Besluit van 24 augustus 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren met betrekking tot de bij een vergunningaanvraag te verstrekken gegevens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 26 maart 1999, nr. CDJZ/491/1999, gedaan mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 4 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Gelet op richtlijn nr. 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257/26);

De Raad van State gehoord (advies van 18 juni 1999, nr. W09.99.0146/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 augustus 1999, nr. CDJZ/WVW/1999-1251, uitgebracht mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Bij dit besluit behoren de volgende bijlagen:

Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten.

B

In artikel 6 vervalt de zinsnede «, behoudens het bepaalde in het tweede lid,».

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. In of bij de aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in rijkswateren of de volle zee worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:

    a. een globale omschrijving van de lozing, waarbij in ieder geval wordt vermeld of de lozing continu dan wel discontinu plaatsvindt, met welke regelmaat lozingen of deellozingen plaatsvinden, de wijze waarop de lozing plaatsvindt en de activiteiten waaruit de lozing voortkomt;

    b. een aanduiding van de plaats van de lozing met toelichtende tekening;

    c. een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;

    d. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozing te voorkomen of te beperken, met toelichtende tekening, alsmede de maatregelen die voor dat doel worden getroffen bij definitieve stopzetting van de activiteiten en

    e. een opgave van de periode waarvoor een vergunning wordt gevraagd.

  • 2. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een lozing afkomstig van een bedrijf, worden naast de in het eerste lid bedoelde gegevens, in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    a. een omschrijving van de aard van het bedrijf en de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden;

    b. een processchema van de opzet en een beschrijving van de capaciteit van elke installatie waardoor of waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, waarbij wordt aangegeven welke afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen waar en in welke mate vrijkomen;

    c. een rioleringstekening;

    d. een beschrijving van de aard, samenstelling, eigenschappen, de hoeveelheid en de locatie binnen het bedrijf van de grondstoffen, hulpstoffen, tussenprodukten en eindprodukten die naar redelijke verwachting binnen het bedrijf aanwezig kunnen zijn, voorzover deze, al dan niet rechtstreeks, in het oppervlaktewater kunnen geraken;

    e. een beschrijving van de aard en omvang van de belasting van het oppervlaktewater ten gevolge van de lozing, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige effecten op het watermilieu;

    f. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen betreffende het voorkomen of beperken van lozing van afvalstoffen door het hergebruiken of nuttig toepassen dan wel het geschikt maken voor hergebruik of nuttige toepassing van zodanige stoffen;

    g. een opgave van de redelijkerwijs mogelijk te achten hoeveelheid en hoedanigheid van de afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen die tengevolge van een ongewoon voorval in het oppervlaktewater kunnen geraken alsmede een beschrijving van de maatregelen om dit zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken;

    h. een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;

    i. een opgave van de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de lozing die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn en

    j. een niet-technische samenvatting van de in dit lid, alsmede de in het eerste lid bedoelde gegevens.

  • 3. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een werk waarop een of meer andere werken zijn aangesloten, worden naast de in het eerste en het tweede lid bedoelde gegevens in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    a. een beschrijving van het verzorgingsgebied dat op het werk is aangesloten en

    b. voorzover de aanvraag betrekking heeft op een rioolstelsel: de technische gegevens van dat rioolstelsel.

  • 4. Voor zover die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager op verzoek van de hoofdingenieur-directeur bij de aanvraag nadere gegevens.

D

Artikel 7a komt te luiden:

Artikel 7a

De in artikel 6 bedoelde aanvraag, alsmede de in artikel 7 bedoelde gegevens worden in tienvoud of, indien een beschikking wordt aangevraagd met betrekking tot de totstandkoming waarvan afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is verklaard, in drievoud, verstrekt.

E

Er wordt een nieuw artikel 8a ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

Indien de exploitatie van een installatie, van waaruit de lozing waarvoor vergunning wordt aangevraagd plaatsvindt, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat van de Europese Unie kan veroorzaken, dan wel indien een andere lidstaat van de Europese Unie die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu van de exploitatie van een installatie kan ondervinden daarom verzoekt, verstrekt de hoofdingenieur-directeur een afschrift van de aanvraag met de daarbij behorende stukken aan de betreffende lidstaat op het tijdstip waarop daarvan in Nederland kennis wordt gegeven dan wel de aanvraag met de daarbij behorende stukken in Nederland ter inzage wordt gelegd.

F

Bijlage III bij het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren vervalt.

ARTIKEL II

Ten aanzien van aanvragen als bedoeld in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds waren ingediend blijft het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zoals dat luidde onmiddellijk voor die datum van toepassing.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 31 oktober 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 augustus 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de drieëntwintigste september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMENE TOELICHTING

1. Inleiding

Op 24 september 1996 is de richtlijn nr. 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie (PbEG 1996, L 257/26) inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vastgesteld (hierna: de richtlijn). In het spraakgebruik wordt de richtlijn overeenkomstig zijn Engelse benaming als de IPPC-richtlijn aangeduid. (The Council Directive concerning Integrated Pollution Prevention and Control). De richtlijn beoogt door middel van een geïntegreerde aanpak van preventie en bestrijding van verontreiniging in water, lucht en bodem te komen tot een hoog beschermingsniveau voor het milieu in zijn geheel. Met het oog hierop bevat de richtlijn bepalingen over onder meer de gegevens die bij de aanvraag voor een vergunning dienen te worden verstrekt, de voorwaarden die aan een vergunning moeten worden verbonden, de wijziging van de werking van de inrichting, de herziening van de vergunning en de toegang tot informatie en deelneming van het publiek aan de vergunningsprocedure. De richtlijn is mede van toepassing op de vergunningverlening ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo), voorzover deze betrekking heeft op installaties waarop de richtlijn van toepassing is. Deze installaties worden opgesomd in Bijlage I bij de richtlijn.

