TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Inleiding
De onderhavige regeling tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang bevat een viertal wijzigingen:
1. wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang,
2. nadere regels met betrekking tot deskundigheidseisen gastouders,
3. wijzigingen in verband met tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, en
4. een technische wijziging van de Subsidieregeling kinderopvang.
Deze wijzigingen, met uitzondering van punt 4, houden verband met de Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang
in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345).
§ 2. Wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang
In verband met de herziening van het stelsel van gastouderopvang in de Wet kinderopvang is het Tijdelijk besluit innovatieve
kinderopvang ingetrokken. Dat is geregeld in het Besluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen
in kosten kinderopvang alsmede tot intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang in verband met een herziening
van het stelsel van gastouderopvang. In de Regeling Wet kinderopvang kunnen de regels met betrekking tot innovatieve kinderopvang
daarom vervallen.
§ 3. Nadere regels met betrekking tot deskundigheidseisen gastouders
a. Beroepsopleidingen conform de WEB en opleidingen conform de WHOO
De aangewezen bewijsstukken zijn na overleg met de branchepartijen in de kinderopvang (MOgroep, de Branchevereniging ondernemers
in de kinderopvang en BOinK) opgenomen in de regeling. Daarbij zijn de diploma’s die gelden voor pedagogisch medewerkers in
de kinderopvang uit het Functieboek CAO Kinderopvang 2009-2010 als uitgangspunt genomen. De diploma’s op mbo-3 en -4 niveau
betreffen ook voormalige beroepsopleidingen binnen middelbaar dienstverlenend gezondheids onderwijs (MDGO), middelbaar huishoud-
en nijverheidsonderwijs (MHNO), middelbaar sociaal pedagogisch onderwijs (MSPO) en leerlingwezen. Dit betreft diploma’s die
nu niet meer worden uitgereikt.
b. Eerste hulp aan kinderen
De aangewezen bewijsstukken zijn na overleg met de branchepartijen, MOgroep, de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang
en BOinK, opgenomen in de regeling. Vertrekpunt voor de ministeriële regeling is het convenant kwaliteit kinderopvang geweest
(van 12 december 2007 en meer recent van 3 juni 2009), waarin staat dat gastouders in het bezit moeten zijn van een ehbo certificaat
volgens de eindtermen van het Oranje Kruis. Sinds 2 april 2008 geldt deze eis. Daarom is ervoor gekozen om dit certificaat
ook als eerste daadwerkelijk aan te wijzen in onderhavige regeling. Andere certificaten van certificerende instellingen, die
minimaal gelijkwaardig zijn qua inhoud en waarborging van de kwaliteit, kunnen na beoordeling door OCW worden toegevoegd aan
de regeling. Dit is het geval bij het certificaat Spoedeisende Hulpverlening bij Slachtoffers van NedCert. De minister van
OCW kan, al dan niet na het raadplegen van externe deskundigen, ook andere organisaties aanwijzen van wie een diploma eerste
hulp zal worden geaccepteerd. Om zich te kwalificeren zal een dergelijke organisatie wel een naar inhoud en procedure met
de eerdergenoemde instanties vergelijkbare diensten moeten leveren. Dat houdt ten minste het volgende in:
* Zelf geen cursussen verzorgen of aanbieden waarvoor het certificaat wordt afgegeven (iedere aanbieder of instructeur kan dus
zelf cursussen verzorgen en aanbieden, maar de examinering van de cursisten dient via de certificerende instelling te verlopen);
* Zelf het certificaat afgeven;
* Zelf toezien op de kwaliteit van het examen voor het certificaat;
* Zelf de certificaten registreren in een register.
Een certificerende instelling dient aan te tonen dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.
