Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2009, 44 | Circulaires |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2009, 44 | Circulaires |
Aan: de korpschef en portefeuillehouders en hoofden bureau's CCB van de regiokorpsen en het KLPD;
de Commandant Koninklijke marechausee;
de commissarissen der Koningin en de burgemeesters;
de voorzitter van het College van procureurs-generaal;
de (fungerend) hoofdofficieren van justitie;
de secretarissen-generaal en de BVA's van de departementen;
de BVA's van de hoge colleges van Staat;
de directeuren DKP en VDB van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;
de hoofden van de AIVD, MIVD en IPOL
de directeur crisisbeheersing van het Ministerie van BZK
Onderdeel: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding/Eenheid Bewaking en Beveiliging
Kenmerk: 5556864/08/NCTb
Bijzonderheden: Vervangt circulaire nr. EBB2004/54437 d.d. 30 juni 2004
Aard circulaire: Bekendmaking van beleid
Geldig van/tot: 23 september 2008 tot 23 september 2012
Bijlage(n): 1. Lijst van afkortingen;
3. matrix van ernst en waarschijnlijkheid;
5. advies- en besluitvormingsprocedure operationele aangelegenheden rijksdomein
Onderwerp: Bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten
Bij brief van 20 juni 2003 is de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal geïnformeerd over het ‘nieuwe stelsel bewaken en beveiligen1’. Dit is de grondslag voor de circulaire van 30 juni 2004. In 2005 is het stelsel geëvalueerd. Over de bevindingen van deze evaluatie is de Tweede Kamer op 10 oktober 20052 schriftelijk geïnformeerd. Gezien de uitkomsten van deze evaluatie en de wijziging van relevante wet- en regelgeving, o.a. de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV) en de Politiewet 1993, evenals de in de praktijk verkregen inzichten en ervaringen, vervalt de circulaire van 30 juni 2004 met de inwerkingtreding van onderhavige circulaire.
Zoals aangegeven in het Coalitieakkoord is de Minister van Justitie verantwoordelijk voor terrorismebestrijding en heeft daartoe doorzettingsmacht. Over de nadere uitwerking van de verantwoordelijkheden voor terrorismebestrijding is de Tweede Kamer op 5 oktober 2007 schriftelijk geïnformeerd.3 Bij deze werkverdeling tussen de beide bewindspersonen is afgesproken dat voortaan persoons- en objectbeveiliging (inclusief -bewaking) onder de verantwoordelijkheid vallen van de Minister van Justitie. Deze werkverdeling wordt zo ingevuld dat de Minister van Justitie het voortouw neemt bij objectbewaking en -beveiliging. Dit betekent dat de Minister van Justitie het initiatief neemt met betrekking tot het aanwijzen van objecten die vallen onder de verantwoordelijkheid van het rijksdomein. Ook houdt het in dat wanneer het noodzakelijk is, de Minister van Justitie de Minister van BZK verzoekt om algemene en bijzondere aanwijzigen te geven aan de burgemeester wanneer het objectbewaking betreft.
Met de invoering van het nieuwe stelsel in juni 2003 en de evaluatie van oktober 2005 is een robuust stelsel bewaken en beveiligen neergezet dat zich richt op het voorkomen van (terroristische) aanslagen op personen, objecten en diensten.
In het nieuwe stelsel wordt meer structureel, transparanter en beter overwogen welke personen, objecten en diensten voor bewaking en beveiliging onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid vallen.
Daarnaast wordt de gewenste bewaking en beveiliging van een persoon of object niet meer alleen gebaseerd op dreigingsgerelateerde informatie afkomstig uit lopend onderzoek door opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten, maar kunnen – sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV) – ook potentiële dreigingen worden geïnventariseerd en geanalyseerd. Voorts is de AIVD in het stelsel belast met het vervaardigen van zogenaamde risicoanalyses. De grondslag hiervoor is in november 2006 neergelegd in artikel 6, tweede lid, onderdeel e, van de gewijzigde WIV.
De informatiecoördinatie tussen de verschillende diensten is verbeterd. In het stelsel is alles erop gericht de informatie die op decentraal niveau beschikbaar is, samen te laten komen op één centraal punt op rijksniveau. Onder de werking van het stelsel leveren de betrokken diensten (AIVD, MIVD en IPOL van het KLPD) alle voor het stelsel relevante informatie aan bij de Coördinator Bewaking en Beveiliging (CBB) en de onder hem ressorterende Eenheid Bewaking en Beveiliging (EBB). Hierdoor wordt gewaarborgd dat alle relevante dreigingsinformatie wordt verzameld en meegewogen.
Ook zijn de niveaus van dreigingen en de soorten maatregelen die met het stelsel zijn geïntroduceerd verder ontwikkeld. Ten aanzien van de maatregelen wordt in dit kader gesproken over de ‘glijdende schaal’ van maatregelen. Door deze ‘glijdende schaal’ van maatregelen is er nog meer flexibiliteit en maatwerk mogelijk. De maatregelen kunnen zowel in het decentrale als in het rijksdomein worden toegepast.
Bij het stelsel bewaken en beveiligen zijn verschillende partijen betrokken. Deze circulaire beschrijft het vigerende beleid ten aanzien van bewaken en beveiligen en is bestemd voor alle relevante partners van het stelsel. Bij de uitvoering van het stelsel in de dagelijkse praktijk zal zo veel als mogelijk worden gewerkt aan de hand van gestandaardiseerde procedures. De procedures worden nader beschreven in werkprocessen ten behoeve van het decentrale en het rijksdomein.
De circulaire is als volgt opgebouwd: Eerst worden de wettelijke bepalingen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen in het stelsel beschreven. Vervolgens worden de begripsbepalingen van de producten en instrumenten beschreven. Daarna komen de uitgangspunten van de gehanteerde systematiek aan de orde. Ook wordt de reikwijdte van het decentrale domein, de taken en de bevoegdheden van het decentraal gezag belicht. Hierbij komen de uitzonderingen voor een aantal functionarissen in het decentraal domein waarbij een rijksbetrokkenheid geldt, aan de orde. Vervolgens wordt het rijksdomein beschreven. In het stelsel bewaken en beveiligen spelen aspecten zoals de rol van en zorg voor de bedreigde persoon en de materiële voorzieningen voor bewaking en beveiliging, eveneens een rol. Er wordt een toelichting gegeven op het geformuleerde beleid ten aanzien van deze aspecten. Ten slotte wordt kort aandacht besteed aan buitenlandse bezoeken.
Bij het stelsel bewaken en beveiligen zijn op zowel rijks- als decentraal niveau verschillende partijen betrokken. Al deze partijen hebben eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de wettelijke bepalingen met betrekking tot bewaken en beveiligen en nader inzicht in de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en overige regelgeving van de verschillende partijen.
