Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 17 december 2009, nr. JZ/LJ-2977004, houdende vaststelling van regels voor de rechtstreekse subsidiëring van het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen of pleegkinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten (Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan)

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op de artikelen 3, 5 en 7 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. minister:

    Minister voor Jeugd en Gezin;

    b. binnenschipper:

    schipper die met zijn gezin aan boord van een bedrijfsmatig voor de binnenvaart gebruikt schip woont, alsmede een aldaar met zijn gezin wonende en werkzame werknemer van een zodanige schipper of van een binnenvaartrederij;

    c. kermisexploitant:

    ondernemer die het kermisbedrijf uitoefent of een werknemer van een zodanige ondernemer, indien deze ten behoeve van zijn werkzaamheden gedurende ten minste vier maanden per jaar met zijn gezin een trekkend bestaan leidt;

    d. circusartiest:

    ondernemer die het circusbedrijf uitoefent of een werknemer van een zodanige ondernemer, indien deze ten behoeve van zijn werkzaamheden gedurende tenminste vier maanden per jaar met zijn gezin een trekkend bestaan leidt;

    e. kind:

    kind of pleegkind van een binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest;

    f. internaat:

    gebouw of een samenstel van gebouwen waarin kinderen huisvesting, verzorging en opvoeding wordt geboden of een gezinshuis;

    g. exploitant:

    Stichting van Protestants-christelijke en Rooms-katholieke opvoeding, verzorging en huisvesting van kinderen van ouders met een trekkend en/of varend bestaan ‘Meanderstichting’, Stichting Hervormde Internaten voor de Schippersjeugd, Stichting ‘Limena’, Vereniging Christelijk Internaat voor Schipperskinderen ‘De Merwede’ en Stichting ‘De Zuidwester’;

    h. pleeggezin:

    gezin van een ander dan de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest, waarin het kind van die binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest huisvesting, verzorging en opvoeding wordt geboden;

    i. bemiddeling:

    totstandbrenging en begeleiding van de huisvesting, verzorging en opvoeding van een kind in een pleeggezin;

    j. cliënt:
    • kind dat in een internaat of pleeggezin wordt gehuisvest, verzorgd en opgevoed of

    • binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest waarvan het kind een internaat of pleeggezin wordt gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    k. instellingssubsidie:

    instellingssubsidie als bedoeld in artikel 4.

  • 2. De minister kan voor de toepassing van deze regeling een persoon die in vergelijkbare omstandigheden verkeert, gelijk stellen met een binnenschipper, kermisexploitant of circusexploitant.

Artikel 2

Op de verstrekking van een instellingssubsidie zijn de bepalingen van deze regeling van toepassing en zijn daarnaast de artikelen 3, 4, 7, 8 en 46, alsmede hoofdstuk III van de Subsidieregeling VWS-subsidies van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de artikelen 30, derde lid, 32 en 35, onderdeel a, van de Subsidieregeling VWS-subsidies en artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3

Een instellingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een kind:

  • a. van een binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest die in Nederland woonachtig en binnenlands belastingplichtig is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • b. voor wie op grond van de Leerplichtwet 1969 een leerplicht of kwalificatieplicht geldt en die is ingeschreven op een school of instelling als bedoeld in die wet.

Paragraaf 2. Instellingssubsidie

Artikel 4

De minister kan aan een exploitant een instellingssubsidie verstrekken:

  • a. voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat of in een pleeggezin,

  • b. ten behoeve van de kwaliteit van de huisvesting, verzorging en opvoeding van de kinderen en

  • c. ten behoeve van het in samenwerking met andere exploitanten opvangen van de personele gevolgen van wijzigingen in de capaciteit voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat.