Geregistreerd certificaat
Een gastouder moet in het bezit zijn van een geregistreerd certificaat. Dit is een certificaat met een registratienummer en
een vervaldatum. Een certificaat met een verlopen vervaldatum is dus niet geldig. Het certificaat dient opgenomen te zijn
in het register dat beheerd wordt door de organisatie die het certificaat uitgeeft. Registratie garandeert de geldigheid van
het certificaat, dat wil zeggen dat de gastouder tijdig en met succes een herhalingstoets heeft afgelegd. Het certificaat
wordt uitsluitend afgegeven door de certificerende instelling.
Het gastouderbureau en de gastouder moeten zich ervan vergewissen of het certificaat wordt afgegeven door de certificerende
instelling, niet zijnde het opleidingsinstituut, en of het examen wordt afgenomen conform de geldende eisen van de certificerende
instelling.
§ 4. Wijzigingen in verband met tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik
Mede uit onderzoek van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst (SIOD) blijkt dat gastouderopvang, in de vorm zoals op
1 januari 2005 met de Wet kinderopvang werd ingevoerd, gevoelig is voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)(Rapport Gastouderopvang en kinderopvangtoeslag, risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Den Haag september 2008). In
de Wet kinderopvang, zoals deze per 1 januari 2010 luidt, wordt in het artikel 56 de mogelijkheid geboden om bij regeling
maatregelen te nemen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Met de onderhavige wijziging van de Regeling Wet kinderopvang
wordt hier nadere invulling aan gegeven.
a. Kassiersfunctie gastouderbureau
In artikel 49, derde lid, van de Wet kinderopvang is geregeld dat betalingen in de gastouderopvang via het gastouderbureau
dienen te lopen. Dat wil zeggen dat het betalingsverkeer vanaf 1 januari 2010 niet meer rechtstreeks tussen ouders en gastouders
mag verlopen.
In artikel 3:5 van de Wet financieel toezicht (Wft) is het verbod opgenomen om bedrijfsmatig buiten besloten kring, al dan
niet op termijn, opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen
of ter beschikking te hebben. Onder 'al dan niet op termijn opvorderbare gelden' worden alle gelden verstaan die op enig moment
terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden
terugbetaald en op welke wijze de eventuele vergoeding moet worden berekend. Het verbod bedoelt te voorkomen dat instellingen
of personen die geen bank zijn gelden van het publiek aantrekken of ter beschikking hebben of verkrijgen, zonder dat bij deze
instellingen of personen voldoende financiële waarborgen aanwezig zijn om te zorgen dat op een verantwoorde manier met deze
gelden wordt omgegaan en het geld op elk moment weer kan worden terugbetaald. Het gastouderbureau dient met betrekking tot
de gelden die zij ter beschikking heeft aan de Wft te voldoen. Dat houdt in dat een gastouderbureau een vergunning van De
Nederlandse Bank (DNB) nodig heeft. Er is echter geen sprake van opvorderbare gelden indien de door te betalen gelden niet
langer dan technisch en organisatorisch noodzakelijk bij de 'doorbetaler', in casu het gastouderbureau, uitstaan. Dit is het
geval indien de overdrachtstijd vanaf het moment dat het door de verzender wordt afgegeven totdat het door de ontvanger wordt
ontvangen maximaal vijf kalenderdagen beslaat. Dat betekent dat gelden die de ouder aan het gastouderbureau betaalt ter doorbetaling
aan de gastouder binnen vijf kalenderdagen van de bankrekening van de ouder op de bankrekening van de gastouder moeten staan
om te voorkomen dat het gastouderbureau in strijd met artikel 3:5 Wft opvorderbaar geld van de gastouder aantrekt. DNB is
belast met het toezicht op de naleving van deze norm.
In artikel 11a wordt de uitzondering op de kassiersfunctie van het gastouderbureau nader geregeld. Op basis van artikel 5
van de Wet kinderopvang dient een ouder om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag de gastouderopvang via een geregistreerd
gastouderbureau plaats te laten vinden. Wanneer het gastouderbureau uit het register kinderopvang wordt verwijderd mag het
gastouderbureau niet meer de kassiersfunctie vervullen en gastouder en ouder moeten zich bij een nieuw gastouderbureau aansluiten.