Met betrekking tot de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten zijn de volgende (wettelijke) bepalingen van toepassing:
− Politiewet 1993: artikelen 1, 2, 6, 12, 13, 15 en 15a, 16, 38, 38a, 53a en 57;
− Gemeentewet: artikel 172;
− Wet op de rechterlijke organisatie: artikel 127;
− Besluit beheer regionale politiekorpsen (28 maart 1994, Stb. 224): artikelen 6 en 8 en 11a;
− Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar: artikel 8;
− Besluit politiegegevens;
− Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, artikelen 6, tweede lid, sub e, 6a, 7, tweede lid sub f, 7a, 13, 36 en 62;
− Luchtvaartwet, artikelen 37a e.v.;
− Wetboek van Strafvordering: artikelen 226g t/m 226k zoals vastgesteld bij de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het Openbaar Ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) Kamerstukken 26 294 en 28017, Staatsblad 2005, 254 en 255;
− Besluit getuigenbescherming (instructie getuigenbescherming 2006);
− Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten van het OM.
De taak om te bewaken en te beveiligen maakt onderdeel uit van de politietaak om zorg te dragen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde (artikel 2 van de Politiewet 1993). De daadwerkelijke handhaving valt uiteen in openbare orde handhaving en strafrechtelijke handhaving.
Artikel 1, lid 2 van de Politiewet 1993 stelt dat ‘in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde mede verstaan: het waken voor de veiligheid van personen’.
Op basis van de Gemeentewet artikel 172 is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie. De verdeling van de verantwoordelijkheden kan als volgt worden weergegeven:
De Minister van BZK heeft op grond van het gewijzigde artikel 16, tweede lid, van de Politiewet 1993 een aanwijzingsbevoegdheid jegens de burgemeesters. De Minister van BZK kan de burgemeesters algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de handhaving van de openbare orde, voor zover dat noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de Staat of de betrekkingen van Nederland met andere mogendheden, dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van de samenleving. Gelet op de gemaakte werkafspraken ten aanzien van objectbewaking verzoekt de Minister van Justitie de Minister van BZK om algemene en bijzondere aanwijzingen te geven aan de burgemeester wanneer het objectbewaking betreft.
Een dergelijke aanwijzing van de Minister van BZK moet worden aangemerkt als een volledig bindende aanwijzing. De burgemeester is derhalve verplicht met inachtneming van de aanwijzing te handelen.
Op grond van artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Minister van Justitie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie.
Op basis van het Besluit beheer regionale politiekorpsen dienen regionale politiekorpsen zelfstandig of samen te beschikken over eenheden die werkzaamheden verrichten op het terrein van bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten (zoals mobiele eenheden, arrestatieteams en bijzondere bijstandseenheden). Ter uitvoering van deze taken kunnen deze eenheden op basis van artikel 8 van de ‘Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar’ bewapend zijn met een semi-automatische vuurwapen.
Gegevens worden desgevraagd uit een politieregister verstrekt aan de Ministers van BZK en Justitie voorzover het gegevens betreft die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dreigings- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen, met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten.
Op basis van artikel 6, lid 2 onder e van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de AIVD op verzoek van de Ministers van BZK en Justitie gezamenlijk, dreigings- en risicoanalyses vervaardigen ten behoeve van de beveiliging van personen in het rijksdomein en de bewaking en beveiliging van objecten en diensten in het rijksdomein.
Bij dreigings- en risicoanalyses wordt behalve naar de concrete dreiging ook naar de potentiële dreiging gekeken. De MIVD kan op basis van artikel 7, lid 2 onder f ook dreigingsanalyses opstellen. Het opstellen van risicoanalyses is een taak voorbehouden aan de AIVD. Bij het opstellen van dreigings- en risicoanalyses kan geen gebruik worden gemaakt van bijzondere inlichtingenmiddelen.
De bescherming van getuigen is geregeld in het Besluit getuigenbescherming4 en is nader uitgewerkt in de Instructie Getuigenbescherming5. Het besluit is gebaseerd op artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering. Het heeft onder andere betrekking op verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het OM zijn afgelegd. Conform de Instructie Getuigenbescherming bepaalt het College van procureurs-generaal op welke wijze maatregelen worden getroffen voor feitelijke bescherming voor deze groep van bedreigde personen, waaronder bedreigde getuigen, getuigen die tevens verdacht zijn en getuigen die al zijn veroordeeld, moeten worden begrepen. In de nota van toelichting behorend bij dit besluit staat: het besluit getuigenbescherming ziet niet op de bescherming van personen en instellingen die buiten een strafvorderlijke context behoefte hebben aan beschermingsmaatregelen, zoals hoogwaardigheidsbekleders of andere personen die in verband met hun functie worden bedreigd. Hun bescherming is geregeld in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Analoog aan voormeld besluit geldt dat de circulaire bewaken en beveiligen niet van toepassing is op personen die krachtens de Instructie Getuigenbescherming 2006 feitelijk in getuigenbescherming zijn opgenomen. Indien personen worden voorgedragen voor getuigenbescherming, maar niet aan de selectiecriteria voldoen, dan wel enige tijd getuigenbescherming genieten en na verloop van tijd niet meer, geldt dat deze personen in het decentrale domein van het stelsel bewaken en beveiligen (terug)vallen.
In deze gevallen geldt dat de hoofdofficier van justitie die verantwoordelijk is voor de zaak de hoofdofficier van justitie van de woonplaats van de betrokkene informeert over de situatie. De laatste heeft deze verantwoordelijkheid volgens artikel 1, lid 2 van de Politiewet 1993.
Binnen het stelsel bewaken en beveiligen wordt gebruik gemaakt van een aantal producten en instrumenten. Dit hoofdstuk beschrijft wat er onder de producten en instrumenten in deze circulaire moet worden verstaan.
De enkele melding van een (concrete) dreiging zonder enige waardering. Het betreft concrete (voorspelbare) dreigingen die zich hebben voorgedaan of zich op korte termijn zouden kunnen voordoen tegen personen, objecten en diensten. Dreigingsmeldingen worden opgesteld voor zowel het decentrale als het rijksdomein en worden gevraagd en ongevraagd verstrekt door o.a. beveiligingsadviseurs en opsporings-, en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In de dreigingsmelding staat de dreiger centraal.
De beoordeling of van een concrete (voorspelbare) en/of potentiële (voorstelbare) dreiging sprake is tegen personen, objecten of diensten, die zich heeft voorgedaan of zich zou kunnen voordoen op korte termijn. De inschatting is gebaseerd op feiten of omstandigheden met betrekking tot een dreiging en de ernst en waarschijnlijkheid van het manifesteren van de dreiging. Dreigingsinschattingen worden voor zowel het decentrale als het rijksdomein opgesteld. Dreigingsinschattingen worden gevraagd en ongevraagd (zonodig spoedshalve mondeling) verstrekt door opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In de aangepaste definiëring zijn dreigingsinschattingen niet alleen van toepassing op concrete dreigingen, maar ook bijvoorbeeld op evenementen, buitenlands ministerieel bezoek en risicozittingen en megazaken van het OM, waar (nog) geen sprake is van dreiging. Ook voor laatstgenoemde gevallen kan een dreigingsinschatting worden aangevraagd. De dreigingsinschatting komt tot stand op basis van de beschikbare informatie.