Artikel 5

  • 1. Bij de verlening van de instellingssubsidie wordt het bedrag van de instellingssubsidie ten behoeve van het kalenderjaar 2010 berekend met de formule ∑(A × B)n+∑(A × C)n+(D x E) – F, waarbij wordt verstaan onder de letter:

    • A: het aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in het internaat van de exploitant werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • B: indien de exploitant:

      • 1°. het internaat huurt: een bedrag van € 23.934,00;

      • 2°. eigenaar is van het internaat en in verband met een op of na 1 januari 2001 op het internaat gevestigde hypotheek rente- en aflossingskosten verschuldigd is: € 22.425,00 vermeerderd met een toeslag van € 5.675,00 voor de rente- en aflossingskosten;

      • 3°. eigenaar is van het internaat, doch niet of niet langer rente- en aflossingskosten verschuldigd is in verband met een daarop gevestigde hypotheek: € 22.425,00;

      • 4°. eigenaar is van het internaat, doch niet van de onroerende zaak waarop het internaat is gebouwd: € 22.544,00;

    • n. het aantal internaten van de exploitant;

    • C: een bedrag dat wordt berekend door € 1.300.000 te delen door het totaal aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in de internaten van de exploitanten werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • D: het aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, door bemiddeling van de exploitant in pleeggezinnen werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • E: een bedrag van € 5.410,00;

    • F. een door de minister goed te keuren raming van het totale bedrag aan ouderbijdragen, bedoeld in de artikelen 9 en 10.

  • 2. Indien een internaat bestaat uit een samenstel van gebouwen en deze gebouwen onder meer dan één categorie vallen, zoals omschreven in het eerste lid, letter B, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van het gebouw waarin het kind overnacht.

Paragraaf 3. Aanvraag

Artikel 6

Voor de aanvraag van een instellingssubsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 7

De aanvraag van een instellingssubsidie bevat een opgave van het aantal kinderen, genoemd in artikel 5, eerste lid onder de letters A en D. Deze opgave gaat vergezeld van een assurancerapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig een door de minister vastgesteld modelassurancerapport met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol.

Artikel 8

De aanvraag van een instellingssubsidie wordt ingediend voor 1 november van het kalenderjaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd.

Paragraaf 4. Subsidieverplichtingen

Artikel 9

  • 1. De exploitant komt schriftelijk met de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest overeen dat ten behoeve van de huisvesting, verzorging en opvoeding van diens kind in het internaat een ouderbijdrage is verschuldigd aan de exploitant.

  • 2. De ouderbijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het jaar 2010:

    • a. voor het eerste kind uit een gezin € 1.493,41, vermeerderd met 3% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 2.708,20;

    • b. voor het tweede en elk volgend kind uit een gezin € 995,44, vermeerderd met 1,5% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 1.602,81.

Artikel 10

  • 1. De exploitant komt schriftelijk met de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest overeen dat ten behoeve van de huisvesting, verzorging en opvoeding van diens kind in het pleeggezin een ouderbijdrage is verschuldigd aan de exploitant.

  • 2. De ouderbijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het jaar 2010:

    • a. voor het eerste kind uit een gezin € 1.493,41, vermeerderd met 1% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 1.898,35;

    • b. voor het tweede en elk volgend kind uit een gezin € 995,44, vermeerderd met 0,5% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 1.197,88.

Artikel 11

Het belastbare inkomen, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid, en 10, tweede lid, is het belastbare inkomen dat is vermeld op de belastingaanslag over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 12

De ouderbijdrage, bedoeld in de artikelen 9 en10, is verschuldigd naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat het kind gebruik maakt van de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of een pleeggezin.

Artikel 13

De exploitant int de ouderbijdrage, bedoeld in de artikelen 9 en 10.

Artikel 14

  • 1. De exploitant draagt er aantoonbaar zorg voor dat de huisvesting, verzorging en opvoeding van verantwoorde kwaliteit is en dat daartoe waarborgen worden getroffen die onder meer betrekking hebben op de medezeggenschap van zijn cliënten, op het behandelen van klachten van zijn cliënten, op de personele en materiële voorzieningen en op de systematische bewaking van de kwaliteit.

  • 2. Ter uitvoering van het eerste lid vergewist de exploitant zich ervan dat de personen die werkzaam zijn voor de huisvesting, verzorging en opvoeding in het bezit zijn van een voldoende recente verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 15

  • 1. De exploitant doet binnen dertien weken na afloop van het boekjaar verslag over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 14.

  • 2. Het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan overeenkomstig een door de minister vastgesteld model.

  • 3. De exploitant zendt het verslag aan de minister en in afschrift aan de Inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 47 van de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 16

Met het toezicht op de naleving van de artikelen 14 en 15 zijn belast de ambtenaren van de Inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 47 van de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 17

De exploitant vormt een egalisatiereserve. In afwijking van artikel 4:72, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht wordt het aan de egalisatiereserve toe te voegen dan wel te onttrekken bedrag berekend door het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende lasten te verminderen het totaal van de met gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, waaronder de verleende instellingssubsidie. Deze uitkomst wordt vervolgens toegerekend naar de onderlinge verhouding tussen de verleende instellingssubsidie en de begrote eigen bijdrage.