Op basis van artikel 10, vierde lid, van het Besluit registratie kinderopvang hebben zij daarvoor 3 maanden (dan wel tenminste
tot 1 januari 2011). Gedurende deze termijn dienen ouders de gastouder rechtstreeks te betalen. Ook binnen deze uitlooptermijn
mogen er geen contante betalingen plaatsvinden tussen ouder en gastouder.
b. Transparantie betalingsverkeer
In het nieuwe stelsel van gastouderopvang zal het gastouderbureau de kassiersfunctie vervullen. Dat betekent dat de betalingen
tussen ouder en gastouder voortaan via het gastouderbureau lopen. In deze regeling worden de eisen aan de administratie daarom
verder aangevuld.
In de administratie van het gastouderbureau moeten de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en de betalingen van
het gastouderbureau aan de gastouder inzichtelijk zijn. Het gastouderbureau is per 1 januari 2010 verplicht om bankafschriften
waaruit de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken te administreren.
De GGD kan dit controleren door de overeenkomst tussen gastouderbureau en ouder respectievelijk tussen gastouderbureau en
gastouder en bankafschriften waaruit de betalingen blijken naast elkaar te leggen. De eis dat het gastouderbureau bankafschriften
moet kunnen overleggen betekent ook dat de ouder geen contante betalingen meer mag doen aan het gastouderbureau en dat het
gastouderbureau geen contante betalingen meer mag doen aan de gastouder.
Om te waarborgen dat er op de makt voor gastouderopvang transparantie blijft bestaan, waardoor ouders een goede afweging kunnen
maken in hun keuze voor een gastouderbureau, wordt in artikel 11b geregeld dat het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomst
met de ouder duidelijk laat zien welk deel van het te betalen bedrag naar het gastouderbureau gaat (uitvoeringskosten) en
welk deel van het te betalen bedrag naar de gastouder gaat (kosten van gastouderopvang). Deze eis is in het toetsingskader
van de GGD opgenomen.
De kosten van gastouderopvang zijn de kosten die de gastouder maakt voor de opvang van kinderen. Uitvoeringskosten zijn alle
kosten die door een gastouderbureau in rekening worden gebracht bij de ouder of de gastouder, niet zijnde de kosten van gastouderopvang.
Voor de ouder moet duidelijk zijn welk bedrag bij de gastouder en welk bedrag bij het gastouderbureau terecht komt. De verschillende
bedragen moeten met elkaar vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat de tijdseenheden waarin het gastouderbureau uitvoeringskosten
en de kosten van gastouderopvang presenteert gelijk moeten zijn. Dus bijvoorbeeld per uur, per dagdeel of per maand.
c. Administratie gastouderbureau
In artikel 11 wordt geregeld dat de administratie van het gastouderbureau een jaaroverzicht per gastouder en per ouder dient
te bevatten. Uit het jaaroverzicht per gastouder moeten de totale inkomsten van de gastouder blijken, alsmede het aantal uren
opvang en de kosten per kind. Op basis van dit overzicht kan de Belastingdienst vaststellen of de gastouder een juiste aangifte
voor de inkomstenbelasting heeft gedaan. Uit het jaaroverzicht per ouder moet het aantal uren opvang en het betaalde bedrag
per kind blijken. Dit biedt de Belastingdienst/Toeslagen de gelegenheid om het aantal afgenomen uren opvang en de betaalde
prijs, af te zetten tegen de gedeclareerde kinderopvangtoeslag, om vast te stellen of de kinderopvangtoeslag rechtmatig is
uitbetaald.
Zowel GGD als Belastingdienst hebben de bevoegdheid om bankafschriften en jaaroverzichten bij het gastouderbureau op te vragen.