Een analyse van concrete (voorspelbare) en potentiële (voorstelbare) dreiging tegen één of meer bepaalde personen, objecten of diensten. De analyse is gebaseerd op feiten en omstandigheden met betrekking tot de dreiging en de ernst en waarschijnlijkheid van het manifesteren van de dreiging. Dreigingsanalyses kunnen worden opgesteld voor zowel het decentrale als het rijksdomein. In de dreigingsanalyse wordt zowel naar de bedreiger als de bedreigde persoon, object of dienst gekeken.
Door middel van persoons- en/of functiegerelateerde profielen worden over de betrokken persoon gegevens verzameld over functie, gedrag en aard. Andere instrumenten om gegevens te verkrijgen met als uitgangspunt de persoon, het object of de dienst zijn bijvoorbeeld interviews, raadplegen privé- en publieke agenda, registreren incidenten uit privé- en publieke sfeer, beveiligingssurveys en scans van open bronnen. Er worden evenwel geen bijzondere inlichtingenmiddelen ingezet. Het gebruik van gesloten bronnen en informanten is wel mogelijk.
Voor het decentraal domein wordt op verzoek van de hoofdofficier van justitie de dreigingsanalyse opgesteld door het Nationaal Informatieknooppunt van IPOL van het Korps landelijke politie diensten. Dreigingsanalyses voor personen, objecten en diensten in het rijksdomein worden op gezamenlijk verzoek van de Ministers van Justitie en BZK opgesteld door de opsporings-, en inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD, MIVD en het NIK).
Op grond van de gewijzigde Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (november 2006) betreft de taak van de AIVD en de MIVD met betrekking tot het opstellen van dreigingsanalyses alleen personen, objecten en diensten die voorkomen op de limitatieve lijst (rijksdomein).
Gelet op de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie voor zijn organisatie en personeel kan, in aanvulling op het rijksdomein, de MIVD ook dreigingsanalyses opstellen van dreigingen tegen een bij de krijgsmacht werkzaam persoon of een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd object. Gelet op het bijzondere karakter van die onderzoeken zal de Minister van Defensie zelf bepalen (en derhalve niet in mandaat) of die onderzoeken worden verricht.
Een gevraagde analyse exclusief uitgevoerd door de AIVD van een concrete en potentiële dreiging waarbij alle aspecten op zichzelf en in betrekking tot elkaar worden beschouwd en waarin de criteria belang, dreiging en weerstand in onderlinge samenhang centraal staan. Allereerst wordt gekeken welke belangen in het geding zijn. Daarna wordt beschreven welke signalen er zijn over een concrete en/of potentiële dreiging en hoe deze dreiging naar ernst en waarschijnlijkheid wordt gekwalificeerd. Tot slot worden de reguliere mogelijkheden van betrokkene om zich tegen deze dreiging te weer te stellen (het zgn. weerstandsvermogen) aan een nadere beschouwing onderworpen en worden deze drie elementen met elkaar in verband gebracht. Het risico is vervolgens de mate waarin de weerstand tekort schiet tegen een bepaalde dreiging. Op basis van het geconstateerde risico kunnen vervolgens maatregelen worden genomen.
Op grond van de gewijzigde Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft de AIVD als enige dienst tot taak risicoanalyses op te stellen. Dus ook ten behoeve van de beveiliging van personen, objecten en diensten in het rijksdomein met een militaire relevantie. De AIVD ontvangt hiervoor informatie van de andere diensten (bijvoorbeeld het NIK en MIVD). De risicoanalyse geldt standaard voor een beperkte groep binnen het rijksdomein.
Een door het lokaal bevoegd gezag (voor het decentraal domein) of door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijder (NCTB)/CBB (voor het rijksdomein) vastgesteld moment waarbij een persoon in het kader van het uitoefenen van zijn functie optreedt in een voor breed publiek toegankelijke plaats waarbij een risico aanwezig is of kan worden verondersteld. Het woon- en werkverkeer kan hieronder worden begrepen, indien er sprake is van een verhoogd risico.
In het decentrale domein wordt het verhoogde risicomoment gemeld aan het bevoegde gezag door de portefeuillehouder Conflict en Crisisbeheersing van de regionale politiekorpsen. De verhoogde risicomomenten in het rijksdomein die voor beoordeling in aanmerking komen, worden via de verantwoordelijke beveiligingsambtenaar (BVA) gemeld aan de CBB. Indien de bedreigde persoon geen BVA heeft, kunnen de momenten door bedreigde persoon zelf aan de CBB worden gemeld.
Een standaardvragenlijst aangaande veiligheidsrelevante aspecten uit de functie van betrokkene. Het functieprofiel maakt deel uit van een risicoanalyse en kan deel uitmaken van een dreigingsanalyse. Het profiel wordt ingevuld door de betrokken BVA of vergelijkbare functionaris en/of door betrokkene zelf.
Een standaardvragenlijst aangaande veiligheidsrelevante aspecten uit het privé-leven/ de privé-situatie van de betrokken persoon. Het persoonsprofiel maakt deel uit van een risicoanalyse. Voor het opstellen van risicoanalyses stelt de AIVD in samenwerking met betrokkene het persoonsprofiel op. Het persoonsprofiel is gerubriceerd als staatsgeheim geheim en wordt derhalve beheerd door de AIVD.
Lijst van personen, objecten en diensten waarvoor de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en beslist over (extra) veiligheidsmaatregelen, vanwege het nationaal belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid.
Binnen het stelsel bewaken en beveiligen wordt zowel op decentraal als rijksniveau gewerkt met een bepaalde systematiek voor het bepalen van het dreigingsniveau en het afwegen van risico’s. De uitgangspunten van deze systematiek worden in dit hoofdstuk beschreven.
Op zowel decentraal als rijksniveau worden dezelfde speciaal ontwikkelde formats en tabellen gehanteerd. Aan de hand van de tabellen wordt een inschatting gegeven van de mate van ‘ernst’ en ‘waarschijnlijkheid’ (effect en voorstelbaarheid ) van de dreiging. Hierdoor ontstaat een glijdende schaal van dreigingsniveaus.
De dreigingsinschatting ten behoeve van het decentrale domein wordt vervaardigd door het RIK van het betreffende regiokorps. Indien daar aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld wanneer andere regiokorpsen mogelijk over relevante informatie beschikken, kan het NIK van IPOL een dreigingsanalyse opstellen. De inschatting ten behoeve van het rijksdomein, in de vorm van een dreigingsinschatting of een dreigings- of risicoanalyse, wordt, afhankelijk van de aard, gevraagd en ongevraagd door de diensten (AIVD, MIVD en NIK/IPOL) vervaardigd. De matrix op basis waarvan aard en omvang van de dreiging worden ingeschat is als bijlage 3 bij deze circulaire gevoegd.