Artikel 18

  • 1. De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

  • 2. Het bedrag dat de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie voor de instelling verrichte activiteiten, is indien het activiteiten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan de som van het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de activiteiten in eigen beheer en het bedrag dat voortvloeiend uit de tussen de instelling en de desbetreffende organisatie afgesloten overeenkomst jaarlijks onder het beheer van de desbetreffende organisatie wordt gebracht.

  • 3. De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan de in het tweede lid bedoelde activiteiten, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 19

Indien bij de minister het vermoeden is gerezen dat artikel 18 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Artikel 20

Voor de aanvraag van de vaststelling van een instellingssubsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

  • 1. De aanvraag van een instellingssubsidie voor het kalenderjaar 2010, wordt, in afwijking van artikel 8 uiterlijk ingediend vóór 15 december 2009.

  • 2. In afwijking van artikel 6 wordt de aanvraag voor de subsidie voor 2010 ingediend overeenkomstig de Subsidieregeling schippersinternaten.

Artikel 22

De Subsidieregeling schippersinternaten vervalt met dien verstande dat die regeling van toepassing blijft ten aanzien van subsidies die op grond van die regeling zijn verstrekt.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

Algemeen

Bij publicatie van de Subsidieregeling schippersinternaten op 2 november 2006 (Stcrt. 214) is aangekondigd dat de rol van de Centrale Stichting van Internaten voor Schippers- en kermisjeugd (Censis) in 2008 zou worden heroverwogen. Deze heroverweging heeft erin geresulteerd dat de subsidiëring van Censis per 1 januari 2010 wordt beëindigd. Dat is het slot van een proces ter versterking van de autonomie van de uitvoerende instellingen voor de huisvesting, verzorging en opvoeding van de kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten. Voor een organisatie als Censis, die de werkzaamheden binnen deze sector coördineert en deels zelfs administreert, is dan geen plaats meer. Vanaf 2010 zijn de instellingen zelf volledig verantwoordelijk voor onder meer het plaatsingsbeleid, de administratie, het personeelsbeleid en, niet in de laatste plaats, het kwaliteitsbeleid. In het verlengde daarvan zal de ouderbijdrage door de instellingen op eigen titel worden geïnd.

De bovengeschetste wijziging betekent tevens dat Censis geen intermediaire rol meer speelt in de rijksbekostiging van de instellingen en van de opvang in pleeggezinnen. In plaats hiervan zullen de internaten rechtstreeks worden gesubsidieerd, ook voor de opvang in pleeggezinnen. Aan deze rechtstreekse subsidie worden verplichtingen gekoppeld met betrekking tot de kwaliteit van de opvang en het toezicht daarop. Voor het overige wordt de huidige wijze van bekostiging met een gelijkblijvend budget zoveel mogelijk gecontinueerd. Het doorvoeren van deze wijzigingen in de bestaande Subsidieregeling schippersinternaten zou leiden tot een onoverzichtelijke wijzigingsregeling. Daarom is er voor gekozen om de bestaande Subsidieregeling schippersinternaten in te trekken en een nieuwe regeling, met een andere citeertitel, vast te stellen: de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om tevens een aantal vereenvoudigingen aan te brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van de bijlagen.

Net als de Subsidieregeling schippersinternaten valt de onderhavige regeling onder de Kaderwet VWS-subsidies. Wederom is de Subsidieregeling VWS-subsidies zoveel als mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard.

Administratieve lasten

De wijziging heeft tot gevolg dat de administratieve lasten zichtbaar worden, omdat de feitelijke lasten verborgen waren in het proces tussen Censis en instelling. Deze lasten vloeien vanaf 2010 direct voort uit de regeling. Getracht is de administratieve lasten tot een minimum te beperken. De grotere nadruk op kwaliteit heeft geleid tot een extra rapportageverplichting. Die zal tot een minimum worden beperkt door te sturen op een kwaliteitssysteem en door bij het model voor de rapportageverplichting voor zover mogelijk alleen nieuwe informatie op te vragen. De toevoeging van de voormalige vergoeding voor Censis aan het kindbedrag voor de schippersinternaten compenseert de administratieve lasten volledig.