In de praktijk zal de GGD toetsen of er betalingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen een intensievere
controle uitvoeren en de jaaroverzichten opvragen. Ongeacht het oordeel van de GGD over de administratie van het gastouderbureau
behoudt de Belastingdienst/Toeslagen het recht zich een eigen oordeel over de administratie te vormen. Op het moment dat de
administratie van het gastouderbureau niet aan eisen van artikel 56 van de Wet kinderopvang voldoet kan de gemeente handhaven.
Dit artikel heeft namelijk ook betrekking op de administratie van een gastouderbureau. Is de administratie niet op orde dan
kan de gemeente passend handhaven.
d. Schriftelijkheidsvereiste
In het kader van transparantie dient het gastouderbureau de ouders op grond van artikel 11c schriftelijk in kennis te stellen van:
– de beoordeling of de gastouderopvang naar verwachting voor 1 september 2010 redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming
met de bepalingen in paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 van de wet,
– zijn oordeel over de verwachtingen met betrekking tot het tijdig kunnen voldoen aan de bepalingen in paragrafen 2 en 3 van
hoofdstuk 3 van de wet door de gastouder, en
– het vermoeden dat de inspanningen van de gastouder om te voldoen aan de kwaliteitseisen tekortschieten.
§ 5. Administratieve lasten
Gastouderbureaus krijgen een aantal extra administratieve verplichtingen. Het betreft het verzorgen van het kassiersfunctie,
het administreren van het betalingsverkeer en het opstellen van jaaroverzichten per gastouder en ouder. In het kader van de
recente wijziging van de Wet kinderopvang in verband met de herziening van het stelsel van gastouderopvang is een berekening
gemaakt van de extra administratieve lasten die met de genoemde verplichtingen gepaard gaan. Bij invoering gaat het om een
eenmalige extra administratieve belasting voor gastouderbureaus van ca € 88.000,–, terwijl de structurele jaarlijkse extra
belasting uitkomt op ca € 300.000,–. Tegenover deze lastenverzwaring voor gastouders staat lastenverlichting voor ouders.
Ouders die gebruik maken van gastouderopvang zullen in de toekomst nog slechts met één partij een contract hoeven te tekenen
en aan één partij betalingen moeten verrichten. In een aantal gevallen hebben ouders nu een contract en een financiële relatie
met twee partijen: de gastouderbureaus en de gastouders. Dit betekent een vermindering van tijdsbesteding door deze ouders.
Onder de strikte definitie van administratieve lasten (handelingen die voortkomen uit wettelijke verplichtingen) is hier geen
sprake van een daling omdat de huidige situatie niet wettelijk voorgeschreven wordt. Het Adviescollege toetsing administratieve
lasten (Actal) heeft destijds besloten op basis van de geringe omvang van de administratieve lasten af te zien van toetsing
van het wetsvoorstel. Daarom is deze regeling niet nogmaals voorgelegd aan Actal.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel B (artikel 10c)
Voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden als bewijsstukken aangewezen
diploma’s, welke opleiden tot een inhoudelijk niveau en welke worden uitgegeven door een certificerende instelling die aan
de eerder in deze toelichting beschreven kwaliteitseisen voldoet. Naast de in artikel 10c reeds genoemde organisaties kan
de minister nieuwe aanwijzen; de regeling zal dan op dit punt worden aangepast.
Artikel I, onderdelen A, C en D
Deze artikelen bevatten wijzigingen in verband met de intrekking van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang. Door
de wijzigingsopdrachten in de onderdelen A, C en D zijn de volgende bepalingen vervallen: artikel 1, onderdeel e, artikel
5, tweede lid, tweede volzin en artikel 11, derde lid, onderdeel d.