Voor het vaststellen van het dreigingsniveau wordt een model gehanteerd met een dubbele kwalificering. De twee elementen ‘ernst’ en ‘waarschijnlijkheid’ geven een indicatie of de overheid iets zou moeten ondernemen tegen een dreiging. Onderstaande kolommen kunnen daarbij behulpzaam zijn. Doel hiervan is om bijvoorbeeld bij een dreiging, waarvan de ernst als ‘zeer ernstig’ en de waarschijnlijkheid als ‘zeer laag’ wordt gekwalificeerd, niet tot een overreactie te komen en andersom. Maatwerk wordt hierdoor mogelijk.
In het algemeen kan niet worden volstaan met een beoordeling van, al dan niet concrete, dreigingen, maar zullen bij afwezigheid van een dreiging, ook eventuele risico’s moeten worden gewogen. Er zal worden ingeschat of er sprake is van (mogelijk) gevaar voor de fysieke integriteit van personen en/of schade aan objecten.
Om risico’s te beheersen, kunnen maatregelen worden genomen. In elk individueel geval zal worden afgewogen of sprake is van een aanvaardbaar risico. Indien daarvan sprake is, zullen veelal geen maatregelen worden genomen. Is er sprake van een onaanvaardbaar risico dan zullen maatregelen moeten worden genomen die het risico tot een aanvaardbaar niveau terugdringen. De mate waarin sprake is van een aanvaardbaar of onaanvaardbaar risico is niet op basis van concrete gegevens kwantificeerbaar. Beslissingen hieromtrent zullen in grote mate worden bepaald door o.a. aspecten van openbare orde en veiligheid. Ook politieke en diplomatieke overwegingen kunnen een rol spelen. Het pakket aan maatregelen dat kan worden genomen is gelijk aan dat bij potentiële of concrete dreiging.
Getroffen veiligheidsmaatregelen – zowel decentraal als voor het rijksdomein – zijn, met uitzondering van categorie I van de limitatieve lijst, op basis van dreiging en risico en dus zelden van permanente aard. De geconstateerde concrete en/of potentiële dreiging en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen dienen periodiek te worden getoetst of voortzetting van de maatregelen nog opportuun is. Ook wanneer maatregelen zijn getroffen op basis van diplomatieke of politieke gronden dienen deze periodiek te worden getoetst.
In dit hoofdstuk worden de reikwijdte van het decentrale domein en de taken en de bevoegdheden van het decentraal gezag belicht. Hierbij komen de uitzonderingen voor een aantal functionarissen in het decentraal domein eveneens aan de orde.
Algemeen uitgangspunt is dat de burger zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid van zowel persoon als goed. Burgers mogen daarbij rekenen op hulp van de organisaties en netwerken waartoe zij behoren. Bedrijven, organisaties en instellingen dienen zelf beschermende maatregelen te treffen om te voorkomen dat als gevolg van hun werkzaamheden de veiligheid van werknemers en anderen in gevaar komt. Burgers en organisaties mogen echter van de overheid verwachten dat die hun door het treffen van veiligheidsmaatregelen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zulke gewelddadige vormen dreigt aan te nemen dat zij daar zelf of de organisatie(s) waartoe zij behoren geen weerstand tegen kunnen bieden. In het geval er sprake is van een dergelijke bedreiging tegen personen of hun organisaties, dient men daarvan melding of aangifte te doen bij de plaatselijke politie. Het bevoegde gezag op lokaal niveau wordt daarmee verplicht om de noodzaak te bezien voor het treffen van beveiligingsmaatregelen en/of om een opsporingsonderzoek te starten.
Personen, objecten of diensten die niet zijn opgenomen in het rijksdomein, vallen binnen het decentrale stelsel van veiligheidszorg. Het lokale gezag kan dezelfde beveiligingsmaatregelen treffen, als die kunnen worden genomen ten behoeve van personen, objecten of diensten in het rijksdomein. Een goed toegerust decentraal stelsel en een heldere limitatieve lijst voor het rijksdomein, scheppen duidelijkheid. Wanneer men op decentraal niveau twijfelt over de vraag of bepaalde personen, objecten of diensten alsnog op de lijst van de rijksoverheid dienen te worden geplaatst, vindt hierover overleg plaats met de CBB. Zolang de NCTb op voorstel van de CBB geen expliciet besluit hierover heeft genomen ligt de verantwoordelijkheid decentraal.
De maatregelen ten aanzien van de beveiliging van een bepaalde persoon dienen in balans te zijn met de maatregelen die worden getroffen bij de objecten (woonhuis, werkplek) waar de betreffende persoon zich regelmatig bevindt.
Het decentrale deel van het stelsel bewaken en beveiligen betreft de normale situatie waarin het lokaal bevoegde gezag zelf besluiten neemt over extra veiligheidsmaatregelen om een dreiging in de richting van personen, objecten of diensten af te wenden. Het waken over de veiligheid is decentraal belegd (decentraal, tenzij…). Dat betekent dat in beginsel de veiligheidszorg voor alle personen, objecten of diensten onder verantwoordelijkheid van het decentrale gezag plaatsvindt. In het gehele overheidsdomein is het decentrale gezag – burgemeester voor wat betreft de handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel de (hoofd)officier van justitie voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde – als eerste verantwoordelijk voor bewaking en beveiliging. De Coördinator Bewaking en Beveiliging speelt een signalerende en adviserende rol ten aanzien van het decentraal domein. De CBB kan zowel gevraagd als ongevraagd advies uitbrengen en het decentraal domein bij beveiligingsvraagstukken ondersteunen.
In de praktijk liggen openbare orde- en strafrechtelijke handhavingstaken dicht bij elkaar. Bij ordeverstoringen worden vaak ook strafbare feiten gepleegd, terwijl sommige strafbare feiten op hun beurt weer een verstoring van de openbare orde kunnen inhouden. Het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen om strafbare feiten of ordeverstoringen te voorkomen maakt in ieder geval deel uit van de verantwoordelijkheid van het lokale gezag. De inzet van extra veiligheidsmaatregelen dient om die reden onderwerp van gesprek te zijn in de lokale driehoek. De ernst van de dreiging en in het bijzonder het effect en de aard van de verwachte gebeurtenis dienen bepalend te zijn voor de vraag bij wie het primaat ligt binnen het lokale gezag.
In het decentrale domein is de hoofdofficier van justitie verantwoordelijk – en daarmee beslissingsbevoegd – voor het treffen van beveiligingsmaatregelen wanneer gevreesd wordt voor het leven van personen, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten.
In voorkomende gevallen is een aangifte door een bedreigde persoon of een melding van een opsporings- en/of inlichtingendienst het startpunt om te bezien of bewakings- en beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Afhankelijk van het doel van het treffen van veiligheidsmaatregelen ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van een dreigingsmelding bij de burgemeester of de hoofdofficier van justitie. Adviezen over te treffen maatregelen worden via de portefeuillehouder Conflict en Crisisbeheersing van het regionale politiekorps voorgelegd aan het lokaal bevoegd gezag. Bij persoonsbedreiging valt de melding altijd onder het domein van de strafrechtelijke handhaving (hoofdofficier van justitie). Op advies van de portefeuillehouder Conflict en Crisisbeheersing van het regionale politiekorps bepaalt de hoofdofficier van justitie of en zo ja, welke (spoed)maatregelen genomen moeten worden. De hoofdofficier van justitie draagt er zorg voor dat betrokkene over de dreigingsinschatting en de (spoed)maatregelen wordt geïnformeerd. In geval van personen werkzaam in de (straf)rechtspleging of functies daaraan gerelateerd informeert de hoofdofficier van justitie tevens het College van procureurs-generaal.
