Regeling houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterregeling)

7 december 2009

Nr. CEND/HDJZ-2009/1352 sector WAT

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 7.5, eerste en vierde lid, van de Waterwet en de artikelen 2.3, tweede lid, 3.1, eerste en tweede lid, 3.3, 3.4, derde en zevende lid, 4.13, 4.18, 6.2, 6.7, eerste lid, 6.11, eerste en derde lid, 6.12, tweede lid, onderdeel f, en derde lid, 6.13, tweede lid, 6.15, tweede en derde lid, 6.16, tweede lid, 6.17, 6.19, 6.21, eerste lid, 6.22, derde lid, en 6.23, eerste lid, van het Waterbesluit;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Waterbesluit;

minister:

minister van Verkeer en Waterstaat.

HOOFDSTUK 2 DOELSTELLINGEN EN NORMEN

Artikel 2.1

Als categorieën van bedrijven of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.3 van het besluit worden aangewezen de bedrijven en bedrijfsactiviteiten die zijn vermeld in bijlage I bij deze regeling.

HOOFDSTUK 3 ORGANISATIE VAN HET WATERBEHEER

§ 1. Beheer van oppervlaktewaterlichamen en aanwijzing drogere oevergebieden

Artikel 3.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

waterkwaliteitsbeheer:

uitvoeren en handhaven van bij of krachtens de wet gestelde regels met betrekking tot lozen als bedoeld in artikel 6.1 of 7.1 van de wet of de verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam;

waterkwantiteitsbeheer:

uitvoeren en handhaven van bij of krachtens de wet gestelde regels ten aanzien van peilbesluiten of het brengen van water in of het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen;

waterstaatkundig beheer:

beheer van oppervlaktewaterlichamen, anders dan waterkwaliteitsbeheer of waterkwantiteitsbeheer.

Artikel 3.2
  • 1. Het waterkwaliteitsbeheer van de in artikel 3.1 van het besluit bedoelde oppervlaktewaterlichamen en zijwateren daarvan berust bij het Rijk voor zover deze gelegen zijn binnen de grenzen als aangegeven op de kaart in bijlage II bij deze regeling.

  • 2. Het waterkwantiteitsbeheer van de in artikel 3.1 van het besluit bedoelde oppervlaktewaterlichamen en zijwateren daarvan berust bij het Rijk voor zover deze zijn gelegen binnen de grenzen als aangegeven op de kaart in bijlage III bij deze regeling.

  • 3. Het waterstaatkundig beheer van de in artikel 3.1 van het besluit bedoelde oppervlaktewaterlichamen en zijwateren daarvan berust bij het Rijk voor zover deze zijn gelegen binnen de grenzen als aangegeven op de kaart in bijlage IV bij deze regeling.

Artikel 3.3
  • 1. Als drogere oevergebieden als bedoeld in artikel 3.3, onderdeel b, van het besluit worden aangewezen de gebieden, die als zodanig zijn begrensd op de kaart in bijlage II.

  • 2. Tot de drogere oevergebieden, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

    • a. de binnen de in bijlage II opgenomen begrenzing van drogere oevergebieden vallende oppervlaktewaterlichamen;

    • b. de kunstwerken die deel uitmaken van die oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.4
  • 1. In afwijking van artikel 3.2 wordt de grens van het oppervlaktewaterlichaam Noordzee aan de zeezijde gevormd door de grenzen van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone en de grenzen van de Nederlandse territoriale wateren.

  • 2. In afwijking van artikel 3.2 wordt de grens van de oppervlaktewaterlichamen Noordzee en de Waddenzee aan de landzijde gevormd door de duinvoet, voor zover zij niet overgaan in andere oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk. Indien geen duinvoet aanwezig is, worden de grenzen van deze oppervlaktewaterlichamen gevormd door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering. Het gebied tussen de duinvoet en de grenzen als aangegeven op de kaarten in de bijlagen II, III en IV bij deze regeling is in beheer bij het Rijk.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid worden op en rond de Waddeneilanden de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen Noordzee en Waddenzee gevormd door de op de kaarten in de bijlagen II, III, en IV opgenomen grenzen.

  • 4. Het beheer van de Noordzee, de Waddenzee, de Eems en de Dollard in de gebieden die zijn aangewezen op de kaarten in de bijlagen II, III en IV van deze regeling, berust bij het Rijk voor zover de Staat der Nederlanden bevoegdheden heeft op grond van het Eems-Dollard Verdrag.

Artikel 3.5
  • 1. De volgende onderdelen van en de inliggende kunstwerken binnen het oppervlaktewaterlichaam Waddenzee op Terschelling zijn niet in beheer bij het Rijk:

    • a. de voormalige rijkshaven bij West-Terschelling, inclusief de keermuur langs de Willem Barentszkade, de glooiingen Dellewal en Groene Strand, de Westhavendam, hoofd P, de Oosthavendam, de kaden, de loskade Dellewal, het opslagterrein, de houten steigers en de Plaat, met uitzondering van de aanleginrichting voor de veerdienst van Terschelling naar Harlingen en de hiervoor niet met name genoemde dammen;

    • b. de binnen de gemeente Terschelling gelegen zeven strandovergangen met bijbehorende werken en voorzieningen en het parkeerterrein bij de strandovergang paal 18 (Oosterend).

  • 2. De damwand en aanleginrichtingen van de veerdam op Schiermonnikoog en de terreingedeelten, die bij de veermaatschappij in pacht zijn, met uitzondering van het weglichaam op de veerdam en de verhardingen en taluds daarvan, maken onderdeel uit van het oppervlaktewaterlichaam Waddenzee en zijn in beheer bij het Rijk.

  • 3. De volgende onderdelen van en de inliggende kunstwerken binnen het oppervlaktewaterlichaam Waddenzee te Harlingen zijn niet in beheer bij het Rijk:

    • a. de voormalige rijkshavenwerken te Harlingen, bestaande uit de Voorhaven, de Willemshaven en de Nieuwe Willemshaven;

    • b. de tot deze havens behorende kunstwerken, te weten de havendammen, wegen, kaden, waterkering, steigers en kompaspaal en alle overige tot de haven behorende werken, met uitzondering van het kantonniersverblijf nabij de visafslag, de aanleginrichting voor de veerdiensten van Harlingen naar Terschelling en Vlieland, de aanlegsteiger aan de Zuiderhavendam en de drijvende steiger in de vluchthaven met de daarbij behorende opstal.

  • 4. De volgende onderdelen van en de inliggende kunstwerken binnen het oppervlaktewaterlichaam Waddenzee te Ameland zijn niet in beheer bij het Rijk:

    • a. de veerdam bij Nes Ameland, met uitzondering van de aanleginrichting voor de veerdienst van Nes Ameland naar Holwerd inclusief de reserve-ligplaats aan de oostzijde van de veerdam;

    • b. de losstoep in de Ballumerbocht;

    • c. het fietspad door de duinen lopend vanaf de zuidzijde van het Hollumerbos tot de Oerderduinen;

    • d. de binnen de gemeente Ameland gelegen 36 strandovergangen, met bijbehorende werken en voorzieningen.

Artikel 3.6

In afwijking van artikel 3.2, is de begrenzing van het beheergebied van het Rijk voor waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en waterstaatkundig beheer in het oppervlaktewaterlichaam Grensmaas gelijk aan de landsgrens tussen Nederland en België.

Artikel 3.7

In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, berust het waterkwantiteitsbeheer, voor zover dat in het reglement van het waterschap Blija Buitendijks aan dat waterschap is opgedragen, niet bij het Rijk.

§ 2. Regels met betrekking tot het verstrekken van informatie

Artikel 3.8
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, worden uiterlijk op 22 juni 2014, op 22 juni 2015 en vervolgens elke 6 jaar na die tijdstippen verstrekt.

  • 2. De resultaten, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, worden uiterlijk op 22 juni 2013 en vervolgens elke 6 jaar verstrekt.

  • 3. De gegevens, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, worden uiterlijk op 22 juni 2012 en vervolgens elke 6 jaar verstrekt.

  • 4. De website, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het besluit, is het KRW-portaal http://krw.ncqi.nl.

  • 5. Voor de verstrekking van de gegevens en resultaten, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van de in bijlage V bij deze regeling opgenomen formulieren.

HOOFDSTUK 4 PLANNEN

Artikel 4.1

Een regionaal waterplan omvat mede een overzicht van de toestandsklasse per stof en kwaliteitselement van elk waterlichaam waarop het plan betrekking heeft, bepaald over de voorgaande planperiode overeenkomstig het monitoringsprogramma, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009.

HOOFDSTUK 5

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 6 HANDELINGEN IN WATERSYSTEMEN

§ 1. Algemene bepalingen over het lozen van stoffen

Artikel 6.1

In een vergunning krachtens artikel 6.2 van de wet wordt bepaald dat de vergunning geldt voor een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste tien jaar, indien zij wordt afgegeven voor het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van een of meer stoffen, behorende tot lijst I van bijlage I van richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64), waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in:

  • a. richtlijn nr. 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 81);

  • b. richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (PbEG L 291);

  • c. richtlijn nr. 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 74);

  • d. richtlijn nr. 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (PbEG L 274); of

  • e. richtlijn nr. 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen (PbEG L 181).

Artikel 6.2

Het bevoegd gezag beziet vier jaar nadat een vergunning als bedoeld in artikel 6.1 is verleend, en vervolgens ten minste elke vier jaar, of die vergunning nog toereikend is, gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

§ 2. Het brengen van stedelijk afvalwater in oppervlaktewaterlichamen

Artikel 6.3

Het bemonsteren en analyseren van stedelijk afvalwater en het beoordelen van de resultaten daarvan, bedoeld in artikel 6.7 van het besluit, geschiedt overeenkomstig de voorschriften van bijlage VI bij deze regeling.

§ 3. Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water

Artikel 6.4
  • 1. Bij een melding van het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van het besluit, worden de gegevens genoemd in artikel 6.27 verstrekt.

  • 2. Bij een melding van het infiltreren van water als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van het besluit worden de gegevens genoemd in artikel 6.28 verstrekt.

Artikel 6.5
  • 1. Degene die water infiltreert, meet de kwaliteit van het te infiltreren water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in bijlage VII bij deze regeling opgenomen parameters met de in die bijlage genoemde frequentie.

  • 2. De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage C van het Waterleidingbesluit.

§ 4. Het gebruik van rijkswaterstaatswerken

Artikel 6.6

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

vaarweg:

voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.

Artikel 6.7

Als gebieden als bedoeld in artikel 6.16, tweede lid, van het besluit, worden aangewezen de gebieden die op de kaarten in bijlage IV bij deze regeling zijn opgenomen.

§ 4.1 Algemene regels
Artikel 6.8

Het gebruik, bedoeld in art 6.15, eerste lid, van het besluit, wordt in ieder geval zodanig uitgevoerd dat:

  • a. de tot stand gebrachte werken door de gebruiker in goede staat worden onderhouden;

  • b. van calamiteiten of gebreken en andere onvolkomenheden door de gebruiker onmiddellijk mededeling wordt gedaan aan de minister;

  • c. de gebruiker alle maatregelen treft die, zowel in het belang van een vlotte en veilige verkeersregulering als in het belang van de instandhouding van het betreffende oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk noodzakelijk zijn;

  • d. de stabiliteit van oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht;

  • e. na beëindiging van tijdelijke activiteiten het gebruikte deel van het oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk, wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is, weer in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht;

  • f. tijdens de activiteit of werkzaamheden het oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk bereikbaar blijft voor de beheerder en voor hulpdiensten;

  • g. bestaand gebruik op de desbetreffende locatie redelijkerwijs zo min mogelijk hinder ondervindt, en

  • h. het gebruikte materiaal en materieel tijdig wordt verwijderd bij zodanig hoog water dat overstroming of wegslag hiervan dreigt.

Artikel 6.9

Het gebruik, bedoeld in art 6.15, eerste lid, van het besluit, wordt wanneer het vaarwegen betreft onverminderd het bepaalde in artikel 6.8, zodanig uitgevoerd dat:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart, zowel in de breedte als in de hoogte, niet wordt belemmerd;

  • b. de zichtlijnen voor de scheepvaart niet worden gehinderd;

  • c. de zichtlijnen voor de bedienings- en begeleidingsobjecten niet worden gehinderd;

  • d. geen hinder voor radar wordt veroorzaakt;

  • e. geen hinderlijke uitstraling van verlichting voor het scheepvaartverkeer wordt veroorzaakt;

  • f. geen open vuur of vuurwerk boven de vaarweg wordt aangestoken, en

  • g. geen werken of onderdelen daarvan, materiaal of materieel uit de damwand steken.

Artikel 6.10

Artikel 6.12, tweede lid, onderdelen a en b, van het besluit is niet van toepassing op kanalen voor wat betreft de bouwwerken en activiteiten bedoeld in:

  • a. de artikelen 2, onderdelen a en b, 3, onderdelen b en h, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken;

  • b. artikel 4.1.1, onderdelen a en b van het Besluit ruimtelijke ordening.

§ 4.2 Activiteiten van ondergeschikt belang
Artikel 6.11
  • 1. Activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onderdeel f, van het besluit zijn:

    • a. het voor een periode van ten hoogste vijftien dagen plaatsen en opslaan van materiaal en materieel om een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk;

    • b. evenementen die niet langer duren dan vijftien dagen, met inbegrip van uitvoering van de werken ten behoeve van die evenementen;

    • c. het plaatsen van een in- of uitstroomvoorziening, mits de in- of uitstroomsnelheid maximaal 0,3 m/s bedraagt;

    • d. het plaatsen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk bestemd voor niet-bedrijfsmatig gebruik;

    • e. het plaatsen van reclameborden of reclamezuilen mits deze niet groter zijn dan 2 bij 3 meter en per 200 meter niet meer dan 5 borden of zuilen aanwezig zijn;

    • f. terreinophogingen van minder dan 50 m3 per kadastraal perceel;

    • g. het plaatsen van visfuiken, en

    • h. het uitvoeren van regulier onderhoud door een ander dan de beheerder.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdelen d, e en g, is niet van toepassing op kanalen.

Artikel 6.12
  • 1. Activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, in samenhang met artikel 6.12, tweede lid, onderdeel f, van het besluit zijn:

    • a. het voor een periode van ten hoogste vijftien dagen plaatsen en opslaan van materiaal en materieel om een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren in, op, boven, over of onder de Noordzee;

    • b. evenementen, die niet langer duren dan vijftien dagen;

    • c. het maken van zandbanketten op het strand ten behoeve van niet-permanente bebouwing mits deze maximaal 6 meter +NAP hoog zijn en niet breder zijn dan 25 meter kustdwars, gemeten boven op het banket vanaf het duinfront met inachtneming van het gestelde in het tweede lid;

    • d. het oprichten en in stand houden van niet-permanente bebouwing in de periode van 1 april tot 1 oktober, en

    • e. het verplaatsen van zand op het strand, anders dan bedoeld in onderdeel c, tot een hoeveelheid van maximaal 20m3 per strekkende meter.

  • 2. Zandverplaatsingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden binnen één kalenderjaar niet gecombineerd uitgevoerd.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd in de zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn.

Artikel 6.13

De rijkswateren, bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onderdeel e, van het besluit, zijn de wateren, bedoeld in bijlage VIII bij deze regeling.

§ 4.3 Melden en maatwerkvoorschriften
Artikel 6.14
  • 1. Degene die een werk of een activiteit gaat uitvoeren waarvoor krachtens artikel 6.12 of 6.13 van het besluit geen vergunning is vereist, meldt dit schriftelijk ten minste vier weken voor de uitvoering aan de minister.

  • 2. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die voornemens is de activiteit of werkzaamheden te gaan uitvoeren;

    • b. het tijdstip waarop met de activiteit of het werk wordt begonnen en de duur daarvan;

    • c. de aard en omvang van de activiteit of het werk, en

    • d. een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de plaats en ligging van de activiteit of het werk ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die voorzien is van een noordpijl.

  • 3. De minister kan degene die een melding doet verzoeken om nadere informatie te verstrekken over de uit te voeren activiteit of het werk, om te kunnen bepalen of maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken voor zover deze activiteiten door of vanwege de beheerder worden verricht.

Artikel 6.15
  • 1. Ten aanzien van werken of activiteiten waarvoor krachtens artikel 6.12 of 6.13 van het besluit geen vergunning is vereist, kan de minister met het oog op de bescherming van de belangen die het gestelde in artikel 6.15 van het besluit en de artikelen 6.8 en 6.9 beoogt te waarborgen, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van:

    • a. de locatie;

    • b. de diepte van het werk;

    • c. de hoogte van het werk;

    • d. de periode van uitvoering;

    • e. de mogelijkheden van het verplaatsen van het werk in verband met hoogwater, of

    • f. de waterdoorlatendheid van het werk in verband met wateropstuwende effecten.

  • 2. De overeenkomstig het eerste lid te stellen maatwerkvoorschriften leiden er niet toe dat de activiteit of het werk geen doorgang kan vinden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken voor zover deze activiteiten door of vanwege de beheerder worden verricht.

§ 5. Het brengen en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 6.16

Het is verboden om zonder vergunning van de minister als bedoeld in artikel 6.5 van de wet meer dan 5000 m3 water per uur te brengen in, of meer dan 100 m3 water per uur te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, indien:

  • a. de in- of uitstroomsnelheid meer bedraagt dan 0,3 m/s, of

  • b. de handeling plaatsvindt in samenhang met een activiteit waarvoor op grond van artikel 6.2 van de wet een vergunning is vereist.

Artikel 6.17
  • 1. Degene die water brengt in of onttrekt aan oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.16, meldt dit schriftelijk ten minste vier weken voor de uitvoering aan de minister indien op de voorgenomen wijze minder dan 5000 m3 water per uur kan worden ingebracht of minder dan 100 m3 water per uur kan worden onttrokken.

  • 2. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van degene die voornemens is het water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk;

    • b. het tijdstip waarop met het inbrengen of onttrekken van water wordt begonnen en de duur daarvan;

    • c. het doel, de in- of uitstroomsnelheid en omvang van het inbrengen of het onttrekken van water, en

    • d. een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de plaats en ligging van het inbrengen of het onttrekken van water is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl.

  • 3. Ten aanzien van het brengen dan wel onttrekken van water, bedoeld in het eerste lid, kan de minister maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de locatie en de periode, mits deze er niet toe leiden dat het brengen of onttrekken van water geen doorgang kan vinden.

§ 6. Indieningsvereisten voor de watervergunning

Artikel 6.18
  • 1. Een schriftelijke aanvraag voor een watervergunning wordt gedaan door middel van het formulier opgenomen in bijlage IX bij deze regeling.

  • 2. Een aanvraag voor een watervergunning langs elektronische wijze wordt gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de aanvraag beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens die zijn opgenomen in het deel van de landelijke voorziening dat hem ter beschikking staat. Dit beheer omvat in elk geval de verlening en beperking van toegang tot de gegevens omtrent een aanvraag en de zorg voor de archiefbescheiden.

  • 4. Ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens in de landelijke voorziening is het bevoegd gezag verantwoordelijk in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 6.19

In de aanvraag voor een watervergunning wordt vermeld:

  • a. de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de aanvrager, alsmede het e-mailadres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • b. de geografische aanduiding van de locatie waar de handeling wordt verricht, met behulp van:

    • 1°. een situatietekening,

    • 2°. een kaart met een functionele schaal die is voorzien van een noordpijl en waarop de ligging van de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven,

    • 3°. foto’s, of

    • 4°. andere geschikte middelen;

  • c. een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen handeling;

  • d. een beschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van de handeling, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • e. de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • f. indien de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer, alsmede zijn e-mailadres;

  • g. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer, alsmede het e-mailadres van de gemachtigde indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend.

Artikel 6.20
  • 1. Gegevens en bescheiden die langs elektronische weg bij de aanvraag worden verstrekt, worden aangeleverd in een van de volgende bestandsformaten:

    • a. Foto’s: PNG en JPG;

    • b. Scans: TIFF;

    • c. Officedocumenten: PDF/A-1a en PDF;

    • d. Tekeningen: PDF/X en/of SVG 1.1.

  • 2. Indien de bestanden langs elektronische weg worden aangeleverd, zijn deze uitsluitend als ‘alleen lezen’ gekenmerkt.

Artikel 6.21

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 van de wet worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een omschrijving van de lozing, waarbij in ieder geval wordt vermeld of de lozing continu dan wel discontinu plaatsvindt, met welke regelmaat lozingen of deellozingen plaatsvinden, de wijze waarop de lozing plaatsvindt en de activiteiten waaruit de lozing voortkomt;

  • b. een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de stoffen;

  • c. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozing te voorkomen of te beperken, met toelichtende tekening, alsmede de maatregelen die voor dat doel worden getroffen bij definitieve stopzetting van de activiteiten;

  • d. een omschrijving van de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten;

  • e. een processchema van de opzet en een beschrijving van de capaciteit van elke installatie waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van stoffen, waarbij wordt aangegeven welke van die stoffen waar en in welke mate vrijkomen;

  • f. een rioleringstekening;

  • g. een beschrijving van de aard, de samenstelling, de eigenschappen, de hoeveelheid en de locatie binnen het bedrijf van de grondstoffen, hulpstoffen, tussenproducten en eindproducten die naar redelijke verwachting binnen het bedrijf aanwezig kunnen zijn, voor zover deze in een oppervlaktewaterlichaam kunnen geraken;

  • h. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen betreffende het voorkomen of beperken van lozing van afvalstoffen door het hergebruiken of nuttig toepassen dan wel het geschikt maken voor hergebruik of nuttige toepassing van zodanige afvalstoffen;

  • i. een opgave van de redelijkerwijs mogelijk te achten hoeveelheid en hoedanigheid van de stoffen die ten gevolge van een ongewoon voorval in een oppervlaktewaterlichaam kunnen geraken, alsmede een beschrijving van de maatregelen om dit zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;

  • k. een opgave van de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de lozing die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn, en

  • l. een niet-technische samenvatting van de in dit artikel bedoelde gegevens.

Artikel 6.22

Indien de exploitatie van een installatie, van waaruit de lozing waarvoor de vergunning wordt aangevraagd plaatsvindt, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat van de Europese Unie kan veroorzaken, dan wel indien een andere lidstaat van de Europese Unie die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu van de exploitatie van een installatie kan ondervinden daarom verzoekt, verstrekt het bevoegd gezag een afschrift van de aanvraag met de daarbij behorende stukken aan de betreffende lidstaat op het tijdstip waarop daarvan in Nederland kennis wordt gegeven dan wel op het tijdstip waarop de aanvraag met de daarbij behorende stukken in Nederland ter inzage wordt gelegd.

Artikel 6.23

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6.3 van de wet voor het storten van baggerspecie worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een omschrijving van de locatie van herkomst en de beoogde verspreidingslocatie;

  • b. een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid van de stoffen;

  • c. een omschrijving van het onderzoeksprotocol en de onderzoeksstrategie als bedoeld in NEN 5720:2009 Ontw. nl.

Artikel 6.24

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.5, onderdeel c, van de wet voor het gebruik maken van een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een omschrijving van de voorgenomen handeling, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het waterstaatswerk of de daartoe behorende beschermingszone;

  • b. een toelichtende tekening met het ontwerp en de afmetingen van het werk, of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c. een boorplan in het geval een waterstaatswerk wordt gekruist door een HDD-boring, en

  • d. een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 6.25

Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 6.24 betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, worden naast de in dat artikel bedoelde gegevens, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal, en

  • b. een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in m2.

Artikel 6.26

Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 6.24 betrekking heeft op het gebruik maken van een waterstaatswerk in de Nederlandse exclusieve economische zone, worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een beschrijving van de gevolgen voor rechtmatig gebruik van de zee door derden, en

  • b. een oprichtings- en inrichtingsplan, waarin wordt ingegaan op het onderhoud van het werk, veiligheidswaarborgen, verlichtingsmaatregelen, maatregelen ter voorkoming en beperking van calamiteiten, en de wijze waarop verwijdering van de installatie zal plaatsvinden.

Artikel 6.27

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.5, onderdeel b, van de wet voor het onttrekken van grondwater worden onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b. het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

  • c. een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

  • d. de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

  • e. de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

  • f. de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put;

  • g. de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en

  • h. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.28

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.4, eerste lid, 6.5, onderdeel b, van de wet voor het infiltreren van water worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

  • b. een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

  • c. de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

  • d. de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

  • e. de pompcapaciteit in m3 per uur;

  • f. de maximaal te infiltreren hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

  • g. de wijze waarop water wordt geïnfiltreerd;

  • h. de herkomst en de samenstelling van het te infiltreren water, en

  • i. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de infiltratie te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.29

Indien een aanvraag voor een vergunning betrekking heeft op het onttrekken van grondwater of het brengen van water in de bodem ten behoeve van een bodemenergiesyteem als bedoeld in artikel 6.4, onderdeel b, van de wet, worden onverminderd het bepaalde in de artikelen 6.27 en 6.28, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. de capaciteit van de pomp waarmee het water in de bodem wordt gebracht in m3 per uur;

  • b. de maximaal in de bodem te brengen hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

  • c. de wijze waarop water in de bodem wordt gebracht;

  • d. de samenstelling van het in de bodem te brengen water;

  • e. een aanduiding van de hydrologische effecten van het in de bodem brengen van water, en

  • f. de minimum-, gemiddelde en maximumtemperaturen van het in de bodem te brengen water.

Artikel 6.30

In de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.5, onderdeel a, van de wet voor het onttrekken van water aan of het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6.19, de volgende gegevens verstrekt:

  • a. een onderbouwing van de noodzaak tot het onttrekken van water aan of het brengen van water in een oppervlaktewater;

  • b. een beschrijving en toelichtende tekening van de in- en uitstroomvoorzieningen waaronder een opgave van de pompcapaciteit, de afmetingen en de ligging, en

  • c. een aanduiding van de maximaal te onttrekken of te lozen waterhoeveelheden in m3 per uur, te onderscheiden naar perioden.

HOOFDSTUK 7 VERONTREINIGINGSHEFFING

Artikel 7.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

bepalingsgrens:

10 keer de standaarddeviatie die gevonden wordt indien een blancometing 10 keer wordt uitgevoerd;

debiet:

hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; momentaan debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; etmaal: aaneengesloten periode van 24 uur waarover een etmaalverzamelmonster wordt samengesteld;

kalibreren:

bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;

droog kalibreren:

kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;

nat kalibreren:

kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;

gesloten meetsysteem:

meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;

open meetsysteem:

meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht.

Artikel 7.2

  • 1. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik, VeO, wordt berekend door de som van het aantal gedurende elk etmaal van het heffingsjaar afgevoerde hoeveelheden zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, te delen door 54,8 kilogram.

  • 2. De gedurende een etmaal afgevoerde hoeveelheid zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, wordt berekend volgens de formule:

    stcrt-2009-19353-001.png

    waarbij:

    Q = het debiet in m3/etmaal;

    CZV = het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    NKj = de som van ammonium-stikstof en organisch gebonden stikstof, bepaald volgens de in artikel 7.16 vermelde analysevoorschriften, in mg/l.

  • 3. Indien de CZV-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk

    stcrt-2009-19353-002.png

    waarbij:

    T = het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

    T wordt berekend bij:

    • a. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen, vanuit een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam of het brengen van zuurstofbindende stoffen met biochemisch zuurstofverbruik van niet meer dan 20 mg/l vanuit een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van de wet, met behulp van de methode van het biochemisch zuurstofverbruik na vijf dagen, volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    • b. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen in andere dan de onder a bedoelde gevallen met behulp van een andere toereikende bepalingsmethode.

Artikel 7.3

  • 1. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot andere dan zuurstofbindende stoffen wordt berekend door de som van het aantal gedurende elk etmaal van het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheden van de onderstaande groepen van stoffen uitgedrukt in kilogrammen, te delen door:

    • a. 1,00 kilogram voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink;

    • b. 0,100 kilogram voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik.

  • 2. De gedurende een etmaal afgevoerde gewichtshoeveelheden stoffen arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink, uitgedrukt in kilogrammen, wordt berekend volgens de formule:

    stcrt-2009-19353-003.png

    waarbij:

    Q = het debiet in m3/etmaal;

    c = de concentratie van respectievelijk de stoffen arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink, bepaald volgens de in artikel 7.4 van deze regeling vermelde analysevoorschriften in mg/l.

Artikel 7.4

Voor de berekening van de frequentie van meting, bemonstering en analyse als bedoeld in artikel 7.5, eerste en tweede lid, van de wet wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

stcrt-2009-19353-004.png

waarbij:

n = het berekende aantal meetdagen

tso = toelaatbare statische onnauwkeurigheid =

35/e ^0,000175*VeO, met dien verstande dat VeO vervangen kan worden door respectievelijk VeZ en VeG, waarbij VeO = vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik in een jaar van de in de oppervlaktelichamen geloosde stoffen.

Onder VeG respectievelijk VeZ wordt verstaan de vervuilingswaarde in een jaar van de in de oppervlaktewaterlichamen geloosde stoffen met betrekking tot de gewichtshoeveelheden van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink respectievelijk van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

N = het aantal dagen per jaar dat stoffen in oppervlaktewaterlichamen wordet geloosd;

σ = spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde van de hoeveelheden zuurstofverbruik van de afgevoerde stoffen in de etmalen waarop gedurende het heffingsjaar onderzoek heeft plaatsgehad.

Artikel 7.5

  • 1. De meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van de wet geschiedt zodanig dat:

    • a. de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    • b. het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid afvalstoffen die gedurende de bemonsteringsperiode in oppervlaktewaterlichamen wordt geloosd;

    • c. de in deze regeling opgenomen voorschriften of de door de heffingsambtenaar gestelde voorschriften in acht genomen worden.

  • 2. De heffingsambtenaar:

    • a. kan, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, ambtshalve bepalen dat debietmeting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften en kan daaromtrent nadere voorschriften geven;

    • b. beslist op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat daardoor voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en de uitkomsten van de analyse daardoor niet worden beïnvloed, dat van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften kan worden afgeweken en kan daaromtrent nadere voorschriften geven.

  • 3. De beslissing van de heffingsambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften uit deze regeling waarvan wordt afgeweken;

    • b. de voorgeschreven afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 4. De beslissing van de heffingsambtenaar op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften van deze regeling waarvan mag worden afgeweken;

    • b. de toegestane afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 5. De heffingsambtenaar kan twee of meer van de op basis van het tweede lid genomen besluiten, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift verenigen.

  • 6. In zijn besluit geeft de heffingsambtenaar in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

    • a. de afvalwaterstromen en de stoffen waarop het besluit betrekking heeft;

    • b. het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse dienen te geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij een of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c. de wijze waarop de op de voet van de onderdelen a en b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d. het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan dat besluit van toepassing is.

  • 7. De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de stoffen, die vanuit een bedrijf of een bedrijfsonderdeel in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd:

    • a. de besluiten, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen of intrekken, in verband met het bepaalde in het eerste lid;

    • b. het besluit, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen indien toepassing van het berekeningsvoorschrift uit artikel 7.4 leidt tot een ander aantal etmalen, bedoeld het zesde lid, onderdeel b, dan in dat besluit is opgenomen.

Artikel 7.6

  • 1. De debietmeet- en bemonsteringsvoorzieningen:

    • a. verkeren in een goede staat;

    • b. zijn overeenkomstig de voorschriften van de leverancier geïnstalleerd en onderhouden;

    • c. worden regelmatig schoongemaakt, en

    • d. zijn altijd veilig toegankelijk.

  • 2. De bemonsteringsvoorzieningen zijn ondergebracht in een afsluitbare ruimte of kast.

  • 3. De heffingplichtige brengt de wijze van debietmeting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis aan de heffingsambtenaar.

Artikel 7.7

  • 1. Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. De per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater is niet groter dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

Artikel 7.8

  • 1. Bij open meetsystemen wordt een meetput of een meetgoot toegepast.

  • 2. Bij toepassing van een meetput geldt dat:

    • a. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, gesommeerd minder bedragen dan 5% van het gemeten debiet;

    • b. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, gesommeerd minder bedragen dan 10% van het gemeten debiet.

  • 3. Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.

  • 4. De apparatuur voor de hoogtemeting wordt ten minste éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd.

  • 5. In het kalibratierapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven.

  • 6. Bij ultrasone hoogtemeting wordt ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie gecontroleerd en gecorrigeerd bij afwijking.

Artikel 7.9

  • 1. De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet.

  • 2. Meetapparatuur voor debietmetingen in gesloten meetsystemen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd.

  • 3. Het droog kalibreren bestaat minimaal uit:

    • a. het controleren van de meetversterker en het registeren en corrigeren van afwijkingen waarbij de meetversterker wordt gecontroleerd op lineariteit, versterkingsfactor en nulpuntsinstelling, en

    • b. het uitbouwen van de flowmeter en het controleren van de binnenkant van de meetbuis op vervuiling waarbij de in de meetbuis aanwezige vervuiling wordt daarbij verwijderd.

  • 4. De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal voor 1 januari 2014 nat gekalibreerd in ingebouwde toestand en daarna ten minste éénmaal per vijf jaar.

  • 5. Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur vindt de natte kalibratie in ingebouwde toestand plaats op een door het Nederlands Meetinstituut of een daarmee vergelijkbare instelling gecertificeerde installatie.

  • 6. Van een debietmeter wordt het meest recente kalibratierapport overgelegd.

Artikel 7.10

  • 1. De bemonstering vindt plaats met behulp van automatische monstername-apparatuur.

  • 2. Het bemonsteringsinterval wordt zodanig ingesteld dat een etmaalverzamelmonster wordt verkregen dat bestaat uit ten minste 100 deelmonsters.

  • 3. Het volume per deelmonster wordt zodanig ingesteld dat de herhaalbaarheid maximaal 5% van het ingestelde volume bedraagt. Bij vacuümmonstername-apparatuur bedraagt het volume per deelmonster minimaal 50 milliliter. Bij ‘in-line’-bemonstering bedraagt het volume per deelmonster minimaal 20 milliliter en wordt een etmaalverzamelmonster verkregen dat bestaat uit ten minste 250 deelmonsters.

  • 4. Het monsterverzamelvat heeft een zodanige inhoud dat het vat gedurende het etmaal niet overloopt.

  • 5. Zowel het monsterverzamelvat als andere onderdelen van de monstername-apparatuur die met het afvalwater in aanraking komen, zijn gemaakt van gemakkelijk te reinigen, inert materiaal, dat de uit te voeren analyse niet beïnvloedt. Het monsterverzamelvat kan gemakkelijk uitgenomen worden en is uitgevoerd als emmer of als vat met een wijde hals zodat met een monsterschep gemakkelijk kan worden geroerd en geschept. Tijdens het etmaal is het monsterverzamelvat afgesloten met een goed afsluitende deksel.

Artikel 7.11

  • 1. Het aanzuigpunt van een open meetsysteem bevindt zich zo dicht mogelijk stroomafwaarts van de obstructie. Op het aanzuigpunt stroomt het afvalwater turbulent.

  • 2. Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur is de aanzuigleiding zo kort mogelijk en onder afschot gelegd. De aanzuigleiding is beschermd tegen bevriezing en direct zonlicht. In de aanzuigleiding bevinden zich geen knikken of overbodige bochten. Het aanzuigpunt bevindt zich onder het vloeistofoppervlak.

  • 3. De diameter van alle doorstroomde delen van de monstername-apparatuur van het aanzuigpunt tot het punt waar het monster wordt afgeleverd in het monsterverzamelvat bedraagt minimaal 13 millimeter. Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur bedraagt de gemiddelde aanzuigsnelheid minimaal 0,3 meter per seconde.

  • 4. Bij het afvoeren van het deelmonster naar het monsterverzamelvat wordt voorkomen dat het monster wordt belucht.

Artikel 7.12

  • 1. Bij bemonstering met behulp van ‘in-line’-monstername-apparatuur bevindt het bemonsteringspunt zich niet in een bocht of een vernauwing in de leiding. Indien het te bemonsteren afvalwater wordt afgevoerd met behulp van een pomp dan bevindt het bemonsteringspunt zich aan de perszijde van deze pomp.

  • 2. Als een gesloten meetsysteem wordt gecombineerd met vacuümmonstername-apparatuur bevindt het aanzuigpunt zich op het punt waar de gesloten leiding uitmondt in een open afvoersysteem of er is vanuit de gesloten leiding een aftakking gemaakt, uitmondend in een doorstroomd buffervat waaruit wordt bemonsterd. De stroomsnelheid van het afvalwater in de aftakking is in dat geval ten minste gelijk aan die in de hoofdleiding.

Artikel 7.13

  • 1. De deelmonsters in het monsterverzamelvat worden bewaard bij een temperatuur hoger dan 0°C en lager dan of gelijk aan 4°C.

  • 2. Bemonsteringsbenodigdheden die in aanraking komen met het afvalwater zijn gemaakt van eenvoudig te reinigen inert materiaal dat de later uit te voeren analyses niet beïnvloedt.

  • 3. De monsters uit het etmaalverzamelmonster zijn binnen een uur na afloop van het etmaal genomen.