Artikel I, onderdeel C ( artikel 11)
In artikel 11 wordt een aantal wijzigingen aangebracht in verband met de kassiersfunctie van het gastouderbureau. Het gastouderbureau
dient bankafschriften waaruit de betalingen van de ouder aan het gastouderbureau en de betalingen van het gastouderbureau
aan de gastouder blijken en een jaaroverzicht per gastouder en een jaaroverzicht per ouder bij te houden. De eis dat het gastouderbureau
bankafschriften moet kunnen overleggen betekent ook dat het gastouderbureau geen contante betalingen meer mag doen aan de
gastouder. Zowel GGD als Belastingdienst hebben de bevoegdheid om bankafschriften en jaaroverzichten bij het gastouderbureau
op te vragen.
Artikel I, onderdeel C (Paragraaf 4)
In de nieuwe paragraaf 4 worden nadere regels gesteld met betrekking tot de deskundigheidseisen van gastouders. De grondslag
hiervoor is opgenomen in artikel 3, eerste lid, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang. Hierna wordt
nader ingegaan op de inhoud van de verschillende artikelen in paragraaf 4. Verder wordt verwezen naar het algemeen deel van
de toelichting onder paragraaf 4. In artikel 10 worden de beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aangewezen voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit
deskundigheidseisen gastouders kinderopvang. Met het overleggen van een getuigschrift van een van deze beroepsopleidingen
kan de gastouder aantonen dat hij voldoet aan het vereiste van het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang
ontvangen (artikel 2, onderdeel a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang). Hetzelfde kan worden aangetoond
met de opleidingen genoemd in artikel 10a en 10b. In artikel 10a worden de beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2,
eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel
b, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang aangewezen. En voor de toepassing van artikel 3, eerste lid,
onderdeel c, van dit besluit worden de opleidingen in artikel 10b als opleidingen als bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede
lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen.
De deskundigheid van een gastouder om het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van
deze kinderen te kunnen waarborgen blijkt uit het bezit van een geregistreerd certificaat Eerste hulp. In artikel 10c wordt
voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang een dergelijk bewijsstuk aangewezen.
Artikel I, onderdeel D (Paragraaf 5a)
(artikel 11a)
Artikel 11a bevat een nadere regel met betrekking tot de uitzondering op de kassiersfunctie van het gastouderbureau. De houder
van een gastouderbureau mag de betalingen van ouders aan gastouders niet doorgeleiden gedurende de termijn dat het gastouderbureau
uit het register kinderopvang is verwijderd.
Op basis van artikel 10, vierde lid, van het Besluit registratie kinderopvang hebben zij daarvoor 3 maanden. Gedurende deze
termijn dienen ouders de gastouder rechtstreeks te betalen. Ook binnen deze uitlooptermijn mogen er geen contante betalingen
plaatsvinden tussen ouder en gastouder.
(Artikel 11b)
In artikel 11 b wordt geregeld dat het gastouderbureau de ouder bij de schriftelijke overeenkomst tussen het gastouderbureau
en de ouder inzicht dient te geven in de uitvoeringskosten en de kosten van gastouderopvang.
(Artikel 11d)
Dit artikel regelt dat artikel 90a, achtste lid, van de wet betrekking heeft op uitvoeringskosten verschuldigd over het jaar
2010. Het gastouderbureau mag op grond van deze bepaling daarom deze uitvoeringskosten niet in rekening brengen.
(artikel 11 e)
In dit artikel wordt geregeld dat in de schriftelijke overeenkomst tussen het gastouderbureau en de ouder het unieke nummer
van de voorziening voor gastouderopvang is opgenomen die de opvang verzorgt. Ouders moeten dit unieke nummer namelijk opgeven
bij de belastingdienst/Toeslagen.
Artikel II
In deze regeling wordt tevens een technische aanpassing van het tiende en elfde lid van artikel 4 van de Subsidieregeling
kinderopvang meegenomen. In deze artikelleden is abusievelijk ‘artikel 5, eerste lid’ opgenomen, terwijl dat ‘artikel 5a,
eerste lid’ moet zijn.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.