Ligt het te verwachten effect en aard van de gebeurtenis echter op het terrein van de openbare orde dan zal het primaat liggen bij de burgemeester. In dat geval worden extra veiligheidsmaatregelen ingezet onder verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Voorbeeld van gebeurtenis | Doel van de maatregelen | Gezag | Uitvoering |
---|---|---|---|
Persoonsgerichte dreiging | Strafrechtelijke handhaving/voorkomen van strafbare feiten | officier van justitie | Regionale politiekorpsen eventueel bijstand van de DKDB1 of de KMar2 |
Demonstraties, rellen | Openbare orde handhaving | burgemeester | Regionale politiekorpsen |
Bijstandsprocedure conform artikel 56 van de Politiewet. De procedure wordt beschreven in de aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten van het OM.
Voor een aantal functionarissen in het decentraal domein geldt een uitzondering met betrekking tot het vaststellen van het dreigingsniveau en de noodzakelijk geachte bewakings- en beveiligingsmaatregelen. Deze uitzonderingen worden in de onderstaande twee paragrafen beschreven.
Als een burgemeester of korpschef zelf onderwerp is van dreiging, vindt de besluitvorming over de te treffen maatregelen plaats door de NCTb/CBB. Hiermee wordt voorkomen dat functionarissen betrokken raken bij de besluitvorming over maatregelen die op henzelf betrekking hebben. Dit betekent niet dat de betrokkene daarmee wordt toegevoegd aan het rijksdomein. De verantwoordelijkheid voor het monitoren en analyseren van dreiging en risico blijft dus decentraal. In de praktijk zal de portefeuillehouder CCB leidend zijn en voorstellen doen aan de CBB over het maatregelenpakket. NCTb/CBB beoordeelt, stelt eventueel bij (altijd in overleg) en beslist uiteindelijk over de te nemen maatregelen.
Indien een hoofdofficier van justitie wordt bedreigd dan is de hoofdofficier van de woonplaats verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen. Indien de bedreigde hoofdofficier van justitie in hetzelfde arrondissement woont als werkt, draagt het College van procureurs-generaal de verantwoordelijkheid over het treffen van de maatregelen over aan een collega-hoofdofficier. Het College van procureurs-generaal wijst deze hoofdofficier van justitie aan als waarnemer voor de behandeling van de dreiging. De CBB beoordeelt de dreigingsinschatting (of -analyse) en de voorgestelde maatregelen op volledigheid en proportionaliteit, adviseert, stelt de voorgestelde maatregelen eventueel bij (altijd in overleg) en stelt vervolgens formeel de maatregelen vast. De verdere procedure wordt beschreven in de ‘Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten’ van het OM.
Het College van procureurs-generaal wordt altijd geïnformeerd over de dreiging en de eventuele maatregelen die worden getroffen voor personen die werkzaam zijn bij het OM.
Elke dreiging tegen een burgemeester, ook als deze niet leidt tot beveiligingsmaatregelen, wordt door de regiopolitie via het RIK-NIK-kanaal gemeld aan de EBB.
Bij de bewaking en beveiliging van objecten en diensten, zowel in het rijksdomein als in het decentraal domein, is het lokale gezag verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen, te weten de burgemeester, voor zover het betreft de handhaving van de openbare orde of de officier van justitie, voor zover het betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
In aanvulling op het decentraal domein heeft de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid. In dit hoofdstuk komt de reikwijdte van het rijksdomein aan de orde. Ook wordt aandacht besteed aan de mogelijkheid om tijdelijk personen toe te voegen aan het rijksdomein. De verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de betrokken partijen op rijksniveau worden beschreven.
In aansluiting op het decentrale stelsel heeft de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid voor een beperkte groep personen, objecten en diensten vanwege het nationale belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid.
Het gaat om:
− personen ten aanzien van wie en objecten ten aanzien waarvan door de aard en/of herkomst van de dreiging en de functie van de persoon of het object in beginsel de kans aanwezig is dat de nationale of internationale democratische rechtsorde wordt geschaad en/of de veiligheid van de Staat in het geding is;
− bepaalde buitenlandse personen, objecten en internationale instellingen in Nederland;
− enkele functionarissen in dienst van de rijksoverheid of werkzaam in de (straf)rechtspleging.
Aan de hand van voormelde criteria is een limitatieve lijst opgesteld van personen, objecten en diensten waarvoor de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en beslist over (extra) veiligheidsmaatregelen. Deze limitatieve lijst is onderverdeeld in twee categorieën. Gelet op het afbreukrisico van het bekend worden van de limitatieve lijst bij onbevoegden is deze gerubriceerd als ‘departementaal vertrouwelijk’. Zie bijlage 2.
Categorie I betreft de personen, objecten en diensten waarvoor de rijksoverheid als eerstverantwoordelijke standaard (extra) veiligheidsmaatregelen treft, dus ook in de gevallen waarin geen sprake is van dreiging en/of risico. Categorie II betreft de personen, objecten en diensten waarvoor de rijksoverheid als eerstverantwoordelijke (extra) veiligheidsmaatregelen treft op basis van dreiging en/of risico.
Artikel 15a, eerste lid van de Politiewet 1993 geeft de grondslag voor het aanwijzen van objecten en diensten waarvoor de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. De aanwijzing geschiedt door de Ministers van BZK en Justitie gezamenlijk. Het gaat daarbij om objecten en diensten waarvan de ministers bewaking of beveiliging noodzakelijk achten in het belang van de veiligheid van de Staat of de betrekkingen van Nederland met andere mogendheden, dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van de samenleving. Er moeten daarom nationale belangen in het geding zijn. Gelet op de gemaakte werkafspraken, zal in de praktijk de Minister van Justitie het object aanwijzen.
Tevens is er de mogelijkheid voor de rijksoverheid om (categorieën van) personen en objecten (tijdelijk) aan haar domein toe te voegen indien wordt voldaan aan één van de navolgende criteria:
A. er is sprake van een persoon die op andere wijze een bijzondere democratische plicht of functie heeft die hij ongestoord moet kunnen uitvoeren of vervullen;
B. er is sprake van een situatie waarin een ongewenste gebeurtenis disproportionele schade toe zou brengen aan het vertrouwen in de continuïteit en integriteit van de openbare sector;
C. een restcategorie waarbij de onderstaande voorwaarden in ogenschouw worden genomen:
1. er is sprake van een ernstige en serieuze dreiging;
2. de bedreiging hangt samen met publieke uitingen of optreden;
3. de persoon heeft én landelijke bekendheid én beweegt zich (regelmatig) tussen verschillende politieregio’s;
4. de persoon heeft geen werkgever die kan zorgdragen voor een adequate beveiliging.
