TOELICHTING
1. Inleiding
Beoogd wordt om in de komende jaren een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur voor beroepsopleidingen tot stand
te brengen. Centraal element is de omslag van eindtermen naar competenties. Belangrijke verschillen zijn dat competenties
globaler zijn geformuleerd dan eindtermen en expliciet zijn gerelateerd aan de toepassing in de praktijk.
In een kwalificatieprofiel worden de competenties waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken inhoudelijk
beschreven. De ervaringen die zijn opgedaan tijdens de eerste jaren van de experimenteerfase hebben geleid tot veranderingen
in het format voor de kwalificatieprofielen; deze werden vanaf dat moment aangeduid als kwalificatiedossiers. Instellingen
hebben in experimenteerjaar 2007–2008 voor het eerst opleidingen verzorgd volgens de eisen van kwalificatiedossiers (d.w.z.
volgens het vernieuwde format). In een kwalificatiedossier worden onder andere weergegeven: de competenties, welk beroep een
deelnemer met het behalen van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt en de aan de competenties ten grondslag
liggende kennis en vaardigheden. Ook bevat een kwalificatiedossier een onderdeel dat tot doel heeft de ontwikkeling van het
kwalificatiedossier toe te lichten en te verantwoorden.
Voor het jaar 2009–2010 worden opnieuw kwalificatiedossiers vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat tijdens de experimenteerfase
voldoende ervaring opgedaan kan worden met deze generatie kwalificatiedossiers kunnen instellingen ook voor reeds lopende
experimenten het kwalificatiedossier van 2008–2009 van toepassing verklaren.
Punten die hierbij van belang zijn:
– Algemeen uitgangspunt is dat de datum waarop de deelnemer met de opleiding is gestart bepaalt welke versie van het kwalificatiedossier
van toepassing is.
– Voor deelnemers die vanaf 1 augustus 2009 starten met de opleiding is het kwalificatiedossier 2009–2010 van kracht.
– Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2009 met de opleiding zijn gestart gelden in principe de kwalificatieprofielen of kwalificatiedossiers
waarmee zij de opleiding zijn begonnen. Het is echter mogelijk om voor deelnemers van reeds lopende experimenten het onderwijs
en examens te relateren aan de kwalificatiedossiers 2007–2008, 2008–2009 of 2009–2010. Dit kan alleen wanneer de desbetreffende
deelnemers hier geen nadelige gevolgen van ondervinden en de beslissing voor alle betrokkenen waaronder toezichthouders op
transparante wijze wordt gecommuniceerd. Bovendien gebeurt dit niet zonder toestemming van de deelnemer. Ook is het van belang
dat de onderwijsovereenkomst wordt aangepast aan het nieuwe kwalificatiedossier (al dan niet d.m.v. een addendum).
Het is niet toegestaan voor opleidingen gebaseerd op kwalificatiedossiers die in 2009–2010 zijn vastgesteld de kwalificatieprofielen
of kwalificatiedossiers zoals die zijn vastgesteld voor eerdere studiejaren van toepassing te verklaren.
De kwalificatiedossiers hebben een beperkte levensduur vanwege de experimentele status van de opleidingen. De deelnemers mogen
de experimentele opleiding afmaken met het kwalificatiedossier waarmee zij de opleiding zijn gestart. Afhankelijk van het
niveau van het kwalificatiedossier is de maximale levensduur een optelsom van de nominale opleidingsduur zoals geformuleerd
in artikel 7.2.4, lid 9, van de WEB, plus een maximale verlenging van 1 studiejaar. Als een ongewijzigd kwalificatiedossier
voor een nieuw studiejaar wordt vastgesteld, gaat de geldingsduur voor deelnemers die dat jaar starten met de opleiding opnieuw
lopen. Op die manier hebben deelnemers altijd de mogelijkheid de experimentele opleiding waar ze mee zijn gestart ook af te
maken.
Deze ministeriële regeling geeft voorschriften voor de overgangssituatie van het studiejaar 2009–2010. In een nog te ontwerpen
wetsvoorstel voor de structurele situatie zullen de voorschriften worden vastgelegd voor de nieuwe kwalificatiestructuur en
voor de nieuwe opleidingen die zijn gebaseerd op de kwalificatiedossiers.