De gevolgen voor de administratieve lasten van de onderhavige regeling zijn voor het bedrijfsleven (instellingen) verwaarloosbaar. De gevolgen voor burgers zijn nihil.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De subsidie is bestemd voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten in internaten en pleeggezinnen. Deze begrippen worden in artikel 1 gedefinieerd. Voorts zijn in deze bepaling de instellingen benoemd waaraan de subsidie wordt verstrekt. Dit zijn de exploitanten die tot nu toe via Censis door het rijk bekostigd werden. Nieuw is, dat de exploitanten door bemiddeling ook voorzien in pleegopvang. In verband met de subsidieverplichtingen ten aanzien van kwaliteit en medezeggenschap is voorts het begrip cliënt gedefinieerd.

Artikel 3

De subsidie is bestemd voor kinderen die conform de leerplicht en kwalificatieplicht daadwerkelijk onderwijs genieten, maar waarvan de ouders – hoewel woonachtig in Nederland – niet voortdurend kunnen voorzien in de huisvesting, verzorging en opvoeding vanwege het verrichten van werkzaamheden waarvoor zij binnenlands belastingplichtig zijn.

Artikel 4

De subsidie wordt verstrekt ten behoeve van internaten en pleeggezinnen. Waar nodig zal in de overige bepalingen van deze regeling onderscheid gemaakt worden tussen deze twee vormen van opvang. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ouderbijdragen en de wijze waarop het bedrag van de subsidie wordt berekend.

Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat hier sprake is van een discretionaire bevoegdheid. Er bestaat dan ook de vrijheid om een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen indien de voorgestelde activiteiten niet passen binnen het beleid. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de benodigde opvangcapaciteit. In de afgelopen jaren is het aantal kinderen dat wordt opgevangen gestaag teruggelopen. Het ligt dan ook niet in de rede nieuw te realiseren opvangcapaciteit te gaan subsidiëren. Er dient zelfs rekening gehouden te worden met het staken van de subsidiëring van opvangcapaciteit die structureel onderbezet is.

Gezien het teruglopend aantal kinderen in internaten, is in het subsidiebedrag een component opgenomen om in samenwerking met andere exploitanten de personele gevolgen van wijzigingen in de capaciteit voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat op te vangen. Hiervoor is in 2010 in totaal € 1,3 mln beschikbaar. Dit budget daalt geleidelijk tot € 1 mln in 2013. Vanaf 2013 wordt dit een budget van € 1 mln structureel per jaar.

Artikel 5

Het bedrag van de te verlenen subsidie bestaat uit een aantal componenten:

  • een normbedrag voor elk kind in elk internaat van de exploitant: ∑(A × B)n;

  • een normbedrag voor elk kind waarvoor de exploitant bemiddelt in de pleegopvang: (D × E);

Op het bedrag van de te verlenen subsidie wordt in mindering gebracht:

  • een op basis van een raming te bepalen bedrag aan ouderbijdragen: F.

De hoogte van deze normbedragen voor opvang in internaten is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de exploitant het internaat huurt of in eigendom heeft en, in het laatste geval, welk type financieringslasten op de exploitant rust.

In de normbedragen zijn tevens de kosten begrepen voor administratieve afhandeling en pedagogische begeleiding meegenomen, waarvoor voorheen Censis werd gesubsidieerd.

De peildatum voor het aantal kinderen dat in internaten en pleeggezinnen wordt opgevangen, is 15 september van het voorafgaande jaar. Voor dat aantal kinderen dient de exploitant de personele en materiële voorzieningen te treffen ten behoeve van de huisvesting, verzorging en opvoeding. Omdat begin september het nieuwe schooljaar start, is halverwege september ook duidelijk om hoeveel kinderen het daadwerkelijk gaat.

Daarnaast geldt een normbedrag voor elk kind in elk internaat van de exploitant: ∑(A × C)n. Dit normbedrag is bestemd om in samenwerking met andere exploitanten de personele gevolgen van wijzigingen in de capaciteit voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat op te vangen, naast doelen die passen binnen deze regeling als geheel. Omdat het een vast bedrag per jaar betreft, wordt deze verdeeld over het totaal aantal kinderen in internaten.