  • 4. De monsters worden met een voldoende grote monsterschep genomen. De gehele inhoud van het monsterverzamelvat wordt elke keer, voordat geschept wordt, zodanig geroerd worden dat al het eventueel bezonken materiaal wordt opgemengd. Daarbij wordt de monsterlepel afwisselend links- en rechtsom geroerd.

  • 5. De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse vanwege de heffingsambtenaar moeten om en om gevuld worden.

Artikel 7.14

  • 1. De monsters uit het etmaalverzamelmonster worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd geschiedt dit binnen 4 uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

  • 2. De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder ondermeer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt zodanig uitgevoerd dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord.

  • 3. Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

    Tabel A

    Analyse op:

    Temperatuur (T) in graden celsius van het monster tot het einde van de bewaartermijn

    Methode van conservering

    Maximale bewaartermijn

    Biochemisch zuurstofverbruik (BZV) < 50 mg/l

    0 < T ≤ 4°

    Koelen

    24 uur

    Biochemisch zuurstofverbruik (BZV) ≥ 50 mg/l

    0 < T ≤ 4°

    Koelen

    24 uur

       

    T ≤ -18°

    Invriezen

    72 uur

    Chemisch zuurstof-verbruik (CZV)

    0 < T ≤ 4°

    Koelen

    48 uur

       

    0 < T ≤ 4°

    Aanzuren met geconcentreerd H2SO4 (18M) tot pH < 2

    5 dagen

       

    T ≤ -18°

    Invriezen

    5 dagen

    Kjeldahlstikstof (N-Kj)

    0 < T ≤ 4°

    Koelen

    48 uur

       

    0 < T ≤ 4°

    Aanzuren met geconcentreerd H2SO4 (18M) tot pH < 2

    5 dagen

       

    T ≤ -18°

    Invriezen

    5 dagen

    Cadmium, arseen, chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink

    0 < T ≤ 4°

    Aanzuren met HNO3 (15M) tot pH < 2

    1 maand

    Kwik (Hg)

    0 < T ≤ 4°

    Aanzuren met HNO3 (15M) tot pH < 2 en minimaal 0,5 g K2Cr2O7 per liter toevoegen

    1 maand

Artikel 7.15

  • 1. De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in dit hoofdstuk vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

  • 2. De analyse van het monster geschiedt op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.

  • 3. De in tabel B vermelde bepalingsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond worden.

    Tabel B

    Parameter/stof

    Ontsluiting volgens normblad

    Meting volgens normblad

    Bepalingsgrens in microgram/l

    Chemisch zuurstofverbruik

     

    NEN 6633

     

    Som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

     

    NEN-ISO 5663 of NEN 6646

     

    Biochemisch zuurstofverbruik

     

    NEN-EN 1899-1

     

    Arseen

    NEN-EN-ISO 11969

    NEN-EN-ISO 11969

    1,5

    Cadmium

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    15,00

    Chroom

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    100,00

    Koper

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    35,00

    Kwik

    NEN-EN 1483

    NEN-EN 1483

    0,25

    Lood

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    125,00

    Nikkel

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    100,00

    Zink

    NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN 6961

    NEN 6965

    NEN 6965/C1

    NEN 6966

    NEN 6966/C1

    NEN 17294-2

    35,00

  • 4. Indien het chloridegehalte en het metaalgehalte van het afvalwater hoger is dan 10 g/l onderscheidenlijk kleiner is dan 0,1 mg/l, geldt met betrekking tot de stoffen cadmium, koper, lood, nikkel en zink het volgende:

    • a. het monster dat gebruikt wordt voor de analyse op de stoffen cadmium, koper, lood, nikkel en zink wordt door filtratie gesplitst waarna het filtraat geëxtraheerd wordt volgens ISO 8288-C en het residu gedestrueerd wordt volgens normblad NEN 6447;

    • b. de verdere analyse van het filtraat en het residu geschiedt op de in tabel B aangegeven wijze. Het aantal gewichtseenheden van de onderscheidenlijke metalen in het monster wordt berekend door sommatie van de analyseresultaten van het filtraat en het residu, rekening houdende met onderlinge gewichtshoeveelheden. Indien de met behulp van analyse gevonden concentratie van de stoffen arseen, kwik en zink geringer is dan de in tabel B bij de desbetreffende analyse vermelde bepalingsgrens, wordt het aantal gewichtseenheden van die stof onderscheidenlijk van die stoffen voor de berekening van de vervuilingswaarde op nihil gesteld. Het bovenstaande geldt ook met betrekking tot de concentratie van de stof cadmium, chroom, koper, lood of nikkel indien het afvalwater een soortelijke geleiding heeft van 1500 µS/cm of groter of een zwevend stofgehalte van 100 mg/l of hoger heeft;

    • c. indien de concentratie voor één of meer van de stoffen cadmium, chroom, koper, lood en nikkel in het afvalwater, geringer is dan de in tabel B genoemde bepalingsgrens en het afvalwater een soortelijke geleiding heeft van kleiner dan 1500 µS/cm en een zwevend stofgehalte van kleiner dan 100 mg/l, geschiedt de analyse op die stof met betrekking tot de meting volgens het in tabel C bij desbetreffende analyse genoemd normblad. De voorschriften met betrekking tot de ontsluiting van tabel B blijven in het bovengenoemd geval van toepassing. Indien de met behulp van analyse, op de wijze zoals is aangegeven in tabel C, gevonden concentratie van de stof onderscheidenlijk van die stoffen, geringer is dan de in tabel C bij de desbetreffende analyse vermelde bepalingsgrens, wordt het aantal gewichtseenheden van die stof onderscheidenlijk van die stoffen voor de berekening van de vervuilingswaarde op nihil gesteld.

    Tabel C

    Stof

    Meting volgens normblad

    Bepalingsgrens in microgrammen/l

    Cadmium

    NEN 6964

    NEN 6964/C1

    NEN-EN-ISO 5961

    0,30

    Chroom

    NEN 6964

    NEN 6964/C1

    2,00

    Koper

    NEN 6964

    NEN 6964/C1

    10,00

    Lood

    NEN 6964

    NEN 6964/C1

    10,00

    Nikkel

    NEN 6964

    NEN 6964/C1

    7,00

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1

  • 1. Van een vergunning als bedoeld in artikel 20 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6.16 en 6.17 onherroepelijk is, worden voor handelingen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, de voorschriften van die vergunning aangemerkt als maatwerkvoorschriften gesteld krachtens artikel 6.17, derde lid, voor zover die voorschriften vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften krachtens dat artikel.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vergunning als bedoeld in dat lid, die overeenkomstig artikel 2.29 van de Invoeringswet Waterwet is verleend en onherroepelijk is geworden.

Artikel 8.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 22 december 2009 met uitzondering van artikel 6.18, tweede, derde en vierde lid, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 8.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Waterregeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen II, III, IV en IX die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

BIJLAGE I BEDRIJVEN EN BEDRIJFSACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2.3 VAN HET BESLUIT (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2.1 VAN DE WATERREGELING)

  • 1. Zuivelindustrie

  • 2. Vervaardiging van producten op basis van groenten en fruit

  • 3. Bereiding en botteling van frisdranken

  • 4. Verwerking van aardappelen

  • 5. Vleesindustrie

  • 6. Brouwerijen

  • 7. Bereiding van alcohol en alcoholhoudende dranken

  • 8. Vervaardiging van diervoeder uit plantaardige producten

  • 9. Vervaardiging van gelatine en lijm op basis van huiden en beenderen

  • 10. Mouterijen

  • 11. Visverwerkingsindustrie

BIJLAGE II KAART MET GRENZEN VAN OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN EN ZIJWATEREN WAAR HET RIJK HET WATERKWALITEITSBEHEER VOERT, EN GRENZEN VAN DROGERE OEVERGEBIEDEN (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3.2, EERSTE LID, EN 3.3 VAN DE WATERREGELING)

Deze bijlage ligt ter inzage op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Hoofddirectie Juridische Zaken en is tevens raadpleegbaar op www.waterwet.nl.

BIJLAGE III KAART MET GRENZEN VAN OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN EN ZIJWATEREN WAAR HET RIJK HET WATERKWANTITEITSBEHEER VOERT (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3.2, TWEEDE LID, VAN DE WATERREGELING)

Deze bijlage ligt ter inzage op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Hoofddirectie Juridische Zaken en is tevens raadpleegbaar op www.waterwet.nl..

BIJLAGE IV KAART MET GRENZEN VAN OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN EN ZIJWATEREN WAAR HET RIJK HET WATERSTAATKUNDIG BEHEER VOERT (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3.2, DERDE LID, EN ARTIKEL 6.7 VAN DE WATERREGELING)

Deze bijlage ligt ter inzage op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Hoofddirectie Juridische Zaken en is tevens raadpleegbaar op www.waterwet.nl..

BIJLAGE V FORMULIEREN VOOR DE VERSTREKKING VAN DE GEGEVENS EN RESULTATEN, BEDOELD IN ARTIKEL 3.4, DERDE LID, VAN HET BESLUIT (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3.8 VAN DE WATERREGELING)

Formulier I: Rapportage format belastingen oppervlaktewater

Inhoud rapportage

Voor de KRW rapportages worden de belastingen op het oppervlaktewater onderverdeeld in vijf categorieën:

  • 1. puntbronnen

  • 2. diffuse bronnen

  • 3. onttrekkingen

  • 4. regulering waterbewegingen

  • 5. morfologische aanpassingen

De informatie met betrekking tot de puntbronnen en diffuse bronnen is afkomstig van de landelijke emissieregistratie.

Informatie over belastingen in de categorieën onttrekkingen, regulering waterbewegingen en morfologische aanpassingen wordt ingevuld door de waterbeheerders op de website Inventarisatie Druk/belasting Oppervlaktewaterlichamen. De gegevens worden in 2010 geïntegreerd met andere KRW informatie op het KRW Portaal. Na integratie zal de beschikbare informatie op een andere, efficiëntere manier opgeslagen worden. Het hieronder beschreven formaat heeft dus een beperkte geldigheid.

Er worden 54 typen belasting onderscheiden, onderverdeeld in 3 hoofdgroepen:

  • 1. onttrekkingen

  • 2. regulering waterbeweging en morfologische aanpassing

  • 3. andere belastingen

Voor elk waterlichaam uit het beheergebied van de waterbeheerder wordt voor alle 54 typen belasting aangegeven of de betreffende belasting aanwezig is en of de aanwezigheid significant is. Aanwezigheid en significantie wordt door middel van een vinkje op de website aangegeven. De beheerder heeft de mogelijkheid per type belasting een nadere toelichting te geven. Per waterlichaam vult de waterbeheerder onderstaande tabel in:

Nummer

Belasting

Aanwezig

Significant

Commentaar

Onttrekkingen

1

Voor landbouw, bosbouw en visserij (o.m. irrigatie)

   

2

Voor publieke (drink)watervoorziening

   

3

Voor industrieën

   

4

Voor koelwater van elektriciteitscentrales

   

5

Voor viskwekerijen

   

6

Voor opwekken van stroom (waterkracht)

   

7

Door mijnbouw c.q. open groeves

   

8

Voor scheepvaart (waterpeil in kanalen)

   

9

Door overdracht (watervoorziening wateren)

   

10

Andere grote wateronttrekkingen

   

Regulering waterbeweging en morfologische aanpassing

11

Grondwateraanvulling

   

12

Dammen voor waterkrachtcentrales

   

13

Waterreservoirs c.q. stuwmeren

   

14

Hoogwaterbescherming: dijken, dammen, kanalen

   

15

Wateroverdracht stroomgebieden (wateraanvoer en/of waterafvoer)

   

16

Omleiden piekafvoer

   

17

Sluis (ook gemaal): verlagen waterstand (peilbeheersing)

   

18

Stuw: verschil waterstand < 30 cm: verhogen waterstand (peilbeheersing)

   

19

Stuw: verschil waterstand : verhogen waterstand (peilbeheersing)

   

20

Kanalisatie c.q. normalisatie van de waterloop

   

21

Verlies oeverzones en overstromingsvlaktes

   

22

Oeververdediging, duikers, overkluizing, kribben

   

23

Versnelde waterafvoer

   

24

Veranderingen voor de visserij

   

25

Landinfrastructuur (weg, brug e.d.)

   

26

Baggeren c.q. verdiepen (incl. zandvang)

   

27

Baggeren c.q. verdiepen in estuaria en kustzones (incl. zandvang)

   

28

Havens, scheepswerven e.d.

   

29

Landaanwinning en inpoldering

   

30

Zandsuppletie (veiligheid)

   

31

Dammen in getijdengebied (incl. veiligheid/ energie)

   

32

Barrières (niet of moeilijk (vis)passeerbare gemalen, stuwen, dammen etc.)

   

33

Ontwatering (veenoxidatie en bodemdaling)

   

34

sealing’ overstromingsvlaktes

   

Andere belastingen

35

Zwerfvuil

   

36

Dumpen ongezuiverd afvalwater/slib in zee

   

37

Intensief beheer en onderhoud (incl. oevers)

   

38

Recreatie (water en oever)

   

39

Sportvisserij

   

40

Beroepsvisserij

   

41

Uitheemse dieren/planten

   

42

Uitheemse ziekten

   

43

Klimaatverandering (zeespiegelstijging, temperatuur/droogte, hogere piekafvoer)

   

44

Verontreinigde waterbodem

   

45

Visstandsbeheer

   

46

Olie- en gaswinning (bodemdaling)

   

47

Schelpenwinning of mosselzaadwinning

   

48

Windenergie (offshore)

   

49

Delfstoffenwinning (zand, klei, grind, etc)

   

50

Warmtelozing en warmte-koudeopslag

   

51

Militair oefenterrein

   

52

Bovenstroomse aanvoer (voorbelasting buitenland)

   

53

Overige

   

54

Scheepvaart

   

Formulier II: Rapportage format ecologische doelen

Inhoud rapportage

De Kaderrichtlijn Water vereist het vastleggen van doelen voor biologische kwaliteitselementen en enkele algemeen fysisch-chemische parameters per waterlichaam. De betreffende fysisch-chemische parameters vormen geen onderdeel van de chemische toestand, maar zijn ondersteunend voor het bereiken van de goede ecologische toestand (GET) of het goed ecologisch potentieel (GEP). De doelen dienen in principe in 2015 te worden gehaald. In de meeste gevallen wordt echter een beroep gedaan op de formele mogelijkheden die de KRW biedt om de doelen gefaseerd te bereiken waarbij het jaar 2027 als deadline wordt gehanteerd. De ecologische doelen hebben dan betrekking op deze eindsituatie. Om een goed beeld te krijgen van de ecologische toestand aan het einde van de planperiode worden tevens de verwachte waarden van de kwaliteitselementen in 2015 opgegeven. Tot slot wordt tevens per kwaliteitselement opgenomen wat de huidige toestand is. Uitgangspunt van de KRW is dat deze niet mag verslechteren.

Informatie over de ecologische doelen wordt door de waterbeheerders ingevoerd in een centrale database via de KRW-doelen website (vanaf eind 2009 geïntegreerd in het KRW-portaal)

Verplicht en optioneel

De databank bevat waarden voor de biologische en algemeen fysisch-chemische parameters voor de huidige toestand en de situatie in 2015. De huidige toestand is in eerste instantie ingevuld als inschatting van de waterbeheerder, maar is sinds juli 2009 vervangen door de gerapporteerde toestand (formaat toestand oppervlaktewaterlichamen). De situatie 2015 wordt door de waterbeheerder ingevuld. Dat geldt eveneens voor de waarden die de grenzen tussen verschillende toestandsklassen (goed, matig, ontoereikend, slecht) markeren. Indien niets wordt ingevuld worden de landelijk vastgestelde waarden volgens de maatlatten van natuurlijke waterlichamen of de defaultwaarden van de maatlatten van sloten en kanalen aangehouden. De databank biedt de mogelijkheid om ook waarden op het niveau van deelmaatlatten toe te kennen. Deze gegevens zijn echter niet verplicht en dienen vooral voor de onderbouwing van oordelen op het niveau van maatlatten.

Achtergrond

Maatlatten

Voor rapportage van de ecologische doelen worden de volgende maatlatten onderscheiden (afhankelijk van het type waterlichaam kunnen bepaalde kwaliteitselementen of parameters achterwege blijven):

Tabel Maatlatten

Nr

Maatlat

Eenheid

Codering

Biologische Kwaliteitselementen

7

Fytoplankton

EKR

FYTOPL

19

Macrofauna

EKR

MAFAUNA

33

Macrofyten

EKR

OVWFLORA

80

Vis

EKR

VIS

Fysisch-chemische Parameters

1

Chloride (zomergemiddelde)

mg Cl/l

Cl

2

Doorzicht (zomergemiddelde)

Meter

ZICHT

38

Opgelost anorganisch stikstof (wintergemiddelde)

Mg N/l

DIN

39

Temperatuur (maximum waarde)

°C

T

40

Totaal fosfaat (zomergemiddelde)

mg P/l

P

41

Totaal stikstof (zomergemiddelde)

mg N/l

N

85

Zuurgraad (zomergemiddelde)

pH

86

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde)

%

O2

De basis voor beoordeling van biologische kwaliteitselementen is de zogenaamde ecologische kwaliteitsratio (EKR). De EKR is de waargenomen biologische waarde gedeeld door de referentie biologische waarde. De verkregen ratio moet in principe tussen 0 en 1 liggen, waarbij een waarde in de buurt van 1 de zeer goede toestand weerspiegelt. De ratio wordt in vijf klassen ingedeeld, overeenkomend met de normatieve beschrijving van figuur 1. Voor de sterk veranderde en kunstmatige wateren wordt de doelstelling gevormd door het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). De beoordeling op een vergelijkbare manier uitgevoerd waarbij het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) afgeleid wordt van de referentie conditie.


                           Figuur 1 – De 5 klassen van de maatlat van natuurlijke watertypen (links) en de 4 klassen van de maatlat van sterk veranderde en kunstmatige wateren (rechts) met bijbehorende kleurcodering en normatieve beschrijving.

Figuur 1 – De 5 klassen van de maatlat van natuurlijke watertypen (links) en de 4 klassen van de maatlat van sterk veranderde en kunstmatige wateren (rechts) met bijbehorende kleurcodering en normatieve beschrijving.

Voor de fysisch-chemische parameters zijn eveneens maatlatten afgeleid. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van een ratio maar worden de scores uitgedrukt in de gebruikelijke eenheden.

Status van waterlichamen en gebruik van maatlatten

Voor natuurlijke wateren wordt als doelstelling automatisch de Goede Ecologische Toestand (GET) aangehouden volgens de betreffende maatlatten van natuurlijke wateren. Voor de biologische kwaliteitselementen is deze gelijk aan 0,6. Voor sterk veranderde wateren wordt door de waterbeheerder een waarde voor het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) en het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) ingevuld. De waarde betreft een score (streepje) op de maatlat van de natuurlijke wateren. Voor kunstmatige wateren (watertypen M1 tot en met M10) zijn de GEP-waarden voorbedrukt. Deze zijn afkomstig van de default maatlatten voor sloten en kanalen. Indien er afgeweken wordt van de default maatlatten, dan kunnen de waarden gewijzigd worden.

Tabellen

Status en type voor ecologische doelen

Status en type van het waterlichaam zijn bekend en worden gerapporteerd volgens het formaat ‘oppervlaktewaterlichamen’ (de velden OWMSTAT en OWMTYPE). Voor het vaststellen van de maatlatten en ecologische doelen kan van deze status of van dit type afgeweken worden. De geselecteerde combinatie van status en type bepaalt de standaardwaarden voor de GET en het GEP en is tevens van belang voor de bepaling van de toestand van een waterlichaam. Voor geldige waarden voor status en type wordt verwezen naar de door IDSW gepubliceerde domeintabellen (http://www.idsw.nl )

De status en het typegebruikt voor het vaststellen van de maatlatten en doelen, worden aangeleverd in de tabel OWMDOEL volgens onderstaand formaat:

Tabel OWMDOEL: Doelstatus en doeltype

Veldnaam

Type

Grootte

Omschrijving

Domeintabel

OWMIDENT

Text

60

Waterlichaamcode

 

DoelStatus

Text

1

Status voor het vaststellen van de maatlatten en doelen

http://www.idsw.nl/aquo/schemas/Aquo-domein_typekrwstatus.xsd

DoelType

Text

2

Watertype voor het vaststellen van de maatlatten en doelen

http://www.idsw.nl/aquo/schemas/Aquo-domein_typekrwtypologie.xsd

Doelen en inschatting doelbereik 2015

De klassengrenzen en doelbereik 2015 worden voor de biologische kwaliteitselementen en de fysisch-chemische parameters aangeleverd in de tabel DOELEN volgens onderstaand formaat:

Tabel Doelen: klassegrenzen doelen en doelbereik 2015

Omschrijving

Verplicht

Type

Toelichting

Domeintabel

OWMIDENT

ja

Tekst

Waterlichaamcode

 

Maatlat

ja

Numeriek

Maatlatnummer

Maatlatten

GET

conditioneel1

Tekst

Goede Ecologische Toestand

 

MEP

conditioneel1

Tekst

Maximaal Ecologisch Potentieel

 

GEP

conditioneel1

Tekst

Goed Ecologisch Potentieel

 

Matig

ja

Tekst

Klassegrens voor ‘matig’

 

Ontoereikend

ja

Tekst

Klassegrens voor ‘ontoereikend’

 

Slecht

ja

Tekst

Klassegrens voor ‘slecht’

 

Huidig

optioneel

Tekst

Inschatting huidige toestand, vanaf juli 2009 vervangen door gerapporteerde oordeel volgens format waterlichaam oordelen

 

Doel2015

ja

Tekst

Doelbereik voor het jaar 2015

 
XNoot
1

Voor natuurlijke wateren wordt de GET gegeven, voor kunstmatige en sterk veranderde wateren wordt het MEP en GEP ingevuld.

Alle waarden voor GET, MEP, GEP, Matig, Ontoereikend, Slecht, Huidig en Doel2015 worden aangeleverd als getal in de eenheid van de maatlat. Voor de inschatting van de huidige toestand en het doelbereik 2015 kan bij het ontbreken van numerieke waarden gekozen worden voor één van de volgende letterlijke teksten: ‘goed’, ‘matig’, ‘ontoereikend’, ‘slecht’, ‘voldoet’ of ‘voldoet niet’. De inschatting van de huidige toestand is tot juli 2009 gebruikt, maar is vanaf juli 2009 niet meer relevant. De huidige toestand wordt dan gerapporteerd via het format oppervlaktewaterlichamen oordelen.

Bij de specificatie van één enkel getal als klassengrens wordt deze geïnterpreteerd zoals aangegeven in onderstaande tabel.

Maatlat

Klassegrens

Fytoplankton

Ondergrens

Macrofauna

Ondergrens

Macrofyten

Ondergrens

Vis

Ondergrens

Chloride (zomergemiddelde)

Bovengrens

Doorzicht (zomergemiddelde)

Ondergrens

Opgelost anorganisch stikstof (nitraat, nitriet en ammonium) (wintergemiddelde)

Bovengrens

Temperatuur (maximum waarde)

Bovengrens

Totaal fosfaat (zomergemiddelde)

Bovengrens

Totaal stikstof (zomergemiddelde)

Bovengrens

Zuurgraad (zomergemiddelde)

Ondergrens

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde)

Ondergrens

Klassengrenzen kunnen gespecificeerd worden met de tekens <=, <, >, of >= gevolgd door een getal.

Een boven- en ondergrens wordt gespecificeerd als twee grenzen, verbonden met een min teken.

Er kunnen maximaal twee sets grenzen per klassengrens opgegeven worden. De sets dienen van elkaar gescheiden te zijn door een/teken.

Enkele voorbeelden van klassengrenzen:

Maatlat

Grens

Betekenis

Vis

0,6

Groter of gelijk aan 0,6

Fosfaat

0,6

Kleiner of gelijk aan 0,6 mg/l

Zuurgraad

5,5 – 8,5

Tussen 5,5 en 8,5

Zuurgraad

8,5 – 9,0/< 5,5

Tussen 8,5 en 9,0 of kleiner dan 5,5

Zuurgraad

8,5 – 9,0/5,0 – 5,5

Tussen 8,5 en 9,0 of tussen 5,0 en 5,5

Zuurgraad

>= 9,0/< 5

Groter of gelijk aan 9,0 of kleiner dan 5

Chloride

150

Kleiner of gelijk aan 150 mg/l

Chloride

<150/> 3000

Kleiner dan 150 of groter dan 3000

Formulier III: Rapportage format grondwaterlichamen

Inhoud rapportage

Voor de KRW rapportages wordt de informatie met betrekking tot grondwaterlichamen en oordelen uitgewisseld in drie tabellen:

  • Tabel met de geografische ligging en algemene kenmerken van de grondwaterlichamen (GWB)

  • Tabel met de oordelen met betrekking tot de grondwaterkwaliteit (GWBKWAL)

  • Tabel met oordelen met betrekking tot de kwantitatieve status van de grondwaterlichamen (GWBKWAN)

Tabellen

Tabel GWB – grondwaterlichamen

De GWB tabel wordt gerepresenteerd als een vlakken in ESRI shapefile formaat, waarbij een grondwaterlichaam uit één of meerdere vlakken bestaat. Aan elk vlak worden de volgende kenmerken gekoppeld:

Omschrijving

Verplicht

Type

Domeintabel

Toelichting

GWBGIDENT

ja

Tekst

 

Unieke code van het vlak

GAFIDENT

ja

Tekst

GAF15NL

Code van het (deel)stroomgebied district waar het vlak in ligt

GWBIDENT

ja

Tekst

 

Identificatie van het grondwaterlichaam

GWBNAAM

ja

Tekst

 

Naam van het grondwaterlichaam

GWBHORIZ

ja

Numeriek

 

Horizon

GWBSUBST

ja

Tekst

GWSUBST

Substraat

GWBOPPV

ja

Numeriek

 

Oppervlakte in m2

GWBOPME

nee

Tekst

 

Opmerkingen

Toelichting
GWBGIDENT

Unieke code van de geometrie. De code begint met ‘NLGW’ om aan te geven dat het een Nederlands grondwaterlichaam betreft. Dit is de primaire sleutel van de vlakken met grondwaterlichamen.

GAFIDENT

De code van het deelstroomgebied waar het grondwaterlichaam in ligt. Voor mogelijke codes wordt verwezen naar de domeintabel GAF15NL.

GWBIDENT

Identificatie van het grondwaterlichaam. De eerste 4 letters zijn altijd NLGW. Een grondwaterlichaam kan uit meerdere vlakken bestaan. In dat geval hebben alle vlakken dezelfde GWBIDENT maar de GWBGIDENT kan verschillen.

Voorbeeld: het grondwaterlichaam met GWBIDENT = NLGW0016 (Duin Rijn-West) bestaat uit 7 vlakjes met GWBGIDENT = NLGW001601 t/m NLGW001607. De 7 vlakken representeren 7 afzonderlijke duingebieden.

GWBNAAM

Naam van het grondwaterlichaam

GWBHORIZ

Horizon van het grondwaterlichaam. Bij overlappende grondwaterlichamen wordt GWBHORIZ gebruikt om de verticale positie aan te geven. GWBHORIZ = 1 is het ondiepste, GWBHORIZ=3 is het diepste niveau.

GWBSUBST

Substraat van het grondwaterlichaam. Voor mogelijke keuzes wordt verwezen naar de domeintabel GWSUBST.

GWBOPPV

Oppervlakte van het grondwaterlichaam in vierkante meter

GWBOPME

Opmerking over ligging, begrenzing grondwaterlichaam

Tabel GWBKWAL – Oordelen grondwaterkwaliteit

In de tabel GWBKWAL worden de oordelen met betrekking tot de waterkwaliteit van de grondwaterlichamen gegeven. Voor elk grondwaterlichaam worden twee oordelen gegeven: een oordeel voor het diepe grondwater (25 meter) en een oordeel voor het ondiepe grondwater (10 meter). Afwijkende dieptes kunnen in het veld diepte_m opgegeven worden in meters beneden maaiveld.

Omschrijving

Verplicht

Type

Domeintabel

Toelichting

GWBIDENT

ja

Tekst

GWB

Identificatie van het grondwaterlichaam

Diepte

ja

Tekst

GWDIEPTE

diepteclassificatie

Diepte_m

ja

Numeriek

 

Diepte meetpunt (m)

OrdKwlJaar

ja

Numeriek

 

Jaar van beoordeling

Cl

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Cloride als percentage

Ni

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Nikkel als percentage

As

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Arseen als percentage

Cd

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Cadmium als percentage

Pb

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Lood als percentage

Ptot

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor Fosfaat totaal als percentage

Nitraat

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor nitraten als percentage (Annex I GWD, status assessment procedure in Art 4 GWD)

Bestrijd01

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor bestrijdingsmiddelen als percentage (Annex I GWD, status assessment procedure in Art 4 GWD) 0,1 µg/l

Bestrijd05

ja

Numeriek

 

Kwantitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor bestrijdingsmiddelen als percentage (Annex I GWD, status assessment procedure in Art 4 GWD) 0,5 µg/l som

OrdBestrijd

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel m.b.t. goede chemische toestand voor bestrijdingsmiddelen (Annex I GWD, status assessment procedure in Art 4 GWD)

OrdDrem

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief totaal oordeel drempelwaarden volgens one out, think about principe, inclusief oordeel Arseen.

OrdKwlAlg

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel mbt de algemene chemische toestand (20% regel), inclusief oordeel Arseen.

OrdKwlIntr

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel mbt zoutintrusies en andere intrusies.

OrdKwlAqua

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel of de chemische en ecologisch toestand van oppervlaktewater significant achteruitgaat als gevolg van de kwaliteit van het grondwaterlichaam.

OrdKwlTerr

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel of er significante schade optreedt aan grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen als gevolg van de kwaliteit van het grondwaterlichaam.

OrdKwlRuww

ja

Tekst

GWOORDEEL

Kwalitatief oordeel of voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 7.3 van de KRW (kwaliteit ruwwater in ontrekkingsputten).

UpTrend

ja

Tekst

GWTREND

Is er voor de relevante verontreinigende stoffen een significante en aanhoudende opwaardse trend zichtbaar?

UpTrendTyp

ja

Tekst

DOMGWCOD

Indien er een significante en aanhoudende opwaardse trend zichtbaar is voor welke stof?

OordKwal

ja

Tekst

GWOORDEEL

Totaal oordeel van de chemische toestand van het grondwater inclusief Arseen (one out, all out)

Tabel GWBKWAN – Oordelen kwantiteit grondwaterlichamen

In de tabel GWBKWAN wordt per grondwaterlichaam één regel met oordelen opgenomen. Behalve het totaal oordeel wordt tevens een oordeel gegeven over de invloed op terrestrische ecosystemen, de relatie met het oppervlaktewater en een oordeel met betrekking tot het evenwicht onttrekking/aanvulling.

Omschrijving

Verplicht

Type

Toelichting

Domeintabel

GWBIDENT

ja

Tekst

Identificatie grondwaterlichaam

 

Jaar

ja

Tekst

Jaar van beoordeling

 

Evenwicht

ja

Tekst

Oordeel m.b.t. verstoring evenwicht grondwateronttrekking en -aanvulling

GWOORDEEL

Antropogeen

ja

Tekst

Oordeel m.b.t door antropogene invloed op grondwaterstand voor behalen van milieudoelstellingen (art 4.) voor bijbehorende opervlaktewateren

GWOORDEEL

Ecosysteem

ja

Tekst

Oordeel m.b.t door antropogene invloed op grondwaterstand op afhankelijke terrestrische ecosystemen

GWOORDEEL

Toestand

ja

Tekst

Totaal oordeel van de kwantitatieve toestand van het grondwater (one out, all out)

GWOORDEEL

Domeintabel GWSUBST

Domeintabel GWDIEPTE

Substraat

Diepte

Duin

Diep

Klei

Ondiep

Krijt

Bronnen

Zand

 

Domeintabel GWOORDEEL

Domeintabel GWTREND

Oordeel

Trend

Goed

Ja

Onbekend

Nee

Ontoereikend

Onbekend

Formulier IV: Rapportage format monitorinsprogramma grondwater

Inhoud Rapportage

Het grondwater monitoringprogramma bevat locaties voor het monitoring van de kwantiteit en locaties voor het monitoren van de kwaliteit, de chemie. Binnen het onderdeel kwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen Toestand en Trend monitoring en Operationele monitoring.

Naast een samenvatting van het monitoringprogramma moet informatie per grondwatermonitoringlocatie aangeleverd worden door de provincies volgens onderstaand format.

Het monitoringprogramma grondwater is qua gegevensstructuur afgeleid van het programma voor oppervlaktewater en bevat 3 tabellen:

  • 1. MLCGWB, de hoofdtabel met de unieke locaties en kenmerken daarvan

  • 2. MLCGWB_DOEL, een tabel met de doelen van monitoring per locatie

  • 3. MLCGWB_PAR, een tabel met de parameters die gemeten worden op een locatie

Tabel 1 en 2 worden gebruikt voor de kaarten en teksten van het SGBP en de elektronische rapportage naar de EU. Tabel 3 wordt alleen gebruikt voor de elektronische rapportage.

Tabellen

Tabel MLCGWB – Monitoringlocaties grondwatermeetnet

Omschrijving

Verplicht

Type

Toelichting

MLCIDENT

Ja

Tekst

Identificatie (unieke code) van locatie

MLCNAAM

Ja

Tekst

Naam van de locatie

GWBIDENT

Ja

Tekst

Grondwaterlichaam waar locatie in ligt

X

Ja

Numeriek

X-coördinaat

Y

Ja

Numeriek

Y-coördinaat

FILTER

Nee

Numeriek

Filternummer

MLCSOORT

Ja

Tekst

Soort meetlocatie: Toestand en Trend, Operationeel of Beide

MLCTYPE

Ja

Tekst

Type meetlocatie: Kwaliteit, Kwantiteit of Beide

CONSTRUCTION

Ja

Tekst

Type meetstation. Bestaande domeinen uit DINO, code kan zijn P voor peilbuis, B voor brandput, W voor wel, L voor landbouwbuis

TOP_DEPTH

Conditioneel

Numeriek

Bovenkant filter onder maaiveld (cm)

BOTTOM_DEPTH

Conditioneel

Numeriek

Onderkant filter onder maaiveld (cm)

DIEPTE

Conditioneel

Numeriek

Diepte onder maaiveld (cm)

OWNER

Nee

Tekst

Beheerder van de locatie, in overeenstemming met DINO omschrijving en codering

MLCOPME

Nee

Tekst

Toelichting

GAFIDENT

Ja

Tekst

Code van het deelstroomgebied

DRINKWATER

Ja

Ja/Nee

Drinkwaterwinning

Toelichting
MLCIDENT

De identificatie van de locatie moet uniek zijn. Voor de codering kunnen 24 karakters worden gebruikt, waarbij de eerste twee gereserveerd zijn voor een identificatie van Nederland (‘NL’, 2 posities). Voor de overige posities zijn in principe vrij te kiezen. Er worden nu twee sporen gevolgd:

  • 1. De code van de beheerder (2 posities, zie WBHCODE in de domeintabellen) gevolgd door een vrij te kiezen identificatie (analoog aan de identificatie van monitoring locaties in het oppervlaktewater monitoringprogramma)

  • 2. Voor de koppeling met DINO wordt voor identificatie gebruik gemaakt van het TNO-nummer gevolgd door het nummer van het filter.

Een grondwatermonitoringlocatie is dus eigenlijk een 3D locatie. Op één x,y coordinaat kunnen dus meerdere locaties voorkomen als er meerdere filters opgevoerd worden voor de KRW.

MLCNAAM

Dit is de naam van de monitoringlocatie. De naam is vrij te kiezen en dient als herkenning voor de waterbeheerder.

GWBIDENT

De code van het grondwaterlichaam waar de monitoringlocatie in ligt. Voor de lijst met coderingen wordt verwezen naar de tabel met grondwaterlichamen (GWB)

X en Y

De coördinaten van de monitoringlocatie in het stelsel van Rijksdriehoekmeting. Als meerdere monitoringlocaties gedefinieerd worden met dezelfde coördinatenparen (meerdere filters in één winning) dient voor elke locatie een nieuwe, unieke code gegeven te worden.

FILTER

Nummer van het filter. Dit veld is niet verplicht. Als de implementatie in/naast DINO tot stand gekomen is zal dit veld verdwijnen.

MLCSOORT

Het veld MLCSOORT geeft het soort meetlocatie: Toestand en Trend, Operationeel of beide. Voor toegestane coderingen wordt verwezen naar de domeintabel MLCSOORT in de bijlagen.

MLCTYPE

Het type locatie wordt bij MLCTYPE ingevuld. Hier wordt aangegeven of het een locatie in het Kwaliteits- of het Kwantiteitsmeetnet betreft. Voor toegestane coderingen wordt verwezen naar de domeintabel MLCTYPE in de bijlagen.

CONSTRUCTION

De naam CONSTRUCTION verwijst naar het EU rapportageformaat waarin aangegeven wordt of de locatie een ‘well’ (put) of een ‘spring’ (bron) betreft. In dit veld wordt de DINO codering gebruikt voor het locatietype. Voor mogelijke coderingen wordt verwezen naar de domeintabel MLCDINO.