2. Noodzaak ministeriële regeling
De omvangrijke operatie om te komen tot een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur en beroepsopleidingen gericht
op de nieuwe kwalificaties, zoals hiervoor omschreven, zal gefaseerd moeten plaatsvinden. Een experimenteerperiode is noodzakelijk
om ervaring op te doen met de kwalificatiedossiers en de nieuwe beroepsopleidingen. Het is nodig om in de overgangssituatie
voorafgaand aan invoering over de volle breedte in beperkte mate experimenten te kunnen uitvoeren. In het studiejaar 2004–2005
werd hiervoor op grond van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 op bescheiden
schaal de mogelijkheid geboden. Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is bij wet van 7 april 2005 tot wijziging
van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen (Stb. 2005, 203) de benodigde ruimte geboden voor experimenten. Deze wet had voor het eerst betrekking op opleidingen in het studiejaar 2005–2006.
Deze wettelijke experimenteerregeling wordt jaarlijks uitgewerkt in ministeriële regelingen.
3. Doel van de experimenteerfase
De experimenteerfase stelt instellingen in samenwerking met kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven in staat om:
– ervaring op te doen met de ontwikkeling van competentiegerichte opleidingsprogramma’s (inclusief de regionale inkleuring),
de uitvoering hiervan en de kwaliteitsbewaking, evenals het ontwikkelen en beschikbaar stellen van overdraagbare producten;
– het uittesten van de uitvoerbaarheid van kwalificatiedossiers voor instellingen, leerbedrijven en deelnemers.
Tevens biedt de experimenteerfase de mogelijkheid om een beter uitgekristalliseerd beeld te krijgen van de implicaties van
het herontwerp kwalificatiestructuur beroepsonderwijs. Dit betreft de gehele cyclus van ontwikkelen, uitvoeren, bewaken, verbeteren
en verantwoorden. Daarbij is de betrokkenheid van deelnemers, leerbedrijven, kenniscentra en instellingen voor toeleverend
en afnemend onderwijs essentieel. De inhoud van het onderwijs, inclusief het examen moet gericht zijn op het desbetreffende
kwalificatiedossier.
Het voorgaande vraagt ook van het bevoegd gezag dat voldoende informatie over de opleiding en de inhoud van het onderwijs
beschikbaar is voor de deelnemers tijdens de opleiding zodat zij weten wat er van hen wordt verwacht en wat zij van de instelling
mogen verwachten.
4. Inhoud van de regeling
Deze regeling is een vervolg op de Regeling indiening kwalificatiedossiers 2008–2009 en experimenten herontwerp kwalificatiestructuur
mbo. In verband met de publicatie van de Beleidsregel kwalificatiedossiers zijn in de onderhavige regeling geen bepalingen
meer opgenomen met betrekking tot het indienen van kwalificatiedossiers.
De wijze van aanvragen van experimentele opleidingen is niet gewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren.
Artikelsgewijs
Artikel 1, onder d en h
Het begrip eindtermen wordt hier nog gebruikt omdat dit de wettelijke term is. De WEB kent het begrip ‘kwalificatieprofiel’,
‘kwalificatiedossier’ en ‘competentie’ niet. In een kwalificatieprofiel worden de competenties inhoudelijk beschreven waarover
degene die de opleiding voltooit dient te beschikken. Het format van het kwalificatieprofiel werd voor het eerst gebruikt
voor het studiejaar 2006–2007. Voor het studiejaar 2007–2008 werd een nieuw format geïntroduceerd: het kwalificatiedossier.
In een kwalificatiedossier worden de competenties weergegeven, wordt omschreven welk beroep een deelnemer met het behalen
van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt, en worden de aan de competenties ten grondslag liggende
kennis en vaardigheden weergegeven. In de zin van de WEB zijn de competenties de huidige eindtermen.
Artikel 1, onder i
De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben het procesmanagement MBO
2010 taken opgedragen met betrekking tot de vernieuwing van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs en de vernieuwing van
de opleidingen op basis van de nieuwe kwalificatieprofielen en de nieuwe kwalificatiedossiers. Met deze ministeriële regeling
wordt het procesmanagement ook belast met een aantal taken betreffende de experimentele opleidingen, waaronder de beoordeling
en goedkeuring van aanvragen van instellingen en het rapporteren over het geheel van experimenten.