In de aanvraag dient een realistische raming te worden opgenomen van de ouderbijdragen. Die raming zal aantoonbaar gebaseerd moeten zijn op ervaringsgegevens en eventueel concrete verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de inkomensposities van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten of omtrent het gebruik van de opvang.

Artikelen 6 tot en met 8

Het formulier voor het indienen van een aanvraag van de subsidie wordt gepubliceerd op de website van het ministerie voor Jeugd en Gezin.

De verlening van de subsidie is gebaseerd op het aantal kinderen in internaten en pleeggezinnen op 15 september van het voorafgaande jaar. Teneinde zekerheid te verkrijgen over de juistheid van het opgegeven aantal kinderen, wordt bij de aanvraag een assurancerapport van de accountant verlangd. Het model voor dat assurancerapport en het bijbehorende accountantsprotocol worden gepubliceerd op de website van het ministerie voor Jeugd en Gezin.

Gelet op de peildatum van 15 september en het vereiste assurancerapport, is de termijn voor het indienen van aanvragen gesteld op 1 november. Om deze reden is artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht buiten werking gelaten (zie artikel 2).

Artikelen 9 tot en met 13

De ouders of wettelijk vertegenwoordigers van een kind dat in een pleeggezin of in een internaat wordt gehuisvest, verzorgd en opgevoed blijven ook onder de nieuwe subsidieregeling een ouderbijdrage verschuldigd. De wijze waarop de ouderbijdrage wordt berekend, is niet veranderd. Wel is nu de exploitant verantwoordelijk voor de inning van deze bijdragen.

Artikelen 14 tot en met 16

In 2008 heeft de Inspectie Jeugdzorg geconcludeerd dat de kwaliteit van de opvang in internaten en pleeggezinnen voldoende is, maar dat de systematische benadering van de kwaliteit versterking behoeft. Aan de subsidie wordt dan ook uitdrukkelijk de verplichting verbonden dat de exploitanten niet alleen zorgen voor opvang van verantwoorde kwaliteit, maar ook voorzien in de waarborgen voor de kwaliteit.

Met ‘verantwoorde kwaliteit' wordt bedoeld dat de huisvesting, verzorging en opvoeding van kinderen van een goed niveau is, dat deze doeltreffend en doelmatig is en tevens gericht op de cliënt. Het begrip ‘verantwoorde kwaliteit’ is verwant aan de omschrijving van kwaliteit ingevolge de Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet op de Jeugdzorg en de Wet kinderopvang. De exploitant dient de opvang op zodanige wijze te verzorgen, dat zijn instelling zowel kwalitatief als kwantitatief van voldoende personeel en materieel is voorzien. Verder dient hij zorg te dragen voor een goede verantwoordelijkheidstoedeling. Eén en ander moet redelijkerwijs leiden tot verantwoorde zorg. Hieronder wordt vanzelfsprekend ook de veiligheid van de kinderen verstaan, zowel de fysieke veiligheid als het gevoel van veiligheid en geborgenheid. Verder zijn de medezeggenschap en een klachtprocedure belangrijke onderdelen van de kwaliteit van de opvang.

Met systematische bewaking van de kwaliteit wordt mede beheersing en verbetering van het beleid bedoeld. Van de exploitant wordt verwacht dat hij op systematische wijze gegevens betreffende de kwaliteit van de dienstverlening verzamelt en registreert, dat hij deze gegevens op systematische wijze toetst en vervolgens op basis van de uitkomst daarvan zonodig veranderingen doorvoert.

Het is gebruikelijk om dat degenen die met de kinderen werken, in bezit dienen te zijn van een voldoende recente verklaring omtrent het gedrag. Dit wordt nu ook expliciet voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten in internaten en pleeggezinnen. Omdat dit een nieuwe subsidieverplichting is, mag de exploitant het inwinnen van de verklaringen omtrent het gedrag gefaseerd invoeren. In 2010 wordt in ieder geval verwacht dat nieuwe medewerkers bij indiensttreding een dergelijke verklaring overleggen en dat bij het vermoeden dat een medewerker niet meer aan de eisen voldoet, ook een verklaring aangevraagd wordt. Vanaf het voorjaar van 2010 mag worden verwacht dat de exploitant voor alle betrokken medewerkers een voldoende recente verklaring omtrent gedrag heeft.

De exploitant zal zich ook moeten verantwoorden over de kwaliteit. Als aanvulling op de financiële verslaglegging moeten de exploitanten verslag doen van het kwaliteitsniveau van de opvang en van het kwaliteitsbeleid. Een model voor het verslag is verkrijgbaar bij het ministerie voor Jeugd en Gezin. Voorts zal de Inspectie jeugdzorg toezicht houden op de naleving van de subsidieverplichtingen ten aanzien van de kwaliteit.

Artikel 17

De exploitant dient een egalisatiereserve te vormen. De regeling bevat hiervoor een afzonderlijke bepaling en artikel 30, derde lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies is buiten toepassing gelaten (artikel 2). Dat is gedaan om boven elke twijfel te verheffen dat geen sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies waarvoor ingevolge artikel 30, derde lid, van die regeling bij wijze van uitzondering geen egalisatiereserve hoeft te worden gevormd. De egalisatiereserve mag niet negatief zijn.

Eventuele verrekening van overschotten na lasten/baten verrekening inzake subsidiecomponent C vindt pas dan plaats na overleg met de exploitant in verband met de sectorbrede aanwending van deze gelden ten behoeve van de door exploitant van het ministerie overgenomen verantwoordelijkheid voor de wachtgelden.

Artikel 18

Artikel 18 regelt de relatie met zogenoemde steunstichtingen. Op zich is daartegen geen bezwaar. Wel is het bezwaarlijk indien op deze wijze subsidiegelden aan de controle te onttrekken of de subsidiebehoefte te verhogen. Daarom is bepaald dat de exploitanten zich in hun relatie met een dergelijke steunstichting – hierbij kan gedacht worden aan de Stichting Censis – zich gedragen zoals een doelmatig en efficiënt opererende subsidieontvanger zich gedraagt tegenover derden: De exploitanten betalen voor de verrichte activiteiten niet meer dan nodig is. Volledigheidshalve merk ik op dat met het begrip ‘kostendekkend’ niet uitsluitend gedoeld wordt op de extra variabele kosten die het verlenen van die diensten meebrengt, maar ook om een redelijk deel van de overheadkosten; het moet gaan om een reële kostprijsberekening. De exploitant wordt middels dit artikel tevens in staat gesteld om bij te dragen aan een sectorfonds dat is ondergebracht bij een steunstichting middels afdracht van de subsidiecomponent C aan zo’n steunstichting. Vaststelling of een steunstichting een reële kostprijs rekent voor diensten in het kader van het sectorfonds mag over meerdere jaren worden bepaald om de steunstichting de gelegenheid te geven in het kader van het sectorfonds voorzieningen te treffen voor toekomstige verplichtingen. Bij de verantwoording over de besteding van de subsidie zal van de instellingen expliciet om verantwoordingsinformatie worden gevraagd over de bedragen bedoeld in dit artikel.

Artikel 19

In dit artikel is een specifieke informatieplicht opgenomen met het oog op de steunstichtingen. Om artikel 18 te controleren, is in beginsel de medewerking van de steunstichting nodig. Omdat het niet gaat om een door mij gesubsidieerde instelling, kan de medewerking alleen via de exploitanten met wie de subsidierelatie bestaat, worden verkregen.

Het is aan het bestuur van de exploitant om de inspanningsverplichting te leveren; dat kan eenvoudig door een daartoe strekkende bepaling in de overeenkomst tussen de steunstichting en de exploitant op te nemen. Het ministerie zal hierop toezien.

Artikel 21

In verband met de datum van publicatie van deze regeling is voor de indiening van een subsidieaanvraag voor het jaar 2010 in afwijking van de reguliere indieningsdatum 15 december 2009 als uiterste datum opgenomen. Om diezelfde reden is bepaald dat de aanvraag voor de subsidie voor 2010 nog conform de ‘oude’ regeling mag worden ingediend. Dit houdt in dat de instellingen voor 2010 op dezelfde wijze bij het ministerie de aanvraag kunnen indienen als zij gewend waren dit in het verleden bij Censis te doen. Bij de verlening zal zowel informatie van de instellingen als van Censis worden betrokken.

Artikel 22

De Subsidieregeling schippersinternaten wordt vervangen door de onderhavige regeling, maar blijft wel van toepassing op de afhandeling van de subsidies die aan Censis zijn verstrekt.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

Naar boven