Het lokale bevoegde gezag kan aan de CBB voorstellen een bedreigde persoon voor te dragen voor (tijdelijke) opname op de limitatieve lijst. Uiteraard kan de CBB ook op eigen initiatief bedreigde personen voordragen. De NCTb beslist of iemand (tijdelijk) wordt geplaatst op de limitatieve lijst.
Met ingang van 1 januari 2005 is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding ingesteld. De NCTb is onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties o.a. belast met taken op het gebied van bewaking en beveiliging ter voorkoming van ondermeer terroristische aanslagen6. De NCTb besluit namens de verantwoordelijke bewindspersoon tot het nemen van bewakings- en beveiligingsmaatregelen. Ook stelt de NCTb namens de verantwoordelijke bewindspersoon adviezen voor objectbewaking vast.
De CBB draagt onder meer zorg voor implementatie, beheer en vernieuwing van het stelsel bewaken en beveiligen. Hij heeft een spilfunctie ten aanzien van het evalueren van binnengekomen informatie in verband met het verstrekken van opdrachten en adviezen van bewaking en beveiliging en de uitvoering daarvan ten aanzien van het rijksdomein. Daarnaast adviseert hij het decentrale domein gevraagd en ongevraagd over beleid en uitvoering. De CBB verzekert zich ervan dat (persoonsbeveiligingsopdrachten) daadwerkelijk worden uitgevoerd.
Hij geeft leiding aan een eigen staf, de Eenheid Bewaking en Beveiliging (EBB).
De functionarissen werkzaam bij de EBB zijn belast met het verzamelen, evalueren en beoordelen van de verkregen informatie. Zij toetsen de (geanalyseerde) informatie op volledigheid en juistheid, vergelijken de onderlinge samenhang en vertalen dit naar een adequaat niveau van maatregelen. Tevens heeft de EBB tot taak ervoor zorg te dragen dat de uitwisseling van relevante informatie, die bij de diensten, bij de politie en bij het OM aanwezig is, tot stand komt en optimaal verloopt.
Bij de EBB komt relevante informatie aangaande risico en dreiging, voorzover dit het rijksdomein raakt, ongevraagd en gevraagd samen. De informatie is niet uitsluitend afkomstig van bijvoorbeeld IPOL, AIVD, MIVD, DKP, VDB en BVA, maar wordt ook betrokken uit open bronnen zoals ANP, dag- en weekbladen, publicaties, etc. De EBB gaat na in hoeverre de persoon, object of dienst waarop de informatie betrekking heeft binnen het domein van de rijksoverheid valt. Zoniet, dan wordt de informatie ter beschikking gesteld aan het verantwoordelijke lokale gezag, eventueel vergezeld van een ongevraagd advies. De CBB kan indien nodig de diensten en de politieregio’s verzoeken medewerking te verlenen aan het verstrekken van informatie. De verstrekking van informatie door de politie aan de CBB is in artikel 4:4 van het Besluit politiegegevens geformaliseerd.
Met de instelling van de NCTb is de rol van de Evaluatie Driehoek in het besluitvormingsproces van het stelsel bewaken en beveiligen komen te vervallen. Dit heeft geleid tot een aanpassing in de advies- en besluitvormingsprocedure in het rijksdomein. De advies- en besluitvormingsprocedure voor operationele aangelegenheden in het rijksdomein is opgenomen in bijlage 5. De nieuwe beleidsmatige advisering wordt gevormd door het Beleidsoverleg Bewaken en Beveiligen. Het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten is een beleidsterrein waarbij continu afwegingen moeten worden gemaakt die niet uitputtend zijn en kunnen worden vastgelegd in regels en procedures. Het Beleidsoverleg Bewaken en Beveiligen is ingesteld om ideeën, opvattingen en meningen ten aanzien van strategische of politiek gevoelige vraagstukken te wisselen. Het BoBB heeft een informatief en consulterend karakter.
De beveiliging van personen die vallen in het rijksdomein geschiedt onder directe verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Deze verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie wordt tot uitdrukking gebracht in zijn aanwijzingsbevoegdheid jegens de korpschef van het KLPD (artikel 38, lid 1, onder c van de Politiewet 1993) met betrekking tot het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis en andere door de Minister van Justitie aangewezen personen (limitatieve lijst).
Op het terrein van de persoonsbeveiliging heeft de KMar een zelfstandige taak uit hoofde van haar militaire politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b van de Politiewet 1993. De beveiliging van personen, behorend tot Nederlandse en andere strijdkrachten en internationale militaire hoofdkwartieren, die vallen in het rijksdomein en als zodanig door de Minister van Justitie zijn aangewezen, wordt uitgevoerd door de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Koninklijke Marechaussee onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Overigens kan de beveiligingstaak van de BSB zich krachtens artikel 6, tweede lid van de Politiewet 1993, ook uitstrekken tot de echtgenoten en kinderen van de personen die behoren tot de andere strijdkrachten of internationale militaire hoofdkwartieren.
Het voorgaande laat onverlet dat de Minister van Defensie in voorkomende gevallen de KMar opdracht kan geven tot beveiliging van militairen of militaire objecten die niet vallen binnen het rijksdomein.
Bewaken en beveiligen is een nationale aangelegenheid. De Nederlandse overheid kan geen verantwoordelijkheid nemen voor beveiliging van personen in het buitenland. De Nederlandse overheid zorgt wel in nauwe samenwerking met buitenlandse autoriteiten voor beveiligingsmaatregelen wanneer het functionarissen betreft die een officiële functie voor de Nederlandse overheid vervullen en die vanwege het nationale belang dat is gediend met hun veiligheid en ongestoord functioneren, ook in het buitenland, is gemoeid, permanent op de limitatieve lijst staan 7.
Wanneer personen die tijdelijk opgenomen zijn op de limitatieve lijst geen officiële functie vervullen voor de overheid, worden er door de Nederlandse overheid in principe geen beveiligingsmaatregelen getroffen in het buitenland.
In gevallen waarbij de betreffende persoon incidenteel en kortstondig naar het buitenland vertrekt voor een publiek optreden, kan het treffen van beveiligingsmaatregelen in samenwerking met buitenlandse autoriteiten in overweging worden genomen 8.
De uitvoering van bewakings- en beveiligingsmaatregelen van objecten en diensten in het rijksdomein geschiedt onder gezag van de burgemeester, voor zover het betreft de handhaving van de openbare orde, of de officier van justitie, voor zover het betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De NCTb stelt het dreigingsniveau vast.
De beveiliging van de burgerluchtvaart, de bewaking en beveiliging van de koninklijke paleizen en woonhuizen, de bewaking en beveiliging van de ambtswoning van de Minister-President en het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van De Nederlandsche Bank (DNB) geschieden door de KMar onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.
In het stelsel bewaken en beveiligen spelen aspecten zoals de rol van en zorg voor de bedreigde persoon en de materiële voorzieningen voor bewaking en beveiliging, eveneens een rol. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op het geformuleerde beleid ten aanzien van deze aspecten.
Medewerking van bedreigde personen en organisaties bij de uitvoering van maatregelen voor persoons- of objectbeveiliging is essentieel. Het is noodzakelijk voor de beveiliging van een bedreigde persoon dat deze de benodigde informatie verschaft. In de praktijk werken personen niet altijd volledig mee aan hun eigen beveiliging. Soms weigert een bedreigd persoon bepaalde beveiligingsmaatregelen of verstrekt hij niet de noodzakelijke informatie. In het algemeen is het niet mogelijk bedreigde personen beveiliging op te leggen. Weigering of beperkte medewerking leidt ertoe dat de overheid minder goed haar (aanvullende) verantwoordelijkheid kan nemen. Dergelijke gevallen worden schriftelijk vastgelegd. Voor personen die worden benoemd of aangesteld in een functie die valt onder categorie I of II van de limitatieve lijst, is het streven met deze personen voor hun aantreden bindende afspraken te maken over het, in voorkomend geval, meewerken aan de eigen beveiliging.
De essentie van persoons- en objectbeveiliging is dat er bepaalde beveiligingsmaatregelen moeten worden genomen omdat sprake is van dreiging en risico. Uitgangspunt daarbij is dat een beveiligd persoon – binnen de beperkingen van de beveiliging – zijn privé- en maatschappelijke activiteiten moet kunnen voortzetten en een zo normaal mogelijk leven moet kunnen leiden. Beveiligingsdeskundigen beoordelen welke beveiligings-maatregelen noodzakelijk zijn, dit is uitdrukkelijk geen onderwerp van onderhandeling. Indien mogelijk wordt de keuze van het beveiligingspakket van te voren besproken met de bedreigde persoon. Vanzelfsprekend zijn de persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. Bij een hoog dreigingsniveau is een beperking van de privacy niet altijd te voorkomen.
Persoonsbeveiliging kan op de betrokkene en zijn directe omgeving een zware druk leggen. Bij hoge dreiging zijn permanent persoonsbeveiligers aanwezig en zijn woonvoorziening en vervoer aangepast. Bovendien ervaart de te beveiligen persoon de psychische druk van de dreiging. Met betrekking tot het rijksdomein vindt als vast onderdeel van de procedure een gesprek plaats tussen de te beveiligen persoon en een deskundige. In één of meer adviesgesprekken kan dan nader worden ingegaan op de persoonlijke effecten en praktische aspecten van beveiliging en de consequenties daarvan voor de bedreigde persoon en zijn omgeving. In voorkomende gevallen kan ook het decentrale domein gebruik maken van deze faciliteiten van de CBB.
Met betrekking tot persoonsbeveiliging is het begrijpelijk dat belang wordt gehecht aan het informeren van bedreigde personen over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Het te allen tijde informeren van personen over iedere bedreiging die is aangekondigd of verschenen via berichtgeving in de media en op internet is niet mogelijk en/of wenselijk. Als niet is vastgesteld of de bedreiging reëel is en hoe deze gewaardeerd moet worden, veroorzaakt deze informatie slechts onduidelijkheid.
Bedreigde personen worden periodiek geïnformeerd over het verloop van de dreiging en de getroffen maatregelen. De bedreigde persoon wordt niet tot in detail geïnformeerd als belangen rond inlichtingen, opsporing of vervolging zich daartegen verzetten. Beveiligde personen dienen tegen derden geen uitlatingen te doen over de genomen maatregelen. Dit wordt onder hun aandacht gebracht. Deze terughoudendheid is voor de veiligheid van de persoon zelf, maar ook de beveiligers kunnen risico’s lopen. Daarnaast kan de overheid haar verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen niet waarmaken. Daarom kan, zodra beveiligde personen in het openbaar toch uitspraken doen over genomen beveiligingsmaatregelen, door CBB of het lokaal bevoegd gezag worden besloten terughoudender te zijn met het verstrekken van informatie.
Het Ministerie van BZK beschikt over bijzondere materiële voorzieningen ten behoeve van de Nederlandse politie. Het betreft in het kader van bewaken en beveiligen (VRT-)voertuigen ten behoeve van verscherpt rijdend toezicht, gepantserde bewakingscontainers en twee gepantserde persoonsvoertuigen.
De voorzieningen zijn in beheer bij het Agentschap Landelijk Faciliteit Rampenbestrijding (LFR) en worden desgevraagd in bruikleen gegeven aan een politieregio.
De coördinatie en prioriteitstelling van de operationele inzet van de hier bedoelde voorzieningen is een taak van de CBB. Een verzoek tot beschikbaarstelling moet bij de EBB worden ingediend. De CBB beoordeelt verzoeken op basis van besluiten van de NCTb dan wel op basis van besluiten van de CBB zelf. De bedoelde voorzieningen zullen in beginsel alleen op basis daarvan ter beschikking worden gesteld. In andere situaties is inzet alleen mogelijk indien dit niet conflicteert met de uitvoering van bedoelde adviezen. De CBB formaliseert genoemde verzoeken richting aanvrager alsmede het LFR.
Maakt het lokale bevoegde gezag geen gebruik van deze voorzieningen en past zij een andere aanpak toe bij de uitvoering van de besluiten van de NCTb/CBB, dan komen de kosten van deze voorzieningen voor rekening van het lokale bevoegde gezag.
Het Ministerie van BZK kan nadere regels stellen omtrent het gebruik van het ter beschikking te stellen van materieel.
Indien een delegatie Nederland bezoekt, waarvan gewapende beveiligingsfunctionarissen deel uitmaken, dient hiervan melding te worden gemaakt door de betrokken ambassade aan de Directie Kabinet en Protocol (DKP) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. DKP zal vervolgens de melding van het bezoek aan de CBB doorgeleiden.
De wijze van verstrekking van bewapeningsvoorschriften, alsmede buitenlands bezoek in het kader van het NAVO-status verdrag en het Benelux verdrag worden nader toegelicht in de beschrijving werkproces rijksdomein.
De Minister van Justitie,
mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E.M.H. Hirsch Ballin
ABB | Afstemmingsoverleg Bewaking en Beveiliging |
AIVD | Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
BSB | Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de KMAR |
BVA | Beveiligingsambtenaar |
BZK | Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
CACT | Commander Allied Command Transformation |
CBB | Coördinator Bewaking en Beveiliging |
CdK | Commissaris van de Koningin |
CDS | Commandant der Strijdkrachten |
COM JFC | Commander Joint Forces Command |
DCOM JFC | Deputy Commander Joint Forces Command |
DKP | Directie Kabinet en Protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken |
DKDB | Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging van het KLPD |
EBB | Eenheid Bewaking en Beveiliging |
ICC | International Criminal Court |
ICTR | International Criminal Tribunal for Rwanda |
ICTY | International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia |
IPOL | Intelligence, Informatie, Internationaal Politie |
KLPD | Korps Landelijke politiediensten |
KMAR | Koninklijke Marechaussee |
LFR | Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding van het ministerie van BZK |
MIVD | Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
NCC | Nationaal Crisiscentrum |
NCTB | Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding |
NIC | Nationale Informatiecoördinator |
NIK | Nationaal Informatieknooppunt |
OM | Openbaar Ministerie |
OPCW | Organisation for Prohibition of Chemical Weapens |
PW | Politiewet 1993 |
RIC | Regionale Informatiecoördinator |
RIK | Regionaal Informatieknooppunt |
RvHC | Raad van Hoofdcommissarissen |
SDDC | Surface Deployment and Distribution Command Headquarters |
UO | Uitvoeringsoverleg |
VDB | Veiligheidsdienst Buitenlandse Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken |
WIV | Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten |
Categorie | Effect | Aard |
---|---|---|
Zeer ernstig | Massaal aantal dodelijke slachtoffers. Uitval van (delen van) vitale infrastructuren (eventueel, zonder dat direct mensenlevens in gevaar worden gebracht). Maatschappelijke ontwrichting. | Grootschalige aanslag met gebruik van NCBR-middelen of conventionele middelen met een NCBR-effect. |
Ernstig | Vrees voor het leven van één of enkele personen. Samenleving ernstig geschokt. | Aanslag, doodslag, moord, gijzeling, ontvoering, sabotage, brandstichting, (terroristische) aanslag in het buitenland met massaal aantal slachtoffers. |
Gemiddeld | Grootschalige openbare ordeverstoringen. Grote zaakschade aan niet-vitale objecten. Fysieke integriteit VIP geschonden. | Handgemeen tijdens openbaar bezoek VIP, gewelddadige confrontatie tussen (politieke) groeperingen, mishandeling. |
Matig | Kleinschalige ordeverstoringen. Intimidatie VIP. | Bestuurlijke ongehoorzame acties (bijv. bezetting, opstootjes/demonstraties met gewelddadige elementen). |
Niet ernstig | Geen effecten voor de nationale veiligheid (inclusief openbare orde). | Vreedzame demonstraties, aanbieden petitie. |
Categorie | Beschikbare informatie | Aard informatie |
---|---|---|
Zeer hoog | Concrete aanwijzingen (feiten en omstandigheden) dat een gebeurtenis geëffectueerd zal worden; bekendheid van plaats en tijd. | Er zijn personen of groeperingen bekend met de intentie een gebeurtenis te laten plaatsvinden. Voorbereidingshandelingen geconstateerd. |
Hoog | Concrete aanwijzingen dat een gebeurtenis zich zal voordoen, alleen tijd en plaats zijn niet bekend. | Er zijn personen of groeperingen bekend met de intentie een gebeurtenis te laten plaatsvinden. Voorbereidingshandelingen geconstateerd (zoals aanschaf/aanwezigheid middelen, verkenningen, plannen/tekeningen, trainingen). |
Gemiddeld | Geen concrete aanwijzingen, maar de gebeurtenis is voorstelbaar. | Er zijn personen of groeperingen bekend met de intentie een gebeurtenis te laten plaatsvinden, waarbij verwacht mag worden en/of bekend is, dat men beschikt over de benodigde kennis en capaciteit. |
Laag | Geen concrete aanwijzingen, maar de gebeurtenis wordt nog enigszins voorstelbaar geacht. | Er zijn personen of groeperingen bekend met de intentie een gebeurtenis te laten plaatsvinden, die niet beschikken over – of waarvan niet bekend is dat zij beschikken over – de daarvoor benodigde kennis en/of capaciteit (met capaciteit wordt in dit verband mankracht bedoeld). |
Zeer laag | Geen concrete aanwijzingen en de gebeurtenis wordt evenmin voorstelbaar geacht. | Er zijn geen personen of groeperingen bekend met de intentie een gebeurtenis te laten plaatsvinden, en/of er is geen informatie beschikbaar. |
Op 27 oktober 2006 is besloten dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding voortaan eigenstandig besluiten neemt ten aanzien van bewakings- en beveiligingsvraagstukken. Dit besluit leidt tot een aanpassing in het advies- en besluitvormingsproces ten aanzien van operationele aangelegenheden.
Het proces tot het komen van adviezen c.q. besluiten ten aanzien van operationele aangelegenheden vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de NCTb. De adviezen en besluiten worden voorbereid door de Coördinator Bewaking en Beveiliging. Hij wordt daarbij geadviseerd door het Afstemmingsoverleg Bewaking en Beveiliging (ABB) en het Uitvoeringsoverleg (UO). De cyclus van het ABB en het UO vindt in de regel elke twee weken plaats.
De CBB evalueert de verkregen informatie en analyses op onderlinge samenhang. Deze informatie wordt besproken tijdens het ABB. Aan dit overleg nemen vertegenwoordigers van de AIVD, MIVD en NIK deel onder voorzitterschap van de CBB. Tijdens het ABB wordt bezien welke maatregelen grosso modo geïndiceerd zijn bij de vastgestelde mate van dreiging en/of risico. Dit overleg is bedoeld om de verschillende bronnen te combineren en voor de inlichtingendiensten om nadere uitleg en/of differentiatie aan te brengen in de informatie.
Het UO adviseert de CBB over de uitvoering van de maatregelen. Het UO wordt voorgezeten door de CBB en bestaat uit de vertegenwoordigers van de Dienst Koninklijke Diplomatieke Beveiliging (DKDB), de Dienst Specialistische Recherchetoepassingen (DSRT), de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van Koninklijke Marechaussee (KMar) en de regiokorpsen Amsterdam-Amstelland en Haaglanden en de KMar. Ook andere regiokorpsen kunnen in voorkomend geval deelnemen aan het UO. Het UO beziet op welke wijze uitvoering wenselijk is en kijkt mede naar de haalbaarheid en de effectiviteit. Naast het adviseren over de uitvoering van de maatregelen verzekert het UO zich ervan dat de geadviseerde maatregelen worden uitgevoerd.
In sommige gevallen zullen diplomatieke of militaire belangen een rol spelen bij het adviseren van maatregelen. De CBB kan zich dan bilateraal laten adviseren door de directeur Kabinet en Protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken, respectievelijk de directeur Juridische Zaken van het ministerie van Defensie. Deze advisering dient doorgaans plaats te vinden tussen het ABB en het UO.
De NCTb buigt zich over de door de CBB verstrekte adviezen. Naast de parameters dreiging en risico, zal de NCTb ook politieke en diplomatieke belangen meenemen in de afweging. De NCTb beslist over de adviezen en stelt de maatregelen vast. Na besluitvorming van de NCTb verzekert de CBB zich ervan dat de veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd en aan de betrokken uitvoeringsorganisaties en inlichtingenpartners worden gecommuniceerd.
De NCTb draagt zorg voor een adequate informatievoorziening naar de beide bewindspersonen.
Besluit van 21 december 2005, houdende regels ter uitvoering van artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering.
Instellingsregeling Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, 29 juni 2005, nr. DDS5357209.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 974, nr. 6. Brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer d.d. 4 oktober 2007
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-3324.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.