TOP_DEPTH

Bovenkant van het filter in cm beneden maaiveld. Dit veld of het veld Diepte moet ingevuld worden. Als de implementatie in/naast DINO tot stand gekomen is zal dit veld verdwijnen.

BOTTOM_DEPTH

Onderkant van het filter in cm beneden maaiveld. Dit veld of het veld Diepte moet ingevuld worden. Als de implementatie in/naast DINO tot stand gekomen is zal dit veld verdwijnen.

DIEPTE

De diepte van de locatie in cm onder maaiveld.

OWNER

Beheerder van de locatie, in overeenstemming met DINO omschrijving en codering

MLCOPME

In dit veld kunnen opmerkingen geplaatst worden

GAFIDENT

Code van het deelstroomgebied waarin de locatie ligt. Hierbij wordt verwezen naar het veld GAFIDENT in de domeintabel met de deelstroomgebieden (GAF15).

DRINKWATER

Hier aangeven of de locatie een winning is en het water gebruikt wordt voor menselijke consumptie

Tabel MLCGWB_DOEL – Meetdoelen van het grondwatermeetnet

Omschrijving

Verplicht

Type

Omschrijving

MLCIDENT

Ja

Tekst

Code van de monitoringlocatie

MLCDOEL

Ja

Tekst

Doel van de monitoringlocatie

In de tabel MLCGWB_DOEL wordt per locatie aangegeven welke meetdoelen van toepassing zijn. Voor elk doel wordt een aparte regel in de tabel opgenomen. Voor mogelijke meetdoelen wordt verwezen naar de domeintabel MLCDOEL.

Tabel MLCDOEL – Domeintabel met meetdoelen

MLCDOEL

Omschrijving

GRENS

Grensoverschrijdende monitoring

KWALIT_DRINKW

Kwaliteit drinkwater

KWALIT_REGION

Kwaliteit regionaal

KWANT_DRINKW

Kwantiteit drinkwater

KWANT_REGION

Kwantiteit regionaal

VHR

Natura 2000 gebieden

ZOUT

Zout water intrusie

Tabel MLCGWB_PAR – Parameters en kwaliteitselementen in het grondwatermeetnet

Omschrijving

Verplicht

Type

Toelichting

MLCIDENT

Ja

Tekst

Identificatie (unieke code) van locatie

DOMGWCOD

Ja

Tekst

Bemeten parameter of kwaliteitselement

MONFREQ

Ja

Numeriek

Monitoringfrequentie

MONCYCLUS

Ja

Numeriek

Monitoringcyclus

MLCSOORT

Ja

Tekst

Soort monitoringnetwerk (TT of OM)

Toelichting

In de tabel MLCGWB_PAR wordt aangegeven welke parameters en/of kwaliteitselementen per locatie gerapporteerd worden. Tevens wordt per kwaliteitselement/parameter aangegeven hoe vaak de monitoring plaatsvindt en voor welk meetnet, Toestand en Trend of Operationeel, de parameter gemeten wordt.

MLCIDENT

Unieke code van de monitoringlocatie. Elke monitoringlocatie in de tabel MLCGWB dient ook voor te komen in de tabel MLCGWB_PAR. Dat wil zeggen dat voor elke locatie tenminste één parameter/kwaliteitselement gerapporteerd wordt.

DOMGWCOD

Code van de te rapporteren parameter of kwaliteitselement. Voor elke parameter of kwaliteitselement wordt één regel opgenomen. Voor mogelijke codes van parameters of kwaliteitselementen wordt verwezen naar de domeintabellen op www.idsw.nl. Voor het grondwatermonitoringprogramma kan de specifieke codering ‘STANDAARD’ gebruikt worden. Voor een locatie in het kwantiteitsmeetnet (MLCTYPE = ‘Kwantiteit’) betekent dit dat de stijghoogte gemeten wordt, voor een locatie in het kwaliteitsmeetnet (MLCTYPE = ‘Chemie’) betekent ‘STANDAARD’ dat de volgende parameters gerapporteerd worden:

Standaard parameters van het Kwaliteitsmeetnet

Code

Omschrijving

O2

Zuurstofgehalte

pH

pH

GELDHD

Geleidbaarheid

NO3

Nitraat

NH4

Ammonium

Cl

Chloride

Ni

Nikkel

As

Arseen

Cd

Cadmium

Pb

Lood

P

Fosfaat

IWSR12

Bestrijdingsmiddelen

MONFREQ

De monitoringsfrequentie in het aantal metingen in één jaar. MONFREQ=12 betekent dat er 12 maal in één jaar gemeten wordt. en MONCYCLUS=6 betekent dat één maal per 6 jaar gerapporteerd wordt.

MONCYCLUS

Monitoringcyclus in jaren. Dus om de hoeveel jaar vindt de monitoring plaats (bijvoorbeeld: één keer per 6 jaar, MONCYCLUS = 6 invullen; elk jaar MONCYCLUS = 1 )

MLCSOORT

Soort meetnet waar deze parameter in opgenomen wordt. Er kan gekozen worden uit TT (Toestand en Trens) of OM (Operationeel), maar niet beide. Voor een parameter in een TT meetnet geldt standaard MONCYCLUS=6 en voor het OM meetnet MONCYCLUS=1.

Formulier V: Rapportage format maatregelen

Inhoud Rapportage

Voor het realiseren van de KRW-doelen die zijn opgesteld voor grond- en oppervlaktewaterlichamen worden maatregelen uitgevoerd. De maatregelen met bijbehorende kenmerken zoals omvang, initiatiefnemerkosten, kosten en uitvoeringsperiode zijn opgenomen in een landelijke database. De maatregelen die worden opgenomen in het Stroomgebiedbeheerplan (SGBP) en waarvan de uitvoering uiterlijk 2015 is voorzien zijn resultaatsverplicht.

Verplicht en optioneel

Informatie over de maatregelen wordt door de waterbeheerders ingevoerd in de centrale database via de KRWmaatregelen website (vanaf dec 2009 geïntegreerd in het KRW-portaal) De website bevat een verplicht en een optioneel deel. Het verplichte deel bevat informatie die benodigd is voor het opstellen van het SGBP en andere landelijke plannen. Het optionele deel is herkenbaar door een grijze arcering en kan worden gebruikt voor het opslaan van aanvullende (niet-verplichte) informatie die van belang kan zijn voor het opstellen van regionale plannen.

De maatregelen die moeten worden opgenomen in het SGBP moeten altijd worden gekoppeld aan waterlichamen. In enkele gevallen kan daarvoor gebruik worden gemaakt van een één op meer koppeling (koppeling aan cluster waterlichamen of hele beheergebied). In het eerste geval moeten de betreffende waterlichaamcodes wel onder ‘Locatie’ worden vermeld.

Tabellen

Maatregelen tabel

In Tabel 1 wordt de Maatregelen tabel beschreven uit de landelijke database. Deze tabel bevat per regel alle relevante informatie met betrekking tot een KRW-maatregel.

Tabel 1 Beschrijving van de Tabel Maatregelen

Volgnummer

Veldnaam

Verplicht

Type

Omschrijving

Domeintabel

1

GAFIDENT

ja

Tekst

Code deelstroomgebied

GAF15

2

WBHCODE

ja

Numeriek

Code waterbeheerder

WBH

3

MATIDENT

ja

Tekst

Unieke code van de maatregel

 

4

MATNAAM

ja

Tekst

Naam van de maatregel

 

5

MATCODE

ja

Tekst

Code van de maatregel

MATSTD

6

MATEENH

ja

Tekst

Eenheid van de maatregel

MATSTD

7

MATOMV

ja

Numeriek

Omvang van de maatregel

 

8

Toelichting

nee

Memo

Toelichting op de maatregel

 

9

LocatieType

ja

Tekst

Locatie type

Locaties

10

Locatie

ja

Tekst

Naam van de locatie

(Afhankelijk van locatietype)

11

Uitvoerder

ja

Tekst

Uitvoerder

Uitvoerders

12

Tijdvak

ja

Tekst

Tijdvak

Tijdvakken

13

Status

nee

Tekst

Status

Status

14

Document

nee

Tekst

Achterliggend document

Plannen

15

Rapporteren

ja

Ja/Nee

Opnemen in SGBP?

 

16

InvestKosten

ja

Numeriek

Investeringskosten

 

17

ExploitKosten

ja

Numeriek

Exploitatiekosten

 

18

GrondAantal

nee

Numeriek

Aantal hectaren grondverwerving

 

19

GrondKosten

ja

Numeriek

Kosten van grondverwerving

 

20

WB21

nee

Ja/Nee

Is dit een WB21 maatregel?

 

21

Kostendrager1

nee

Tekst

Eerste kostendrager

Kostendragers

22

KostenPercent1

nee

Numeriek

Percentage deelname 1e kostendrager

 

23

Kostendrager2

nee

Tekst

Tweede kostendrager

Kostendragers

24

KostenPercent2

nee

Numeriek

Percentage deelname 2e kostendrager

 

25

Kostendrager3

nee

Tekst

Derde kostendrager

Kostendragers

26

KostenPercent3

nee

Numeriek

Percentage deelname 3e kostendrager

 

27

Thema

nee

Tekst

Waterthema

Themas

28

N2000

nee

Ja/Nee

Ligt de maatregel in een N2000 gebied?

 

29

N2000Naam

nee

Tekst

Naam van het N2000 gebied

 

30

GWB

nee

Ja/Nee

Ligt de maatregel in een Grondwaterbeschermingsgebied?

 

31

GWBNaam

nee

Tekst

Naam van het grondwaterbeschermingsgebied

 

32

Datum

nee

Datum

Datum van laatste wijziging

 
Toelichting
1. GAFIDENT

Code van het deelstroomgebied waar de maatregel genomen wordt. Hierbij wordt verwezen naar het veld GAFIDENT in de domeintabel met de deelstroomgebieden (GAF15).

2. WBHCODE

Code van de verantwoordelijke waterbeheerder. Voor de codes wordt verwezen naar het veld WBHCODE in de domeintabel met waterbeheerders (WBH).

3. MATIDENT

Unieke code van de maatregel. Het verdient aanbeveling de maatregel te coderen zoals gebruikelijk is voor oppervlaktewaterlichamen: De eerste vier karakters zijn gereserveerd voor een identificatie van Nederland (NL, 2 posities) en de beheerder (2 posities, zie WBHCODE in de domeintabellen). Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de code op Europees niveau uniek id (door de toevoeging van de landcode NL) en op nationaal niveau uniek is (door een code voor de waterbeheerder toe te voegen). De overige karakters zijn vrij te kiezen.

4. MATNAAM

Naam van de maatregel zoals die door de waterbeheerder is opgegeven

5. MATCODE

Maatregel codering volgens SGBP. Hierbij wordt verwezen naar het veld CODE in de domeintabel met standaard maatregelen (MATSTD).

6. MATEENH

Eenheid van de maatregel. Welke eenheden toegestaan zijn is afhankelijk van maatregelcodering (MATCODE). Hierbij wordt verwezen naar het veld Eenheid in de domeintabel met standaard maatregelen (MATSTD). Dit is alleen van belang voor maatregelen die worden opgenomen in het SGBP

7. MATOMV

Omvang van de betreffende maatregel. Deze waarde moet altijd groter zijn dan nul

8. TOELICHTING

Uitgebreidere beschrijving van de maatregel

9. LocatieType

Het type locatie waar de maatregel van toepassing is. Voor een overzicht van mogelijke locaties wordt verwezen naar de domeintabel Locaties. Maatregelen die worden opgenomen in het SGBP moeten altijd aan één of meerdere waterlichamen worden gekoppeld

10. Locatie

De locatie waar de maatregel van toepassing is. De beschikbare keuzes zijn afhankelijk van het locatietype. Als het locatietype ‘oppervlaktewaterlichaam’ gekozen is dan verwijst de locatie naar de code van het oppervlaktewaterlichaam (het veld OWMIDENT uit de tabel met waterlichamen). Voor een overzicht van mogelijke combinaties van locatie en locatietype wordt verwezen naar de bijlagen.

11. Uitvoerder of initiatiefnemer)

De partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een maatregel. Hierbij wordt verwezen naar de domeintabel Uitvoerders.

12. Tijdvak

Periode waarin de betreffende maatregel wordt uitgevoerd. Voor maatregelen die in het SGBP worden opgenomen moet worden gekozen uit de voorgedefinieerde tijdvakken. De optie ‘onbekend’ mag dan niet worden gebruikt. Hierbij wordt verwezen naar de domeintabel Tijdvakken

13. Status

Status waarin de maatregel verkeerd in de huidige situatie, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen: uitgevoerd (bestaat reeds), in uitvoering (wordt momenteel gerealiseerd), begroot (opgenomen in vastgestelde uitvoeringsplannen), gepland (is opgenomen in plannen maar nog niet begroot), concept (is meegenomen in voorlopige uitwerkingen), nieuw (niet eerder benoemd, volgt uit gebiedsproces) en onbekend. Voor een compleet overzicht van mogelijke statussen wordt verwezen naar de domeintabel Status.

14. Document

Naam van de planvorm waarin de maatregel wordt vastgelegd. Voorbeelden zijn: WBP, BHP, BPRW, grondwaterplan, raadsbesluit.

15. Rapporteren

Door middel van aanvinken wordt aangegeven of de maatregel in het SGBP moet worden opgenomen. In principe worden alle voorgenomen maatregelen die bijdragen aan KRW-doelen aangevinkt.

16. InvestKosten

Investeringskosten van de maatregel inclusief BTW en exclusief grondverwerving.

17. ExploitKosten

Kosten voor beheer en onderhoud (inclusief BTW), berekend als extra kosten ten opzichte van de huidige situatie. Dit kan bij een verminderde inspanning dus ook negatief zijn.

18. GrondAantal

Aantal hectaren dat moet worden verworven voor het realiseren van de maatregel

19. GrondKosten

Kosten voor grondverwerving (inclusief BTW) die samenhangen met de uitvoering van KRW-maatregel

20. WB21

Door middel van aanvinken wordt aangegeven of de maatregel ook een bijdrage levert aan het behalen van WB21-doelen

21, 23 en 25. Kostendrager

Naam van de partij die (een deel van) de kosten van de maatregel voor zijn rekening neemt

22, 24 en 26. Kostenpercent

Aandeel van de totale kosten dat door de betreffende kostendrager wordt betaald

27. Thema

Naam van het water- of beleidsthema waaraan de maatregel een bijdrage levert. Mogelijke waterthema’s zijn opgenomen in de domeintabel Thema.

Domeintabellen

De volgende domeintabellen zijn van toepassing:

  • MATSTD: standaard maatregelen met codes en eenheden

  • Locatie: mogelijke locaties waar een maatregel aan gekoppeld kan worden

  • Tijdvak: tijdvak van een maatregel

  • Status: status van een maatregel

  • Uitvoerder: de uitvoerder van een maatregel

  • Kostendrager: de kostendrager van een maatregel

  • Thema: waterthema

MATSTD

Code

Categorie

Omschrijving

Eenheid

BE01

Beheermaatregelen

uitvoeren actief visstands- of schelpdierstandsbeheer

ha, stuks

BE02

Beheermaatregelen

uitvoeren actief vegetatiebeheer (enten, zaaien, planten)

ha, km

BE03

Beheermaatregelen

uitvoeren op waterkwaliteit gericht onderhouds-/maaibeheer (water & natte oever)

ha, km

BE04

Beheermaatregelen

Verwijderen eutrofe bagger

m3, ha

BE05

Beheermaatregelen

verwijderen vervuilde bagger (m.u.v. eutrofe bagger)

m3, ha

BE06

Beheermaatregelen

aanpassen begroeiing langs water

km, ha

BE07

Beheermaatregelen

Beheren van grootschalige grondwaterverontreinigingen

ha

BE08

Beheermaatregelen

overige beheermaatregelen

stuks, km, ha

BR01

Bronmaatregelen

verminderen emissie nutriënten landbouw

stuks, ha

BR02

Bronmaatregelen

verminderen emissie zware metalen en overige microverontreinigingen landbouw

stuks, ha

BR03

Bronmaatregelen

verminderen emissie gewasbeschermingsmiddelen landbouw

stuks, ha

BR04

Bronmaatregelen

verminderen emissie scheepvaart

stuks, ha

BR05

Bronmaatregelen

verminderen emissie verkeer

stuks, ha

BR06

Bronmaatregelen

verminderen diffuse emissie industrie

stuks, ha

BR07

Bronmaatregelen

saneren uitlogende oeverbescherming

km

BR08

Bronmaatregelen

verminderen emissies bouwmaterialen

stuks, ha

BR09

Bronmaatregelen

verminderen emissie gewasbeschermingsmiddelen stad

stuks, ha

BR10

Bronmaatregelen

overige bronmaatregelen

stuks, ha

GGOR

Overige maatregelen

GGOR maatregelen

stuks, km, ha, m3

IM01

Immissiemaatregelen

verminderen belasting RWZI – nutriënten

stuks

IM02

Immissiemaatregelen

verminderen belasting RWZI – overige stoffen

stuks

IM03

Immissiemaatregelen

aanpakken overstorten gemengde stelsels

stuks, ha

IM04

Immissiemaatregelen

zuiveren + afkoppelen verhard oppervlak

ha

IM05

Immissiemaatregelen

herstellen lekke riolen

stuks, km

IM06

Immissiemaatregelen

opheffen ongezuiverde lozingen

stuks

IM07

Immissiemaatregelen

spuitvrije zones

km, ha

IM08

Immissiemaatregelen

mestvrije zones

km, ha

IM09

Immissiemaatregelen

aanleg zuiveringsmoeras bij lozings- en/of innamepunt

ha, stuks

IM10

Immissiemaatregelen

saneren verontreinigde landbodems

stuks, m3

IM11

Immissiemaatregelen

saneren verontreinigde landbodem en/of grondwater

stuks, m3

IM12

Immissiemaatregelen

overige emissiereducerende maatregelen

stuks, km, ha

IN01

Inrichtingsmaatregelen

vasthouden water in haarvaten van het systeem

ha

IN02

Inrichtingsmaatregelen

omleiden/scheiden waterstromen

stuks

IN03

Inrichtingsmaatregelen

invoeren/wijzigen doorspoelen

stuks

IN04

Inrichtingsmaatregelen

verbreden (snel) stromend water/hermeanderen, NVO < 3 m

km

IN05

Inrichtingsmaatregelen

verbreden (snel) stromend water/hermeanderen, 3m < NVO < 10 m

km

IN06

Inrichtingsmaatregelen

verbreden (snel) stromend water/ hermeanderen , NVO >10 m

km

IN07

Inrichtingsmaatregelen

verbreden watergang/-systeem langzaam stromend of stilstaand: NVO < 3 m

km

IN08

Inrichtingsmaatregelen

verbreden watergang/-systeem langzaam stromend of stilstaand: 3m < NVO < 10 m

km

IN09

Inrichtingsmaatregelen

verbreden watergang/-systeem langzaam stromend of stilstaand: NVO >10 m

km

IN10

Inrichtingsmaatregelen

verbreden watergang/-systeem: aansluiten wetland of verlagen uiterwaard

ha, km

IN11

Inrichtingsmaatregelen

aanleg nevengeul/herstel verbinding

stuks, km

IN12

Inrichtingsmaatregelen

verdiepen watergang/-systeem (overdimensioneren)

ha, m3

IN13

Inrichtingsmaatregelen

verondiepen watergang/-systeem

ha, m3

IN14

Inrichtingsmaatregelen

aanpassen streefpeil

stuks, ha

IN15

Inrichtingsmaatregelen

Vispasseerbaar maken kunstwerken

stuks

IN16

Inrichtingsmaatregelen

verwijderen stuw

stuks

IN17

Inrichtingsmaatregelen

aanleg speciale leefgebieden voor vis

stuks, km

IN18

Inrichtingsmaatregelen

aanleg speciale leefgebieden flora en fauna

ha, stuks

IN19

Inrichtingsmaatregelen

aanleg zuiveringsmoeras

ha, stuks

IN20

Inrichtingsmaatregelen

overige inrichtingsmaatregelen

stuks, km, ha

RO01

RO-maatregelen

wijzigen landbouwfunctie

ha, stuks

RO02

RO-maatregelen

beperken recreatie

ha, stuks

RO03

RO-maatregelen

beperken scheepvaart

ha, stuks

RO04

RO-maatregelen

wijzigen visserij

ha, stuks

RO05

RO-maatregelen

wijzigen stedelijke functie

ha, stuks

RO06

RO-maatregelen

mijden risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden

ha, stuks

RO07

RO-maatregelen

verminderen/verplaatsen van de grondwaterwinning

stuks

RO08

RO-maatregelen

Stopzetten van kleine winningen (campings)

stuks

RO09

RO-maatregelen

overige RO-maatregelen

stuks, ha

S01

Instrumentele maatregelen

uitvoeren onderzoek

stuks

S02

Instrumentele maatregelen

geven van voorlichting

stuks

S03

Instrumentele maatregelen

aanpassen/introduceren (nieuwe) wetgeving

stuks

S04

Instrumentele maatregelen

opstellen nieuw plan

stuks

S05

Instrumentele maatregelen

financiële maatregelen

stuks

S06

Instrumentele maatregelen

overige instrumentele maatregelen

stuks

WB21

Overige maatregelen

WB21 maatregelen

stuks, km, ha, m3

Locatie

Cluster waterlichamen

Gemeente

Grondwaterbeschermingsgebied

Grondwaterlichaam

Natura-2000 gebied

Onbekend

Oppervlaktewaterlichaam

Overig

Waterbeheergebied

Uitvoerder

Gemeente

Industrie

Landbouw

Onbekend

Overig

Provincie

Rijk

Rijkswaterstaat

Terreinbeheerder

Waterschap

Tijdvak

2000–2006

2007–2009

2010–2015

2015–2027

2016–2021

2016–2027

2022–2027

onbekend

Status

Uitgevoerd

In uitvoering

Gepland

Begroot

Concept

Nieuw

Onbekend

Kostendragers

Gemeente

nvt

Onbekend

Overig

Provincie

Rijkswaterstaat

Terreinbeheerder

Waterschap

Thema

Bestrijdingsmiddelen

Interactie grond-oppervlaktewater

Puntbronnen/bodemverontreiniging

Verdroging

Formulier VI: Rapportage format milieudoelstellingen

Inhoud rapportage

De term milieudoelstellingen zoals deze wordt gehanteerd in de KRW-gebiedsprocessen en het SGBP heeft betrekking op de motivering van de statustoekenning van waterlichamen, de hoogte van ecologische en fysisch-chemische doelen en de reden waarom de doelen eventueel niet gehaald worden in 2015 (= fasering). De KRW vraagt een uitgebreide motivering van deze onderdelen wanneer wordt afgeweken van de standaardsituatie waarbij voor alle kwaliteitselementen van een waterlichaam de Goede Ecologische Toestand (GET) wordt bereikt in 2015.

Informatie over de milieudoelstellingen wordt door de waterbeheerders ingevoerd in de centrale database via de KRWmilieudoelstellingen website (vanaf dec 2009 geïntegreerd in het KRW-portaal)

De gegevens met betrekking tot de milieudoelstellingen worden in vier groepen onderverdeeld

  • 1. Algemene gegevens met betrekking tot het waterlichaam

  • 2. Informatie over de motivering van de status van het waterlichaam

  • 3. Informatie over de afwijkingen van de hoogte van het GEP

  • 4. Informatie over de fasering van de doelstellingen

1. Waterlichaam

Dit onderdeel bevat algemene informatie over het waterlichaam die via verschillende andere bronnen wordt toegekend.

a. Gegevens van het waterlichaam
  • OWMIDENT Waterlichaamcode

  • OWMNAAM Naam van het waterlichaam

  • OWMSTAT Status van het waterlichaam (N,S,K)

  • OWMTYPE Type waterlichaam (M,R,O)

  • DOELTYPE Watertype gebruikt voor het vaststellen van de maatlatten

De informatie over de waterlichaamcode, de naam van het waterlichaam, het watertype en de status komt uit de waterlichamen gegevens aangeleverd via het KRW-portaal volgens het format oppervlaktewaterlichamen. De informatie met betrekking tot het watertype wat gebruikt is om de maatlatten vast te stellen, is extra opgenomen in het format milieudoelstellingen en wordt overgenomen uit de aangeleverde informatie uit de KRWdoelen website (vanaf dec 2009 geintegreerd in het KRW-portaal).

2. Motivering Status

Aan waterlichamen waar het bereiken van een Goede Ecologische Toestand (GET) voor één of meerdere kwaliteitselementen niet mogelijk is, kan een sterk veranderde of kunstmatige status worden toegekend. Dit dient dan wel goed te worden gemotiveerd. Bij kunstmatige waterlichamen wordt standaard uitgegaan van de motivering dat het waterlichaam gegraven is. Een verbijzondering is dat het waterlichaam voor de ontwatering van hoogveen of laagveen is gegraven. Indien dit van toepassing is, wordt dat ingevuld. In het geval er een andere reden is om het waterlichaam als kunstmatig aan te merken, dan wordt dit in de balk Facultatieve toelichting opgenomen. Bij sterk veranderde waterlichamen is een uitgebreidere motivering vereist:

a. Facultatieve toelichting en verplichte literatuurverwijzing motivering

In dit veld wordt verwezen naar standaardredeneringen omtrent (hydromorfologische) ingrepen voor het bereiken van de goede ecologische toestand die niet worden uitgevoerd in verband met significante negatieve effecten op functies of het milieu in brede zin. Daarbij wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is om de functies, waarvoor de genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn beoogd, op een andere wijze te bedienen met een aanzienlijk minder schade voor het milieu (KRW art 4.3b). Wanneer gebruik wordt gemaakt van standaardredeneringen, wordt aangegeven in welke documenten en op welke plaats deze zijn vastgelegd. Tevens kan, ter onderbouwing, een korte beschrijving van de statustoekenning worden gegeven.

b. Significante negatieve effecten

Aangegeven wordt welke hydromorfologische ingrepen wel zijn overwogen, maar vanwege significant negatieve effecten op gebruiksfuncties of milieu in brede zin zijn afgevallen (conform KRW artikel 4.3a). Dit onderdeel bestaat uit drie stappen, die gezamenlijk een indruk geven van onomkeerbaar geachte ingre(e)p(en) en de impact daarvan:

  • a. de ingreep (maatregel) – gericht op hydromorfologisch herstel – die is overwogen maar niet wordt uitgevoerd (keuzemenu, zie bijlage 2));

  • b. de gebruiksfunctie/milieukwaliteit die schade zou ondervinden van deze ingreep (keuzemenu, zie bijlage 2);

  • c. het mechanisme op basis waarvan sprake is van negatieve effecten op de functie of milieukwaliteit (keuzemenu, zie bijlage 2).

Bij ingrepen (maatregelen) die niet in het keuzemenu voorkomen, wordt hier de keuze ‘Anders’ geselecteerd en wordt in de facultatieve toelichting een beschrijving (inclusief gebruiksfunctie/milieuaspect en werkingsmechanisme) opgenomen van de betreffende ingreep. Voor de standaardcombinaties van onomkeerbare ingrepen en gebruiksfunctie/milieukwaliteit zijn in bijlage 3 algemene motiveringen opgenomen.

c. Bereiken nuttige doel met andere middelen beschouwt

Bij dit onderdeel wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is om de functies, waarvoor de bij onderdeel b. genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn beoogd, op een andere wijze te bedienen met een aanzienlijk minder schade voor het milieu (KRW art 4.3b: ‘kan het nuttige doel dat met de veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen’). Hierbij wordt gebruik gemaakt van een keuzemenu (zie bijlage 2). Dit onderdeel is verder gemotiveerd per standaardcombinatie van ingreep en gebruiksfunctie/milieukwaliteit (zie bijlage 3).

d. Eerder aangeleverde informatie

Informatie over de onderbouwing van de status die is opgesteld voordat de website KRWmilieudoelstellingen in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’ (excel-sheets). Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website zijn opgenomen in dit onderdeel.

Aan de statusafleiding gaat nog een stap vooraf, namelijk het benoemen van de hydromorfologische ingrepen die in het verleden hebben plaatsgevonden en nu de huidige situatie bepalen. Deze zijn puur informatief en staan formeel in de artikel 5 rapportage. Optioneel worden deze ingrepen hier eveneens opgenomen.

3. Motivering afwijking/hoogte GEP

De KRW stelt dat de doelstelling GEP een kleine afwijking mag hebben van het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP). In Nederland zijn voor zowel de biologische als de algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen per (natuurlijk) watertype waarden voor een Goede Ecologische Toestand (GET) afgeleid. Deze zijn uitgebreid beschreven in ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water’ (Van der Molen & Pot (redactie), 2007). Voor sloten en kanalen (kunstmatige wateren) zijn voor deze kwaliteitselementen defaultwaarden afgeleid en beschreven in ‘Omschrijving MEP en conceptmaatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water’ (Evers et al., 2007).

a. Afleiding MEP naar GEP

Bij dit onderdeel zijn de getalswaarden voor de kwaliteitselementen weergegeven; dit zijn de gegevens die via de website KRWdoelen.nl zijn ingevoerd. In dit geval worden alleen de kwaliteitselementen met een getalswaarde die afwijkt van de betreffende Goede Ecologische Toestand (GET) of de landelijke defaultwaarde weergegeven. Per kwaliteitselement wordt vermeld op welke wijze het GEP is afgeleid van het MEP. Bovendien wordt een verwijzing opgenomen naar achtergronddocumenten waarin de onderbouwing van de hoogte van het GEP is beschreven.

b. Eerder aangeleverde informatie

Informatie over de hoogte van het GEP die is opgesteld voordat de website KRWmilieudoelstellingen in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’ (excel-sheets). Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website zijn opgenomen in dit onderdeel.

4. Fasering

Er bestaan verschillende redenen waarom de goede toestand voor een bepaald kwaliteitselement niet in de eerste planperiode kan worden bereikt. De fasering wordt hieronder verder uiteengezet.

a. Beperkende kwaliteitselementen

In dit onderdeel worden de geselecteerde kwaliteitselementen vermeld waarvoor in 2015 het GET of GEP niet wordt gehaald. Per kwaliteitselement (maatlat) worden daarnaast de groep waartoe deze behoort (biologie of fysische-chemie), de getalswaarden van GEP en de verwachting voor 2015 weergegeven

b. Maatregelen uit te voeren na 2015

In dit onderdeel worden de maatregelen (met bijbehorende standaardmaatregelcode) vermeld die na 2015 worden uitgevoerd. De gegevens zijn afkomstig uit de website KRWmaatregelen.nl.

c. Motiveringsgrond fasering

Bij dit onderdeel wordt de formele reden (natuurlijke omstandigheden, onevenredig kostbaar of technisch onhaalbaar) genoemd waarom tot fasering is overgegaan (keuzemenu, zie bijlage 2). Deze reden is gekoppeld aan een bepaald mechanisme waardoor het niet haalbaar is om de doelen al is 2015 te halen (keuzemenu, zie bijlage 2). Dit moet worden gezien als een nadere specificatie van de formele motiveringsgronden die de KRW biedt. Tevens bestaat de mogelijkheid om hier een toelichting op de fasering op te nemen. Deze optie is vooral bedoeld om aanvullende werkingsmechanismen, die niet zijn vermeld in het keuzemenu, te beschrijven en/of een nadere toelichting op de fasering te geven. Voor de standaardcombinaties van motiveringsgrond en mechanisme zijn in bijlage 3 algemene motiveringen opgenomen.

d. Eerder aangeleverde informatie en facultatieve verwijzing

Informatie over de onderbouwing van de fasering die is opgesteld voordat de website KRWmilieudoelstellingen in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’ (excel-sheets). Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website zijn opgenomen in dit onderdeel.

Tabellen Milieudoelstellingen

  

Omschrijving

Verplicht

Type

Domeintabel

Toelichting

Tabel

Veld

1 Waterlichaam

 

1a – Algemene waterlichaamgegevens

  

Code

nee1

Tekst

OWM

Unieke code van het waterlichaam

OWM

OWMIDENT

  

Naam

nee1

Tekst

OWM

Naam van het waterlichaam

OWM

OWMNAAM

  

Status

nee1

Tekst

OWM

Status van het waterlichaam

OWM

OWMSTAT

  

Type

nee1

Tekst

OWM

Type van het waterlichaam

OWM

OWMTYPE

 

 

Doeltype

nee1

Tekst

Doeltype

Type ecologische maatlat, gebruikt voor de afleiding van de ecologische doelen en klassengrenzen

DoelType

Type

2 Motivering status

 

2a – Facultatieve toelichting en verplichte literatuurverwijzing

  

Literatuurverwijzing/toelichting

ja

tekst

 

referentie naar document met onderbouwing van de motivering

linkToelichtingen_waterlichamen

Toelichting

 

2b – Significantie negatieve effecten

  

Maatregel

ja

tekst

lut_schadesmaatregelen

Hydromorfologische ingreep die niet wordt uitgevoerd omdat deze significante negatieve effecten heeft op gebruiksfuncties of milieu in brede zin

linkMechanisme_status

Maatregel

  

gebruiksfunctie

ja

tekst

lut_functies

Gebruiksfunctie of milieukwaliteit die nadelig wordt beïnvloed door een ingreep

linkMechanisme_status

Functie

  

mechanisme

ja

tekst

lut_mechanismen

Wijze waarop de negatieve effecten van een ingreep doorwerken op een gebruiksfunctie of milieukwaliteit

linkMechanisme_status

mechanisme2

  

toelichting

nee

tekst

 

Beschrijving van ingreep, gebruiksfunctie en mechanisme voor situaties die niet in de standaard domeintabellen voorkomen

linkMechanisme_status

tekst_anders

 

2c – Bereiken nuttige doel met andere middelen beschouwd

  

alternatief

ja

tekst

lut_aanpassen

Reden waarom het niet mogelijk is om de functies op een andere wijze te bedienen met aanzienlijk minder schade voor het milieu

link_aanpassen

aanpassing_beschouwd

 

2d – Eerder aangeleverde informatie

  

Informatie

nee

tekst

 

Aanvullende informatie over de onderbouwing van de status vanuit format milieudoelstellingen en/of hydromorfologische ingrepen die in het verleden hebben plaatsgevonden en bepalend zijn voor de huidige situatie

linkToelichtingen_waterlichamen

toelichting, soort = status

3. Hoogte GEP

 

3a – Afleiding MEP → GEP

  

Maatlat

nee1

tekst

Maatlatten

Naam kwaliteitselement

linkHoogteGEP

Maatlat

  

Hoogte GEP

nee1

tekst

Doelen

Getalswaarde van de hoogte van het GEP

linkHoogteGEP

GEP

  

Afleiding

ja

tekst

lutAfleidingen

Gebruikte methodiek voor afleiding GEP van MEP

linkHoogteGEP

Afleiding

  

Literatuur

ja

tekst

 

Literatuurverwijzing

linkHoogteGEP

Toelichting

 

3b – Eerder aangeleverde informatie

  

Informatie

nee

tekst

 

Aanvullende informatie over de onderbouwing van GEP vanuit format milieudoelstellingen

linkToelichtingen_waterlichamen

toelichting, soort = gep

4 Fasering

 

4a – Beperkende kwaliteitselementen

  

Maatlat

nee1

tekst

Maatlatten

Naam kwaliteitselement

Doelen

Maatlat

  

Groep

nee1

tekst

Groepen

Groep waartoe het kwaliteitselement behoort

Doelen

Groep

  

GEP

nee1

tekst

Doelen

Getalswaarde van GEP volgens KRWdoelen.nl

Doelen

GEP

  

Doel 2015

nee1

tekst

Doelen

Getalswaarde of beoordeling van doel 2015 volgens KRWdoelen.nl

Doelen

Doel2015

 

4b – Maatregelen na 2015

  

Naam

nee1

tekst

Maatregelen

Naam van de maatregel

Maatregelen

MATNAAM

  

Code

nee1

tekst

Maatregelen

Standaard maatregelcode

Maatregelen

MATCODE

 

4c – Motiveringsgrond

  

Motivering

ja

tekst

lutFasering

Formele reden (volgens KRW) waarom de doelen niet in 2015 worden bereikt

linkMechanisme_fasering

Motivering

  

mechanisme

ja

tekst

lutFaseringMechanismen

Nadere specificatie van de reden waarom doelen niet in 2015 worden bereikt

linkMechanisme_fasering

mechanisme2

  

toelichting

ja

Memo

 

Nadere specificatie in geval geen gebruik wordt gemaakt van de standaardredeningen uit de domeintabel en/of toelichting op de fasering

linkMechanisme_fasering

tekst_anders

 

4d – Eerder aangeleverde informatie en verwijzing

  

Informatie

nee

tekst

 

Aanvullende informatie over de onderbouwing van de fasering vanuit format milieudoelstellingen en/of literatuurverwijzing

linkToelichtingen_waterlichamen

toelichting, soort = fasering

XNoot
1

Wordt overgenomen uit andere tabellen.

Domeintabellen

Maatlatten

ID

Groep

Maatlat

Eenheid

domgwcod

80

BIO

Vis

EKR

VIS

33

BIO

Macrofyten

EKR

OVWFLORA

19

BIO

Macrofauna

EKR

MAFAUNA

7

BIO

Fytoplankton

EKR

FYTOPL

86

FCH

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde)

%

O2

85

FCH

Zuurgraad (zomergemiddelde)

-

pH

41

FCH

Totaal stikstof (zomergemiddelde)

mg N/l

N

40

FCH

Totaal fosfaat (zomergemiddelde)

mg P/l

P

39

FCH

Temperatuur (maximum waarde)

°C

T

38

FCH

Opgelost anorganisch stikstof (nitraat, nitriet en ammonium) (wintergemiddelde)

mg N/l

DIN

2

FCH

Doorzicht (zomergemiddelde)

Meter

ZICHT

1

FCH

Chloride (zomergemiddelde)

mg Cl/l

Cl

lutAanpassen

ID

Aanpassen

2

ja, negatieve effecten milieu

3

ja, technisch onhaalbaar

4

ja, onevenredig hoge kosten

5

ja, geen alternatieven beschikbaar

6

Nee

lutAfleidingen

ID

Afleiding

Soort

1

maatregelen met gering effect overwogen en afgevallen

sterk veranderd

3

GEP is gelijk aan MEP genomen

sterk veranderd

4

intensiteit maatregel maatgevend voor MEP->GEP

sterk veranderd

5

soort maatregelen maatgevend voor MEP->GEP

sterk veranderd

6

GEP vast percentage beneden MEP

sterk veranderd

7

landelijke defaults

sterk veranderd

8

maatlat aangepast

sterk veranderd

9

geen afleiding, GEP is gelijk aan huidig genomen

sterk veranderd

11

geen afleiding, landelijke getallen GET

chemie

12

MEP vast percentage boven GEP

sterk veranderd

13

regionale afleiding

chemie

14

landelijke defaults voor sloten en kanalen

kunstmatig

15

regionale afleiding

kunstmatig

16

geen keuze (keuze verwijderen)

kunstmatig

17

geen keuze (keuze verwijderen)

chemie

18

geen keuze (keuze verwijderen)

sterk veranderd

19

niet beperkend, geen afleiding

chemie

20

geen afleiding, landelijke getallen GET

kunstmatig

21

landelijke defaults voor sloten en kanalen

chemie

lutFaseringMechanismen

ID

Mechanisme

1

nalevering/historische belasting

2

trage effecten maatregelen

3

afschrijvingstermijnen

4

te hoge lasten

5

grondverwerving

6

maatschappelijk draagvlak

7

synergie met andere beleidsvoornemens

8

uitvoeringscapaciteit

9

anders

lutFaseringMotiveringen

ID

Motivering

1

natuurlijke omstandigheden

2

onevenredig kostbaar

3

technisch onhaalbaar

lutSchadesFuncties

ID

Functie

2

archeologie

3

erfgoed

4

geomorfologie

5

industrie

6

landbouw

7

landschap

8

recreatie

9

scheepvaart

10

stedelijk gebied

11

waterhuishouding

14

natuur

15

infrastructuur

16

energievoorziening

17

drinkwatervoorziening

lutSchadesMaatregelen

ID

Maatregel

3

Aankoppelen van beektrajecten/aanleg nevengeul in agrarisch gebied

4

Aanpassen kades stedelijk gebied

5

Beperken piekafvoeren in bovenlopen agrarisch gebied

7

Beperken van scheepvaart in grote kanalen

9

Dempen watergangen in agrarisch gebied

10

Flexibel peilbeheer in boezemwateren

11

Hanteren natuurlijk waterpeil in agrarisch gebied

12

Hanteren natuurlijk waterpeil in stedelijk gebied

13

Hermeandering beken in agrarisch gebied

14

Hermeandering beken in stedelijk gebied

18

Peilwijziging kanalen met beroepsscheepvaart

19

Peilwijziging poldergebieden in agrarisch gebied

23

Verhogen drainagebasis in stedelijk gebied

24

Verwijderen sluizen

25

Verwijderen stuwen in intensief agrarisch gebied

28

Verwijderen van stuwen in landbouwgebied

29

Verwijderen waterkeringen

30

Anders, zie toelichting

31

Peilwijziging waterlopen in stedelijk gebied

32

Verhogen drainagebasis in agrarisch gebied

33

Verwijderen stuwen in stedelijk gebied

34

Verwijderen van dammen, dijken, kribben, vaste lagen, stuwen, sluizen, waterkrachtcentrales en/of oeververdediging in Rijkswateren

35

Normalisatie en of kanalisatie in Rijkswateren ongedaan maken

36

Inundatiezone vergroten door dijkverlegging en beperken/verbieden gebruiksfuncties

37

Onnatuurlijk peilbeheer, afvoerverdeling en/of onderhoud in de Rijkswateren beëindigen

lutSchadesMechanismen

ID

Mechanisme

1

afname belevingswaarde

2

afname toegankelijkheid

3

areaalverlies

4

geringere waterdiepte

5

hoger (grond)waterpeil

6

hoger chloridegehalte

9

lager (grond)waterpeil

10

lager of hoger (grond)waterpeil

13

negatieve effecten alternatieven

14

veiligheid

15

wateroverlast

17

nachtvorstbestrijding

18

verzilting

19

aantasting voorzieningen

20

beperking afvoerfunctie

21

vergroten afwijking natuurlijke toestand

22

droogvallen waterlopen

23

verlies cultuurhistorische waarde

24

droogteschade

25

opbrengstverlies

26

beperking bevaarbaarheid

lutStatus_kunstmatig

ID

Status

1

gegraven

2

gegraven na inpoldering

3

gegraven door vervening laagveen

4

gegraven voor ontwatering hoogveen

Algemene motiveringen bij format milieudoelstellingen

Onderbouwing status van waterlichamen (KRW-art. 4.3a en 4.3b)

Waterlichamen mogen als kunstmatig of sterk veranderd worden aangewezen indien noodzakelijke (hydromorfologische) ingrepen voor het bereiken van de goede ecologische toestand significante negatieve effecten hebben op een aantal met name genoemde functies of het milieu in brede zin (KRW art 4.3a). Voor kunstmatige waterlichamen kan worden volstaan met het vermelden dat zij door de mens zijn aangelegd. Voor sterk veranderde waterlichamen wordt een uitgebreidere motivering gevraagd die hieronder voor verschillende soorten ingrepen is uitgewerkt. Daarbij is telkens aangegeven voor welke functies de negatieve effecten van de ingrepen significant zijn en waarom het niet mogelijk is om de functies, waarvoor de genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn uitgevoerd, op een andere wijze te bedienen met een aanzienlijk minder schade voor het milieu (KRW art 4.3b).

  • S1: Verwijderen waterkeringen

  • S2: Flexibel peilbeheer in boezemwateren

  • S3: Volledig natuurvriendelijke inrichting van wateren met waterhuishoudkundige functie

  • S4: Beperken van scheepvaart in grote kanalen

  • S5: Peilwijziging kanalen met beroepsvaart

  • S6: Verwijderen sluizen

  • S7: Verwijderen stuwen in agrarisch gebied

  • S8: Dempen watergangen in agrarisch gebied

  • S9: Hermeandering beken in agrarisch gebied

  • S10: Verhogen drainagebasis in agrarisch gebied

  • S11: Beperken piekafvoeren in bovenlopen agrarisch gebied

  • S12: Peilwijziging in agrarisch gebied

  • S13: Hanteren natuurlijk waterpeil in agrarisch gebied

  • S14: Aankoppelen van beektrajecten/aanleg nevengeul in agrarisch gebied

  • S15: Verwijderen stuwen in stedelijk gebied

  • S16: Hermeandering beken in stedelijk gebied

  • S17: Verhogen drainagebasis in stedelijk gebied

  • S18: Peilwijziging waterlopen in stedelijk gebied

  • S19: Hanteren natuurlijk waterpeil in stedelijk gebied

  • S20: Aanpassen kades stedelijk gebied

  • S21: Natuurlijke inrichting van cultuurhistorisch erfgoed

S1: Verwijderen waterkeringen

Het verwijderen van waterkeringen heeft via het mechanisme veiligheid nagenoeg altijd negatieve consequenties op één of meerdere gebruiksfuncties. Omdat het areaal waar schade optreedt bij het verwijderen van de waterkering over het algemeen vele hectaren bedraagt, is het verplaatsen van gebruiksfuncties alleen tegen onevenredig hoge kosten mogelijk.

S2: Flexibel peilbeheer in boezemwateren

Door het hanteren van een flexibeler peilbeheer in het boezemwater kunnen in (extreem) natte situaties hogere waterstanden optreden waardoor de kans op overstroming en wateroverlast toe neemt. Een gevolg hiervan is een aanzienlijke schade voor zowel de landbouw als het stedelijk gebied. Omdat het areaal waar schade optreedt door wateroverlast over het algemeen vele hectaren bedraagt, is het verplaatsen van hier gelegen gebruiksfuncties alleen tegen onevenredig hoge kosten mogelijk. De scheepvaart vraagt eveneens om een sterk gereguleerd peil. Zowel een te laag peil (i.v.m. minimale diepte voor bevaarbaarheid) als een te hoog peil (i.v.m. voldoende hoogte voor passeerbaarheid kruisende infrastructuur) leiden ertoe dat de scheepvaart in mogelijkheden wordt beperkt. Het op andere wijze vervoeren van producten is noodzakelijk als de functie scheepvaart niet meer kan worden vervuld. Dit heeft per saldo veelal negatieve effecten voor het milieu.

S3: Volledig natuurvriendelijke inrichting van wateren met waterhuishoudkundige functie

Het doorstroomprofiel van primaire en secundaire wateren en de vaarstrook van vaarwateren moet vrij blijven van plantengroei omdat anders de waterhuishouding- en/of scheepvaartfunctie wordt belemmerd. Wanneer in natte perioden niet voldoende afvoer kan worden gerealiseerd heeft dit waterstandverhoging en inundatie tot gevolg met negatieve consequenties voor bijvoorbeeld landbouw en stedelijk gebied. Ook voor de scheepvaart heeft een beperking van de bevaarbaarheid van de vaarstroom negatieve gevolgen. Omdat het areaal waar schade optreedt door wateroverlast over het algemeen vele hectaren bedraagt, is het verplaatsen van hier gelegen gebruiksfuncties alleen tegen onevenredig hoge kosten mogelijk. Ook het op andere wijze vervoeren van producten is noodzakelijk als de functie scheepvaart niet meer kan worden vervuld. Dit heeft per saldo veelal negatieve effecten voor het milieu.

S4: Beperken van scheepvaart in grote kanalen

De beroepsscheepvaart heeft een belangrijke economische functie in Nederland, niet alleen als sector op zichzelf, maar ook omdat veel bedrijfstakken afhankelijk zijn van aanvoer/afvoer van grondstoffen of producten per schip. Slechts een beperkt aantal wateren is toegerust op deze scheepvaartfunctie. Verminderen van de scheepvaart betekent dat het transport, gezien het economisch belang, op andere manieren plaats zal moeten vinden en dat sprake zal zijn van inkomstenderving voor de sector zelf. De alternatieven (meestal vervoer per weg) hebben in verhouding tot de scheepvaart een negatievere invloed op het milieu en leiden tot meer energieverbruik. Daarom wordt het beperken van scheepvaart vanwege deze effecten als schadelijk voor het milieu beschouwd.

S5: Peilwijziging kanalen met beroepsvaart

De waterhuishouding in waterlopen met een scheepvaartfunctie vraagt om een sterk gereguleerd peil. Zowel een te laag peil (in verband met minimale diepte voor bevaarbaarheid) als een te hoog peil (in verband met voldoende hoogte voor passeerbaarheid kruisende infrastructuur) leiden ertoe dat de scheepvaart in mogelijkheden wordt beperkt. Het op andere wijze vervoeren van producten is noodzakelijk als de functie scheepvaart niet meer kan worden vervuld. Dit alternatief zal veelal wegtransport betreffen, wat (vanwege de hoge CO2 uitstoot) per saldo aanzienlijke negatieve effecten op het milieu heeft. Daarnaast leidt een wijziging van transport over water naar wegtransport tot onaanvaardbare economische gevolgen voor de beroepsscheepvaart en de industrie die door locatiekeuze en voorzieningen als loskades is ingesteld op vervoer over water.

S6: Verwijderen sluizen

Sluizen zijn in het verleden aangelegd om de waterstand en de stroomsnelheid te reguleren op een zodanige wijze dat de passeerbaar voor schepen gewaarborgd blijft. Het verwijderen van de sluis heeft tot gevolg dat de waterstand stroomopwaarts van het kunstwerk wordt verlaagd en de waterdiepte wordt verkleind. De mogelijkheden voor de scheepvaart worden door deze ingreep beperkt. De alternatieven (meestal vervoer per weg) hebben in verhouding tot de scheepvaart een negatievere invloed op het milieu en leiden tot meer energieverbruik. Daarom wordt het beperken van scheepvaart vanwege deze effecten als schadelijk voor het milieu beschouwd. Door het verwijderen van sluizen kan tevens niet meer worden ingespeeld op situaties van langdurige droogte of hoge afvoeren. De oppervlaktewater- en grondwaterstand worden in een groot deel van het jaar lager en extreem lage standen houden langer aan. De ontstane opbrengstderving voor de landbouw is niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Het enige alternatief is verplaatsing van functies. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S7: Verwijderen stuwen in agrarisch gebied

De waterhuishouding in gebied met een agrarische functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. Een te laag grondwaterpeil is ongewenst in gebieden met een landbouwfunctie (verminderde opbrengsten). Het peil van het oppervlaktewater is sterk bepalend voor de grondwaterstand. Dit oppervlaktewaterpeil wordt gereguleerd door stuwen. Het verwijderen van deze stuwen heeft daarmee een verstoring van de grondwaterstand tot gevolg. Bovendien kan door het ontbreken van stuwen niet meer worden ingespeeld op situaties van langdurige droogte of hoge afvoeren. De grondwaterstand wordt in groot deel van het jaar lager en extreem lage grondwaterstanden houden langer aan. De ontstane opbrengstderving voor de landbouw is niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Het enige alternatief is verplaatsing van functies. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S8: Dempen watergangen in agrarisch gebied

De waterhuishouding in gebieden met een intensieve agrarische functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Het dempen van waterlopen heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie wordt verstoord en opbrengstderving aan de orde is. Bovendien leiden de afgenomen mogelijkheden voor waterafvoer ertoe dat regenwater plaatselijk lang op het land blijft staan. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie in dit in dit gebied alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten

S9: Hermeandering beken in agrarisch gebied

Het hermeanderen van beken heeft als doel meer variatie te creëren in het stromingspatroon en substraat van beken. Om dit te realiseren en eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te compenseren, moet areaal worden vrijgemaakt ten behoeve van het verleggen van de beek en wellicht voor mogelijke inundaties die zullen plaatsvinden vanwege het gewijzigde profiel. Hierdoor gaat areaal voor de landbouw verloren, dat in het dichtbevolkte Nederland slechts beperkt en tegen relatief hoge kosten beschikbaar is. Bovendien worden inundaties vanwege de water-/slibkwaliteit op veel plaatsen uit milieuoverwegingen ongewenst geacht. Aanpassen van de gebruiksfuncties is slechts mogelijk als grondeigenaren tegen een acceptabele prijs schadeloos worden gesteld of functieverplaatsing mogelijk is. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de landbouwfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S10: Verhogen drainagebasis in agrarisch gebied

De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Het dempen van waterlopen of het verhogen van de drainagebasis heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie wordt verstoord en opbrengstderving aan de orde is. Bovendien leiden de afgenomen mogelijkheden voor waterafvoer ertoe dat regenwater plaatselijk lang op het land blijft staan. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S11: Beperken piekafvoeren in bovenlopen agrarisch gebied

Het vasthouden van water in de bovenlopen van het watersysteem door middel van stuwen en verondiepen van waterlopen heeft in dit gebied aanzienlijke gevolgen voor de landbouw. Door deze ingrepen wordt optimale waterhuishoudkundige situatie verstoord en treedt opbrengstderving op als gevolg van vernatting. Bovendien leiden de afgenomen mogelijkheden voor waterafvoer ertoe dat regenwater plaatselijk lang op het land blijft staan. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S12: Peilwijziging in agrarisch gebied

De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Het aanpassen van het peil heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie wordt verstoord en opbrengstderving aan de orde is. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten

S13: Hanteren natuurlijk waterpeil in agrarisch gebied

De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Een natuurlijke fluctuatie van het peil heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie wordt verstoort en opbrengstderving aan de orde is. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie in dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten

S14: Aankoppelen van beektrajecten/aanleg nevengeul in agrarisch gebied

Het aantakken van beektrajecten of de aanleg van nevengeulen in landbouwgebied heeft als gevolg dat areaal dat in gebruik is bij (intensieve) landbouw moet worden vrijgemaakt ten behoeve van beektrajecten/nevengeulen. Hierdoor gaat areaal voor landbouw verloren. Aanpassen van de gebruiksfuncties is slechts mogelijk als grondeigenaren tegen een redelijke prijs schadeloos worden gesteld of functieverplaatsing mogelijk is. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de landbouwfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S15: Verwijderen stuwen in stedelijk gebied

De waterhuishouding in gebied met een stedelijke functie vraagt om een gereguleerd grondwaterpeil. Een te laag grondwaterpeil is ongewenst in gebieden met een stedelijke functie (afname stabiliteit funderingen door bijvoorbeeld paalrot, kades). Het peil van het oppervlaktewater is sterk bepalend voor de grondwaterstand. Dit oppervlaktewaterpeil wordt gereguleerd door stuwen. Het verwijderen van deze stuwen heeft daarmee een verstoring van de grondwaterstand tot gevolg. Bovendien kan door het ontbreken van stuwen niet meer worden ingespeeld op situaties van langdurige droogte of hoge afvoeren. De grondwaterstand wordt in groot deel van het jaar lager en extreem lage grondwaterstanden houden langer aan. Voor het herstel van de schade dienen aanzienlijke kosten te worden gemaakt. Het alternatief van aanpassing van de stedelijke functie kan alleen tegen onevenredig hoge kosten.

S16: Hermeandering beken in stedelijk gebied

Het hermeanderen van beken heeft als doel: meer variatie creëren in het stromingspatroon en substraat van beken. De ingreep gaat gepaard met een aanzienlijk ruimtebeslag. In bebouwd gebied is het veelal niet mogelijk dit areaal aan de stedelijke omgeving te onttrekken. Het areaal is doorgaans al in gebruik voor functies als wonen en werken. Door het ruimtebeslag van de hermeandering gaat areaal verloren voor functies met een hoge gebruikswaarde (met name wonen). Daarnaast heeft het beeksysteem in het stedelijk gebied een cultuurhistorische waarde die bij hermeandering verloren kan gaan. Tot slot zullen diverse soorten infrastructuur, zoals wegen, kabels, leidingen en riolering niet meer functioneren zonder vergaande compenserende ingrepen. Aanpassen van de gebruiksfunctie is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten.

S17: Verhogen drainagebasis in stedelijk gebied

Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een hoger grondwaterpeil ongewenst, omdat hierdoor wateroverlast kan ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten (ongezonde leefomgeving). Juist om dit soort problemen te voorkomen is in het verleden regelmatig drainage aangelegd om de grondwaterstand verder te kunnen reguleren. Het verhogen of verwijderen hiervan leidt in vrijwel alle gevallen tot de eerder genoemde ongewenste verschijnselen. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken) is doorgaans geen optie. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van gebruiksfunctie in dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S18: Peilwijziging waterlopen in stedelijk gebied

Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een hoger grondwaterpeil ongewenst, omdat hierdoor wateroverlast zal ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten (ongezonde leefomgeving). Een te laag grondwaterpeil is eveneens ongewenst in het stedelijk gebied in verband met de afname van stabiliteit van funderingen (door bijvoorbeeld paalrot) en kades. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken) is doorgaans geen optie: Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van de gebruiksfunctie alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S19: Hanteren natuurlijk waterpeil in stedelijk gebied

De waterhuishouding in het stedelijk gebied is gebaad bij een gereguleerd grondwaterpeil. Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een tijdelijk hoger grondwaterpeil ongewenst, omdat hierdoor wateroverlast zal ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten (ongezonde leefomgeving). Een te laag grondwaterpeil is eveneens ongewenst in het stedelijk gebied in verband met de afname van stabiliteit van funderingen (door bijvoorbeeld paalrot) en kades. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken) is doorgaans geen optie: Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van de gebruiksfunctie in dit in dit gebied alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.

S20: Aanpassen kades stedelijk gebied

Het aanpassen van kades in stedelijk gebied gaat meestal gepaard met verandering van het ruimtebeslag in bebouwd gebied. Het is hier veelal niet mogelijk om dit areaal aan de stedelijke omgeving te onttrekken omdat het doorgaans al in gebruik is voor hoogwaardige functies als wonen en werken die daardoor deels verloren zullen gaan. De kades hebben daarnaast een functie voor de scheepvaart die daarvan gebruikt maakt voor het aan- en afmeren, laden en lossen. Diverse soorten infrastructuur, zoals wegen, kabels en leidingen staan in directe verbinding met de kades en kunnen, zonder vergaande compenserende ingrepen, niet meer functioneren als de kades worden vervangen door natuurvriendelijke oevers. Daarnaast vertegenwoordigen de kades in stedelijk gebied vaak een cultuurhistorische waarde die bij aanpassing verloren kan gaan. Deze waarde is doorgaans niet te compenseren door andere maatregelen. Verplaatsen van de gebruiksfuncties is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten.

S21: Natuurlijke inrichting van cultuurhistorisch erfgoed

Verschillende waterlopen zijn in het verleden gegraven of aangepast ten behoeve van een specifieke functie, bijvoorbeeld het vervoer van turf. Inmiddels is deze oorspronkelijke functie niet meer in gebruik, maar vormen de waterlopen zelf onderdeel van het cultuurhistorisch erfgoed. Het volledig natuurlijk inrichten (waaronder overal natuurvriendelijke oevers, verwijderen van stuwen en sluizen e.d.) gaat ten koste van het oorspronkelijke karakter van de waterloop waardoor de cultuurhistorische waarde verloren gaat. Deze waarde is doorgaans niet te compenseren door andere maatregelen. Dit is voor deze wateren een reden om af te zien van een volledig op natuur gerichte inrichting.

Fasering (KRW-art. 4.4)

Er bestaan verschillende redenen waarom de goede toestand voor een bepaald kwaliteitselement niet in de eerste planperiode kan worden bereikt. Deze zijn hieronder verder toegelicht.

  • F1: Natuurlijke omstandigheden – nalevering, historische belasting

  • F2: Natuurlijke omstandigheden – trage effecten van maatregelen

  • F3: Technisch onhaalbaar – grondverwerving

  • F4: Technisch onhaalbaar – maatschappelijk draagvlak

  • F5: Technisch onhaalbaar – synergie met andere beleidsvoornemens

  • F6: Technisch onhaalbaar – uitvoeringscapaciteit

  • F7: Onevenredig kostbaar – afschrijvingstermijnen

  • F8: Onevenredig kostbaar – te hoge lasten

F1: Natuurlijke omstandigheden – nalevering, historische belasting

De waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt negatief beïnvloed doordat nutriënten via het grondwater uitspoelen. De hoge concentraties in het grondwater zijn onder andere het gevolg van overmatige belasting met meststoffen in het verleden. Aanscherpingen van het mestbeleid en een zorgvuldigere bemesting in de praktijk heeft tot gevolg dat de bron voor beïnvloeding van het grondwater afneemt, maar de doorwerking van grond- naar oppervlaktewater is een traag proces. Om deze reden zal in 2015 nog niet het volledige effect van deze maatregelen merkbaar zijn.

F2: Natuurlijke omstandigheden – trage effecten van maatregelen

Een aanzienlijk deel van de inrichtingsmaatregelen wordt al in de eerste planperiode uitgevoerd. Uit onderzoek is gebleken dat het in veel gevallen een aantal jaar kan duren voordat het ecosysteem zich volledig heeft aangepast aan een nieuwe situatie, bijvoorbeeld omdat het tijd kost voor bepaalde soorten om nieuw habitat te koloniseren. Om deze redenen zijn de effecten van maatregelen in de eerste planperiode pas in de tweede planperiode volledig van kracht en worden in deze planperiode geen aanvullende maatregelen getroffen.

F3: Technisch onhaalbaar – grondverwerving

Vanwege het maatschappelijke draagvlak, vindt grondverwerving vrijwel altijd plaats op vrijwillige basis. Uitvoering ná 2015 is dan in veel gevallen voordeliger, omdat hiermee het opdrijven van grondprijzen kan worden tegengegaan. Bovendien is het niet aannemelijk dat alle benodigde gronden voor herinrichting tijdig verworven zijn (= ruim voor 2012), want er is vervolgens ook nog tijd nodig voor realisatie van maatregelen. Kansen om grond te verwerven zijn vaak gebonden aan bepaalde gebeurtenissen (ruilverkaveling, bedrijfsovernames), die zich lang niet op alle locaties binnen de komende periode zullen voordoen. Dergelijke grootschalige gebiedsprocessen kennen mede als gevolg van juridische procedures een doorlooptijd die de planperiode overschrijdt. Dit heeft als consequentie dat fasering nodig is.

F4: Technisch onhaalbaar – maatschappelijk draagvlak

De uitvoering van maatregelen die een aanzienlijke impact hebben op de omgeving dient goed voorbereid te worden. Dit betekent dat verschillende direct betrokken partijen goed moeten worden voorgelicht over de wijze van uitvoering en de consequenties daarvan. Een dergelijke maatschappelijke betrokkenheid is vooral van belang om de uitvoering op een dusdanige wijze vorm te geven dat deze op zoveel mogelijk draagvlak kan rekenen. Een gedegen voorbereiding van een complex project kost vele jaren waardoor de maatregelen niet in de lopende planperiode kunnen worden uitgevoerd.

F5: Technisch onhaalbaar – synergie met andere beleidsvoornemens

De uitvoering van maatregelen voor het bereiken van KRW-doelen staat meestal niet op zichzelf, ook andere (water)opgaven dienen te worden gerealiseerd. Het is hierbij van belang dat voor de uitvoering gezocht wordt naar synergie zodat niet meerdere malen na elkaar dezelfde procedures hoeven te worden doorlopen, graafwerkzaamheden worden uitgevoerd e.d. Andere (water)opgaven kennen niet altijd dezelfde programmering als de gewenste uitvoering voor de KRW. Om te voorkomen dat onevenredig hoge kosten in deze planperiode moeten worden gemaakt., wordt ervoor gekozen om de KRW-maatregelen in samenhang met andere maatregelen uit te voeren Het gevolg hiervan is dat de gecombineerde maatregelen pas in de volgende planperiode kunnen worden afgerond.

F6: Technisch onhaalbaar – uitvoeringscapaciteit

Inrichtingsmaatregelen vormen een groot deel van het maatregelpakket. Zowel overheden als uitvoerende organisaties (aannemers) voeren momenteel al maatregelen uit. Het totale voorgestelde pakket aan KRW-maatregelen vraagt een forse versnelling van uitvoering als het hele pakket voor 2015 wordt gerealiseerd. Voorbereiding en uitvoering vragen specifieke kennis en capaciteiten, die in beperkte mate aanwezig is. Uitvoering van alle benodigde inrichtingsmaatregelen in de eerste planperiode van het SGBP is dan ook niet mogelijk. Om deze reden wordt gefaseerd.

F7: Onevenredig kostbaar – afschrijvingstermijnen

Huidige functies zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de huidige inrichting. Als deze inrichting wordt veranderd, heeft dit consequenties voor deze functies. Een efficiënte inzet van beschikbare middelen rechtvaardigt een spreiding van de maatregelen over de periode na 2015. De afgelopen jaren hebben al investeringen plaatsgevonden die in 2015 nog niet zijn afgeschreven. Bij een gespreide uitvoering van maatregelen kan aangesloten worden bij gebruikelijke onderhoudscycli van de waterbeheerders. Bovendien kan op dergelijke wijze ‘werk met werk’ worden gemaakt door werkzaamheden met elkaar te combineren. Zo kan het geheel aan maatregelen worden uitgevoerd, zonder dat onevenredig hoge kosten in deze planperiode moeten worden gemaakt.

F8: Onevenredig kostbaar – te hoge lasten

Uitvoering van alle maatregelen voor het bereiken van de goede toestand/potentieel binnen de eerste planperiode stuit op te grote financiële beperkingen. Om de lastenstijging binnen een maatschappelijk acceptabele bandbreedte te houden, wordt gekozen voor een gefaseerde uitvoering van het maatregelenpakket in de periode na 2015. In afwachting van de ontwikkeling van mogelijke kosteneffectievere maatregelen in de toekomst en het vaststellen van aanvullende maatregelen op nationaal en internationaal niveau wordt aanspraak gemaakt op de mogelijkheid tot fasering en wordt nu nog niet overgegaan tot doelverlaging. Dit wordt bij het volgende provinciale waterplan/omgevingsplan (en SGBP) opnieuw bezien.

Formulier VII: Rapportage format oppervlaktewaterlichamen en deelstroomgebieden

Inhoud Rapportage

Voor de KRW rapportages voor oppervlaktewaterlichamen en deelstroomgebieden is ervoor gekozen, v.w.b. de opslag van de gegevens, om het water op te delen in:

  • 1. Waterdelen: kleinste stabiele deel water (of: ‘Kleinste functioneel onafhankelijk stukje water met gelijkblijvende, homogene eigenschappen en relaties dat er binnen een water wordt onderscheiden.’)

  • 2. Waterlichaam: waterlichaam volgens de KRW definitie

  • 3. Watergebied: water zoals dat bij de ‘burger’ bekend is of ‘één of meerdere waterdelen die tezamen een waterloop of gebied vormen die in de volksmond aangeduid worden met één naam.’ Voorbeelden: Dommel, Waal, Eemmeer.

In de uitwisselingsformats komt dat er als volgt uit te zien:

  • 1. Een dataset met de waterdelen (OWA). Hierin wordt ook de naam van het watergebied opgenomen. De geometrie (de lijnen en vlakken) hoort bij de waterdelen, maar wordt in een aparte tabel opgeslagen. Dit maakt het mogelijk om meerdere geometrieën per waterdeel op te slaan, bijvoorbeeld een hartlijn en een vlak van een rivier;

  • 2. Een dataset met de waterlichamen (OWM).

In de toekomst wordt het watergebied door IdsW in de Aquo standaard als aparte entiteit opgenomen. Omdat deze entiteit nog niet is gedefinieerd en omdat het slechts om twee velden gaat, is het voor de uitwisselingsformats voldoende om de waterdelen tabel uit te breiden. Het gaat dan om de velden WGBIDENT en WGBNAAM.


                        Figuur 1. Relatie tussen waterlichamen, waterdelen en geometrie.
                        * In het nieuwe NEN3610 Basismodel Geo-informatie zijn de klassen ‘water’ en ‘waterdeel’ opgenomen. De hiergenoemde oppervlaktewaterlichamen en oppervlaktewaterdelen zijn specialisaties van deze NEN-klassen.

Figuur 1. Relatie tussen waterlichamen, waterdelen en geometrie.* In het nieuwe NEN3610 Basismodel Geo-informatie zijn de klassen ‘water’ en ‘waterdeel’ opgenomen. De hiergenoemde oppervlaktewaterlichamen en oppervlaktewaterdelen zijn specialisaties van deze NEN-klassen.

Aanwijzingen voor opbouw geografische gegevens

  • 1. Waterlichamen en watergebieden worden opgesplitst in waterdelen op splitsingen (knooppunten) en wanneer de delen fysiek uit elkaar liggen. Ook andere factoren kunnen reden zijn een verdere opsplitsing naar waterdelen te maken;

  • 2. Voor alle waterlichamen (met uitzondering van kustwater) wordt altijd ook de hartlijn vastgelegd. Voor kustwater, meren (evt. met uitzondering van kanalen en sloten), overgangswater en eventueel brede rivieren wordt ook vlak informatie verstrekt;

  • 3. De waterdelen sluiten op elkaar aan (waar ze in werkelijkheid ook op elkaar aansluiten);

  • 4. De waterdelen vormen een stabiele basis. Dat wil zeggen dat codering en ligging in principe in de loop der tijd zo min mogelijk wijzigt.

  • 5. De informatie wordt uitgewisseld in Esri-shape formaat (de OWAG en GAF shapefiles) of dbf files (OWA – waterdelen en OWM – de waterlichaam tabel);

  • 6. Voor de codering, de unieke identificatie, worden geen speciale characters (ü, ã, &,% etc.) gebruikt. Alleen letters, cijfers en underscores zijn toegestaan;

  • 7. De naam van de tabel wordt altijd als volgt opgebouwd: aanduiding thema + aanduiding gebied. Of in andere woorden: basisnaam tabel + gebiedcode. De te gebruiken gebiedcodes zijn in een domeintabel opgenomen. Bijvoorbeeld: OWM_05 staat dan voor de tabel met oppervlaktewaterlichamen van Waterschap Regge en Dinkel. OWM_NLRNOO voor oppervlaktewaterlichamen van het deelstroomgebied Rijn-Oost;

  • 8. Bij elk bestand dat wordt uitgewisseld is de meta informatie beschikbaar, zoals beschreven onder metadata (zie www.idsw.nl);

  • 9. Gegevens worden uitgewisseld in RD (Rijksdriehoeks coördinaten);

  • 10. Het schaalniveau van de brongegevens is 1:250.000 of groter (bijvoorbeeld 1:50.000);

Tabellen

Oppervlaktewaterlichamen (OWM)
OWM

Gegevens element

Codering/veldnaam

Beschrijving

Type/lengte

V/O/C1

Domein

Code/Uniek ID Oppervlaktewaterlichaam

OWMIDENT

NL + code waterbeheerder (of 99 als meerdere) + unieke code.2

String, 24

V

Nvt.

Naam Oppervlaktewaterlichaam

OWMNAAM

 

String, 100

V

Nvt.

Status

OWMSTAT

N(atuurlijk), S(terk veranderd), K(unstmatig)

String, 1

V

Status

Type en categorie huidig

OWMTYPE

KRW typologie

String, 3

V

KRW Typologie

Type en categorie referentie/natuurlijk

OWMTYPER

Het natuurlijke type/referentietype/streefbeeld.

String, 3

V

KRW Typologie

Internationale typering

OWMTYPINT

Type volgens internationale typering

String, 24

O

Nog op te stellen KRW domein

Opp. categorie Stroomgebied

OWMSGCAT

De oppervlakte van het bovenstroomse deel van het oppw.lichaam

Nume riek, 6

V (niet voor kust)

Stroomgebied categorie.3

Beschermd gebied onderdeel van opp.waterlichaam?

OWMBESCH

 

String, 1

O

J, N, O(nbekend)

Code (deel)stroomgebied district )

GEBIDEN1

Code van het (deel)stroomgebied district waar waterlichaam in ligt.4

String, 24

V

a. MS, SC, RNWE, RNOO, RNNO, RNMI, EMNE, EMED

Code gebied niveau 1

GEBIDEN2

4

String, 24

O

b.

Code gebied niveau 2

GEBIDEN3

4

String, 24

O

c.

Code gebied niveau 3

GEBIDEN4

4

String, 24

O

 

Jaar van opname

OWMJAAR

Jaar waarin waterlichaam is bepaald

Numeriek, 4

V

 

Opmerkingen

OWMOPME

Opmerkingen

String, 254

O

 
XNoot
1

Verplicht/Optioneel/Conditioneel

XNoot
2

Voor de codering kunnen 24 characters worden gebruikt, waarbij echter de eerste vier gereserveerd zijn voor een identificatie van Nederland (NL, 2 posities) en de beheerder (2 posities, zie WBHCODE in de domeintabellen).

Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de code op Europees niveau uniek id (door de toevoeging van de landcode NL) en op nationaal niveau uniek is (door een code voor de waterbeheerder toe te voegen). Voor de overige posities kunnen binnen een stroomgebieddistrict of deelstroomgebied nog nadere afspraken worden gemaakt, indien gewenst.

XNoot
3

De stroomgebiedgrootte van een waterlichaam (grootte van het gebied dat afwatert op een waterlichaam, bovenstrooms gebied) van een water is een wezenlijk kenmerk van een waterlichaam en waterdeel. De grootte kan als klasse worden aangegeven met onderstaande waarden. Grootte indeling:

  • 10 < 10 km2

  • 100 10 – 100 km2

  • 500 100 – 500 km2

  • 1000 500 – 1000 km2

  • 2500 1000 – 2500 km2

  • 10000 2500 – 10.000 km2

  • 99999 > 10.000 km2

XNoot
4

De GEBIDEN velden verwijzen naar de GAFIDENT, de code voor de stroomgebieden of rapportage eenheden, uit de GAF tabel. Ze zijn daarmee een foreign-key naar de betreffende tabel en dienen ervoor om aan te kunnen geven in welk stroomgebied een waterlichaam ligt. In GAFIDENT1 moet aangegeven worden in welk van de 8 (deel)stroomgebieddistricten het waterlichaam ligt: Maas (MS), Schelde (SC), Rijn-Noord (RNNO), Rijn-West (RNWE), Rijn-Midden (RNMI), Rijn-Oost (RNOO), Eems-Dollard (EMED) of Nedereems (EMNE). De andere GEBIDEN velden kunnen gebruikt worden voor kleinere deelgebieden (bv. RWSR gebieden) al naar gelang in een deelgebied noodzakelijk is.

Oppervlaktewaterdelen (OWA)
OWA

Gegevenselement

Codering/Veldnaam

Beschrijving

Type/Lengte

V/O/C1

Domein

Code/unieke identificatie Oppervlaktewaterdeel

OWAIDENT

NL + code waterbeheerder (of 99 als meerdere) + unieke code. Primaire sleutel.2

String, 24

V

NVT

Naam Oppervlaktewaterdeel

OWANAAM

 

String, 100

V

NVT

Code Waterlichaam

OWMIDENT

Waterlichaam waar waterdeel deel van uitmaakt, vreemde sleutel

String, 24

V

NVT

Code waterbeheerder

WBHCODE

 

String, 2

V

waterbeheerder

Code water

WGBIDENT

Code van het watergebied waar waterdeel deel van uitmaakt.3

String, 24

O

 

Naam water

WGBNAAM

Naam van het water-gebied waar waterdeel deel van uitmaakt.3

String, 100

V

 

Waterrijk gebied

OWARIJK

Waterrijk gebied of gewoon water (0 – default)

Numeriek, 1

V

1 (waterrijk gebied) of 0

Oppervlakte Oppervlaktewater

OWAOPPVL

Vierkante meter

Numeriek, 12

V

NVT

Lengte

OWALENGT

Meter – voor de lijnvormige waterdelen

Numeriek, 9,2

V (voor lijnvormige waterdelen)

NVT

Opp. categorie Stroomgebied4

OWASGCAT

De oppervlakte van het bovenstroomse deel van het waterdeel

Numeriek, 6

O

Stroomgebied categorie

Indicatie schaal

OWANIVO

Door waterbeheerder gebruikte schaal (minimaal 3 niveaus).

String, 10

O

NVT

Opmerkingen

OWAOPME

 

String, 254

O

NVT

Jaar van opname

OWAJAAR

Jaar waarin waterdeel bepaald is

Numeriek, 4

V

 
XNoot
1

Verplicht/Optioneel/Conditioneel.

XNoot
2

Voor de codering kunnen 24 characters worden gebruikt, waarbij echter de eerste vier gereserveerd zijn voor een identificatie van Nederland (NL, 2 posities) en de beheerder (2 posities). Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de code op Europees niveau uniek id (door de toevoeging van de landcode NL) en op nationaal niveau uniek is (door een code voor de waterbeheerder toe te voegen). Voor de overige posities kunnen binnen een stroomgebieddistrict of deelstroomgebied nog nadere afspraken worden gemaakt, indien gewenst.

XNoot
3

Het watergebied betreft de algemeen bekende namen van de rivier/meer waar het waterdeel onderdeel van is. Bijvoorbeeld ‘Dommel’, ‘Amsterdam-Rijnkanaal’, ‘Kagerplassen’. Een dergelijke naam is noodzakelijk omdat dit de begrijpelijke toegang tot de gegevens zal vormen. Waterlichamen en waterdelen hebben veelal licht afwijkende namen. Watergebied wordt gedefinieerd als: ‘één of meerdere waterdelen die tezamen een waterloop of gebied vormen die in de volksmond aangeduid worden met één naam.’ Minimaal de naam van het watergebied moet worden gegeven. In de Idsw standaard wordt een aparte entiteit ‘watergebied’ opgenomen. Voor uitwisseling is echter opnemen in deze tabel voldoende.

XNoot
4

De stroomgebiedgrootte van het waterdeel (grootte van het gebied dat afwatert op een waterdeel bovenstrooms gebied) van een water is een wezenlijk kenmerk van een waterdeel. De grootte kan als klasse worden aangegeven met onderstaande waarden. Grootte indeling:

  • 10 < 10 km2

  • 100 10 – 100 km2

  • 500 100 – 500 km2

  • 1000 500 – 1000 km2

  • 2500 1000 – 2500 km2

  • 10000 2500 – 10.000 km2

  • 99999 > 10.000 km2

Geometrie oppervlaktewaterdelen (OWAG)
OWAGL of OWAGV (respectievelijk lijnen en vlakken)

Gegevenselement

Codering/Veldnaam

Beschrijving

Type/lengte

V/O/C1

Domein

Geometrie

 

Geometrie

Lijn/vlak

V

Nvt.

Code/ unieke Identificatie geometrie

OWAGIDENT

Unieke identificatie van de geometrie

String, 24

V

Nvt.

Identificatie Oppervlaktewaterdeel

OWAIDENT

Identificatie waterdeel waar de geometrie bij hoort (vreemde sleutel)

String, 24

V

Nvt.

Stroomrichting afvoer

OWAGSTRAF

+1 of –1 (gelijk aan of tegen digitaliseerrichting), alleen van toepassing op lijnen

Numeriek, 2

O

Nvt.

Stroomrichting aanvoer

OWAGSTRAN

–1 of +1 (zie OWDSTRAF)

Numeriek, 2

O

Nvt.

Opmerkingen

OWAGOPME

opmerkingen

String, 254

O

Nvt.

XNoot
1

Verplicht/Optioneel/Conditioneel.

Deelstroomgebieden/rapportage eenheden (GAF)

In de naamgeving van de tabel wordt aangegeven over welk soort gebieden (bv. Rwsr gebieden, rapportage eenheden) het bestand gaat.

De GAF tabel heeft tot doel alle diverse niveaus van stroomgebieden te kunnen beschrijven. Voor één stroomgebieddistrict kunnen verschillende GAF tabellen gebruikt worden.

GAF[GAFSOORT]

Gegevenselement

Codering/veldnaam

Toelichting

Type/Lengte

V/O/C1

Geometrie

Shape

 

Polygon

V

Code/Uniek ID Deelstroomgebied

GAFIDENT

Code die door waterbeheerder wordt gebruikt.2

String, 24

V

Hiërarchische code

GAFLIGIN

Code van het af-aanvoergebied waarin deze GAF ligt3

String, 24

O

Naam Af-/aanvoergebied

GAFNAAM

 

String, 100

O

Oppervlakte Deelstroomgebied

GAFOPPVL

Vierkante meters

Numeriek, 16

V

Soort deelstroomgebied

GAFSOORT

4 Zie domein ‘GAFSOORT’

Numeriek, 2

V

Jaar van opname

GAFJAAR

Jaar waarin GAF bepaald is

Numeriek, 4

V

Opmerkingen

GAFOMSCH

 

String, 254

O

XNoot
1

Verplicht/Optioneel/Conditioneel

XNoot
2

De GAFIDENT moet een unieke code zijn. Om uniciteit zeker(der) te stellen is het wenselijk dat ook de code van het (deel)stroomgebieddistrict wordt opgenomen. Voor de Maas zouden dan alle coderingen beginnen met MS en voor Rijn-West met RNWE. Dit is niet strikt noodzakelijk, maar als dit wordt toegepast hoeft niet buiten het eigen (deel)stroomgebieddistrict te worden afgestemd voor wat betreft de codering.

XNoot
3

In GAFLIGIN kan de code van het grotere stroomgebied waarvan het stroomgebied deel uit maakt ingevuld worden.

XNoot
4

In het veld GAFSOORT wordt het soort gebied aangegeven. In bijbehorende domeintabel (zie www.idsw.nl) wordt aangegeven welke soorten kunnen worden onderscheiden. Dit betreft soorten als ‘stroomgebieddistrict’ , ‘rwsr gebied’, ‘afwateringsgebied’.

Formulier VIII: Rapportage format monitoringprogramma’s voor oppervlaktewater

Inhoud Rapportage

De rapportage over het monitoringsprogramma voor zowel Toestand -en Trend monitoring als operationele monitoring bestaat uit twee delen:

  • 1. Samenvatting van het programma

  • 2. Informatie per monitoringslocatie

Per monitoringsprogramma wordt deze delen gerapporteerd. Per stroomgebieddistrict komt er uiteindelijk één rapportage voor het Toestand en Trend monitoringprogramma en één voor het operationele monitoringprogramma. Hieronder wordt dit meer in detail uitgewerkt.

Samenvatting van het monitoring programma

In de samenvatting van een monitoring programma wordt de volgende informatie opgenomen:

  • Startdatum van het monitoring programma;

  • Aantal monitoring locaties en meetfrequentie per kwaliteitselement en/of parameters (zie onderstaande tabel);

  • Aantal waterlichamen waarvoor de monitoring geldt;

  • Aantal en type beschermde gebieden waarvoor de monitoring geldt;

  • Lijst van kwaliteitselementen, prioritaire stoffen en andere significante stoffen, die bemeten worden.

Categorie

Rivier

Meer

Kustwater

Overgangswater

Kwaliteitselement

Aantal locaties

Freq

Aantal locaties

Freq

Aantal locaties

Freq

Aantal locaties

Freq

Fytoplankton

        

Fytobenthos

        

Macrofyten (en Angio-spermen/Macroalgen)

        

Macrofauna

        

Vis

        

Prioritaire en 76/464/EG stoffen1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Algemeen fysisch-chemische parameters1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Overige verontreinigende stoffen1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Hydrologisch regime1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Morfologie1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Riviercontinuïteit1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        

Getijdenregime1

– parameter 1

– parameter 2

– etc.

        
XNoot
1

Als voor bepaalde parameters (stoffen, hydromorfologische variabelen) of groepen van parameters een andere frequentie gehanteerd wordt dan kunnen deze parameters apart worden aangegeven.

Per monitoringsprogramma wordt ook de volgende informatie als algemene beschrijving opgenomen (uit: Reporting sheets for Reporting Monitoring Requirements, 31 augustus 2005):

  • Korte uitleg van de methodologie/criteria die gebruikt is/zijn om de locaties te selecteren;

  • Korte uitleg van de bemonsterings -en analysemethode per kwaliteitselement (inclusief details over gebruikte nationale of internationale standaarden zoals CEN of ISO);

  • Korte uitleg van methodologie/criteria die zijn gebruikt om de monitoringsfrequentie per kwaliteitselement te bepalen;

  • Informatie over de mate van betrouwbaarheid en precisie die van de resultaten van monitoringverwacht kunnen worden;

  • Samenvatting van aanvullende monitoring vereisten voor wateren die voor drinkwaterinname gebruikt worden (artikel 7 KRW);

  • Samenvatting van de methodologie die gebruikt is om de referentie condities vast te stellen (bijvoorbeeld modelmatig, referentie netwerk, expert judgement, combinatie van mogelijkheden;

  • Eventueel: referentie/hyperlinks voor verwijzing naar nadere informatie over het monitoring programma

Bovenstaande informatie moet, indien afwijkend, per oppervlaktewater categorie (rivier, meer, overgangswater, kustwater) worden opgenomen.

Beschrijving per monitoringlocatie

De monitoringlocatie is ‘een aanduiding van de plaats waar de meting verricht is’. Deze locatie is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan een meetpunt (een fysiek punt waar een meting of monstername plaatsvindt). Bijvoorbeeld voor vissen betreft een locatie veelal een gebied. In andere gevallen kan een meetlocatie meerdere meetpunten omvatten. De bedoeling is dat in alle gevallen een punt (X,Y coördinaat) wordt aangegeven om de locatie aan te duiden.

In het geval van chemische monitoring zal de locatie veelal overeenkomen met een meetpunt. In het geval van (bijvoorbeeld) vissen zal de X,y coördinaat van de locatie een zwaartepunt (binnen het water) van een gebied zijn.

De volgende informatie wordt per monitoringlocatie opgenomen:

1.

X, Y coördinaat

 

2.

Naam

Naam van de locatie

3.

Identificatie (code)

Unieke code van de locatie

4.

Soort monitoring

TenT, Operationeel of beide

5.

Waterlichaam waar locatie in ligt

Code van het waterlichaam

6.

Waterlichamen waarvoor locatie representatief is (per kwaliteitselement/parameter en per soort!)

Als de locatie voor meerder waterlichamen representatief is dan wordt hier aangegeven voor welke waterlichamen dit geldt. Per kwaliteitselement kan de relatie tussen de locatie en de waterlichamen waarvoor hij representatief is verschillen. Dit kan ook verschillen per soort monitoring.

7.

Kwaliteitselementen en parameters die op de locatie gemeten worden

Er wordt een codelijst (domeintabel) opgesteld met mogelijke waarden. De bemeten parameters kunnen per soort monitoring verschillen

8.

Monitoringfrequentie (per kwaliteitselement/parameter en per soort monitoring)

 

9.

Aantal meetpunten

Indien de locatie meerdere meetpunten bevat wordt aangegeven hoeveel meetpunten dit betreft of dat het een gebied of raai betreft

10.

Type beschermd gebied waar locatie in ligt

Mogelijke waarden: geen beschermd gebied/drinkwater/vogelrichtlijn/habitatrichtlijn/overig (meerdere typen zijn mogelijk)

11.

Jaar van start van monitoring

 

12.

Eindjaar voor monitoring

Indien van toepassing

13.

Toelichting

Verdere informatie over locatie (indien relevant)

14.

Waterbeheerder

Code van de beheerder van de monitoringlocatie

15.

Bij operationele monitoring: doel van locatie

1. Toestand in de gaten houden; 2. Effect van maatregelen bepalen; 3 Beiden

16.

Bij operationele monitoring: redenen van de locatie: welke belastingen/drukken zijn de reden dat hier gemeten wordt

Lijst belastingen uit richtlijnen monitoring

Tabellen

Om de gegevens effectief uit te wisselen is een éénduidige manier van uitwisselen noodzakelijk. Voor de gegevens per monitoringlocatie wordt hieronder de voorgeschreven structuur voor uitwisseling beschreven. Deze structuur is omgezet in een xml schema. Dit schema wordt voor de uitwisseling gebruikt.

Om de informatie per monitoringlocatie vast te leggen zijn een aantal tabellen nodig:

  • 1. De basistabel met locaties bevat per locatie een record, waarin basisinformatie als ‘naam’, ‘x,y coördinaat’ en ‘soort programma’ is opgenomen. De overige tabellen bevatten aanvullende informatie;

  • 2. Een tabel waarin is opgenomen wat wordt gemeten met welke frequentie op de locatie. Deze meetfrequentie kan verschillen voor operationele monitoring en voor TenT monitoring;

  • 3. Een tabel waarin de representativiteit van de locaties is aangegeven. Hierin wordt beschreven voor welke waterlichamen een locatie representatief is. Dit kan per parameter en per soort monitoring verschillen;

  • 4. Een tabel waarin is aangegeven in welk type beschermde gebieden de locatie ligt.

Figuur 1. Relaties tussen de tabellen.

Figuur 1. Relaties tussen de tabellen.

De naam van de tabellen geeft aan welk gebied de monitoring betreft. Daartoe is altijd de [gebiedcode] in de tabelnaam opgenomen. Voor gebiedcode wordt één van de waarden ingevuld uit de betreffende domeintabel van IDsW. Een tabel met de meetlocaties van het waterschap Brabantse Delta (code 25) heet dan bijvoorbeeld: MLC_25.

1. Basistabel met locaties
MLC

Gegevens-element

Codering/veldnaam

Type, lengte

Opmerkingen

X coordinaat

X

Numeriek, 11,5

 

Y coordinaat

Y

Numeriek, 11,5

 

Identificatie (unieke code) van locatie

MLCIDENT

String, 24

De code wordt altijd voorafgegaan door NL[WBHCODE]_ . Bijvoorbeeld: NL92_Ketelm

Naam

MLCNAAM

String, 100

 

Waterlichaam waar locatie in ligt

OWMIDENT

String, 24

Het waterlichaam waar de monitoringlocatie in ligt

Soort meetlocatie

MLCSOORT

String, 24

TenT, Operationeel, TenTOperationeel (beide typen)

Datum ingebruikname meetlocatie

MLCDATIN

Datum

 

Datum einde meetlocatie

MLCDATUIT

Datum

 

Doel meetlocatie

MLCDOEL

String, 24

(alleen invullen voor operationele

monitoring:) toestand in de gaten houden, effect van maatregelen bepalen of beiden

Aantal meetpunten

MPN_AANTAL

Numeriek, 4

0: echte locatie (één meetpunt)

-1: locatie met gebied of raai

n: locatie met n aantal meetpunten

Toelichting

MLCOPME

String, 255

 

Waterbeheerder

WBHCODE

String, 2

Conform IDsW codelijst

2. Tabel met parameter per locatie en meetfrequentie

In deze tabel worden de parameters gegeven die per locatie worden bemeten, inclusief de meetfrequentie. Hier kunnen ook stofgroepen worden weergegeven (bijvoorbeeld: ‘prioritaire stoffen met EU norm’ of ‘Rijnrelevante stoffen’), echter alleen als inderdaad alle parameters uit de stofgroep hier bemeten worden met de weergegeven frequentie en cyclus. Anders toch per parameter opgeven wat bemeten wordt.

MLC_PAR

Gegevens-element

Codering/veldnaam

Type, lengte

Opmerkingen

Identificatie (unieke code) van locatie, sleutelveld

MLCIDENT

String, 24

 

Parameter/kwaliteitselement

DOMGWCOD

String, 12

Kwaliteitselement of parameter die op de locatie bemeten wordt, conform parameterlijst IDSW

Monitoring frequentie (per parameter/waliteitselement), aantal/jaar

MONFREQ

Numeriek, 6, 2

 

Monitoring cyclus

MONCYCLUS

Numeriek, 2

Om de hoeveel jaar vindt de monitoring plaats (bijvoorbeeld: één keer per 6 jaar, dan een 6 invullen)

Soort meetlocatie

MLCSOORT

String, 24

Als de locatie voor zowel TenT als operationele monitoring gebruikt wordt, dan hier aangeven waarvoor de frequentie geldt (kan verschillen per soort monitoring)

2. Tabel met redenen (belastingen) waarom meetlocatie ingericht is per kwaliteitselement (alleen voor operationele monitoring)

In deze tabel kan ook per stofgroep (of groep kwaliteitselementen) worden aangegeven waarom er gemeten wordt, indien de reden voor alle bemeten parameters uit de stofgroep geldig is. Indien niet alle parameters uit de stofgroep bemeten worden op de locatie, mag toch de stofgroep code gebruikt worden. Uit de tabel MLC_PAR wordt wel duidelijk welke parameters exact bemeten worden.

MLC_REDEN

Gegevens-element

Codering/veldnaam

Type, lengte

Opmerkingen

Identificatie (unieke code) van locatie, sleutelveld

MLCIDENT

String, 24

 

Parameter/kwaliteitselement

DOMGWCOD

String, 12

Kwaliteitselement of parameter die op de locatie bemeten wordt, conform parameterlijst IDSW

Reden van gebruik locatie

MLCREDEN

String, 50

Lijst van drukken uit domeintabel

3. Tabel met waterlichamen waarvoor meetlocatie representatief is per kwaliteitselement

In deze tabel kan ook per stofgroep of groepering van kwaliteitselementen worden aangegeven hoe de representativiteit is. Indien niet alle parameters uit de stofgroep bemeten worden op de locatie, mag toch de stofgroep code gebruikt worden.

MLC_OWM

Gegevens-element

Codering/veldnaam

Type, lengte

Opmerkingen

Identificatie (unieke code) van locatie

MLCIDENT

String, 24

 

Parameter/kwaliteitselement

DOMGWCOD

String, 12

Kwaliteitselement of parameter die op de locatie bemeten wordt, conform parameterlijst IDSW

Waterlichamen waarvoor locatie representatief is (per kwaliteitselement!)

OWMIDENT

String, 24

 

Soort meetlocatie

MLCSOORT

String, 24

Als de locatie voor zowel TenT als operationele monitoring gebruikt wordt, dan hier aangeven waarvoor de representativiteit geldt (kan verschillen per soort monitoring)

4. Tabel met typen beschermd gebied waar locatie in ligt
MLC_BESCH

Gegevens-element

Codering/veldnaam

Type, lengte

Opmerkingen

Identificatie (unieke code) van locatie

MLCIDENT

String, 24

 

Type beschermd gebied waar locatie in ligt

BESCH

String, 24

VOG – Vogelrichtlijngebied

HAB – Habitatrichtlijn gebied

CONS – Onttrekking voor menselijke consumptie

ZWEM – Zwemwater

SCHELP – Schelpdierwater

Parameters/kwaliteitselementen

Op een locatie kunnen diverse parameters gemeten worden. In de tabel MLC_PAR en MLC_OWM wordt aangegeven welke parameters gemeten worden en voor welke waterlichamen die representatief zijn. In die tabellen moeten altijd de individuele parameters ingevuld worden. Werken met stofgroepen mag niet meer. De actuele lijst met domeinwaarden voor de parameters en kwaliteitselementen is te uitgebreid om hier op te nemen. De lijst is beschikbaar op www.idsw.nl

Nieuwe domeintabellen

Ten behoeve van de uitwisselingsformats voor de monitoring locaties zijn enkele nieuwe domeintabellen opgesteld. Deze zijn hieronder beschreven. Voor het domein ‘waterbeheerder’ en ‘gebied’ zijn al bestaande lijsten. Deze zijn te raadplegen op www.idsw.nl

Domeintabel ‘RedenLocatie’

RedenCode

Omschrijving Druk Lang

Druktype

Baggerstort

baggerstort (vrijkomen stoffen)

Chemisch

Doorbelasting

doorbelasting (inlaat gebiedsvreemd water)

Chemisch

RWZI

lozing RWZI

Chemisch

Industrie

lozingen industrie (incl. offschore)

Chemisch

OverstortRegenwater

Overstorten/regenwateruitlaat

Chemisch

Wegwater

Afspoeling vervuild wegwater vanuit verkeer

Chemisch

AtmosferischeDepositie

atmosferische depositie

Chemisch

Baggeren

Baggeren (vrijkomen stoffen)

Chemisch

Waterwerken/Uitspoeling

dammen, dijken, sluizen, stuwen en kustverdedigingswerken (uitspoeling van verontreiniging)

Chemisch

Landbouw

lozingen landbouw (vrijkomen stoffen)

Chemisch

WaterbodemNalevering

Nalevering via waterbodemverontreiniging

Chemisch

Scheepvaart

scheepvaart (vrijkomen stoffen; anti-fouling; olie ed)

Chemisch

BouwmaterialenUitloging

uitloging bouwmaterialen

Chemisch

Voorbelasting

Voorbelasting

Chemisch

Militair oefenterrein

militair oefenterrein (vrijkomen stoffen)

Chemisch

RecreatieLozing

recreatie (lozing)

Chemisch

ScheepvaartToiletten

scheepvaart (toiletlozing)

Chemisch

AankoppelenStroomgebied

aankoppelen stroomgebieden

Fysisch

AfkoppelenStroomgebied

Afkoppelen stroomgebieden

Fysisch

Baggeren

Baggeren

Fysisch

Baggerstort

baggerstort?

Fysisch

Bodemdaling

Bodemdaling

Fysisch

KunstmatigeAfvoerverdeling

kunstmatige afvoerverdeling door omleiding hoge afvoeren/bemalen

Fysisch

NormalisatieKanalisatie

normalisatie/kanalisatie (kribben/onnatuurlijk profiel)

Fysisch

PeilbeheerDynamiek

peilbeheer/dynamiek

Fysisch

DrainageVerdroging

wateraanvoer/afvoer (drainage/verdroging)

Fysisch

Wateronttrekking

wateronttrekking (voor drinkwater, proceswater, koeling en landbouw (veedrenking en beregening))

Fysisch

ZouteKwel

zoute kwel

Fysisch

AantastingInundatiezones

Aantasting natuurlijke inundatiezones

Fysisch

WaterwerkenBarriere

dammen, dijken, sluizen, stuwen en kustverdedigingswerken (barriere voor fauna)

Fysisch

Haven

Havens

Fysisch

Waterkrachtcentrale

Waterkrachtcentrale

Fysisch

BeheerEnOnderhoud

beheer & onderhoud (aantasting natuurlijke houtopstanden)

Fysisch

Oeverinrichting/Verdediging

oeverinrichting/verdediging

Fysisch

Grondstofwinning

ontgronding/zandwinning/delfstoffenwinning

Fysisch

Verduikering/Overkluizing

verduikering/overkluizing

Fysisch

Zandsuppletie

Zandsuppletie

Fysisch

Zangvangen

Zandvangen

Fysisch

ThermischeVerontreiniging

Thermische verontreiniging (warmte/koude opslag)

Fysisch

Beroepsscheepvaart

Beroepsscheepvaart (het varen)

Fysisch

Offshore

offschore activiteiten

Fysisch

RecreatieBetreding

recreatie (betreding)

Fysisch

Recreatiescheepvaart

Recreatievaart

Fysisch

VisserijOmwoelingBodem

visserij (omwoeling bodem)

Fysisch

Zwerfvuil

Zwerfvuil

Fysisch

MilitairOefenterrein

militair oefenterrein (akoestisch; ruimtegebruik)

Fysisch

ExotenAanwezigheid

aanwezigheid exoten

Biologisch

VisserijOntrekking

visserij (onttrekking)

Biologisch

WaterkrachtcentraleVissterfte

waterkrachtcentrale (vissterfte)

Biologisch

Zandsuppletie

Zandsuppletie

Biologisch

ScheepvaartIntroductieExoten

scheepvaart (introductie exoten)

Biologisch

Domeintabel MLCsoort

MCLSOORT

Beschrijving

TT

Toestand & Trendmonitoring

OM

Operationele monitoring

TT_OM

Toestand & Trend en operationele monitoring (mag alleen gebruikt worden in MLC tabel, niet in MLC_PAR en MLC_OWM)

Domeintabel MLCDoel

MCLDOEL

Beschrijving

Toestand

De toestand in de gaten houden van waterlichamen waarvan is vastgesteld dat ze ‘at risk’ zijn

Effect

het effect (en niet de omvang!) van maatregelen die zijn genomen om de toestand te verbeteren vaststellen.

ToestandEffect

Zowel toestand in de gaten houden als effect van maatregelen vaststellen

Domeintabel BeschermdeGebieden

BESCH

Beschrijving

VOG

Vogelrichtlijngebied

HAB

Habitatrichtlijn gebied

CONS

Onttrekking voor menselijke consumptie

ZWEM

Zwemwater

SCHELP

Schelpdierwater

Formulier IX: Rapportage format oordelen oppervlaktewater

Inhoud rapportage

Voor de KRW rapportages worden de oordelen over de toestand van de oppervlaktewaterlichamen aangeleverd in een vastgesteld formaat, conform het door IDsW gepubliceerde xml-schema.

De oordelen kunnen bepaald worden met behulp van het toetsinstrumentarium de Aquokit. De Aquokit bestaat uit de chemische toetsmodule iBever, de ecologische toetsmodule QBWAT en de KRW-Integratiemodule. Het toetsinstrumentarium maakt gebruik van de op het KRW-portaal beschikbare configuratie van het monitoringnetwerk, de maatlatten en doelen en door de waterbeheerder aangeleverde toetsresultaten. De KRW-Integratiemodule produceert oordelen per waterlichaam voor het gewenste monitoringnetwerk en periode in het vereiste xml-formaat.

Tabel

Het xml bestand bevat oordelen per waterlichaam, kwaliteitselement of parameter en type monitoringnetwerk. Elk oordeel is als volgt opgebouwd:

Xml element

(upload)

Veldnaam

(download)

Verplicht

Type

Domeintabel1

Toelichting

identificatie

n.v.t.

ja

tekst

 

Identificatie

hoortBijWaterbeheerGebied

owmident

ja

tekst

OWM2

Code van het waterlichaam

rapportageJaar

rapportage

ja

tekst

 

Rapportagejaar

kwaliteitsElementOfParameter

domgwcod

ja

tekst

parameter.xsd

typekwaliteitselement.xsd

Code van het kwaliteitselement of parameter

grootheid

grootheid

conditioneel

tekst

grootheid.xsd

grootheid-concept.xsd

Grootheid

waardeBewerkingsMethode

waardebewe

nee

tekst

waardebewerkingsmethode.xsd

Waardebewerking

waardeBepalingsMethode

waardebepa

ja

tekst

waardebepalingsmethode.xsd

Waardebepaling

gegevensBeginTijd

gegevensbe

ja

datum

 

Begintijd van periode van beoordeling

gegevensEindTijd

gegevensei

ja

datum

 

Eindtijd van periode van beoordeling

numeriekeWaarde

toetswaard

ja

numeriek

 

Toetswaarde

Toestand

tstd

ja

tekst

typeclassificatiekrwbiologisch.xsd

typeclassificatiekrwchemisch.xsd

Toestand

opmerking

opme

nee

tekst

 

Opmerking

XNoot
1

De domeintabellen zijn te vinden op http://www.idsw.nl/Aquo/schemas/

XNoot
2

De domeintabel OWM is te vinden op het KRW-Portaal.

Bij het uploaden van de gegevens naar het KRW-Portaal wordt het eerder genoemde xml formaat gebruikt. Bij het downloaden worden de gegevens als dBase tabel teruggeleverd. De kolomnamen in de dBase tabellen verschillen enigszins van de namen van de xml elementen. Inhoudelijke verschillen beperken zich tot de identificatie en waterlichaamcodering.

Identificatie

Identificatie (unieke code) van het oordeel. De identificatie is als volgt opgebouwd:

de letterlijke tekst ‘NL.umam.’ gevolgd door het nummer van de waterbeheerder gevolgd door een punt, gevolgd door maximaal 25 letters en/of cijfers. Bijvoorbeeld

NL.umam.33.1234. De identificatie wordt niet gebruikt in de dBase tabellen.

WaterbeheerGebied

Dit veld refereert naar het waterlichaam waar het oordeel op van toepassing is. De referentie is als volgt geformatteerd: de letterlijke tekst ‘NL.umam.’ gevolgd door de code van de betreffende waterbeheerder, gevolgd door een punt en tenslotte gevolgd door de waterlichaamcode uit de tabel OWM (veld OWMIDENT). Voorbeeld voor het waterlichaam IJssel: ‘NL.umam.93.NL93_IJSSEL’. In de dBase tabellen wordt alleen de waterlichaamcode getoond (veld OWMIDENT)

rapportageJaar

Jaar van de rapportage

kwaliteitsElementOfParameter

De code van het betreffende kwaliteitselement of parameter. Voor geldige waarden wordt verwezen naar de door IDsW gepubliceerde domeintabellen.

grootheid

Als het oordeel een chemische stof betreft dient hier de grootheid van de parameter opgegeven te worden. Dit is niet nodig voor biologische kwaliteitselementen. Voor toegestane grootheiden wordt verwezen naar de IDsW domeintabellen.

waardeBewerkingsMethode

De methode die gebruikt is voor de bewerking van de gegevens. Mogelijke methodes zijn bijvoorbeeld: MAX (maximum waarde), JGM (jaargemiddelde), P90 (90-percentiel). Dit veld is niet verplicht. Voor een complete lijst met toegestane waardebewerkingsmethodes wordt verwezen naar de domeintabel.

waardeBepalingsMethode

De methode die gebruikt is om de toetswaarde te bepalen. Voor geldige waarden wordt verwezen naar de Aquo domeintabel met methodieken (modellen) voor waardebepaling (waardebepalingsmethode.xsd). De laatste tekens van de waardebepalingsmethode geven aan of het oordeel het Toestand en Trend meetnet betreft (TT), het Operationele Meetnet betreft (OM), of een gecombineerd oordeel is (OM_TT).

Voorbeeld: als gebruikt gemaakt is van de standaard trits iBever, QBWat en de KRW Integratiemodule voor het operationele monitoringnetwerk heeft de waardeBepalingsMethode het volgende formaat: ‘other:iWSR;KRW;OM’.

gegevensBeginTijd en gegevensEindTijd

Bepaalt de periode waar binnen meetgegevens gebruikt zijn om tot een oordeel te komen. De begintijd en eindtijd worden als datum opgegeven in het formaat jjjj-mm-dd.

numeriekeWaarde

Is de feitelijke toetswaarde als getal en is een resultaat van selectie, berekeningen, aggregatie en integratie. Deze waarde is langs de norm of maatlat gehouden om het oordeel te bepalen.

toestand

De uiteindelijke toestand of oordeel. Voor chemische stoffen wordt het oordeel gegeven als ‘Voldoet’ of ‘Voldoet niet’, Voor de biologische kwaliteitselementen en fysisch-chemische parameters wordt de toestand gegeven als ‘Slecht’, ‘Ontoereikend’, ‘Matig’, ‘Goed’ of ‘Zeer goed’.

Opmerking

Eventuele opmerkingen (niet verplicht)

BIJLAGE VI VOORSCHRIFTEN VOOR HET BEMONSTEREN EN ANALYSEREN VAN STEDELIJK AFVALWATER EN HET BEOORDELEN VAN DE RESULTATEN DAARVAN (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 6.3 VAN DE WATERREGELING)

Voorschrift 1. Wijze van bemonsteren en analyseren

  • a. De plaats van bemonstering wordt daar gekozen, waar een zo representatief mogelijk beeld van de concentraties van de te bepalen parameters in het te zuiveren onderscheidenlijk het te lozen stedelijk afvalwater kan worden verkregen. Het door het zuiveringtechnisch werk te zuiveren stedelijk afvalwater wordt volumeproportioneel over 24 uur bemonsterd. Het te lozen stedelijk afvalwater kan tijdproportioneel worden bemonsterd.

    Ingeval het een zuiveringtechnisch werk met een ontwerpcapaciteit van meer dan 100000 i.e. betreft, geschiedt bemonstering van het te lozen stedelijk afvalwater volumeproportioneel over 24 uur.

    Onder het te zuiveren stedelijk afvalwater wordt hier verstaan het aangevoerde stedelijk afvalwater vóór eventuele vermenging met één of meer deelstromen die bij het zuiveringsproces vrijkomen en op het zuiveringtechnisch werk moeten worden teruggevoerd.

  • b. Het minimum aantal monsters per maand wordt vastgesteld naar gelang de grootte van het zuiveringstechnisch werk en wordt gedurende de maand met geregelde tussenpozen genomen:

    • 1°. met betrekking tot de vaststelling van de per zuiveringtechnisch werk geloosde hoeveelheid totaal-fosfaat of totaal-stikstof:

      – 2000 tot 4999 i.e.:

      minimaal 1 per maand

      – 5000 tot 49999 i.e.:

      minimaal 2 per maand

      – 50000 tot en met 100000 i.e.:

      minimaal 4 per maand

      – meer dan 100000 i.e.:

      minimaal 5 per maand

    • 2°. met betrekking tot de vaststelling van het biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) of chemisch zuurstofverbruik (CZV) en de geloosde hoeveelheid onopgeloste bestanddelen:

      – 2000 tot 9999 i.e.:

      minimaal 1 per maand in het eerste jaar

       

      na het eerste jaar:

       

      – indien de monsters aan de grenswaarden, genoemd in artikel 6.3, eerste lid, van het Waterbesluit voldoen: 1 monster per 3 maanden

       

      – indien één monster niet aan de grenswaarden, genoemd in artikel 6.3, eerste lid, van het Waterbesluit voldoet, wordt 1 monster per maand genomen in het daarop volgende jaar

      – 10000 tot 49999 i.e.:

      minimaal 1 per maand

      – 50000 i.e. of meer:

      minimaal 2 per maand

  • c. Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van het monster tussen de monsterneming en de analyse.

  • d. Etmaalmonsters worden individueel geanalyseerd. De chemische analyses worden uitgevoerd volgens de op de desbetreffende parameter van toepassing zijnde methoden, opgenomen in de hieronder genoemde, door het Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven, normbladen (NEN-normen). De hieronder aangegeven verwijzing naar een NEN-norm heeft betrekking op de laatst uitgegeven NEN-norm met de daarop uitgegeven aanvullingen en correctiebladen.

    Een uitgegeven aanvulling respectievelijk correctieblad wordt eerst van toepassing op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de uitgifte heeft plaatsgevonden.

    BZV5

    NEN 6634

    CZV

    NEN 6633

    onopgeloste bestanddelen

    NEN 6621

    totaal-fosfaat

    NEN 6663

    Kjeldahl-N

    NEN-ISO 5663 (EN 25663)

    NO2-N

    NEN 6653

    NO3-N

    NEN 6652

  • e. Indien op grond van metingen aangetoond kan worden, dat in het te zuiveren stedelijk afvalwater het gehalte aan nitriet- en nitraatstikstof voortdurend zeer gering is (minder dan 1%) ten opzichte van het gehalte aan Kjeldahlstikstof, dan kan voor het te zuiveren stedelijk afvalwater worden volstaan met de meting van het gehalte aan Kjeldahlstikstof.

Voorschrift 2. Beoordeling van de resultaten

  • a. Het te lozen stedelijk afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het stedelijk afvalwater blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde.

    • 1°. Voor het biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5), het chemisch zuurstofverbruik (CZV) en de totale hoeveelheid onopgeloste bestanddelen, wijken niet meer monsters af van de grenswaarde, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid van het Waterbesluit, behorende bij de betrokken parameter, dan het in tabel 2.1 van deze bijlage opgenomen maximale aantal monsters.

      Tabel 2.1 Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet

      Aantal gedurende een jaar genomen monsters

      Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet

      4–7

      1

      8–16

      2

      17–28

      3

      29–40

      4

      41–53

      5

      54–67

      6

      68–81

      7

      82–95

      8

      96–110

      9

      111–125

      10

      126–140

      11

      141–155

      12

      156–171

      13

      172–187

      14

      188–203

      15

      204–219

      16

      220–235

      17

      236–251

      18

      252–268

      19

      269–284

      20

      285–300

      21

      303–317

      22

      318–334

      23

      335–350

      24

      351–365

      25

    • 2°. Het afwijken, bedoeld onder 1°, mag voor onopgeloste bestanddelen ten hoogste 150 procent en voor de overige parameters ten hoogste 100 procent van de grenswaarde bedragen.

    • 3°. De concentratie totaal-fosfaat in te lozen stedelijk afvalwater wordt uitgedrukt als de voortschrijdend gemiddelde concentratie totaal-fosfaat in 10 opeenvolgende etmaalmonsters van stedelijk afvalwater.

    • 4°. De concentratie totaal-stikstof in te lozen stedelijk afvalwater wordt uitgedrukt in de over het kalenderjaar berekende jaargemiddelde concentratie totaal-stikstof in dit afvalwater.

  • b. Het zuiveringsrendement wordt berekend als volgt:

    stcrt-2009-19353-008.png

    waarin:

    Vi = hoeveelheid totaal-fosfaat respectievelijk totaal-stikstof in het per beheerder te zuiveren stedelijk afvalwater, in kg per jaar.

    Ve = hoeveelheid totaal-fosfaat respectievelijk totaal-stikstof in het per beheerder te lozen stedelijk afvalwater, in kg per jaar.

    Vi en Ve worden berekend met de onderstaande formules:

    stcrt-2009-19353-009.png

    waarin:

    r = het betrokken zuiveringtechnische werk

    n = het aantal zuiveringtechnische werken van een beheerder

    d = de betrokken bemonsteringsdag

    Mr = het aantal bemonsteringsdagen per jaar voor inrichting r

    ird = concentratie in het te zuiveren stedelijk afvalwater op dag d voor inrichting r in g/m3

    Erd = geloosde hoeveelheid stedelijk afvalwater op dag d door inrichting r in m3

    erd = concentratie in het te lozen stedelijk afvalwater op dag d voor inrichting r in g/m3

    Voor de meting van de geloosde hoeveelheid stedelijk afvalwater (in m3) wordt een methode gehanteerd waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 5%. Dit wordt door ijking vastgesteld.

BIJLAGE VII PARAMETERS EN FREQUENTIE VAN BEMONSTERING EN ANALYSE VAN TE INFILTREREN WATER (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 6.5 VAN DE WATERREGELING)

Parameter

Afkorting

Frequentie

bacteriën van de coligroep

 

4 wekelijks

kleur

 

4 wekelijks

zwevende stof

SS

4 wekelijks

geleidingsvermogen voor elektriciteit

 

4 wekelijks

temperatuur

T

4 wekelijks

zuurgraad

pH

4 wekelijks

opgelost zuurstof

O2

4 wekelijks

totaal organisch koolstof

TOC

4 wekelijks

bicarbonaat

HCO3

4 wekelijks

nitriet

NO2

4 wekelijks

nitraat

NO3

4 wekelijks

ammonium

NH4

4 wekelijks

totaal fosfaat

Totaal P

4 wekelijks

fluoride

F

3 maandelijks

chloride

Cl

4 wekelijks

sulfaat

SO4

3 maandelijks

natrium

Na

3 maandelijks

ijzer

Fe

3 maandelijks

mangaan

Mn

3 maandelijks

chroom

Cr

3 maandelijks

lood

Pb

3 maandelijks

koper

Cu

3 maandelijks

zink

Zn

3 maandelijks

cadmium

Ca

3 maandelijks

arseen

As

3 maandelijks

cyanide

CN

3 maandelijks

minerale olie

 

4 wekelijks

adsorbeerbaar organisch halogeen

AOX

4 wekelijks

vluchtig organisch gebonden chloor

VOC

4 wekelijks

vluchtige aromaten

 

4 wekelijks

polycyclische aromaten

PAK

3 maandelijks

fenolen

 

3 maandelijks

BIJLAGE VIII AANWIJZING VAN RIJKSWATEREN (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 6.13 VAN DE WATERREGELING)

stcrt-2009-19353-010.png

BIJLAGE IX AANVRAAGFORMULIER VOOR DE WATERVERGUNNING (BIJLAGE BIJ ARTIKEL 6.18 VAN DE WATERREGELING)

Deze bijlage ligt ter inzage op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Hoofddirectie Juridische Zaken en is tevens raadpleegbaar en te downloaden op www.waterwet.nl.

TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving (Hoofdlijnennotitie Integratie waterwetgeving, Kamerstukken II 2003/2004, 29 694, nr. 1).

De regeling is mede opgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vanwege onder meer de betrokkenheid van deze minister bij de in de regeling opgenomen regels over de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden (waarmee de afbakening tussen de Waterwet en de Wet bodembescherming wordt vormgegeven), alsmede vanwege de betrokkenheid bij de regels inzake het lozen van stedelijk afvalwater.

Integratie van regelgeving

De Waterwet maakt het mogelijk of schrijft voor dat bepaalde onderwerpen worden uitgewerkt bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur, bij ministeriële regeling of in regelgeving van decentrale overheden. Op het uitgangspunt van geïntegreerde regelgeving op het terrein van waterbeheer is in de nota van toelichting bij het Waterbesluit reeds aangegeven dat hierop twee belangrijke uitzonderingen bestaan. De eerste uitzondering betreft de ter uitvoering van de Waterwet benodigde regelgeving van decentrale overheden. Dit betekent dat naast het Waterbesluit en de Waterregeling ook de verordeningen van vooral waterschappen en in mindere mate ook provincies een belangrijke bron van regelgeving blijven.

De tweede uitzondering betreft de regelgeving over lozingen. In een aantal algemene maatregelen van bestuur en bijbehorende ministeriële regelingen ter uitvoering van de Waterwet (en voorheen de Wet verontreiniging oppervlaktewateren), de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming zijn zowel de waterkwaliteits- als de milieuaspecten opgenomen. Vanwege het draagvlak hiervoor is besloten om deze integratie niet omwille van de totstandkoming van de Waterwet en het streven om de op die wet gebaseerde uitvoeringsregelgeving zoveel mogelijk in één algemene maatregel van bestuur en één ministeriële regeling onder te brengen, te doorbreken.

Tot slot blijft de Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren vanwege het bijzondere karakter en de Regeling veiligheid primaire waterkeringen om overgangsrechtelijke redenen (vooralsnog) in zelfstandige vorm bestaan.

Hoofdlijnen van de regeling

Net als bij het Waterbesluit is bij het opstellen van de Waterregeling prioriteit gegeven aan die gevallen waarin het besluit, en in een enkel geval de wet zelf, nadere regeling voorschrijft. Daarnaast is voor de gevallen waarin nadere regeling kan plaatsvinden het uitgangspunt gekozen om het accent vooral te leggen op ‘codificeren’ in plaats van ‘modificeren’ van bestaande regelgeving. Hierbij is het uitgangspunt dat gestreefd wordt naar zo min mogelijk regels met een zo laag mogelijke regeldruk. Duidelijk is voorts dat in een aantal gevallen modificatie nodig is om de doelstellingen van de Waterwet te realiseren. Voorbeelden in dat verband zijn de nadere uitwerking van de algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken en de aanwijzing van activiteiten van ondergeschikt belang ten aanzien van het gebruik van rijkswaterstaatswerken waarvoor geen watervergunning nodig is. Ook de toedeling van het beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden zijn voorbeelden van nieuwe elementen in de waterregelgeving.

Het beleidsdoel dat de Waterwet nastreeft, is een adequaat waterbeheer. Net als de wet en het Waterbesluit is deze regeling gericht op het verwezenlijken van doelstellingen voor watersystemen via een stroomgebiedsgewijze benadering, met een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende betrokken overheden en een adequaat instrumentarium gericht op de uitvoering van het waterbeleid. Zo bevat de Waterregeling ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer de reeds genoemde regels voor de toedeling van beheer, voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en voor de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen. Voorts regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan. Voor handelingen in het watersysteem bevat de regeling bepalingen over de vergunning voor het lozen van stoffen, over het lozen van stedelijk afvalwater, alsmede over onttrekkingen en infiltraties van grondwater. Ten aanzien van het gebruik van rijkswaterstaatswerken zijn activiteiten aangewezen van ondergeschikt belang waarvoor niet langer een vergunning nodig is en zijn de algemene regels ter vervanging van de vergunningplicht opgenomen. De regeling bepaalt eveneens de gevallen waarbij het zonder vergunning verboden is water te lozen of te onttrekken aan rijkswateren, de algemene regels ter vervanging van de vergunningplicht hiervoor en de gevallen waarin de onttrekkingen en lozingen moeten worden gemeld. De regeling bevat voorts nadere regels over de aanvraag voor een watervergunning. Financiële bepalingen betreffen de berekening van het aantal vervuilingseenheden.

Indeling

De Waterregeling volgt de hoofdstukindeling van de Waterwet en het Waterbesluit, waarmee de onderlinge samenhang wordt uitgedrukt. De wet en het besluit werken door in de regeling. Zo is het begrippenapparaat van de wet niet alleen van toepassing op de bepalingen van het besluit maar ook op de bepalingen van de regeling. Waar nodig kent de regeling eigen begrippen ter verduidelijking.

§ 2. Indieningsvereisten aanvraag watervergunning

De Waterregeling voorziet in uniforme en geharmoniseerde indieningsvereisten die aan een vergunningaanvraag worden gesteld met betrekking tot de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden over de aangevraagde handeling of samenstel van handelingen. De regeling is nodig omdat het bevoegde gezag bij de beslissing op een aanvraag om een watervergunning onder andere afhankelijk is van de informatie die daarbij door de aanvrager wordt verstrekt. De aanvrager moet dan wel op voorhand kunnen weten welke informatie van hem kan worden verlangd. Bovendien wordt met de vaststelling van landelijk uniforme vereisten voorkomen dat ieder bevoegd gezag voor zichzelf moet uitvinden welke gegevens en bescheiden nodig zijn voor de beoordeling van een aanvraag. Overigens biedt artikel 6.14, tweede lid, van de Waterwet waterschappen de mogelijkheid om, daar waar noodzakelijk, aanvullende, gebiedsspecifieke, indieningsvereisten vast te stellen voor de watervergunningen die krachtens een verordening van het waterschap worden geïntroduceerd. Uitgangspunt daarbij is: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Mede gelet op het beheer van de Landelijke voorziening omgevingsloket (verder te noemen: Omgevingsloket online) is er in deze regeling sterke nadruk gelegd op het zoveel mogelijk uniformeren en harmoniseren van de indieningsvereisten. Met deze aanpak wordt aangesloten bij de door het ministerie van VROM gekozen systematiek in het kader van de indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning. Het stellen van aanvullende, decentrale indieningsvereisten blijft dus mogelijk, maar zou idealiter tot een minimum moeten worden beperkt.

De indieningsvereisten zien op het geheel van gegevens en bescheiden die een aanvrager bij de aanvraag om een watervergunning moet verstrekken in verband met de beslissing op de aanvraag door het bevoegde gezag. De aanvrager is er in beginsel zelf voor verantwoordelijk dat de juiste gegevens en bescheiden in een zodanige vorm worden aangeleverd, dat een goede en efficiënte afhandeling van de aanvraag mogelijk is. De uiterste consequentie van deze verantwoordelijkheid is dat een gebrekkige aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:2, tweede lid, van die wet omvat een algemene verplichting voor de aanvrager om de gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verschaffen die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De specifieke indieningsvereisten die in de Waterregeling worden geregeld met betrekking tot de aanvraag om een watervergunning, concretiseren deze algemene verplichting, maar laat onverlet dat met een beroep op dat artikel in voorkomende gevallen nog aanvullende informatie wordt gevraagd. De specifieke indieningsvereisten vinden hun grondslag in artikel 6.14, eerste lid, van de Waterwet en in artikel 6.23 van het Waterbesluit.

In beginsel moet een aanvrager bij het indienen van zijn aanvraag voldoen aan alle indieningsvereisten die betrekking hebben op de voorgenomen handelingen. Er is echter tegelijkertijd sprake van enkele belangrijke uitzonderingen op dit uitgangspunt. De eerste uitzondering is dat het regelmatig voorkomt dat bepaalde gegevens en bescheiden in een concreet geval niet nodig blijken te zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In een dergelijk geval kan het bevoegd gezag ervan afzien om de desbetreffende gegevens en bescheiden van de aanvrager te verlangen. Een andere uitzondering heeft betrekking op relevante informatie die het bevoegd gezag al in zijn bezit heeft. Dergelijke informatie behoeft de aanvrager niet nogmaals in of bij de aanvraag te verstrekken. Beide uitzonderingen zijn geregeld in artikel 6.23, tweede lid, van het Waterbesluit.

Het schriftelijke aanvraagformulier

Artikel 6.21 van het Waterbesluit verplicht, indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, tot het doen van een aanvraag op een landelijk uniform aanvraagformulier. Particuliere aanvragers hebben een keuzevrijheid tussen het doen van een aanvraag langs schriftelijke dan wel elektronische weg. Voor bedrijfsmatige aanvragers geldt dat zij de eerstkomende tijd ook deze keuzevrijheid hebben, maar twee jaar na inwerkingtreding van de wet verplicht zullen worden hun aanvraag uitsluitend langs elektronische weg in te dienen.

Het schriftelijke formulier is in bijlage IX bij deze regeling opgenomen. Het aanvraagformulier kan worden beschouwd als een concretisering en verfijning van de vaak algemeen verwoorde indieningsvereisten. Toekomstige wijzigingen van het formulier zullen eveneens in de Staatscourant worden bekendgemaakt. Het bevoegd gezag stelt het schriftelijke formulier op verzoek beschikbaar aan de aanvrager. Om het bevoegd gezag hierbij te ondersteunen is in het Omgevingsloket online voorzien in de mogelijkheid om het elektronische aanvraagformulier als schriftelijke versie te printen. Het bevoegd gezag kan hierdoor op eenvoudige wijze een actueel schriftelijk aanvraagformulier ter beschikking hebben.

Het elektronische aanvraagformulier en de landelijke voorziening

De elektronische aanvraag om een water- en omgevingsvergunning is een digitale dienst die wordt aangeboden via de website van het bevoegd gezag. De digitale dienst bestaat uit een aanvraagmodule en een behandelmodule die aan de aanvrager en het bevoegd gezag ter beschikking worden gesteld via het Omgevingsloket online. Hierdoor is verzekerd dat in heel Nederland gewerkt wordt met hetzelfde elektronische aanvraagformulier.

Het Omgevingsloket online is een centrale geautomatiseerde voorziening ten behoeve van de indiening en afhandeling van aanvragen om een water- en omgevingsvergunning. De voorziening wordt ontsloten via portals, zoals de websites van de bevoegde bestuursorganen. Voor de elektronische indiening van een aanvraag en de ontvangst daarvan door het bevoegde gezag, is het gebruik van de aanvraagmodule van het Omgevingsloket online verplicht. Hierdoor wordt onder meer het centrale beheer van de vast te stellen elektronische wijze van indienen gewaarborgd. Na de indiening van de aanvraag start de fase van de behandeling van de aanvraag. In die fase kan het bevoegde gezag gebruik maken van de behandelmodule van het Omgevingsloket online of kiezen voor het overzetten van de digitale aanvraag naar een eigen systeem.

Het centrale technische beheer van het Omgevingsloket online berust bij de Minister van VROM.

Omdat in de praktijk voorafgaand aan de indiening van een aanvraag vaak al dossiervorming plaatsvindt in het kader van vooroverleg, bevat het Omgevingsloket online de mogelijkheid dat reeds in deze voorfase een digitaal behandeldossier wordt opgebouwd. Dit biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op het indienen van een aanvraag, op basis van een conceptaanvraag overleg te hebben met derden of een contactpersoon bij het bevoegd gezag.

De aanvraagmodule is voorzien van een vergunningencheck. Met behulp van deze vergunningencheck kan de aanvrager zien welke van zijn voorgenomen handelingen vergunningplichtig zijn. Binnen het elektronische aanvraagformulier zijn verschillende paden gedefinieerd, die ervoor zorgen dat de aanvrager alleen die vragen te zien krijgt die voor hem van toepassing zijn. De inhoud van de vergunningencheck en van het aanvraagformulier is in beginsel voor alle locaties binnen Nederland hetzelfde. Toch kan het geval zich voordoen dat een bevoegd gezag een afwijkende vraag wil stellen of een afwijkend indieningsvereiste wil hanteren. Dit kan het geval zijn bij handelingen die vergunningplichtig zijn op grond van een verordening van een waterschap. Voor dit soort situaties kent het aanvraagformulier de optie voor het bevoegd gezag om nieuwe vragen of indieningsvereisten aan het formulier toe te voegen, alsmede om bepaalde vragen of indieningsvereisten uit het formulier weg te laten.

Maar verwachting is het vanaf 1 januari 2011 mogelijk om een vergunning langs elektronische weg aan te vragen. Tot die tijd kan voor de aanvraag van een watervergunning gebruik worden gemaakt van het schriftelijke aanvraagformulier dat als bijlage IX bij deze regeling is opgenomen.

§ 3. Toedeling van beheer en begrenzing van oppervlaktewaterlichamen

§ 3.1. Inleiding

In dit onderdeel van de Waterregeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 3.1 en 3.3 van het Waterbesluit. Deze artikelen bieden een grondslag om de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk nader te regelen voor de verschillende onderdelen van beheer en binnen deze oppervlaktewaterlichamen drogere oevergebieden aan te wijzen. Hiermee wordt mede uitvoering gegeven aan artikel 3.1, eerste lid, van de Waterwet, inhoudend dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de watersystemen of onderdelen daarvan worden aangewezen die bij het Rijk in beheer zijn. Het beheer van oppervlaktewaterlichamen voor zover dit door het Rijk geschiedt is tot nog toe in zijn algemeenheid niet wettelijk toegedeeld. In de vroegere waterwetten was veelal uitgangspunt dat genoegzaam bekend is welke oppervlaktewaterlichamen bij het Rijk in beheer waren. De Waterwet brengt hierin verbetering door te voorzien in uitdrukkelijke toedeling van beheer van oppervlaktewaterlichamen aan het Rijk – bij of krachtens algemene maatregel van bestuur – aangevuld met het vereiste van uitdrukkelijke toedeling van beheer voor de overige oppervlaktewaterlichamen bij provinciale verordening. Hoofdstuk 3, paragraaf 1 van deze regeling de daarbij behorende bijlagen completeren de toedeling van beheer van oppervlaktewaterlichamen aan het Rijk. Die artikelen zien niet op de toedeling van beheer van andere waterstaatswerken, zoals waterkeringen. Dat is reeds in artikel 3.2 van het Waterbesluit geregeld. In deze paragraaf wordt de beheerstoedeling en de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk toegelicht.

§ 3.2. Hoofdlijnen begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beheertoedeling daarvan in de Waterregeling

Uitgangspunt bij de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen in Rijksbeheer, de toedeling van beheer van oppervlaktewaterlichamen aan het Rijk en het aanwijzen van drogere oevergebieden binnen deze oppervlaktewaterlichamen was het bestendigen van de tot nog toe bestaande verdeling van taken tussen het Rijk en decentrale overheden. Dit is aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Waterwet.1 Het streven is overigens erop gericht dat het beheer in de eerste vijf jaren waarin de Waterwet van kracht is per oppervlaktewaterlichaam in één hand zal komen, dus bij het Rijk dan wel bij een waterschap.

In de totnogtoe bestaande situatie verschilde het beheerareaal van het Rijk voor wat betreft oppervlaktewaterlichamen naar gelang de beheertaak: het areaal waar door het Rijk waterkwaliteits- en waterbodembeheer werd gevoerd overlapte bijvoorbeeld niet één op één met het areaal waarbinnen waterstaatkundig beheer werd gevoerd. Om recht te kunnen doen aan de bestaande verdeling van taken tussen het Rijk en andere waterbeheerders en plotselinge areaalverschuivingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Waterwet te voorkomen is ervoor gekozen om per onderdeel van beheer op kaarten vast te leggen voor welke (delen van) oppervlaktewaterlichamen het beheer bij het Rijk berust. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie onderdelen van beheer van oppervlaktewaterlichamen, te weten waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en waterstaatkundig beheer.

Voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer sluit de regeling aan bij de bestaande verdeling van taken zoals deze tot stand is gekomen bij de uitvoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en het waterbodemdeel van de Wet Bodembescherming. Voor wat betreft het waterkwantiteitsbeheer wordt in grote lijnen de bestaande verdeling van taken gevolgd die in de uitvoeringspraktijk van de Wet op de waterhuishouding is ontstaan. Voor wat betreft het waterstaatkundig beheer sluit de regeling aan bij de bestaande situatie bij de uitvoering van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Drogere oevergebieden worden aangewezen in die oppervlaktewaterlichamen, waartoe gronden behoren, die niet of nauwelijks invloed ondergaan van het daarin voorkomende water. Dit is aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Waterwet.2 Drogere oevergebieden worden voor de toepassing van het lozingsverbod van artikel 6.2 van de Waterwet niet gerekend tot het betrokken oppervlaktewaterlichaam en vallen voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer dus niet binnen het beheerareaal van het Rijk. Voor de duidelijkheid worden de drogere oevergebieden daarom vastgelegd op dezelfde kaart, waarop de begrenzing van het gebied wordt vastgelegd waarbinnen het Rijk het waterkwaliteitsbeheer voert. De Wet Bodembescherming blijft van toepassing op de drogere oevergebieden. Binnen de drogere oevergebieden, die in deze regeling worden aangewezen, liggen in veel gevallen kleinere oppervlaktewaterlichamen, gemalen en kunstwerken, die niet in Rijksbeheer zijn. Deze vallen op grond van artikel 3.3 van deze regeling niet onder het regime voor drogere oevergebieden. Op dergelijke inliggende oppervlaktewaterlichamen, gemalen en kunstwerken is de Waterwet dus onverkort van toepassing, zij het dat niet het Rijk maar een regionale waterbeheerder hier bevoegd gezag is. Voorbeelden hiervan zijn de sloten in de uiterwaarden van de Rijn, die drogere oevergebieden doorsnijden en zorgen voor de afwatering van deze gebieden, en de in het winterbed van de Maas gelegen beken.

De toedeling van beheerbevoegdheden met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen aan het Rijk in deze regeling ziet in de eerste plaats op toedeling van wat in de voorgaande regelgeving als ‘passief beheer’ werd aangeduid, te weten de bevoegdheid tot het uitvoeren en handhaven van voorschriften op het gebied van waterkwaliteit, waterkwantiteit en waterstaatkundig beheer, bijvoorbeeld door het verlenen van watervergunningen. Het Rijk is daarnaast uiteraard bevoegd tot het verrichten van beheershandelingen en onderhoud in zijn eigen oppervlaktewaterlichamen ten behoeve van het waterkwaliteits-, waterkwantiteits- en waterstaatkundig beheer (het zogeheten ‘actief beheer’), zoals het op diepte houden van vaargeulen, het voeren van peilbeheer door het openen en sluiten van spuisluizen en het verbeteren van de ecologische kwaliteit van het watersysteem door herstel- en inrichtingsmaatregelen.

Dit betekent overigens niet, dat het Rijk de enige is die actieve beheershandelingen kan en moet verrichten in oppervlaktewateren in beheer bij het Rijk. Ten eerste gaat het hier om een bevoegdheid en niet om een verplichting tot verrichten van beheershandelingen. Ten tweede zijn in veel gevallen afwijkende afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van watersystemen. Zo is het gebruikelijk dat eigenaren van jachthavens zelf hun haven en de vaargeul er naar toe op diepte houden. Bezien vanuit het hoofdwatersysteem bestaat er voor het Rijk geen belang of noodzaak om dit te doen. Ook voor grotere havens, zoals die van Amsterdam, Rotterdam, Vlissingen en Harlingen bestaan afspraken over beheer en onderhoud met (gemeentelijke) havenbedrijven. Het is niet de bedoeling van deze regeling om het maken van dergelijke afspraken onmogelijk te maken of om de geldende verdeling van taken te wijzigen.

Als gevolg van ontwikkelingen in de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, zoals het verleggen van dijken, het verplaatsen van damwanden in het kader van een bouwproject of het dempen van havens, zullen de kaarten in de bijlagen bij deze regeling niet altijd overeenstemmen met de werkelijke situatie in het beheergebied van het Rijk. Om te voorkomen dat de kaarten en de fysieke situatie te veel uiteen gaan lopen, zullen de kaarten regelmatig worden geactualiseerd. Voor het overige wordt er vanuit gegaan, dat in voorkomende gevallen waarin de fysieke buitengrens van een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk wijzigt, de nieuwe fysieke situatie ter plaatse tot aan de volgende actualisatie van de kaarten bepalend is voor de vraag wat wel en niet tot het beheergebied van het Rijk behoort, en niet oude situatie zoals deze is vastgelegd op de kaarten in de bijlage van deze regeling.

§ 3.3. De Noordzee, de Waddenzee en het Eems-Dollardgebied

De zeewaartse buitengrens van de Noordzee wordt gevormd door de landsgrenzen van Nederland met Belgïë en Duitsland en de grenzen van de Exclusieve Economische Zone. Voor de begrenzing en toedeling van beheer van de oppervlaktewaterlichamen Noordzee en Waddenzee is met het oog op het vastleggen van de huidige situatie voor de landwaartse begrenzing aansluiting gezocht bij de Beleidslijn Kust. Het beheer van beide oppervlaktewaterlichamen berust op grond van deze regeling in principe voor alle drie onderdelen van beheer bij het Rijk in het gebied zeewaarts vanaf de duinvoet, of vanaf de buitenkruinlijn van de primaire waterkering indien de kustlijn onderbroken wordt door een waterkering, zoals de Hondsbossche Zeewering. Met de term ‘duinvoet’ in de regeling wordt de duinvoet bedoeld, zoals deze in de Beleidslijn Kust wordt aangehouden als uiterste landinwaartse grens van het beheergebied van het Rijk. Op hoofdlijnen betekent dit in de praktijk het volgende. De duinvoet wordt in de Beleidslijn Kust gedefinieerd als de overgang van het duinbeloop naar het strand. Voor de kuststrook langs de Waddenzee en op de Waddeneilanden wordt hiervoor in de meeste gevallen een lijn van +2,5m boven NAP gehanteerd. Voor de kuststrook langs de Noordzee wordt hiervoor in de meeste gevallen een lijn van + 3m boven NAP gehanteerd. In Zeeland is een gedeelte van de duinvoet op + 3,5m boven NAP gelegen. Deze duinvoet vormt een mobiele grens: als gevolg van kustafslag en duinaangroei ligt de duinvoet gedurende het jaar steeds ergens anders. Om die reden is ervoor gekozen in de regeling in woorden vast te leggen dat de duinvoet in alle gevallen de beheergrens vormt, en de duinvoet niet in detail in te tekenen op de kaarten in de bijlagen bij de regeling. Voor het tekenen van de kaarten in de bijlagen van deze regeling is om praktische redenen gebruik gemaakt van de laagwaterlijn, of wel nul meter dieptelijn t.o.v. LAT (Lowest Astronomical Tide), zoals vastgelegd in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.

Op deze hoofdlijn is een beperkt aantal uitzonderingen gemaakt. Ten eerste is voor de begrenzing en toedeling van beheer op en rond de Waddeneilanden van de oppervlaktewaterlichamen Noordzee en Waddenzee om pragmatische redenen gekozen voor het hanteren van de buitenkruinlijn van de waterkerende dijk of de duinvoet van de waterkerende duinenrij als landwaartse grens van Noordzee en Waddenzee voor alle beheeronderdelen. Deze lijnen zijn ingetekend in de kaartenbijlages bij deze regeling. Het hanteren van een lijn van +3m of + 2,5m boven NAP bij de begrenzing zou voor wat betreft de zandige punten van de eilanden een versnipperde beheerssituatie opleveren, waarin de toppen van de duinen niet in beheer bij het Rijk zouden zijn en de duinpannen wel. De gekozen grens is voor betrokken overheden en burgers begrijpelijk, is gemakkelijk in het landschap waar te nemen en sluit bovendien aan bij de basiskustlijn. Deze oplossing wordt ook toegepast voor Griend, Rottumeroog en Rottumerplaat, met als gevolg dat deze eilanden in hun geheel tot het beheergebied van het Rijk op grond van de Waterwet zullen behoren. Dit betekent dat de Wet Bodembescherming daar niet langer van toepassing is.

De tweede uitzondering vormt het gebied, waarover in het kader van het Eems-Dollard Verdrag afspraken zijn gemaakt tussen Nederland en Duitsland. Nederland heeft in 1985 de territoriale zee uitgebreid van 3 tot 12 zeemijl. Duitsland heeft in 1995 de territoriale zee uitgebreid van 3 tot 12 zeemijl. Hierdoor ontstond er een ‘gat’ van 9 mijl in de staatsgrens tussen Nederland en Duitsland, en tot op heden is er geen grens tussen Nederland en Duitsland in het gebied tussen 3 en 12 zeemijl. Door beide Staten is ten tijde van de afkondiging van de uitbreiding van hun territoriale zee aangegeven dat een formele grens ontbrak en dat dit te zijner tijd opgelost diende te worden.

Op grond van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee zal de zijwaartse begrenzing van de territoriale zee bepaald worden in overeenstemming met de Staten van welke de territoriale zee grenst aan die van Nederland, i.c. Duitsland. Voor de tot stand te brengen zijwaartse grens zijn de geldende principes van het eerdergenoemde VN Zeerechtverdrag van toepassing. In afwachting van het begin van formele onderhandelingen met Duitsland over de zijwaartse afbakening van de territoriale zee tussen de 3 en de 12 zeemijl hanteert Nederland dan ook als uitgangspunt de equidistantielijn.

Deze regeling beoogt op geen enkele wijze afbreuk te doen aan de reeds bestaande bilaterale afspraken met Duitsland. Daarom is in de regeling vastgelegd, dat voor het desbetreffende gebied het beheer bij het Rijk berust voor zover Nederland bevoegd is op grond van het Eems-Dollard Verdrag. Het desbetreffende gebied is gemarkeerd op de drie kaarten in de bijlagen bij deze regeling. Voor de begrenzing van het oppervlaktewaterlichaam Eems-Dollard op de kaarten in de bijlagen van deze regeling is de buitenkruinlijn van de waterkering gehanteerd.

§ 3.4. Rijksrivieren

Voor het onderdeel waterstaatkundig beheer worden de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen die vielen onder het Besluit Rijksrivieren zo veel mogelijk overgenomen uit het recent gewijzigde Besluit Rijksrivieren. Duidelijkheidshalve worden ook de vrijstellingsgebieden in het rivierengebied, die in het Waterbesluit al zijn aangewezen op grond van artikel 6.16 van dat besluit, overgenomen op de relevante kaart bij deze regeling. Hierdoor biedt de kaart voor het waterstaatkundig beheer een compleet overzicht van alle vrijstellingsgebieden in Nederland. Voor de gebieden die reeds in het Waterbesluit zijn aangewezen, heeft de kaart bij deze regeling slechts informatieve waarde.

Voor de onderdelen waterkwaliteitsbeheer en waterkwantiteitsbeheer wordt eveneens aangesloten bij de huidige situatie. Dit betekent, dat de grenzen voor het waterkwaliteitsbeheer van deze oppervlaktewaterlichamen over het algemeen op de buitenkruinlijn van de waterkering komen te liggen in gebieden waarin het rivierbed relatief smal is, zoals de Nieuwe Waterweg. In onbedijkte gebieden en gebieden waarin het rivierbed relatief breed is en veel buitendijks gelegen hoogwatervrije zones voorkomen, zoals het stroomgebied van de Rijn in het oosten van het land en de onbedijkte Maas, wordt doorgaans een overstromingsfrequentie gehanteerd als begrenzing van het oppervlaktewaterlichaam voor het waterkwaliteitsbeheer. In deze laatste gebieden worden doorgaans ook drogere oevergebieden aangewezen. De grens voor het waterkwantiteitsbeheer ligt niet gelijk met die van het waterkwaliteitsbeheer. De grens voor het waterkwantiteitsbeheer ligt in het algemeen op de waterlijn (zomerbed en hiermee in open verbinding staande wateren) dan wel op de zomerkades.

§ 3.5. Grote meren met een vast peil

Bij grote meren met een vast peil, zoals het IJsselmeer, de Grevelingen en het Veerse Meer, wordt voor het waterkwaliteitsbeheer en het waterkwantiteitsbeheer aangesloten bij de totnogtoe bestaande situatie. In principe worden deze oppervlaktewaterlichamen voor deze twee beheeronderdelen begrensd op de waterlijn behorend bij het hoogst geldende waterpeil conform het geldende peilbesluit. Eventueel aanwezige plas-draszones worden hierbij tot het oppervlaktewaterlichaam gerekend. Dit principe kan uitzondering lijden in gevallen, waarin zich een waterkering bevindt in nabijheid van de waterlijn. In deze gevallen wordt de beheergrens van deze oppervlaktewaterlichamen voor deze twee onderdelen doorgaans op de buitenkruinlijn van de waterkering gelegd, aangezien deze in dat geval een in het landschap duidelijker zichtbare grens vormt.

Voor het waterstaatkundig beheer van oppervlaktewaterlichamen was de bestaande situatie voor grote meren met een vast peil in veel gevallen niet helemaal duidelijk. Uit pragmatische overwegingen en in aansluiting op het streven om in de toekomst te komen tot een eenduidige begrenzing van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk is er in de meeste gevallen voor gekozen om de grens voor het waterstaatkundig beheer op dezelfde manier te trekken als die voor waterkwaliteitsbeheer en waterkwantiteitsbeheer. Bij hoogwaterkerende gronden in het IJsselmeergebied vallen de grenzen voor waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en waterstaatkundig beheer bijvoorbeeld samen en liggen deze alle drie direct achter de plas-draszones. Bij de Grevelingen, het Veerse Meer en het Volkerak-Zoommeer is de grens gelegd op de buitenkruinlijn van de waterkering als feitelijke begrenzing van deze voormalige getijdewateren.

§ 3.6. Kanalen

Kanalen in beheer bij het Rijk worden op hoofdlijnen als volgt begrensd. Voor het waterkwaliteitsbeheer en het waterkwantiteitsbeheer wordt in de meeste gevallen de nat-droog grens aangehouden als begrenzing. Deze wordt doorgaans op de damwanden of de insteek van de oever aan de buitenzijde van het desbetreffende kanaal krant

. Eventueel aanwezige plas-draszones en natuurvriendelijke oevers worden voor deze onderdelen van beheer tot het oppervlaktewaterlichaam gerekend.

Voor het waterstaatkundig beheer geldt voor deze oppervlaktewaterlichamen het volgende. In de meeste kanalen bevindt zich aan weerszijden een in de grond geplaatste damwand, die met ankers op zijn plaats wordt gehouden. Deze ankers steken uit aan de landzijde van het kanaal en kunnen in lengte variëren. Om de ankers en de damwand afdoende te beschermen, wordt de grens voor het waterstaatkundig beheer van kanalen op enige afstand landinwaarts van de damwand gelegd. Voor kanalen die door een kade of dijk worden begrensd, geldt in het algemeen dat deze kade of dijk ook binnen het waterstaatkundig beheer van het oppervlaktewaterlichaam valt. Het gebied gelegen tussen de grens voor het waterstaatkundig beheer van het oppervlaktewaterlichaam en de nat-droog grens is bij kanalen doorgaans hoogwatervrij gelegen en wordt daarom in de meeste gevallen aangewezen als droger oevergebied.

§ 3.7. Havens

In de meeste havens in Rijkswateren voert het Rijk het volledige waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer, maar heeft het een passieve rol voor het waterstaatkundig beheer van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam, aangezien doorgaans afspraken over beheer en onderhoud zijn gemaakt met de havenexploitant. Kleine havens in Rijkswateren worden doorgaans in hun geheel vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken op grond van artikel 6.16 Waterbesluikt (zie ook paragraaf 3.4). Aangezien deze havens zeer klein zijn ten opzichte van de oppervlaktewaterlichamen waarin zij gelegen zijn, zijn de activiteiten die hierin verricht worden per definitie van ondergeschikt waterstaatkundig belang, beredeneerd vanuit het waterstaatkundig beheer van het gehele oppervlaktewaterlichaam. Om die reden is het niet zinvol voor het Rijk als waterstaatkundig beheerder om activiteiten als het aanleggen van steigers, het uitdiepen of het verplaatsen van havens vergunningplichtig te maken. Dit zou bovendien vanuit het oogpunt van administratieve lastenverlichting onwenselijk zijn. In grotere havens, zoals die van Rotterdam, zijn ook nu al relatief veel vrijstellingsgebieden aangewezen op grond van het Besluit Rijksrivieren. Dit verandert niet als gevolg van deze regeling. Daarnaast is het niet de taak van het Rijk als waterstaatkundig beheerder van het hoofdwatersysteem om havens en de vaargeulen daar naar toe op diepte te houden. Doorgaans is dit de taak van de eigenaar of beheerder van de haven: een particulier, een gemeente, een (gemeentelijk) havenbedrijf dan wel een havenschap. Voor zover het Rijk in deze regeling wordt aangewezen als waterstaatkundig beheerder van havens en havengebieden, gaat het hier in de praktijk doorgaans slechts om het verlenen en handhaven van vergunningen voor het gebruik van het oppervlaktewaterlichaam in kwestie en niet om het verrichten van operationele beheer- en onderhoudshandelingen ter plaatse.

§ 4. Gebruik van Rijkswaterstaatswerken

In deze regeling wordt in hoofdstuk 6, paragraaf 5, uitvoering gegeven aan de artikelen 6.12, 6.13 en 6.15 van het Waterbesluit die bepalen dat bepaald gebruik van een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk vergunningvrij is en dat dit gebruik in ieder geval plaats heeft overeenkomstig bepaalde algemene regels. Dit betreffen activiteiten werken die onder de Wet beheer rijkswaterstaatswerken vergunningplichtig waren. Dat de in het Waterbesluit bedoelde activiteiten en werken vergunningvrij zijn betekent niet dat ze ‘regelvrij’ zijn, er is alleen geen vergunning in de zin van artikel 6.12, eerste lid of 6.13, eerste lid van het Waterbesluit voor het gebruik van het rijkswaterstaatswerk vereist. De eisen die door andere regelgeving worden gesteld aan de te ondernemen activiteiten en werken blijven onverminderd van toepassing, zoals bijvoorbeeld de voorschriften van het Bouwbesluit, het Rijnvaartpolitiereglement en het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten. Daarnaast is er voor het gebruik van grond of water van het Rijk nog toestemming nodig van de Domeinen.

§ 5. Consultatie met andere waterbeheerders

Het beheer van Rijkswateren is toegedeeld in overleg met aangrenzende regionale waterbeheerders en bevoegde autoriteiten op grond van de Wet Bodembescherming. De afstemming heeft plaatsgevonden op ambtelijk niveau tussen de betrokken regionale diensten van Rijkswaterstaat, waterschappen, provincies en gemeentes.

§ 5.1. Administratieve lasten voor bedrijven en burgers

Bij het opstellen van de Waterwet is de reductie van de administratieve lasten berekend, die met de wet en de onderliggende regelgeving zou worden bereikt. Met de Waterregeling wordt een tweetal onderdelen geconcretiseerd. Dat zijn de algemene regels voor een deel van de activiteiten die voorheen onder de vergunningplicht van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken vielen en de samenvoeging van de verschillende indieningsvereisten voor de afzonderlijke vergunningstelsels.

Voor het beheer van de rijkswaterstaatswerken is destijds ingeschat dat 25% van de vergunningplichtige activiteiten onder algemene regels zouden kunnen worden gebracht. Dat blijkt nu 30% te zijn, wat inhoudt dat ca 0,2 M€ per jaar extra aan lasten wordt gereduceerd.

De Waterregeling heeft geen wijzigingen voor de berekende administratieve-lastenreductie, die het gevolg is van het samenvoegen van de afzonderlijke indieningsvereisten.

De totale lastenreductie van de Waterwet komt daarmee op 9,4 M€ per jaar.

Gezien bovengenoemde informatie heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) daarom besloten de Waterregeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

§ 5.2. Gevolgen voor overheden

De Waterregeling leidt niet tot wezenlijke veranderingen in de taken en bevoegdheden van provincies en gemeenten op het gebied van het waterbeheer.

Geconcludeerd wordt dat de Waterregeling geen significante financiële gevolgen heeft voor Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.

§ 5.3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Op het voorontwerp van de Waterregeling zijn tijdens de formele consultatieronde door Rijkswaterstaat en de Inspectie Verkeer en Waterstaat respectievelijk een uitvoerbaarheidstoets en een handhaafbaarheidstoets verricht.

RWS heeft aangegeven dat het gebruik van rijkswaterstaatswerken voor RWS als waterbeheerder het belangrijkste onderwerp van de Waterregeling vormt. Met het oog daarop is dit onderdeel van de regeling met substantiële inbreng van RWS gerealiseerd om aldus een breed draagvlak binnen RWS te hebben.

In de handhaafbaarheidstoets is met name ingegaan op de indieningsvereisten die aan een vergunningaanvraag worden gesteld. De betreffende teksten van regeling en toelichting zijn hierop aangepast.

§ 5.4. Voorbereiding van de regeling

Het voorontwerp van de Waterregeling is voorbereid in nauw overleg met de koepelorganisaties van provincies, waterschappen en gemeenten (het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten). In april en juni 2009 is de ontwerp regeling voor advies en commentaar toegezonden aan diverse instanties (waaronder genoemde koepelorganisaties) en aan het Overlegorgaan Water en Noordzee. In dit overlegorgaan zijn de maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd die direct betrokken zijn bij het waterbeheer. Tevens is de ontwerp regeling voorgelegd aan de Commissie van advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW).

De reacties hebben met name geleid tot aanpassingen van de regeling en toelichting met betrekking tot de inhoud van het regionaal waterplan inzake de implementatie van de KRW doelstellingen, het onttrekken en infiltreren van grondwater en de indieningvereisten voor de watervergunning.

Artikelsgewijs

Artikel 2.1

Dit artikel, en de daarbij behorende bijlage I, zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater.

Artikel 3.1

In dit artikel worden de verschillende vormen van beheer van oppervlaktewaterlichamen op grond van de Waterwet gedefinieerd, waartussen bij de toedeling van beheer van oppervlaktewaterlichamen aan het Rijk onderscheid wordt gemaakt. Voor een uitgebreidere toelichting op wat wel en niet onder deze vormen van beheer moet worden verstaan, zie paragraaf 3.2 van deze toelichting.

Artikel 3.2

Dit artikel vormt de grondslag voor het op kaarten in de bijlagen van deze regeling vastleggen van de beheergrenzen van Rijkswateren voor de verschillende beheeronderdelen die in de Waterwet zijn vervat. De verschillende artikelleden corresponderen elk met één van de kaartenbijlagen bij deze regeling. Voor een uitgebreidere toelichting over de criteria die bij het tekenen van deze kaarten zijn gehanteerd, zie de toelichting bij de bijlagen II tot en met IV.

Artikel 3.3

Dit artikel vormt de grondslag voor vastleggen van de begrenzing van drogere oevergebieden binnen oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk op kaarten in de bijlagen van deze regeling, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Waterwet. De drogere oevergebieden zijn voor de helderheid weergegeven op dezelfde kaart als het waterkwaliteitsbeheergebied. Daarnaast wordt in dit artikel geregeld, dat kleinere oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken, die binnen een droger oevergebied liggen en in beheer zijn bij een regionale waterbeheerder, nog steeds onder de Waterwet blijven vallen. Dit is nodig, omdat het gelet op het schaalniveau van de kaart niet werkbaar is deze oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken daarop in te tekenen als uitzonderingsgebieden binnen de drogere oevergebieden. Voorbeelden van oppervlaktewaterlichamen waarop deze constructie van toepassing is zijn de afwateringssloten gelegen binnen drogere oevergebieden in de uiterwaarden en de beken in het winterbed van de Maas.

Artikel 3.4

De begrenzing van de Noordzee, de Waddenzee en het Eems-Dollardgebied behoeft aanvullende regeling ten opzichte van de kaarten in de bijlagen bij deze regeling. Dit geschiedt in het onderhavige artikel. Voor een uitgebreidere toelichting op de achtergronden bij deze keuze zij verwezen naar paragraaf 3.3 van deze toelichting.

Artikel 3.5

De veerinstallaties in een aantal havens in Noord-Nederland zijn in waterstaatkundig beheer bij het Rijk, terwijl de havens zelf niet langer in waterstaatkundig beheer bij het Rijk zijn, maar bij een andere overheid, doorgaans de gemeente. Het is niet goed mogelijk om de begrenzing van deze veerinstallaties alleen op de kaart in bijlage IV vast te leggen, aangezien de objecten gelet op de schaalgrootte van de kaart zo klein zijn, dat ze zouden wegvallen en de grenzen niet duidelijk te zien zouden zijn. Omdat deze objecten wel gezien worden als horend bij de oppervlaktewaterlichamen waarin zij gelegen zijn is gekozen voor vastlegging van deze situatie in woorden. De overdracht van het waterstaatkundig beheer van de havens waarin deze installaties gelegen zijn van het Rijk aan een andere beheerder is in een aantal gevallen per KB geschied. In deze regeling is de tekst van deze KB’s voor zover relevant overgenomen, aangezien zij na inwerkingtreding van de Waterwet komen te vervallen. In een tweetal gevallen was nog geen KB op grond van de Waterstaatswet 1900 tot stand gekomen ten behoeve van de overdracht van beheer van het Rijk naar een andere beheerder. In die gevallen is aangesloten bij de bestaande conceptteksten voor de KB’s.

Artikel 3.6

In een traktaat van 1844 is vastgelegd dat de grens tussen Nederland en België vanaf globaal Smeermaas tot Stevensweert (beter bekend als de Grensmaas) wordt gevormd door de zogenaamde Thalweg. De Thalweg wordt gevormd door de verbindingslijn tussen de diepste punten in de rivier bij laag water. Aangezien deze verbindingslijn in de tijd niet altijd stabiel is, is gekozen voor vastlegging in tekst in aanvulling op de kaarten in de bijlagen bij deze regeling.

Artikel 3.7

Dit artikel is opgenomen om recht te doen aan de huidige situatie voor het beheergebied van Waterschap Blija Buitendijks, zijnde een gebied van circa 100 hectare buiten de zeedijken aan de Waddenzee in Noord-Friesland. Het waterschap is binnen het eigen beheergebied verantwoordelijk voor de regulering van de hoeveelheid zoetwater (zoals het peilbeheer van sloten). Het Rijk is verantwoordelijk voor het waterkwantiteitsbeheer van het oppervlaktewaterlichaam Waddenzee als geheel.

Artikel 3.8

Dit artikel bepaalt de frequentie van het aanleveren van de gegevens genoemd in artikel 3.4, tweede lid, van het Waterbesluit die door gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van de waterschappen en burgemeester en wethouders moeten worden aangeleverd aan de minister met het oog op de totstandkoming van de stroomgebiedbeheerplannen, de tussentijdse analyse en beoordeling, alsmede de voortgang van maatregelen, op grond van de kaderrichtlijn water.

Het aanlevermoment voor het verstrekken van de gegevens die nodig zijn voor de totstandkoming van de tweede reeks stroomgebiedbeheerplannen in 2015, is met het oog op het opstellen van de ontwerpplannen bepaald op medio 2014. Medio 2015, na de inspraakperiode, is een volgend aanlevermoment bepaald met het oog op het vaststellen van de definitieve stroomgebiedbeheerplannen. Vervolgens is de frequentie van het aanleveren van de gegevens zesjaarlijks na de genoemde data.

Ten aanzien van het verstrekken van de resultaten van de analyses en beoordelingen bedoeld in artikel 5 van de kaderrichtlijn water, bepaalt die richtlijn dat de analyses en beoordelingen uiterlijk 13 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn (22 december 2000) en vervolgens om de zes jaar worden getoetst en zo nodig worden bijgewerkt. De aanlevering van deze gegevens voor 22 juni 2013, en vervolgens elke 6 jaar, is gewenst.

De kaderrichtlijn water bepaalt dat de maatregelenprogramma’s op grond van artikel 11 van die richtlijn eind 2012 operationeel moeten zijn. Vandaar dat het aanlevermoment van de gegevens over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen bepaald is op medio 2012 en vervolgens zesjaarlijks.

Bovengenoemde gegevens en resultaten worden digitaal aan de minister verstrekt via de aangewezen website, de KRW-portaal. Hierbij wordt gebruik gemaakt van formats die volgens de in bijlage V opgenomen omschrijvingen moeten worden ingevuld.

Artikel 4.1

Volgens artikel 4.5 van het Waterbesluit wordt in het nationale waterplan onder andere de informatie opgenomen, bedoeld in bijlage VII bij de Kaderrichtlijn water. Een van de in die bijlage genoemde onderdelen is een presentatie in kaartvorm van de toestand van oppervlaktewaterlichamen (chemisch en ecologisch) en grondwaterlichamen (chemisch en kwantitatief). In verband met de implementatie van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009), is een samengesteld beeld van de toestand van waterlichamen echter niet voldoende. Voor het bepalen van de doelstellingen voor een waterlichaam en het formuleren van maatregelen voor het behalen van die doelen conform de Kaderrichtlijn water is het noodzakelijk een beeld te hebben van de bestaande toestand van dat waterlichaam. Voorts is in artikel 16 van het Bkmw 2009 uitwerking gegeven aan het vereiste van geen achteruitgang van artikel 4 van de Kaderrichtlijn water, door te bepalen dat van een verslechtering sprake is indien, kort gezegd, de toestand van een waterlichaam voor een stof of kwaliteitselement in een lagere toestandsklasse terecht is gekomen. Om aan het eind van een planperiode te kunnen bepalen of een waterlichaam voor een stof of een kwaliteitselement in een lagere toestandsklasse terecht is gekomen, moet bekend zijn wat de toestandsklasse van elk waterlichaam voor elke stof en elk kwaliteitselement in de voorgaande planperiode was.

Artikel 4.1 bepaalt dat deze informatie voor de regionale waterlichamen in de regionale waterplannen wordt opgenomen. De beschrijving van de huidige toestand van waterlichamen heeft immers een directe relatie met de in die plannen opgenomen doelen voor de betreffende waterlichamen, daarin beschreven redenen voor het niet behalen van de doelen conform de uitzonderingsgronden genoemd in de kaderrichtlijn water en de te nemen maatregelen.

De gegevens voor de beschrijving van de huidige toestand worden gegenereerd door de waterschappen. Ook voor het beheerplan van de waterschappen is de huidige toestand van de waterlichamen relevant. Dat plan is immers ook gericht op het behalen van de krw-doelstellingen voor de waterlichamen binnen het gebied waarop dat plan betrekking heeft. Aangezien op grond van de Waterwet de beheerder bij het vaststellen van een beheerplan rekening moet houden met het bovenliggende regionale waterplan is het niet nodig opname van de gegevens inzake de huidige toestand ook voor te schrijven voor beheerplannen van waterschappen. In een waterschapsbeheerplan kunnen diezelfde gegevens opgenomen worden of kan verwezen worden naar het bovenliggende regionale plan.

Artikel 6.1

In dit artikel is de inhoud van de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen, die was gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, overgenomen. Er zijn geen wijzigingen ten opzichte van die regeling.

Artikel 6.2

In dit artikel is de inhoud van het Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen, die was gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, overgenomen. Er zijn geen wijzigingen ten opzichte van dat besluit. Dit artikel sluit aan op artikel 8.22 van de Wet milieubeheer welke op grond van artikel 6.26 van de wet van overeenkomstige toepassing is op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen. Het eerstgenoemde artikel bepaalt hoe de bevoegdheid in dit artikel kan worden gebruikt.

Artikel 6.3

Verwezen wordt naar de toelichting bij bijlage VI van deze regeling.

Artikel 6.4

Zoals vermeld in de toelichting bij artikel 6.11 van het Waterbesluit, zijn de regels voor het melden en meten van onttrekkingen en infiltraties op verzoek van het IPO en de UvW centraal vastgesteld. Het doel is om deze regels voor heel Nederland zo veel mogelijk te uniformeren. Onder het regiem van de Grondwaterwet waren dergelijke regels opgenomen in het Uitvoeringsbesluit ex artikel 11 en 12 Grondwaterwet.

De gegevens die bij de melding van het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water dienen te worden verstrekt, zijn dezelfde als de indieningsvereisten voor een vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water. Kortheidshalve is verwezen naar de betreffende artikelen.

Artikel 6.5

In dit artikel zijn de regels over het meten van de kwaliteit van het te infiltreren water van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 11 en 12 Grondwaterwet overgenomen. De te meten parameters zijn opgenomen in bijlage VII van deze regeling; voor de analysemethoden wordt verwezen naar bijlage C bij het Waterleidingbesluit. De mogelijkheden die genoemd Uitvoeringsbesluit bood om de parameters en frequentie van bemonstering aan te passen worden in de praktijk weinig toegepast en zijn daarom niet overgenomen.

Artikelen 6.8 en 6.9

Deze artikelen geven uitvoering aan het bepaalde in artikel 6.15, tweede lid, van het besluit en bevatten algemene regels. Die regels werden, naast andere voorschriften, voorheen ook in de vergunning opgenomen.

Artikel 6.8 geldt algemeen voor de uitvoering van alle werken en activiteiten die op grond van artikel 6.12 en 6.13 van het besluit zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Daarnaast is artikel 6.9 van toepassing voor bovenbedoelde werken en activiteiten wanneer zij het gebruik van de vaarwegen betreft.

Artikel 6.10

In dit artikel wordt bepaald dat enkele van de bouwwerken en activiteiten bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onderdelen a en b, van het besluit voor kanalen niet vergunningvrij zijn. Het gaat namelijk om bouwwerken en activiteiten die een dusdanige omvang kunnen hebben dat de belasting van het gebouw de stabiliteit van de damwand in gevaar kan brengen. Tevens zullen voor bouwwerken met een dergelijke omvang veelal onder het maaiveld werken aangebracht moeten worden. Ook dit kan gevolgen hebben voor de stabiliteit van de oeverconstructie en kan de oeverconstructie ondermijnen. Het al dan niet toestaan van genoemde bouwwerken in de beschermingszone van een kanaal vergt maatwerk zodat een vergunning de voorkeur heeft.

Artikelen 6.11 en 6.12

In deze artikelen worden activiteiten van ondergeschikt belang opgesomd die op grond van artikel 6.12, tweede lid, onder f, en artikel 6.13, tweede lid, van het besluit niet onder de vergunningplicht van het eerste lid van die artikelen vallen. Voor deze activiteiten van ondergeschikt belang geldt evenwel dat ze worden verricht binnen de kaders die artikel 6.15 van het besluit en de artikelen 6.8 en 6.9 stellen. Daarnaast bestaat er voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 6.15 te stellen.

Het materieel bedoeld in artikel 6.11, onderdeel a, betreft het materieel dat tijdelijk benodigd is voor de uitvoering van de werkzaamheden zoals de bouwkeet, opslag, mobiel toilet, steigertje, een bruggetje, rijplaten en dergelijk materiaal.

Bij evenementen als bedoeld in artikel 6.11, onderdeel b, kan onder meer worden gedacht aan marathons op het strand, optredens, festivals en de Nieuwjaarsduik. Het terrein of water wordt na gebruik in dezelfde staat achtergelaten zoals het is aangetroffen, wat betekent het afval opruimen, eventuele beschadigingen herstellen etc.

De steigers, vlonders en overhangende bouwwerken bedoeld in onderdeel d zijn vergunningvrij wanneer de bestemming er van recreatief gebruik betreft. Bijvoorbeeld om zitplaatsen voor recreatieve visactiviteiten te maken, om als startpunt voor het zwemmen te fungeren of om een in- en uitstapmogelijkheid te maken voor een pleziervaartuig. Voor het plaatsen van steigers etc. voor niet-recreatief gebruik is een vergunning vereist.

De in artikel 6.12, eerste lid, onderdelen c en d, bedoelde niet-permanente bebouwing, ziet op bebouwing in het strandseizoen. Het gaat hier vooral om strandpaviljoens en badhokjes. Deze bebouwing is alleen toegestaan in de periode van 1 april tot 1 oktober. Dit laat onverlet dat wel een watervergunning nodig kan zijn van het waterschap dat de nabijgelegen zeekering beheert.

Tijdens het stormseizoen wordt alleen bebouwing op het strand toegestaan waarvoor door de waterbeheerder een watervergunning is verleend. In het algemeen zal dan ook worden getoetst aan het belang van de zeewaterkering.

Artikel 6.14

Om de beheerder van een rijkswaterstaatswerk een volledig beeld te laten houden van de activiteiten die daar plaatsvinden is het nodig dat ook de vergunningvrije activiteiten worden gemeld. Ook om te bepalen of er mogelijk maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld is het noodzakelijk dat de beheerder op de hoogte is van voorgenomen activiteiten. De gegevens die in het tweede lid worden gevraagd zijn hiervoor in beginsel toereikend, tenzij aan de gegevensverstrekking slechts summier invulling wordt gegeven. Dan kan het voor het bepalen of het nodig is om maatwerkvoorschriften te stellen nodig zijn dat er nadere informatie wordt gevraagd aan degene die de activiteit gaat ondernemen.

Artikel 6.15

Dit artikel regelt de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften en is gebaseerd op artikel 6.15, derde lid, van het Waterbesluit. Het stellen van maatwerkvoorschriften is beperkt tot het in het eerste lid bepaalde. Bovendien bepaalt het tweede lid dat het stellen van maatwerkvoorschriften er niet toe mag leiden dat de activiteit of het werk geen doorgang kan vinden. Hetgeen betekent dat wanneer het bouwen van een bouwwerk tot een bepaalde hoogte vergunningvrij is op basis van het besluit, de hoogte niet bij maatwerkvoorschrift anders mag worden vastgesteld. Immers op grond van het besluit is het werk vergunningvrij en mag dus worden uitgevoerd binnen het kader van de algemene regels die voortvloeien uit artikel 6.15 van het besluit en de artikelen 6.8 en 6.9 van deze regeling. Ondanks dat het uitgangspunt van het vergunningvrij maken van de in artikel 6.12 en 6.13 van het besluit genoemde activiteiten en werken is dat die het veilig en doelmatig gebruik van het rijkswaterstaatswerk in beginsel niet in gevaar brengen, kan dat in specifieke situaties mogelijk wel het geval zijn. Het maatwerkvoorschrift kan daarom worden ingezet om wanneer dat nodig is te voorkomen dat de uitvoering van de activiteit of het werk toch het veilig en doelmatig gebruik van het rijkswaterstaatwerk in gevaar brengt. Met de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften wordt tevens voorkomen dat er in die gevallen alleen maar handhavend zou kunnen worden opgetreden vanwege overtreding van de algemene regels ter uitvoering van artikel 6.15 van het Waterbesluit.

Artikelen 6.16 en 6.17

De artikelen 6.16 en 6.17 bepalen wanneer voor het ontrekken of brengen van een hoeveelheid water aan of in een rijkswater een vergunning nodig is en wanneer de handeling alleen gemeld moet worden. Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 6.17 tot en met 6.19 van het besluit.

De ondergrenzen voor melding van onttrekking of lozing van waterhoeveelheden zijn gebaseerd op de grenzen zoals opgenomen in afdeling 4 van de voorheen geldende Uitvoeringsregeling waterhuishouding (ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding). Omdat het hoofdwatersysteem in beheer bij het Rijk in het algemeen voldoende capaciteit heeft om water te ontvangen of te leveren, en de waterkwantiteit in rijkswateren hoofdzakelijk door externe (weers)invloeden of maatregelen van andere waterbeheerders wordt beïnvloed, bestond er in de praktijk echter weinig behoefte aan een zelfstandige vergunningplicht. Alleen indien water met een sterke kracht (een snelheid van meer dan 0,3 m/s) wordt ingenomen of geloosd is, vanwege de mogelijke problemen voor vissen dan wel de scheepvaart, regulering via een vergunning wenselijk. Daarnaast is het wenselijk om het brengen van of het onttrekken van hoeveelheden water dat plaatsvindt in samenhang met activiteiten waarvoor toch al een vergunning op grond van artikel 6.2 van de wet is vereist ook bij de watervergunningverlening te betrekken. Het gaat dan in het algemeen om grote bedrijven. Dit verdient de voorkeur boven een eventuele combinatie van vergunningvoorwaarden en maatwerkvoorschriften.

In andere gevallen van onttrekking of lozing van een grote hoeveelheid water – meer dan 100 m3 per uur onttrekking of 5000 m3 per uur lozing – kan worden volstaan met een melding. Via maatwerkvoorschriften op grond van artikel 6.17 van de regeling kan het bevoegd gezag in voorkomende gevallen maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de locatie van de te plaatsen in- of uitstroomvoorziening en de periode waarin water wordt ingebracht of onttrokken. Verder kan op grond van artikel 6.18 van het Waterbesluit door de Minister voor rijkswateren een waterinnameverbod worden afgekondigd in geval van een (dreigend) watertekort.

Van brengen van water in en onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is geen sprake indien water wordt uitgewisseld tussen oppervlaktewaterlichamen via waterstaatkundige werken als sluizen en gemalen. Het water blijft dan immers continu deel uitmaken van het watersysteem. Afspraken over de uitwisseling van water tussen oppervlaktewaterlichamen van verschillende beheerders worden in een waterakkoord vastgelegd.

Artikelen 6.18 tot en met 6.30

De artikelen 6.18 tot en met 6.30 bevatten de indieningsvereisten van de aanvraag voor een watervergunning. Dit deel van hoofdstuk 6 is modulair opgebouwd: afhankelijk van de handeling zijn één of meer artikelen van toepassing. In artikel 6.19 wordt aangegeven welke informatie bij elke aanvraag voor een watervergunning wordt verlangd. Afhankelijk van de handeling(en) waarvoor vergunning wordt gevraagd, dienen op grond van de daarop volgende artikelen nadere gegevens te worden overgelegd. Dit houdt in dat verschillende artikelen met indieningsvereisten van toepassing zijn op een aanvraag voor een watervergunning. De indieningsvereisten vormen de grondslag voor het schriftelijke aanvraagformulier, dat als bijlage IX bij deze regeling is opgenomen. In het aanvraagformulier zijn de algemeen verwoorde indieningsvereisten vertaald naar voor de aanvrager toegankelijke vragen. Met behulp van dit formulier weet de aanvrager welke informatie het bevoegd gezag relevant vindt.

Artikel 6.18

Het eerste lid heeft betrekking op het aanvraagformulier. Het aanvraagformulier zal modulair worden opgebouwd. Het bestaat uit een voorblad met algemene gegevens over de aanvrager en diens eventuele gemachtigde, alsmede algemene gegevens over de handeling(en), zoals locatie, aard en omvang. Per handeling waarvoor een watervergunning zal worden gevraagd, bestaat een apart blad. De schriftelijke aanvraag sluit af met een blad waarop de bij te voegen rapporten en andere documenten kunnen worden aangegeven en waarop de ondertekening door de aanvrager of diens gemachtigde plaatsvindt. Het schriftelijke formulier gaat gepaard met een los te verkrijgen schriftelijke toelichting. Hierin is een invulhulp annex stroomschema opgenomen.

Het elektronische aanvraagformulier wordt door de minister van VROM in de landelijke voorziening beheerd en van daaruit beschikbaar gesteld. In het tweede artikellid wordt geregeld dat de aanvrager gebruik moet maken van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de aanvraag beschikbaar is. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de juiste versie van het formulier wordt gebruikt. Zolang het Omgevingsloket online nog niet operationeel is, heeft het tweede lid uiteraard geen praktische betekenis. Naar verwachting zal de omgevingsvergunning eerder langs elektronische weg kunnen worden aangevraagd dan de watervergunning. In de tussenperiode zal voor het aanvragen van een watervergunning gebruik kunnen worden gemaakt van het schriftelijke formulier.

Het derde en vierde lid hebben betrekking op de bescherming van persoonsgegevens. Bij de behandeling van elektronische aanvragen dient de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in acht te worden genomen. In een aanvraag staan onder meer gegevens over personen. Het gaat hierbij niet alleen om gegevens over de aanvrager zelf, maar ook om gegevens die herleidbaar zijn tot andere identificeerbare personen, zoals gemachtigden. In het kader van de Wbp is de verzameling van deze gegevens bedoeld om de aanvrager te identificeren en om de aanvraag te kunnen beoordelen binnen de daarvoor geldende toetsingskaders. De grondslag voor de verwerking van deze gegevens staat in artikel 8 van de Wbp. Naast de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene als mogelijke grondslag voor verwerking, is tevens sprake van een grondslag voor verwerking van persoonsgegevens, indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is of indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. Een dergelijke verwerking kan in de eerste plaats noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een eigen publiekrechtelijke taak van de verantwoordelijke overheid.

Daarnaast mogen gegevens echter ook gebruikt worden ten behoeve van een publiekrechtelijke taak die door een ander bestuursorgaan wordt verricht. De beschikbare gegevens mogen aan dat andere bestuursorgaan worden verstrekt, mits dat met het oog op die taak noodzakelijk is. De Wbp vereist tevens dat een verwerking van persoonsgegevens werkelijk noodzakelijk moet zijn voor een goede taakuitoefening. Dit brengt mee dat het bevoegd gezag uitsluitend persoonsgegevens aan anderen mag verstrekken, indien dit bijvoorbeeld nodig is om adviseurs of belanghebbenden voldoende inzicht in de aard van de aanvraag om vergunning te verschaffen. Voor zover deze noodzaak ontbreekt – doordat bijvoorbeeld gegevens over de persoon van de aanvrager niet relevant zijn voor beoordeling van de aanvraag – is er geen grondslag voor de verstrekking. Persoonsgegevens moeten in dat geval voor derden worden afgeschermd.

Voor wat betreft persoonsgegevens die in een aanvraag voor een watervergunning kunnen zijn opgenomen, wordt bij het ontwerp van het elektronische aanvraagformulier uiteraard rekening gehouden met de vereisten uit de Wbp. De inrichting van het formulier is zodanig dat privacygevoelige gegevens die niet op grond van artikel 8 van de Wbp mogen worden verspreid, eenvoudig door het bevoegd gezag kunnen worden afgeschermd, bijvoorbeeld indien de aanvraag langs elektronische weg ter inzage wordt gelegd. Het bevoegd gezag dient daarbij rekening te houden met af te schermen persoonsgegevens in andere documenten in het dossier, zoals in rapporten die onderdeel uitmaken van de aanvraag en in ingebrachte zienswijzen.

In zijn algemeenheid geldt dat bij verspreiding van gegevens via internet de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet worden betracht, vanwege het onbeheersbare karakter die de verspreiding langs deze weg kan hebben. Voor een zorgvuldig beheer van gegevens door het bevoegd gezag zijn de door het College Bescherming Persoonsgegevens opgestelde Richtsnoeren voor actieve openbaarmaking van persoonsgegevens behulpzaam.

De authentificatie van de aanvrager geschiedt door middel van het burgerservicenummer (hierna: BSN). Uit de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) volgt dat bij de vergunningaanvraag door een aanvrager die een natuurlijk persoon is, gebruik kan worden gemaakt van dit nummer en – indien de aanvraag elektronisch wordt gedaan – van DigiD. Overheidsorganen die daartoe bevoegd zijn, kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik maken van het BSN (artikel 10 Wabb). Daarbij geldt onder meer als voorwaarde dat deze overheden zich ervan vergewissen dat het BSN betrekking heeft op degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt (artikel 12 Wabb). Daartoe worden aan het overheidsorgaan bepaalde gegevens uit registraties verstrekt (artikel 15 Wabb; artikel 14 Besluit BSN). Blijkens bijlage 3 bij artikel 14 van het Besluit BSN zijn dit – voor zover hier relevant – het BSN, de naam van de persoon, geboorteplaats en -datum, gemeente van inschrijving en adresgegevens.

Artikel 6.19

Dit artikel bevat de indieningsvereisten die voor iedere aanvraag gelden. In de aanvraag zal allereerst duidelijk moeten zijn wie de aanvraag doet (onderdeel a), wat de aard en omvang van de beoogde handeling is, welk belang de aanvrager bij de aanvraag heeft en met welk doel deze handeling zal worden verricht (onderdeel c). Het doel van de handeling kan bepalend zijn voor de vraag welk bestuursorgaan in een concreet geval als bevoegd gezag optreedt, bijvoorbeeld GS als het gaat om één van de in artikel 6.4 van de Waterwet omschreven categorieën grondwateronttrekkingen (gebruiksdoelen) of een waterschap ingeval van een andersoortige onttrekking. Bij grondwateronttrekkingen is het gebruiksdoel ook relevant om te kunnen toetsen op efficiënt en effectief gebruik van het te onttrekken grondwater, zoals de eventuele noodzaak om drinkwaterkwaliteit te leveren. De aanvrager kan de eigenaar of beheerder zijn of een gemachtigde die namens hen optreedt (onderdeel g). In de tweede plaats gaat het om informatie over een uitvoerder van de handeling, als dat niet dezelfde persoon is als de aanvrager (onderdeel f). De plaatsbepaling (onderdeel b) is een belangrijk gegeven voor de beoordeling van de voorgenomen handeling. De aanduiding van de locatie is ook van belang voor de bepaling van het bevoegde gezag. Bij deze geografische gebiedsaanduiding kan het gaan om het adres, de kadastrale gegevens, de X/Y-coördinaten, de kilometerraai, of een combinatie hiervan. Om te voorkomen dat de verstrekte informatie tot onduidelijkheden bij het bevoegde gezag leidt, dient de aanvrager zo nauwkeurig mogelijk aan te geven waar de beoogde handeling zal plaatsvinden. Afhankelijk van de situatie is de keus voor de ene of de andere aanduiding meer of minder logisch. Het adres en de kadastrale gegevens zijn in het algemeen van belang, maar zijn in het geval van bijvoorbeeld een handeling op de Noordzee minder voor de hand liggend. In het tweede lid wordt gevraagd een nadere aanduiding van de locatie te geven, bijvoorbeeld door een situatietekening met een functionele schaal te overleggen. In veel gevallen zal een schaal van 1:10.000 voldoende zijn, maar als bijvoorbeeld sprake is van het aanleggen van een lange transportleiding is een minder nauwkeurige schaal te prefereren, terwijl in andere gevallen juist een meer gedetailleerde schets of kaart gewenst kan zijn.

Vervolgens hebben de indieningsvereisten betrekking op de gevolgen van de voorgenomen handeling, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag om een watervergunning (onderdeel d). Bij het omschrijven van de gevolgen van de voorgenomen handeling gaat het om het in beeld brengen van alle effecten op de in artikel 2.1 van de wet genoemde doelstellingen (integraal toetsingskader). Op grond van het tweede lid van dat artikel worden bij deze toetsing ook de belangen meegenomen zoals die zijn verwoord in artikel 6.11 van de wet. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om milieubelangen die spelen in de Nederlandse exclusieve economische zone en om het belang dat gediend is met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. Hoe de gevolgen van een voorgenomen handeling precies moeten worden omschreven hangt van het geval af. De effecten van bijvoorbeeld een lozing van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam worden enerzijds bepaald door de lozing, anderzijds door de aard, omvang en functie van het ontvangende water met bijbehorende waterkwaliteitseisen en eventuele cumulatieve effecten als gevolg van andere, gelijksoortige lozingen. In de praktijk zal een vergunningaanvrager naar verwachting niet in alle gevallen over de informatie beschikken om de gevolgen van de lozing voor het ontvangende oppervlaktewater (concreet) in kaart te brengen. Wel zal hij zoveel als mogelijk gegevens over de te lozen stoffen kunnen en dienen aan te bieden. Dit betekent dat hij enerzijds in gegevens van ‘eigen’ stoffen zal dienen te voorzien, anderzijds er bij leveranciers van gebruikte en te lozen stoffen op zal moeten aandringen deze informatie te leveren. Van belang hierbij is de eigen verantwoordelijkheid van de lozer. Omvangrijke (industriële) inrichtingen kunnen zo nodig expertise inhuren om de vereiste gegevens te laten verzamelen. In geval van lozingen, die milieuhygiënisch minder bezwaarlijk zijn, of wanneer het om een relatief eenvoudige lozing gaat, kan het aanleveren van de onderhavige gegevens wel eens tot disproportionele kosten leiden. In het vooroverleg kan een en ander redelijkerwijs bezien en geregeld worden. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor grondwateronttrekkingen. Afhankelijk van onder meer de omvang en diepte van de onttrekking, de opbouw en samenstelling van de bodem, en de gebiedsspecifieke omstandigheden kan het noodzakelijk zijn de gevolgen van een grondwateronttrekking met behulp van onderbouwende onderzoeksrapporten en berekeningen in beeld te brengen. In andere gevallen zal de noodzaak daartoe niet of veel minder aanwezig zijn.

Bij onderdeel e vermeldt de aanvrager de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd. Als sprake is van een periode van beperkte tijdsduur wordt van de aanvrager verlangd om zo concreet mogelijk aan te geven wanneer met de handeling wordt begonnen, en wanneer de tijdelijke periode verstrijkt en de handeling zal zijn beëindigd. Bij vergunningen voor onbepaalde tijd wordt de datum vermeld waarop met de handeling wordt begonnen.

Artikel 6.20

Het eerste lid, regelt de toegestane bestandsformaten bij de elektronische vergunningaanvraag. Een vergunningaanvraag bevat naast de formuliergegevens meestal ook een aantal bijlagen. In het geval van een elektronische aanvraag zijn dit digitale tekeningen en rapporten. Deze moeten digitaal kunnen worden ingezien door het bevoegd gezag en digitaal kunnen worden gearchiveerd. Uitgangspunt is dat een ingediend digitaal document tijdens de behandeling niet kan worden gewijzigd en ongewijzigd, dus zonder conversie, kan worden gearchiveerd.

Binnen het Omgevingsloket online wordt een beperkt aantal open of, indien die nog niet beschikbaar zijn, de facto standaarden gebruikt. Als het aantal formaten niet zou worden beperkt, kan het bevoegd gezag worden geconfronteerd met een eindeloze variatie aan formaten, waarvoor het niet over de geschikte programmatuur beschikt om deze te kunnen lezen en gebruiken. Veel aanvragers zullen echter niet beschikken over de juiste conversiehulpmiddelen om tot de voorgeschreven standaardformaten te komen. Hierdoor zou een belemmering kunnen ontstaan voor de leveranciers en gebruikers van software met een afwijkend bestandsformaat. Het Omgevingsloket online biedt hiervoor een service aan de aanvrager om kosteloos een goede conversie te kunnen maken. De aanvrager wordt geacht om het geconverteerde bestand zelf te controleren op vorm en inhoud, voorafgaand aan de indiening. In de volgende tabel staat aangegeven welke conversies mogelijk zijn via het Omgevingsloket online.

Conversietabel bestandsformaten
 

PNG

TIFF

PDF

SVG

Foto’s

PNG

 

x

x

x

GIF

 

x

x

x

JPG

 

x

x

x

Scan

TIFF

  

x

x

Office

PDF

x

x

 

x

DOC

x

x

 

x

XLS

x

x

 

x

ODT

x

x

 

x

ODS

x

x

 

x

Tekeningen

SVG

x

x

  

DWG1

x

x

  

DGN

x

x

  

DXF

x

x

  

DRW

x

x

  

AWF

x

x

  
XNoot
1

Een DWG-bestand kan worden geconverteerd nar PDF/A-1b of PDF/X, dan wel naar SVG 1.1.

Het tweede lid van artikel 6.20 regelt dat digitale bestanden alleen als ‘read only’ (alleen lezen) bestand mogen worden ingediend. Dit vereiste waarborgt dat de gegevens en bescheiden die langs elektronische weg worden ingediend, afkomstig zijn van de aanvrager en geen andere vorm of inhoud hebben gekregen dan door hem werd beoogd. Mede als gevolg van de Archiefwet is het niet toegestaan om de bestanden te voorzien van ‘extra layers’, dat wil zeggen van additionele informatie over het bestand. Alle relevante informatie moet in het bestand zijn opgenomen en daarin als ‘alleen lezen (ook wel: read only)’ zijn aangemerkt.

Artikel 6.21

In dit artikel staan de indieningsvereisten voor het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van stoffen of het met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, lozen van stoffen op een zuiveringtechnisch werk. Het gaat hierbij om een aanvulling van de in de artikelen 6.19 en 6.20 gevraagde gegevens. De hier omschreven vereisten zijn grotendeels gebaseerd op de indieningsvereisten zoals die oorspronkelijk in artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren stonden.

De indieningsvereisten maken geen onderscheid tussen IPPC-bedrijven (inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort) en overige bedrijven, omdat de extra gegevens die nodig zijn op grond van de IPPC-richtlijn3 ook voor de overige bedrijven vaak relevant zijn. Bovendien zijn de administratieve lasten voor het verstrekken van gegevens waar die volgens de IPPC-richtlijn voor die categorieën bedrijven niet expliciet vereist zouden behoeven te worden, naar verwachting beperkt. Overigens werd een dergelijk onderscheid sinds 31 oktober 1999 (de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 24 augustus 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren met betrekking tot de bij een vergunningaanvraag te verstrekken gegevens, Stb. 397) ook al niet meer gemaakt. Door aan de indiening van de aanvraag vooroverleg met het bevoegd gezag te laten voorafgaan kan de aanvrager zich op de hoogte stellen van welke informatie hij op welk detailniveau in het concrete geval dient te overleggen. Opgemerkt wordt dat ook de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) in dit opzicht geen onderscheid maakt tussen inrichtingen die onder bijlage I van de richtlijn vallen en andere inrichtingen.

Met onderdeel a wordt beoogd het vergunningverlenend gezag snel inzicht te geven in de soort lozing en de activiteiten waaruit de lozing voortkomt, voor zover deze informatie nog niet in het kader van artikel 6.19, eerste lid, onderdeel c, is vermeld. Hierdoor kan de vergunningverlener sneller tot een inschatting komen ten aanzien van de gegevens die in het concrete geval relevant zijn om de lozing te beoordelen, wat kan bijdragen aan de snelheid en efficiëntie van het vergunningverleningsproces. Bij de omschrijving van de lozing wordt onder andere vermeld of deze continu dan wel discontinu plaatsvindt, en met welke regelmaat de lozingen of deellozingen plaatsvinden.

Met onderdeel b van dit artikel betreffende gegevens over de aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de stoffen, kan inzicht worden verkregen in de milieubezwaarlijkheid van de lozing. Beoogd wordt de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van dergelijke gegevens bij de lozer te houden. Met aard wordt bedoeld de soort stof of stoffen (bijvoorbeeld een verzamelnaam), met samenstelling wordt bedoeld de meer specifiek chemische samenstelling van de lozing. Onder eigenschappen wordt verstaan fysische eigenschappen zoals temperatuur en zuurgraad, maar ook de eigenschappen die specifiek van belang zijn met het oog op de milieubezwaarlijkheid (zoals (eco-) toxiciteit, accumulerend vermogen, afbreekbaarheid, et cetera) van de individuele stoffen dan wel het mengsel. De hoeveelheid heeft betrekking op de totale lozing, maar ook op het aandeel van de bedoelde stoffen daarin. In de aanvraag moet, voor zover van toepassing, ook de mate van thermische verontreiniging (warmte) in beeld worden gebracht. Met de vraag naar de herkomst wordt beoogd ook inzicht te krijgen waar de stoffen hun oorsprong vonden (bijvoorbeeld: afkomstig van een bepaalde activiteit ter plekke of elders).

Onderdeel c van dit artikel heeft betrekking op de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de lozing.

In onderdeel e is beoogd om de aanvrager inzicht te laten verstrekken over processen, zodat het bevoegd gezag in staat is te beoordelen of de aanvrager het voorzorgsbeginsel ter harte heeft genomen, met name of aan de stand der techniek wordt voldaan. Bij bedrijven die aantonen dat zij daarin hun eigen verantwoordelijkheid genomen hebben en daarmee de milieubelasting tot een aanvaardbaar minimum hebben beperkt of aantonen dat binnen afzienbare termijn te zullen doen, kan het bevoegd gezag oordelen dat gedetailleerde informatie achterwege kan blijven om toch een kwalitatief goede beoordeling van de aanvraag tot lozing te kunnen maken. Een rol in die beoordeling kan het bedrijfsmilieuplan en/of het milieuzorgsysteem van het betreffende bedrijf spelen.

In onderdeel f wordt een rioleringstekening voorgeschreven. Het is van belang dat alle reguliere, maar ook calamiteuze afvoerroutes in beeld worden gebracht. De rioleringstekening zal dan ook een compleet overzicht van de aanwezige riolering moeten bevatten, waarmee bedrijfsafvalwater, huishoudelijk afvalwater, al dan niet verontreinigd hemelwater, etc. wordt afgevoerd.

Onderdeel l is opgenomen omdat de aanvraag voor het algemene publiek voldoende inzicht moet geven om zich daarover een oordeel te kunnen vormen.

Artikel 6.22

In dit artikel wordt bepaald dat, indien de exploitatie van een installatie negatieve en significante effecten op het milieu van een andere lidstaat zou kunnen hebben, of wanneer een lidstaat in verband met milieueffecten daartoe een verzoek instelt, de gegevens die bij de aanvraag aan het bevoegd gezag worden verstrekt, ook aan de betrokken andere lidstaat dienen te worden overgelegd. Deze gegevens dienen aan die andere lidstaat te worden verstrekt op hetzelfde moment dat de gegevens aan de eigen onderdanen worden bekendgemaakt. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 17, eerste lid, van de IPPC-richtlijn. Gelet op de ligging van Nederland in de delta van de grote rivieren heeft dit artikel nauwelijks of geen praktische betekenis. Overigens betreft het een voortzetting van de verplichting zoals die sinds 1999 in het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren en in de desbetreffende verordeningen van de waterschappen is opgenomen.

Artikel 6.23

Dit artikel bevat de indieningsvereisten voor het brengen van stoffen in de zee. Deze vereisten zijn gebaseerd op de in het kader van de uitvoering van de Wet verontreiniging zeewater verlangde gegevens en bescheiden. Het staat de aanvrager in beginsel vrij vergunning te vragen voor alle in artikel 6.3 genoemde handelingen, maar van oudsher wordt een stringent beleid gehanteerd bij het verlenen van ontheffingen en vergunningen voor werkzaamheden en activiteiten in de Noordzee. Feitelijk worden alleen stortingen van baggerspecie vergund, mits aan bepaalde (kwaliteits)criteria wordt voldaan en er geen landalternatief voor handen is. Daarom zijn de indieningsvereisten zoals verwoord in artikel 6.23 toegesneden op het storten van baggerspecie in zee. Als een initiatiefnemer andere activiteiten of werkzaamheden wil verrichten, moet dit via het vooroverleg met het bevoegde gezag (Dienst Noordzee van Rijkswaterstaat) expliciet aan de orde worden gesteld.

Bij onderdeel a wordt gevraagd de baggerlocatie en de stortlocatie te omschrijven. Het gaat daarbij in elk geval om de X/Y-coördinaten en een overzichtskaart van beide locaties. Bij onderdeel b dienen de aard, samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid van het te baggeren en te storten materiaal te worden vermeld. Het gaat hierbij om de aard (zoals zand, klei, leem, slib), de chemische samenstelling, de korrelgrootteverdeling, het drogestofgehalte en om de hoeveelheid in m3. Bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van het storten van baggerspecie in de Noordzee zal het bevoegde gezag de normen die worden gehanteerd bij de zogenaamde zoutebaggertoets (zie http://www.helpdeskwater.nl/zeeslib/norm/) als referentie hanteren. Uit de aanvraag zal dan ook moeten blijken in hoeverre de baggerspecie aan deze normen voldoet. In de praktijk zal de aanvrager analyserapporten van de chemische samenstelling van de baggerspecie als bijlage bij de aanvraag voegen. Op grond daarvan kan het bevoegd beoordelen of de baggerspecie voor storting in de Noordzee in aanmerking komt.

De in onderdeel c bedoelde omschrijving geeft inzicht in het aantal boringen, monsters en analyses, zoals vastgelegd in NEN 5720:2009 Ontw. nl.

Het Besluit bodemkwaliteit (toepassing van grond en baggerspecie, zoals suppleties, loswalstortingen) is van toepassing binnen de 12-mijlszone. De indieningsvereisten voor een watervergunning gelden dus primair voor het verspreiden van bagger en grond buiten deze zone, dus in de exclusieve economische zone.

Artikelen 6.24 tot en met 6.26

Een groot deel van de benodigde informatie ten behoeve van de vergunningaanvraag voor het gebruik van een waterstaatswerk dient op basis van de algemene indieningsvereisten van artikel 6.19 en 6.20 te worden aangeleverd. In artikel 6.24 is een aantal aanvullende indieningsvereisten opgenomen: vermelding van de wijze waarop gebruik zal worden gemaakt van het waterstaatswerk of de beschermingszone, en een toelichtende tekening.

Voor het maken en behouden van een installatie en/of het leggen van kabels en leidingen in de Nederlandse EEZ gelden daarnaast nog een aantal specifieke indieningsvereisten. Een beschrijving van de gevolgen voor het milieu (voortvloeiend uit het in artikel 6.11, eerste lid, van de Waterwet neergelegde bredere afwegingskader) is reeds verplicht op grond van artikel 6.19, onderdeel d.

Artikel 6.25 regelt een aantal aanvullende indieningsvereisten met betrekking tot de waterbodem. Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een al dan niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld. Het toepassen van verontreinigde baggerspecie elders wordt gereguleerd door het Besluit bodemkwaliteit, waarbij onder meer de samenstelling/kwaliteit van het materiaal aan de waterbeheerder moet worden gemeld.

Zoals in het algemene deel van deze toelichting al uiteen is gezet, blijft het mogelijk dat het bestuur van een waterschap op grond van artikel 6.14, tweede lid, van de wet bij verordening aanvullende indieningsvereisten stelt.

Artikel 6.27 tot en met 6.29

Deze artikelen bevatten de indieningsvereisten voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water. Deze vereisten zijn grotendeels gebaseerd op de informatie die in het kader van de uitvoering van de Grondwaterwet werd verlangd. In artikel 6.19, onderdeel c, wordt onder meer gevraagd naar de reden en het doel van de voorgenomen handeling. Voor grondwateronttrekkingen is specifiek het (gebruiks)doel van belang om (1) het bevoegd gezag te kunnen bepalen, en (2) om de aanvraag te kunnen toetsen op efficiënt en effectief gebruik. Vanwege dit laatste zal bekend moeten zijn waarvoor het onttrokken grondwater wordt gebruikt, en of het bijvoorbeeld gaat om een bepaalde voorgeschreven (drink)waterkwaliteit. In artikel 6.27, onderdeel a, wordt expliciet naar dit gebruiksdoel gevraagd.

Om een koppeling te kunnen maken met GIS/GBKN/Topkaarten is het gewenst dat de locatie van alle aanwezige putten wordt ingemeten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet (onderdeel c van artikel 6.27 en onderdeel b van artikel 6.28).

Op grond van artikel 6.28, onderdeel h, en artikel 6.29, onderdeel d, wordt bij de aanvraag inzicht gegeven in de samenstelling van het te infiltreren respectievelijk in de bodem te brengen water. Bijlage VII van deze regeling is hierbij richtinggevend. Per geval zal een keus moeten worden gemaakt uit de in deze bijlage vermelde parameters. In het vooroverleg kunnen hierover nadere afspraken worden gemaakt.

Indien het onttrekken van grondwater gepaard gaat met een lozing van grondwater in een oppervlaktewaterlichaam, bijvoorbeeld om een bouwput droog te houden, zijn niet alleen de indieningsvereisten van deze artikelen, maar ook die van artikel 6.21 van belang.

Artikel 6.30

Dit artikel bevat de indieningsvereisten voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam. Deze vereisten zijn grotendeels gebaseerd op de informatie die in het kader van de uitvoering van de Wet op de waterhuishouding werd verlangd. Het is van belang dat het bevoegd gezag inzicht krijgt in de grootte van de voorgenomen onttrekking of lozing met het oog op de aard en omvang van het betreffende oppervlaktewaterlichaam. Op grond van de in artikel 6.19 verlangde informatie, aangevuld met de in dit artikel gevraagde gegevens, kan de waterbeheerder zich een goed oordeel vormen van de toelaatbaarheid van de beoogde handeling. Op grond van onderdeel a moet de aanvraag voorzien zijn van een onderbouwing van de noodzaak tot het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam. Bij deze onderbouwing wordt ingegaan op mogelijkheden tot vasthouden, bergen en afvoeren van het water (de zogenaamde trits conform het Nationaal bestuursakkoord water).

Bij grote onttrekkingen (met name uit Rijkswateren) is de inzuigsnelheid bij het inlaatwerk van belang in verband met de bescherming van vissen. Op grond van de in onderdeel b gevraagde informatie kan deze inzuigsnelheid worden berekend. Onder ligging van de inlaat- en lozingswerken wordt de diepte en de afstand tot de vaargeul verstaan. Deze gegevens zijn onder meer van belang in verband met het vaarwegbeheer. Ter bescherming van juveniele vis is het tevens van belang dat in het voorjaar niet te veel water wordt onttrokken. Daarom wordt op grond van onderdeel c inzicht gevraagd in de per periode te onttrekken en te lozen hoeveelheden water. Met deze informatie, aangevuld met de dimensies van het watersysteem waaruit wordt onttrokken, kan een inschatting worden gemaakt van de omvang van het gebied waar kritische snelheden voor vislarven en juveniele vis worden overschreden.

De artikelen 7.2 tot en met 7.15

Deze artikelen komen overeen met de voorschriften voor meten, bemonsteren en analyseren ten behoeve van de vaststelling van de verontreinigingsheffing ter zake van lozen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, zoals voorheen geregeld in het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren.

Artikel 7.2

Op basis van artikel 7.5, vierde lid, van de wet wordt indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate beïnvloed wordt door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen daarop een correctie toegepast. In het derde lid is hiertoe de zogenaamde T-correctie opgenomen. Bij biologisch gezuiverd afvalwater dat vanuit communale rioolwaterzuiveringsinrichtingen in rijkswateren wordt gebracht en biologisch gezuiverd bedrijfsafvalwater met een biochemisch zuurstofverbruik van niet meer dan 20 mg/l moet de methode van het biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen worden aangewend. In de overige gevallen dient een andere toereikende methode te worden gebruikt ter bepaling van het chemisch zuurstofgebruik van de biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

Artikel 7.5

Indien op basis van het tweede lid wordt afgeweken van de voorschriften in deze regeling wordt dit vastgelegd in een besluit. Op basis van het derde en vierde lid, dient de heffingsambtenaar in zijn genomen besluiten aan te geven voor welk heffingsjaar of welke heffingsjaren die besluiten gelden. Indien zodanige beschikkingen in de loop van het heffingsjaar door de heffingsambtenaar worden gegeven gelden ze slechts voor het resterend gedeelte van dat heffingsjaar en voor de daaropvolgende aangegeven heffingsjaren ten aanzien waarvan die beschikkingen gelden. De meting, bemonstering en analyse over het reeds verstreken gedeelte van het heffingsjaar is immers reeds geschied.

In het vijfde lid is mede de bevoegdheid voor de heffingsambtenaar opgenomen om de ingevolge het tweede lid genomen besluiten samen te voegen. Het is immers zeer goed mogelijk dat de heffingplichtige een aanvraag indient om van één of meer van de in de regeling opgenomen voorschriften te mogen afwijken en dat de heffingsambtenaar aanleiding ziet om van zijn in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde bevoegdheid gebruik te maken.

De wijziging of intrekking in de loop van het heffingsjaar van een beschikking op grond van het zevende lid geldt slechts voor het nog resterende gedeelte van het heffingsjaar en de daarop volgende heffingsjaren ten aanzien waarvan de gewijzigde of ingetrokken beschikking gold.

Bijlage II kaart waterkwaliteitsbeheer

Op deze kaart worden de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen vastgelegd, waarbinnen het Rijk waterkwaliteitsbeheerder is op grond van de Waterwet. De regeling sluit op dit punt aan bij de bestaande verdeling van taken en bevoegdheden op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en het waterbodemdeel van de Wet Bodembescherming. Voorts worden op deze kaart de drogere oevergebieden binnen Rijkswateren begrensd. Drogere oevergebieden worden aangewezen in die oppervlaktewateren, waartoe gronden behoren, die niet of nauwelijks invloed ondergaan van het daarin voorkomende water. Op deze gebieden blijft de Wet bodembescherming van toepassing, in plaats van artikel 6.2 van de Waterwet.

Rijksrivieren

Voor Rijksrivieren wordt de grens voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer doorgaans op de buitenkruinlijn van de rivierdijk gelegd waar het rivierbed smal is, zoals in de Nieuwe Waterweg of de Oosterschelde. Dit principe lijdt in een beperkt aantal gevallen uitzondering, om recht te kunnen doen aan de huidige verdeling van bevoegdheden. Een voorbeeld hiervan is de Westerschelde: ondanks het feit dat het rivierbed hier relatief smal is, is hier een aantal hoogwatervrije zones aanwezig, met name in de havengebieden, die zijn aangewezen als drogere oevergebieden. In deze gebieden ligt de grens voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer niet op de buitenkruinlijn van de dijk, maar op de insteek van de oever. Het gaat om gebieden in het Sloegebied, de Braakmanhaven, de Buitenhaven en Hansweert.

Waar het rivierbed breed is, zoals in het oostelijke stroomgebied van de Rijn of de onbedijkte Maas, wordt de grens voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer gelegd op een lijn, die overeenkomt met een bepaalde overstromingsfrequentie. Deze frequentie is lager dan de overstromingsfrequentie die wordt gebruikt om de lijn van de hoogwaterkerende gronden te bepalen. Langs de Rijn komen in dergelijke gebieden buitendijks gelegen hoogwatervrije zones voor. De niet frequent overstroomde gebieden langs de onbedijkte Maas en de buitendijks gelegen hoogwatervrije zones langs de Rijn worden aangewezen als drogere oevergebieden.

Grote meren met een vast peil

In principe worden grote meren met een vast peil, zoals het IJsselmeer en het Veerse Meer, voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer begrensd op de waterlijn behorend bij het hoogste geldende waterpeil conform het peilbesluit voor deze wateren. Eventueel aanwezige plas-draszones worden hierbij tot het oppervlaktewaterlichaam gerekend. Dit principe lijdt uitzondering in gevallen, waarin zich een waterkering bevindt in nabijheid van de waterlijn. In deze gevallen wordt de beheergrens doorgrens voor deze twee onderdelen op de buitenkruinlijn van de waterkering gelegd, aangezien deze in dat geval een in het landschap duidelijker zichtbare grens vormt.

Op deze hoofdlijn is een aantal uitzonderingen gemaakt, die zijn vastgelegd op deze kaart. Deze uitzonderingen zijn conform de huidige verdeling van bevoegdheden. De eilanden en een aantal natuurgebieden gelegen in het Veerse Meer zijn doorgaans hoogwatervrij, gelet op de waterstanden conform het huidige peilbesluit. Daarom worden deze aangewezen als drogere oevergebieden. Hetzelfde geldt voor de eilanden en een aantal recreatieterreinen in de Grevelingen.

Kanalen

In de meeste gevallen wordt de nat-droog grens aangehouden als begrenzing voor het waterkwaliteitsbeheer. Deze wordt doorgaans op de damwanden aan weerszijden van het kanaal of op de insteek van de oever gelegd. Natuurvriendelijke oevers en plas-draszones worden voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer bij het kanaal gerekend, omdat deze doorgaans onder invloed staan van de waterkwaliteit in het kanaal. Op deze hoofdlijn is een aantal uitzonderingen gemaakt, om recht te kunnen doen aan de bestaande verdeling van bevoegdheden. Deze uitzonderingen zijn weergegeven op de kaart. Voor de kanalen behorend tot de Rijkswateren in Zuid-Holland wordt de buitenkruinlijn van de waterkering conform de reeds bestaande afspraken als grens voor het waterkwaliteitsbeheer gehanteerd. Bovendien is het Rijk op grond van de huidige bevoegdheidsverdeling geen waterkwaliteitsbeheerder van het Merwedekanaal en het deel van de gekanaliseerde Hollandse IJssel liggend in de provincie Utrecht. Het Rijk voert daar wel het waterkwantiteits- en waterstaatkundig beheer. Hetzelfde geldt voor de Rijkswaterleidingen in de provincie Zeeland: ook hier is het Rijk geen waterkwaliteitsbeheerder, maar voert het Rijk wel het waterkwantiteits- en waterstaatkundig beheer. In het Antwerps Kanaalpand wordt conform de reeds bestaande bevoegdheidsverdeling een NAP-lijn als grens gehanteerd. Ook deze is ingetekend op de kaart.

Bijlage III kaart waterkwantiteitsbeheer

Op deze kaart wordt aangegeven, binnen welke grenzen het Rijk waterkwantiteitsbeheerder is van oppervlaktewaterlichamen op grond van de Waterwet. Hierbij is in principe de bestaande verdeling van taken en bevoegdheden op grond van de Wet op de waterhuishouding gevolgd. In veel gevallen overlapt de grens voor het waterkwanititeitsbeheer met die voor het waterkwaliteitsbeheer. Dit is echter niet altijd zo: voor bijvoorbeeld het Merwedekanaal, het deel van de gekanaliseerde Hollandse IJssel liggend in de Provincie Utrechten de Rijkswaterleidingen in de provincie Zeeland is het Rijk wel waterkwantiteitsbeheerder, maar geen waterkwaliteitsbeheerder.

Rijksrivieren

Net als bij het waterkwaliteitsbeheer wordt voor het waterkwantiteitsbeheer doorgaans aangesloten bij de buitenkruinlijn van de rivierdijk in die gebieden waar het rivierbed smal is, zoals in de Nieuwe Waterweg. Waar het rivierbed breed is, zoals in het oostelijke stroomgebied van de Rijn of de onbedijkte Maas, ligt de grens voor het waterkwantiteitsbeheer in veel gevallen niet gelijk met die van het waterkwaliteitsbeheer. De grens voor de waterkwantiteit ligt in het algemeen op de waterlijn (zomerbed en hiermee in open verbinding staande wateren) dan wel op de zomerkades, indien die aanwezig zijn.

Dit principe lijdt in een beperkt aantal gevallen uitzondering, om recht te kunnen doen aan de huidige verdeling van bevoegdheden. Een voorbeeld hiervan is de situatie aan de Westerschelde, waar een aantal drogere oevergebieden is aangewezen (zie de toelichting bij bijlage II). Hoogwatervrije zones, die zijn aangewezen als droger oevergebied, vallen doorgaans niet binnen het waterkwantiteitsbeheer van het Rijk, nu hier normaliter helemaal geen water komt. Op deze manier blijven de grenzen voor waterkwaliteitsbeheer en waterkwantiteitsbeheer bovendien overlappen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de drogere oeverzones langs de Westerschelde in het Sloegebied, de de Braakmanhaven, de Buitenhaven en Hansweert. Hier ligt de grens voor het waterkwantiteitsbeheer net als die voor het waterkwaliteitsbeheer op de insteek van de oever.

Grote meren met een vast peil

Voor grote meren met een vast peil, zoals het IJsselmeer of het Veerse Meer, wordt de waterkwantiteitsgrens doorgaans op dezelfde plaats gelegd als de waterkwaliteitsgrens, te weten op de waterlijn behorend bij het hoogste geldende waterpeil conform het peilbesluit voor deze oppervlaktewaterlichamen. Eventueel aanwezige plas-draszones worden hierbij tot het oppervlaktewaterlichaam gerekend. Dit principe lijdt uitzondering in gevallen, waarin zich een waterkering bevindt in nabijheid van de waterlijn. In deze gevallen wordt de beheergrens doorgrens voor dit onderdeel op de buitenkruinlijn van de waterkering gelegd, aangezien deze in dat geval een in het landschap duidelijker zichtbare grens vormt. Voor zover in de grote meren drogere oevergebieden zijn aangewezen, zoals voor wat betreft de eilanden en een aantal natuurgebieden in het Veerse Meer en de eilanden en een aantal recreatieterreinen in de Grevelingen, vallen deze niet binnen het waterkwantiteitsbeheer van het Rijk.

Kanalen

In de meeste gevallen wordt de nat-droog grens aangehouden als begrenzing voor het waterkwantiteitsbeheer, en wordt dus dezelfde grens gehanteerd als voor het waterkwaliteitsbeheer. In een aantal kanalen heeft het Rijk wel het waterkwantiteitsbeheer, maar niet het waterkwaliteitsbeheer, te weten het Merwedekanaal, het deel van de gekanaliseerde Hollandse IJssel liggend in de Provincie Utrechten de Rijkswaterleidingen in de provincie Zeeland. In deze gevallen wordt bij de begrenzing gewoon de hoofdregel gevormd: insteek van de oever of de damwand aan de buitenzijde van het kanaal, waarbij eventuele plas-draszones en natuurvriendelijke oevers tot het oppervlaktewaterlichaam worden gerekend. Voor de kanalen in Zuid-Holland wordt net als voor wat betreft het waterkwaliteitsbeheer de buitenkruinlijn als grens gehanteerd. Voor het Antwerps Kanaalpand wordt een NAP-lijn als grens genomen, conform de huidige bevoegdheidsverdeling. Beide afwijkende grenzen zijn als zodanig ingetekend op deze kaart.

Bijlage IV Kaart Waterstaatkundig Beheer

Op deze kaart is het vastgelegd binnen welk gebied het Rijk waterstaatkundig beheerder is in de zin van de Waterwet. Naast oppervlaktewaterlichamen heeft het Rijk nog andere waterstaatswerken in beheer, zoals waterkeringen. De begrenzing van deze waterstaatswerken geschiedt in de daar bijbehorende leggers en niet in deze regeling. Voor wat betreft het waterstaatkundig beheer van oppervlaktewaterlichamen sluit de regeling aan bij de situatie die is ontstaan bij de uitvoering van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, inclusief het Besluit Rijksrivieren. Op grond van artikel 6.16 van het Waterbesluit wordt daarnaast een aantal gebieden binnen oppervlaktewaterlichamen vrijgesteld van de werking van paragraaf 6.6 van het Waterbesluit en dus van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Ook deze vrijstellingsgebieden zijn ingetekend op de kaart in bijlage IV. Dit vergroot de overzichtelijkheid van het geheel en toont in één kaartbeeld waar wel en waar niet een vergunning voor het gebruik van waterstaatswerken van het Rijk vereist is.

Buiten de gebieden die al waren vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken als gevolg van het Besluit Rijksrivieren, wordt een aantal nieuwe gebieden vrijgesteld op grond van artikel 6.16 Waterbesluit. Het gaat hierbij om relatief kleine gebieden, die formeel weliswaar binnen het waterstaatkundig beheergebied van het Rijk vallen, maar die van ondergeschikt waterstaatkundig belang zijn gelet op het oppervlaktewaterlichaam waarvan zij onderdeel uitmaken. In deze gebieden vinden doorgaans wel de nodige activiteiten plaats. Gelet op de per definitie geringe waterstaatkundige invloed van activiteiten in deze gebieden, is het niet zinvol om hiervoor een vergunning voor het gebruik van waterstaatswerken te eisen. Hierbij moet met name gedacht worden aan (jacht)havens in buitendijks gebied binnen Rijkswateren en aan reeds bestaande buitendijks gelegen woonwijken en recreatieterreinen.

Rijksrivieren

Voor wat betreft het onderdeel waterstaatkundig beheer wordt voor wat betreft de gebieden die deel uitmaken van oppervlaktewaterlichamen die vielen onder het Besluit Rijksrivieren de begrenzing zoals vastgelegd in het recent gewijzigde Besluit Rijksrivieren nagenoeg geheel overgenomen, inclusief de gebieden die op grond van artikel 6.16 van het Waterbesluit al in het Waterbesluit zijn aangewezen als vrijstellingsgebied. De belangrijkste uitzondering hierop is de Westerschelde. Deze is niet meegenomen bij de recente herziening van het Besluit Rijksrivieren. Daarom is op deze kaart een nieuwe begrenzing opgenomen, waarin alle wijzigingen sinds de laatste relevante herziening van het Besluit Rijksrivieren zijn verwerkt. Hierbij is uiteraard wel uitgegaan van de bestaande afspraken tussen de waterbeheerders in het gebied.

Grote meren met een vast peil

Voor het waterstaatkundig beheer van deze oppervlaktewaterlichamen is aangesloten bij de huidige afspraken omtrent het beheer, inhoudende dat de grens voor waterstaatkundig beheer op de buitenkruinlijn van de primaire waterkering rond het meer is gelegd. In het Volkerak-Zoommeer, het Veerse Meer en de Grevelingen zijn de daar aangewezen drogere oevergebieden vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken op grond van artikel 6.16 Waterbesluit, met uitzondering van de eilanden in deze meren. Voor het IJsselmeer ligt de situatie als volgt. Een aantal buitendijkse havens in het IJsselmeergebied en bewoonde buitendijkse gebieden wordt vrijgesteld op grond van artikel 6.16 Waterbesluit. In het IJsselmeergebied ligt bovendien een aantal buitendijkse gebieden, die wel worden beschermd door een regionale kering in het Markermeer en de randmeren. Deze gebieden vallen niet binnen het waterstaatkundig beheergebied van het Rijk. Bovendien ligt in het IJsselmeergebied buiten de primaire waterkering een aantal regionale waterkeringen, die in beheer zijn bij waterschap Zuiderzeeland. Ook deze keringen komen als gevolg van deze regeling niet in beheer bij het Rijk. Bij hoogwaterkerende gronden in het IJsselmeergebied zijn de grenzen voor waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer en waterstaatkundig beheer wel gebundeld en liggen deze alle drie achter de plas-draszones.

Kanalen

In de meeste kanalen bevindt zich aan weerszijden een damwand, die met ankers op zijn plaats wordt gehouden. Deze ankers steken uit aan de landzijde van het kanaal en kunnen in lengte variëren. Om de ankers en de damwand afdoende te beschermen, wordt de grens voor het waterstaatkundig beheer van kanalen op enige afstand landinwaarts van de damwand gelegd. Het gebied gelegen tussen de grens voor het waterstaatkundig beheer en de nat-droog grens is in principe hoogwatervrij gelegen en wordt in de meeste gevallen aangewezen als droger oevergebied.

Op deze hoofdlijn is een aantal uitzonderingen gemaakt, waar deze niet aansloot bij taken tussen waterbeheerders. In het afgesloten IJ voert het Rijk alleen het waterstaatkundig beheer over de vaargeul en niet over de rest van het kanaal, en ligt de grens voor wat betreft het waterstaatkundig beheer in het kanaal en niet aan de oever daarvan. In de meeste zijwateren (o.a. De Diemen, gemeentehavens Utrecht) van het Amsterdam-Rijnkanaal voert het Rijk in het geheel geen waterstaatkundig beheer, zoals in het Besluit Aanwijzing Zijwateren van Hoofdwateren ook al was vastgelegd. In enkele zijkanalen (zoals het Merwedekanaal en de gekanaliseerde Hollandse IJssel gedeelte Provincie Utrecht) is het Rijk daarentegen wel waterstaatkundig beheerder op grond van bestaande afspraken. In Noord-Brabant en in Limburg ligt in een aantal gevallen een dijk in beheer bij het Rijk op de damwandconstructie vlak naast het kanaal. In deze gevallen is de beheergrens voor het waterstaatkundig beheer buiten de dijk gelegd. Bovendien is conform het reeds geldende beleid in Noord-Brabant rekening gehouden met de zichthoeken voor de scheepvaart bij het vastleggen van de grenzen voor het waterstaatkundig beheer van kanalen. In het Antwerps kanaalpand wordt de 1,80 NAP-lijn gehanteerd als grens voor het waterstaatkundig beheer, net als voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. In het kanaal Sluis-Brugge en de Rijkswaterleidingen in de provincie Zeeland ligt de grens voor het waterstaatkundig beheer overeenkomstig de huidige afspraken tussen de waterbeheerders op de nat-droog grens, en dus niet op een aantal meter buiten het kanaal. Dergelijke afwijkende situaties zijn vastgelegd op deze kaart.

Bijlage V

Voor de implementatie van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) in Nederland moeten veel gegevens uitgewisseld en gerapporteerd worden. Om die gegevensuitwisseling en rapportage efficiënt en uniform te kunnen doen zijn KRW rapportageformats ontwikkeld in overleg met zowel de oppervlaktewaterbeheerders als de grondwaterbeheerders en in samenwerking met IDsW, de Informatie Desk standaarden Water. Bij de keuze van deze rapportageformats is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande standaarden in Nederland en het implementeren van de vereisten die de Europese Commissie stelt aan de rapportage voor de KRW. De rapportage vereisten van de Europese Commissie zijn vastgelegd in de zogenaamde reporting sheets die vervolgens vertaald zijn naar technische rapportageformats (Guidance Document no. 21 Guidance for reporting under the Water Framework Directive 2009)

In Nederland rapporteren de waterbeheerders volgens de Nederlandse KRW rapportage formats aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat, het verantwoordelijke ministerie voor de KRW-rapportage. Voor die rapportage wordt het KRW-portaal ingezet, http://krw.ncqi.nl. Uit de gegevens verzameld via de KRW-portaal wordt de rapportage aan de Europese Commissie samengesteld en worden de gegevens via het Europese rapportageformat elektronisch gerapporteerd aan de Europese Commissie.

Bijlage VI

De inhoud van deze bijlage komt overeen met de inhoud van bijlagen 1 en 5 bij het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater. Er is een enkele terminologische wijziging aangebracht. De term ‘rioolwaterzuiveringsinstallatie’ is vervangen door de term ‘zuiveringtechnisch werk’, die in de Waterwet is gedefinieerd. Onder zuiveringtechnisch werk worden ook kleinere installaties en voorzieningen verstaan, zoals septic tanks en andere IBA-systemen (individuele behandeling afvalwater). Artikel 6.7 van het besluit maakt duidelijk dat bemonstering van het inkomende en behandelde stedelijke afvalwater alleen verplicht is voor zuiveringtechnische werken waarin afvalwater met een vervuilingswaarde van ten minste 2000 inwonerequivalenten behandeld wordt. Voorschrift 1, onderdeel b, van de bijlage bij deze regeling is daarmee in overeenstemming gebracht.

Voorzien wordt dat zuiveringtechnische werken onder de algemene regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) zullen worden gebracht. In dat kader zullen de bemonsteringsvoorschriften opnieuw worden bezien. Wijzigingen zijn te verwachten ten aanzien van de toepasselijke NEN-normen en de beoordeling van de concentratie totaal fosfaat op basis van een jaargemiddelde waarde in plaats van een voortschrijdend gemiddelde van 10 opeenvolgende etmaalmonsters.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.


XNoot
1

30 818, nr. 3, p. 20.

XNoot
2

31 858, nr. 3, p. 4.

XNoot
3

Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEU L 24).

Naar boven