Artikel 2
Het is zaak dat instellingen tijdig voor aanvang van het studiejaar en zodanig dat de deelnemer zich een goed beeld kan vormen
van de inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens, de deelnemers informeren over het onderwijsprogramma en de examens.
Dat de deelnemer geen nadelige gevolgen van het experimentele karakter van de opleiding mag ondervinden houdt onder meer in
dat de deelnemer die terug moet naar een verwante opleiding waarvoor al eindtermen zijn vastgesteld, daarvan ook financieel
geen nadelige gevolgen mag ondervinden. De instelling moet hiervoor een regeling treffen. Verwante opleidingen zijn eindtermgerichte
opleidingen die opleiden tot hetzelfde of een vergelijkbaar beroep als waartoe de experimentele opleidingen opleiden.
Bij een beslissing om voor deelnemers van lopende experimenten het onderwijs en de examens te relateren aan een (recenter)
kwalificatiedossier, dient de onderwijsinstelling dit schriftelijk vast te leggen. Deze informatie is van belang voor de betrokkenen
zelf en voor de toezichthouder.
Artikel 3
Indien het belang van de deelnemer dit vergt, kan voor bekostigd onderwijs de bekostiging worden ingetrokken. In het geval
van een niet-bekostigde instelling (nbi) kan slechts worden bepaald, dat de de erkenning van de experimentele opleiding wordt
ingetrokken.
Artikel 4
Instellingen die voor een bepaald studiejaar goedkeuring hebben ontvangen een experimentele opleiding aan te bieden, hoeven
voor de studiejaren die volgen geen nieuwe aanvraag in te dienen voor desbetreffende opleiding.
Niet bekostigde instellingen (nbi’s) dienen de reguliere procedure te doorlopen voor diploma-erkenning als bedoeld in artikel
12.1a.2 van de WEB. De nbi moet een aanvraag voor een experimentele opleiding indienen bij het procesmanagement. Bij de aanvraag
voor een experiment moeten tevens gegevens verstrekt met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en gegevens waaruit
blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB.
Nadere informatie omtrent de wijze waarop een aanvraag moet worden ingediend, is gepubliceerd door het procesmanagement op
www.mbo2010.nl
Het adres van het Procesmanagement is:
Procesmanagement
Postbus 7001
6710 CB Ede
tel.nr: 0318-648565
Artikel 5
Op grond van artikel 12.1a.1 en 12.1a.2 van de WEB besluit de minister formeel op de aanvragen. Het nemen van een besluit
is echter in artikel 10 van deze regeling gemandateerd aan het procesmanagement. Een uitzondering daarop wordt gemaakt voor
de gevallen waarin een aanvraag is gedaan door nbi’s die nog niet beschikken over enige erkenning op grond van artikel 1.4.1
of artikel 12.1a.2 van de wet. Een positief oordeel van het procesmanagement is in die gevallen nog niet voldoende om om
te kunnen beslissen, want er moet ook geoordeeld worden over de te verwachten kwaliteit van het onderwijs aan de hand van
de stukken die de nbi daartoe heeft overgelegd. In deze gevallen neemt de minister dus een besluit, dat mede zal steunen op
het advies van het procesmanagement.
Artikel 5, tweede lid, onderdeel d
Bij inhoudelijke ontwikkelingsaspecten kan onder meer worden gedacht aan:
Artikel 5, tweede lid, onderdeel e
Het kan voorkomen, dat bepaalde instellingen minder dan 85% van het totaal bij de instelling ingeschreven aantal deelnemers
inschrijven in een experimentele opleiding. In dat geval kan het gemeenschappelijk procesmanagement besluiten aan andere instellingen
een hoger percentage dan 85% toe te kennen, zodat landelijk gezien wel (maximaal) 85% van het totaal aantal BVE-deelnemers
deelneemt aan een experimentele opleiding. Nadere informatie over de wijze waarop het procesmanagement deze verdeling organiseert
is te vinden op www.mbo2010.nl.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.