdelen opgenomen waaraan de landbouwer moet voldoen om steun te ontvangen voor het verbouwen van bepaalde energiegewassen met het oogmerk om deze zelf te gebruiken dan wel zelf te verwerken. Deze onderdelen gaan over het stellen van een zekerheid. Sinds de wijziging van verordening 1973/2004 door Verordening (EG) nr. 270/2007, van de Commissie van 13 maart 2007 (PbEU L75) is de verplichting tot het stellen van een zekerheid voor landbouwers die energiegewassen met genoemd oogmerk verbouwen, vervallen. Hiermee zijn de onderdelen d en f eveneens overbodig geworden en kunnen dientengevolge worden geschrapt.

Artikel I, onderdelen AQ, AR en AS

De oorspronkelijke tweede leden van de artikelen 63 tot en met 65 kunnen vervallen. In deze leden werd omschreven voor welke taken DR, het HPA, onderscheidenlijk de PVE verantwoordelijk zijn.

De keuze om dit zo te regelen stamt nog uit de tijd dat DR, het HPA en de PVE ieder nog de Europese betaalorgaanstatus bezaten. Het was derhalve dienstig te bepalen voor welke taken ieder betaalorgaan zorg diende te dragen. Inmiddels is DR aangewezen als betaalorgaan voor deze regelingen en zijn het HPA en de PVE zogenoemde ‘delegated bodies’. DR is derhalve als betaalorgaan verantwoordelijk voor het vaststellen van de kortingen en de uitsluitingen die voortvloeien uit verordening 73/2009, verordening 795/2004 en verordening 796/2004.

In de eerste leden van artikel 64 en 65 is bepaald met welke taken het HPA en de PVE zijn belast. Dit is de grondslag voor de uitvoering in medebewind van deze taken.

De tweede leden zijn op grond van het bovenstaande achterhaald en overbodig geworden.

Artikel I, onderdeel AW en artikel II

Bijlage 1 bij de Regeling en de bijlage bij de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB worden integraal vervangen door nieuwe bijlagen. De nieuwe bijlagen bevatten wijzigingen die noodzakelijk waren om de bijlagen in overeenstemming te brengen met verordening 73/2009. De verplichtingen, genoemd in Bijlage II en III van verordening 73/2009 zijn slechts van toepassing indien zij betrekking hebben op een landbouwactiviteit of de landbouwgrond van de aanvrager, aldus artikel 4, eerste lid, van verordening 73/2009. Op basis van deze bepaling is besloten de beheerseisen die niet gericht zijn op een landbouwactiviteit, maar bijvoorbeeld gericht op het in de handel brengen van producten, niet langer op te nemen in het nationale normenkader randvoorwaarden.

Daarnaast zijn de veranderingen in bijlage II van verordening 73/2009 ten opzichte van bijlage III van verordening 1782/2003, verwerkt.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2009 en werkt, voor wat betreft de wijzigingen in de Regeling en de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB, terug tot en met 1 januari 2009. De terugwerkende kracht vloeit voort uit de datum van inwerkingtreding van verordening 73/2009, eveneens 1 januari 2009. Nu deze verordening rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde en de wijzigingen in deze regeling direct verband houden met deze verordening, is het nodig ook deze wijzigingen per 1 januari 2009 in werking te laten treden.

De regeling treedt voor wat betreft de wijziging in de Regeling superheffing 2008 in werking per 1 april 2009. Deze datum sluit namelijk direct aan bij de start van het nieuwe quotumjaar 2009/2010.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven