Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2009, nr. WJZ/2009/172645 (2691), houdende wijziging van de Regeling kinderopvang in verband met de Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang en houdende wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang in verband met een technische wijziging

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 56, zesde lid, en 90a, negende lid, van de Wet kinderopvang, de artikelen 2, eerste lid, onder d, en 4 van de Wet overige OCW-subsidies, en de artikelen 3, eerste lid, en 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel e onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

B

Paragraaf 4 komt te luiden:

Paragraaf 4. Nadere regels met betrekking tot deskundigheidseisen gastouders

Artikel 10. Beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden de volgende beroepsopleidingen als beroepsopleiding (als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,) aangewezen:

  • a. Helpende Zorg en Welzijn 2,

  • b. Helpende welzijn 2,

  • c. Helpende breed 2, of

  • d. Helpende sociaal agogisch werk 2.

Artikel 10a. Beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden de volgende beroepsopleidingen als beroepsopleiding (als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,) aangewezen:

  • a. Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW-3),

  • b. Sociaal Pedagogisch Werker 4 (SPW4) ,

  • c. Pedagogisch Werker niveau 3,

  • d. Pedagogisch Werker 3 Kinderopvang,

  • e. Pedagogisch Werker niveau 4,

  • f. Pedagogisch Werker 4 Kinderopvang,

  • g. Onderwijsassistent,

  • h. Onderwijsassistent PO/SO (primair onderwijs/speciaal onderwijs),

  • i. Sociaal-Cultureel Werker (SCW),

  • j. Sport- en bewegingsleider,

  • k. Sport en bewegingscoördinator,

  • l. Sport en Bewegen,

  • m. A-Verpleegkundige,

  • n. Activiteitenbegeleiding (AB),

  • o. Activiteitenbegeleider (AB),

  • p. Agogisch Werk (AW),

  • q. akte hoofdleidster kleuteronderwijs,

  • r. akte Kleuterleidster A,

  • s. akte Kleuterleidster B,

  • t. Arbeidstherapie (AT),

  • u. B-Verpleegkundige,

  • v. Cultureel werk (CW),

  • w. Extramurale gezondheidszorg (EMGZ),

  • x. Inrichtingswerk (IW),

  • y. Kinderbescherming A,

  • z. Kinderbescherming B,

  • aa. Kinderverzorging en Opvoeding,

  • bb. Kinderverzorging/Jeugdverzorging (KV/JV),

  • cc. Kinderverzorgster (KV),

  • dd. Kinderverzorgster van de centraleraad voor de kinderuitzending,

  • ee. Kultureel werk (KW),

  • ff. Leidster Kindercentra van de OVDB,

  • gg. Residentieel Werk (RW),

  • hh. Sociaal Dienstverlener (SD),

  • ii. Sociale Arbeid (SA of SA2),

  • jj. Sociale Dienstverlening (SD, SA of SA1),

  • kk. Vakopleiding Leidster kindercentra (conform de WEB),

  • ll. Verdere Scholing in Dienstverband (VSID) richting kinderdagverblijven,

  • mm. Verpleegkunde,

  • nn. Verpleegkundige,

  • oo. Verpleging (VP),

  • pp. Verzorgende,

  • qq. Verzorgende beroepen (VZ),

  • rr. Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG),

  • ss. Verzorging (VZ), of

  • tt. Z-Verpleegkundige.

Artikel 10b. Opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden de volgende opleidingen als opleiding (als bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,) aangewezen:

  • a. Leraar basisonderwijs (aan Hogeschool, PABO of IPABO),

  • b. Pedagogiek (HBO-bachelor),

  • c. Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH),

  • d. Culturele en Maatschappelijke vorming (CMV),

  • e. Leraar lichamelijke oefening (ALO),

  • f. Kunstzinnig vormende opleiding op HBO-niveau (docentenrichting binnen kunstonderwijs of kunstzinnige richting binnen lerarenopleiding),

  • g. Akte Lager onderwijs zonder hoofdakte (oude kweekschoolopleiding),

  • h. Applicatiecursus leraar basisonderwijs (als vervolg op en in combinatie met kleuterakte A/B),

  • i. Creatieve therapie (waaronder Mikojel),

  • j. Cultureel Werk (CW),

  • k. docent Dans,

  • l. docent Drama,

  • m. Educatieve therapie (Mikojel),

  • n. Inrichtingswerk (IW),

  • o. Jeugdhulpverlening,

  • p. Kunstzinnige therapie,

  • q. Lerarenopleiding Omgangskunde,

  • r. Lerarenopleiding Verzorging/Gezondheidskunde,

  • s. Lerarenopleiding Verzorging/Huishoudkunde,

  • t. Maatschappelijk Werk (MW),

  • u. Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD),

  • v. NXX (volgens de Wet op het voortgezet onderwijs),

  • w. Pedagogiek MO-A of kandidaatsexamen Pedagogiek,

  • x. Pedagogische Academie, of

  • y. Verpleegkunde.

Artikel 10c. Bewijsstukken van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen

Voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden de volgende bewijsstukken aangewezen:

  • a. Geregistreerd certificaat Eerste Hulp aan kinderen van het Oranje Kruis,

  • b. geregistreerd certificaat Spoedeisende Hulpverlening bij Slachtoffers (SEHSO) van NedCert, of

  • c. een door de minister aan te wijzen certificaat dat aan vergelijkbare eisen voldoet.

C

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘en tweede volzin, onder c,’ vervangen door: en tweede volzin, onder a, b, c of d, e, f of g.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘en tweede volzin, onder c,’ vervangen door: en tweede volzin, onder c, d, e, f of g.

3. In het derde lid vervalt ‘en, ’ in onderdeel c , en wordt onderdeel d vervangen door vier nieuwe onderdelen, luidend:

  • d. bankafschriften waaruit de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau blijken,

  • e. bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken,

  • f. een jaaroverzicht per voorziening voor gastouderopvang, met vermelding van het unieke registratienummer, de naam en de geboortedatum van de gastouder, met daarin:

    • het door het gastouderbureau aan voorziening voor gastouderopvang betaalde bedrag per jaar,

    • het door het gastouderbureau aan de voorziening voor gastouderopvang betaalde bedrag per kind per jaar, het aantal uren afgenomen opvang per kind per jaar, de gemiddelde uurprijs per kind per jaar, en

    • de naam van de ouders die van de voorziening voor gastouderopvang gebruik maken onder vermelding van het burgerservicenummer van deze ouders,

  • g. een jaaroverzicht per ouder, met vermelding van de naam, het burgerservicenummer en de geboortedatum van de ouder, met daarin:

    • het aan het gastouderbureau over dat jaar te betalen bedrag per kind,

    • opgave van aantal uren per jaar dat per kind is afgenomen en de gemiddelde uurprijs per kind,

    • de voorzieningen voor gastouderopvang waar de vraagouder gebruik van maakt onder vermelding van het unieke registratienummer van deze gastouders.

D

Na paragraaf 5 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 5a. Bepalingen voor gastouderbureaus

Artikel 11a. Uitzondering op de kassiersfunctie

Een houder van een gastouderbureau geleidt de betalingen van ouders aan gastouders niet door zolang de uitlooptermijn, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet van toepassing is. Binnen deze uitlooptermijn vinden er geen contante betalingen plaats tussen ouder en gastouder.

Artikel 11b. Kostenoverzicht

In de schriftelijke overeenkomst, bedoel in artikel 52 van de wet, geeft het gastouderbureau de ouder inzicht in de uitvoeringskosten en de kosten van gastouderopvang.

Artikel 11c. Schriftelijke in kennis stelling

Het gastouderbureau stelt de ouders schriftelijk in kennis van de mededelingen op grond van artikel 90a, tweede, derde en zevende lid, van de wet.

Artikel 11d. Niet verschuldigde uitvoeringskosten

Het gastouderbureau brengt in kalenderjaar 2010 op basis van artikel 90a, achtste lid, geen uitvoeringskosten in rekening bij de ouder indien de gastouder niet uiterlijk op 31 december 2010 in het register kinderopvang is ingeschreven.

Artikel 11e. Uniek registratienummer

In de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de wet, wordt het unieke registratienummer van de gastouder opgenomen.

ARTIKEL II

In het tiende en elfde lid van artikel 4 van de Subsidieregeling kinderopvang wordt ‘artikel 5, eerste lid’ telkens vervangen door: artikel 5a, eerste lid.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

De onderhavige regeling tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang bevat een viertal wijzigingen:

  • 1. wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang,

  • 2. nadere regels met betrekking tot deskundigheidseisen gastouders,

  • 3. wijzigingen in verband met tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, en

  • 4. een technische wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang.

Deze wijzigingen, met uitzondering van punt 4, houden verband met de Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345).

§ 2. Wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang

In verband met de herziening van het stelsel van gastouderopvang in de Wet kinderopvang is het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang ingetrokken. Dat is geregeld in het Besluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang alsmede tot intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang. In de Regeling Wet kinderopvang kunnen de regels met betrekking tot innovatieve kinderopvang daarom vervallen.

§ 3. Nadere regels met betrekking tot deskundigheidseisen gastouders

a. Beroepsopleidingen conform de WEB en opleidingen conform de WHOO

De aangewezen bewijsstukken zijn na overleg met de branchepartijen in de kinderopvang (MOgroep, de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang en BOinK) opgenomen in de regeling. Daarbij zijn de diploma’s die gelden voor pedagogisch medewerkers in de kinderopvang uit het Functieboek CAO Kinderopvang 2009-2010 als uitgangspunt genomen. De diploma’s op mbo-3 en -4 niveau betreffen ook voormalige beroepsopleidingen binnen middelbaar dienstverlenend gezondheids onderwijs (MDGO), middelbaar huishoud- en nijverheidsonderwijs (MHNO), middelbaar sociaal pedagogisch onderwijs (MSPO) en leerlingwezen. Dit betreft diploma’s die nu niet meer worden uitgereikt.

b. Eerste hulp aan kinderen

De aangewezen bewijsstukken zijn na overleg met de branchepartijen, MOgroep, de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang en BOinK, opgenomen in de regeling. Vertrekpunt voor de ministeriële regeling is het convenant kwaliteit kinderopvang geweest (van 12 december 2007 en meer recent van 3 juni 2009), waarin staat dat gastouders in het bezit moeten zijn van een ehbo certificaat volgens de eindtermen van het Oranje Kruis. Sinds 2 april 2008 geldt deze eis. Daarom is ervoor gekozen om dit certificaat ook als eerste daadwerkelijk aan te wijzen in onderhavige regeling. Andere certificaten van certificerende instellingen, die minimaal gelijkwaardig zijn qua inhoud en waarborging van de kwaliteit, kunnen na beoordeling door OCW worden toegevoegd aan de regeling. Dit is het geval bij het certificaat Spoedeisende Hulpverlening bij Slachtoffers van NedCert. De minister van OCW kan, al dan niet na het raadplegen van externe deskundigen, ook andere organisaties aanwijzen van wie een diploma eerste hulp zal worden geaccepteerd. Om zich te kwalificeren zal een dergelijke organisatie wel een naar inhoud en procedure met de eerdergenoemde instanties vergelijkbare diensten moeten leveren. Dat houdt ten minste het volgende in:

  • * Zelf geen cursussen verzorgen of aanbieden waarvoor het certificaat wordt afgegeven (iedere aanbieder of instructeur kan dus zelf cursussen verzorgen en aanbieden, maar de examinering van de cursisten dient via de certificerende instelling te verlopen);

  • * Zelf het certificaat afgeven;

  • * Zelf toezien op de kwaliteit van het examen voor het certificaat;

  • * Zelf de certificaten registreren in een register.

Een certificerende instelling dient aan te tonen dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Geregistreerd certificaat

Een gastouder moet in het bezit zijn van een geregistreerd certificaat. Dit is een certificaat met een registratienummer en een vervaldatum. Een certificaat met een verlopen vervaldatum is dus niet geldig. Het certificaat dient opgenomen te zijn in het register dat beheerd wordt door de organisatie die het certificaat uitgeeft. Registratie garandeert de geldigheid van het certificaat, dat wil zeggen dat de gastouder tijdig en met succes een herhalingstoets heeft afgelegd. Het certificaat wordt uitsluitend afgegeven door de certificerende instelling.

Het gastouderbureau en de gastouder moeten zich ervan vergewissen of het certificaat wordt afgegeven door de certificerende instelling, niet zijnde het opleidingsinstituut, en of het examen wordt afgenomen conform de geldende eisen van de certificerende instelling.

§ 4. Wijzigingen in verband met tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik

Mede uit onderzoek van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst (SIOD) blijkt dat gastouderopvang, in de vorm zoals op 1 januari 2005 met de Wet kinderopvang werd ingevoerd, gevoelig is voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)(Rapport Gastouderopvang en kinderopvangtoeslag, risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Den Haag september 2008). In de Wet kinderopvang, zoals deze per 1 januari 2010 luidt, wordt in het artikel 56 de mogelijkheid geboden om bij regeling maatregelen te nemen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Met de onderhavige wijziging van de Regeling Wet kinderopvang wordt hier nadere invulling aan gegeven.

a. Kassiersfunctie gastouderbureau

In artikel 49, derde lid, van de Wet kinderopvang is geregeld dat betalingen in de gastouderopvang via het gastouderbureau dienen te lopen. Dat wil zeggen dat het betalingsverkeer vanaf 1 januari 2010 niet meer rechtstreeks tussen ouders en gastouders mag verlopen.

In artikel 3:5 van de Wet financieel toezicht (Wft) is het verbod opgenomen om bedrijfsmatig buiten besloten kring, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Onder 'al dan niet op termijn opvorderbare gelden' worden alle gelden verstaan die op enig moment terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald en op welke wijze de eventuele vergoeding moet worden berekend. Het verbod bedoelt te voorkomen dat instellingen of personen die geen bank zijn gelden van het publiek aantrekken of ter beschikking hebben of verkrijgen, zonder dat bij deze instellingen of personen voldoende financiële waarborgen aanwezig zijn om te zorgen dat op een verantwoorde manier met deze gelden wordt omgegaan en het geld op elk moment weer kan worden terugbetaald. Het gastouderbureau dient met betrekking tot de gelden die zij ter beschikking heeft aan de Wft te voldoen. Dat houdt in dat een gastouderbureau een vergunning van De Nederlandse Bank (DNB) nodig heeft. Er is echter geen sprake van opvorderbare gelden indien de door te betalen gelden niet langer dan technisch en organisatorisch noodzakelijk bij de 'doorbetaler', in casu het gastouderbureau, uitstaan. Dit is het geval indien de overdrachtstijd vanaf het moment dat het door de verzender wordt afgegeven totdat het door de ontvanger wordt ontvangen maximaal vijf kalenderdagen beslaat. Dat betekent dat gelden die de ouder aan het gastouderbureau betaalt ter doorbetaling aan de gastouder binnen vijf kalenderdagen van de bankrekening van de ouder op de bankrekening van de gastouder moeten staan om te voorkomen dat het gastouderbureau in strijd met artikel 3:5 Wft opvorderbaar geld van de gastouder aantrekt. DNB is belast met het toezicht op de naleving van deze norm.

In artikel 11a wordt de uitzondering op de kassiersfunctie van het gastouderbureau nader geregeld. Op basis van artikel 5 van de Wet kinderopvang dient een ouder om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag de gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau plaats te laten vinden. Wanneer het gastouderbureau uit het register kinderopvang wordt verwijderd mag het gastouderbureau niet meer de kassiersfunctie vervullen en gastouder en ouder moeten zich bij een nieuw gastouderbureau aansluiten. Op basis van artikel 10, vierde lid, van het Besluit registratie kinderopvang hebben zij daarvoor 3 maanden (dan wel tenminste tot 1 januari 2011). Gedurende deze termijn dienen ouders de gastouder rechtstreeks te betalen. Ook binnen deze uitlooptermijn mogen er geen contante betalingen plaatsvinden tussen ouder en gastouder.

b. Transparantie betalingsverkeer

In het nieuwe stelsel van gastouderopvang zal het gastouderbureau de kassiersfunctie vervullen. Dat betekent dat de betalingen tussen ouder en gastouder voortaan via het gastouderbureau lopen. In deze regeling worden de eisen aan de administratie daarom verder aangevuld.

In de administratie van het gastouderbureau moeten de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder inzichtelijk zijn. Het gastouderbureau is per 1 januari 2010 verplicht om bankafschriften waaruit de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken te administreren. De GGD kan dit controleren door de overeenkomst tussen gastouderbureau en ouder respectievelijk tussen gastouderbureau en gastouder en bankafschriften waaruit de betalingen blijken naast elkaar te leggen. De eis dat het gastouderbureau bankafschriften moet kunnen overleggen betekent ook dat de ouder geen contante betalingen meer mag doen aan het gastouderbureau en dat het gastouderbureau geen contante betalingen meer mag doen aan de gastouder.

Om te waarborgen dat er op de makt voor gastouderopvang transparantie blijft bestaan, waardoor ouders een goede afweging kunnen maken in hun keuze voor een gastouderbureau, wordt in artikel 11b geregeld dat het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomst met de ouder duidelijk laat zien welk deel van het te betalen bedrag naar het gastouderbureau gaat (uitvoeringskosten) en welk deel van het te betalen bedrag naar de gastouder gaat (kosten van gastouderopvang). Deze eis is in het toetsingskader van de GGD opgenomen.

De kosten van gastouderopvang zijn de kosten die de gastouder maakt voor de opvang van kinderen. Uitvoeringskosten zijn alle kosten die door een gastouderbureau in rekening worden gebracht bij de ouder of de gastouder, niet zijnde de kosten van gastouderopvang. Voor de ouder moet duidelijk zijn welk bedrag bij de gastouder en welk bedrag bij het gastouderbureau terecht komt. De verschillende bedragen moeten met elkaar vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat de tijdseenheden waarin het gastouderbureau uitvoeringskosten en de kosten van gastouderopvang presenteert gelijk moeten zijn. Dus bijvoorbeeld per uur, per dagdeel of per maand.

c. Administratie gastouderbureau

In artikel 11 wordt geregeld dat de administratie van het gastouderbureau een jaaroverzicht per gastouder en per ouder dient te bevatten. Uit het jaaroverzicht per gastouder moeten de totale inkomsten van de gastouder blijken, alsmede het aantal uren opvang en de kosten per kind. Op basis van dit overzicht kan de Belastingdienst vaststellen of de gastouder een juiste aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan. Uit het jaaroverzicht per ouder moet het aantal uren opvang en het betaalde bedrag per kind blijken. Dit biedt de Belastingdienst/Toeslagen de gelegenheid om het aantal afgenomen uren opvang en de betaalde prijs, af te zetten tegen de gedeclareerde kinderopvangtoeslag, om vast te stellen of de kinderopvangtoeslag rechtmatig is uitbetaald.

Zowel GGD als Belastingdienst hebben de bevoegdheid om bankafschriften en jaaroverzichten bij het gastouderbureau op te vragen. In de praktijk zal de GGD toetsen of er betalingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen een intensievere controle uitvoeren en de jaaroverzichten opvragen. Ongeacht het oordeel van de GGD over de administratie van het gastouderbureau behoudt de Belastingdienst/Toeslagen het recht zich een eigen oordeel over de administratie te vormen. Op het moment dat de administratie van het gastouderbureau niet aan eisen van artikel 56 van de Wet kinderopvang voldoet kan de gemeente handhaven. Dit artikel heeft namelijk ook betrekking op de administratie van een gastouderbureau. Is de administratie niet op orde dan kan de gemeente passend handhaven.

d. Schriftelijkheidsvereiste

In het kader van transparantie dient het gastouderbureau de ouders op grond van artikel 11c schriftelijk in kennis te stellen van:

  • de beoordeling of de gastouderopvang naar verwachting voor 1 september 2010 redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 van de wet,

  • zijn oordeel over de verwachtingen met betrekking tot het tijdig kunnen voldoen aan de bepalingen in paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 van de wet door de gastouder, en

  • het vermoeden dat de inspanningen van de gastouder om te voldoen aan de kwaliteitseisen tekortschieten.

§ 5. Administratieve lasten

Gastouderbureaus krijgen een aantal extra administratieve verplichtingen. Het betreft het verzorgen van het kassiersfunctie, het administreren van het betalingsverkeer en het opstellen van jaaroverzichten per gastouder en ouder. In het kader van de recente wijziging van de Wet kinderopvang in verband met de herziening van het stelsel van gastouderopvang is een berekening gemaakt van de extra administratieve lasten die met de genoemde verplichtingen gepaard gaan. Bij invoering gaat het om een eenmalige extra administratieve belasting voor gastouderbureaus van ca € 88.000,–, terwijl de structurele jaarlijkse extra belasting uitkomt op ca € 300.000,–. Tegenover deze lastenverzwaring voor gastouders staat lastenverlichting voor ouders. Ouders die gebruik maken van gastouderopvang zullen in de toekomst nog slechts met één partij een contract hoeven te tekenen en aan één partij betalingen moeten verrichten. In een aantal gevallen hebben ouders nu een contract en een financiële relatie met twee partijen: de gastouderbureaus en de gastouders. Dit betekent een vermindering van tijdsbesteding door deze ouders. Onder de strikte definitie van administratieve lasten (handelingen die voortkomen uit wettelijke verplichtingen) is hier geen sprake van een daling omdat de huidige situatie niet wettelijk voorgeschreven wordt. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft destijds besloten op basis van de geringe omvang van de administratieve lasten af te zien van toetsing van het wetsvoorstel. Daarom is deze regeling niet nogmaals voorgelegd aan Actal.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B (artikel 10c)

Voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden als bewijsstukken aangewezen diploma’s, welke opleiden tot een inhoudelijk niveau en welke worden uitgegeven door een certificerende instelling die aan de eerder in deze toelichting beschreven kwaliteitseisen voldoet. Naast de in artikel 10c reeds genoemde organisaties kan de minister nieuwe aanwijzen; de regeling zal dan op dit punt worden aangepast.

Artikel I, onderdelen A, C en D

Deze artikelen bevatten wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang. Door de wijzigingsopdrachten in de onderdelen A, C en D zijn de volgende bepalingen vervallen: artikel 1, onderdeel e, artikel 5, tweede lid, tweede volzin en artikel 11, derde lid, onderdeel d.

Artikel I, onderdeel C ( artikel 11)

In artikel 11 wordt een aantal wijzigingen aangebracht in verband met de kassiersfunctie van het gastouderbureau. Het gastouderbureau dient bankafschriften waaruit de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken en een jaaroverzicht per gastouder en een jaaroverzicht per ouder bij te houden. De eis dat het gastouderbureau bankafschriften moet kunnen overleggen betekent ook dat het gastouderbureau geen contante betalingen meer mag doen aan de gastouder. Zowel GGD als Belastingdienst hebben de bevoegdheid om bankafschriften en jaaroverzichten bij het gastouderbureau op te vragen.

Artikel I, onderdeel C (Paragraaf 4)

In de nieuwe paragraaf 4 worden nadere regels gesteld met betrekking tot de deskundigheidseisen van gastouders. De grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 3, eerste lid, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang. Hierna wordt nader ingegaan op de inhoud van de verschillende artikelen in paragraaf 4. Verder wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting onder paragraaf 4. In artikel 10 worden de beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aangewezen voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang. Met het overleggen van een getuigschrift van een van deze beroepsopleidingen kan de gastouder aantonen dat hij voldoet aan het vereiste van het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang ontvangen (artikel 2, onderdeel a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang). Hetzelfde kan worden aangetoond met de opleidingen genoemd in artikel 10a en 10b. In artikel 10a worden de beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang aangewezen. En voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van dit besluit worden de opleidingen in artikel 10b als opleidingen als bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen.

De deskundigheid van een gastouder om het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van deze kinderen te kunnen waarborgen blijkt uit het bezit van een geregistreerd certificaat Eerste hulp. In artikel 10c wordt voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang een dergelijk bewijsstuk aangewezen.

Artikel I, onderdeel D (Paragraaf 5a)

(artikel 11a)

Artikel 11a bevat een nadere regel met betrekking tot de uitzondering op de kassiersfunctie van het gastouderbureau. De houder van een gastouderbureau mag de betalingen van ouders aan gastouders niet doorgeleiden gedurende de termijn dat het gastouderbureau uit het register kinderopvang is verwijderd.

Op basis van artikel 10, vierde lid, van het Besluit registratie kinderopvang hebben zij daarvoor 3 maanden. Gedurende deze termijn dienen ouders de gastouder rechtstreeks te betalen. Ook binnen deze uitlooptermijn mogen er geen contante betalingen plaatsvinden tussen ouder en gastouder.

(Artikel 11b)

In artikel 11 b wordt geregeld dat het gastouderbureau de ouder bij de schriftelijke overeenkomst tussen het gastouderbureau en de ouder inzicht dient te geven in de uitvoeringskosten en de kosten van gastouderopvang.

(Artikel 11d)

Dit artikel regelt dat artikel 90a, achtste lid, van de wet betrekking heeft op uitvoeringskosten verschuldigd over het jaar 2010. Het gastouderbureau mag op grond van deze bepaling daarom deze uitvoeringskosten niet in rekening brengen.

(artikel 11 e)

In dit artikel wordt geregeld dat in de schriftelijke overeenkomst tussen het gastouderbureau en de ouder het unieke nummer van de voorziening voor gastouderopvang is opgenomen die de opvang verzorgt. Ouders moeten dit unieke nummer namelijk opgeven bij de belastingdienst/Toeslagen.

Artikel II

In deze regeling wordt tevens een technische aanpassing van het tiende en elfde lid van artikel 4 van de Subsidieregeling kinderopvang meegenomen. In deze artikelleden is abusievelijk ‘artikel 5, eerste lid’ opgenomen, terwijl dat ‘artikel 5a, eerste lid’ moet zijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

Naar boven