Op grond van artikel 21 van de richtlijn dient de richtlijn uiterlijk drie jaar na haar inwerkingtreding, dat wil zeggen op 31 oktober 1999, te zijn geïmplementeerd.

Met het onderhavige wijzigingsbesluit zijn in de eerste plaats de vereisten voor bij de aanvraag voor een vergunning op grond van de Wvo te verstrekken gegevens bij lozing op rijkswateren in overeenstemming gebracht met de vereisten van artikel 6 van de richtlijn. In de tweede plaats is artikel 17, eerste lid van de richtlijn in het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (hierna: het Uitvoeringsbesluit) geïmplementeerd.

Voor wat betreft regionale wateren zijn de zaken waarop artikel 6 en 17 van de richtlijn betrekking heeft geregeld in provinciale verordeningen en verordeningen van waterschappen. In het kader van de implementatie van de richtlijn worden ook deze verordeningen aangepast.

Middels bovengenoemde wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit en de verordeningen van waterkwaliteitsbeheerders wordt de richtlijn aanvullend geïmplementeerd, aangezien de Nederlandse regelgeving voor het overige reeds aan de richtlijn beantwoordt. Aan de richtlijn wordt grotendeels voldaan middels de Wvo, de Wet milieubeheer, en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Bij het Besluit van 15 september 1997 tot wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn de vereisten voor een vergunningaanvraag op grond van de Wet milieubeheer aangepast aan de artikelen 6 en 17 van de richtlijn. Als onderdeel 5 van de nota van toelichting is voor wat betreft de artikelen 6 en 17 een aanvullende transponeringstabel voor de richtlijn opgenomen. Een algemeen overzicht van met de richtlijn corresponderende Nederlandse regelgeving is opgenomen in de transponeringstabel die bij bovenstaande wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer was gevoegd.

Het besluit is tot stand gebracht in samenwerking met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Bij de Wvo-vergunningaanvraag te leveren gegevens

2.1 Nieuwe opzet van artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit

In artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit staat welke gegevens bij een aanvraag om een vergunning op grond van de Wvo bij een lozing in rijkswateren of de volle zee door de aanvrager dienen te worden verstrekt. Om de toegankelijkheid van het artikel te waarborgen is gekozen voor een nieuwe, gestroomlijnde opzet ten opzichte van het oude artikel 7 en Bijlage III van het Uitvoeringsbesluit.

De reden voor deze nieuwe opzet ligt hoofdzakelijk in het feit dat het niet mogelijk bleek om ter implementatie van artikel 6 van de richtlijn te volstaan met het aanbrengen van slechts kleine wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit.

Het nieuwe artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit wijkt in een aantal opzichten af van het oude artikel. In de eerste plaats is het onderscheid dat het oude artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit maakte tussen lozingen met behulp van een werk en lozingen op andere wijze dan met behulp van een werk, in het onderhavige besluit komen te vervallen. Voor beide situaties werden grotendeels dezelfde soort gegevens vereist. De toegevoegde waarde van het onderscheid was hierdoor dusdanig beperkt, dat er ten behoeve van de overzichtelijkheid voor is gekozen om het onderscheid te laten vervallen.

Tevens wordt, door het schrappen van Bijlage III van het Uitvoeringsbesluit, in het onderhavige besluit voor de te leveren gegevens bij een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wvo voor een lozing op rijkswateren of de volle zee geen onderscheid meer gemaakt tussen verschillende categorieën bedrijven. Het maken van een dergelijk onderscheid zou teveel afbreuk doen aan de toegankelijkheid van het Uitvoeringsbesluit.

Aldus onderscheidt het nieuwe artikel 7 drie situaties. In het eerste lid staat welke gegevens in ieder geval bij een lozing in rijkswateren of de volle zee worden verstrekt. Het tweede lid bepaalt, dat naast de in het eerste lid bedoelde gegevens, aanvullende gegevens dienen te worden verstrekt wanneer de vergunningaanvraag betrekking heeft op een lozing van een bedrijf. Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op een werk waarop een of meer andere werken zijn aangesloten, zoals rioolzuiveringsinstallaties of overstorten, geeft het derde lid aan, dat naast de in het eerste en het tweede lid bedoelde gegevens, aanvullende gegevens moeten worden verstrekt.

Tenslotte heeft een heroverweging plaatsgevonden ten aanzien van de noodzakelijkheid van bij de aanvraag te leveren gegevens. Naar aanleiding hiervan is een aantal vereisten geschrapt of aangepast aan de huidige uitvoeringspraktijk.

2.2. Relevante andere voorschriften

Aangezien artikel 4:2, eerste lid, onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht reeds bepaalt dat een aanvraag de naam en het adres van de aanvrager bevat, is dit vereiste in het onderhavige besluit achterwege gelaten.

Blijkens het woordje «ten minste» in de aanhef van het eerste lid van artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit, wordt beoogd een enuntiatieve opsomming te geven van de gegevens die bij de aanvraag dienen te worden verstrekt. De gegevens die in het artikel worden gevraagd, dienen derhalve als een minimum te worden aangemerkt. In het vierde lid van artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit is tot uitdrukking gebracht dat op verzoek van de hoofdingenieur-directeur nadere gegevens moeten worden verstrekt, op een overeenkomstige wijze als in artikel 5.6 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De mate waarin het bevoegd gezag gebruik zal maken van deze bevoegdheid is primair afhankelijk van de aard en omvang van de lozing in het concrete geval, terwijl ook de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater hierbij een rol kan spelen.

Artikel 6, tweede lid, van de richtlijn houdt in dat indien aan een eis van dat artikel kan worden voldaan met informatie verstrekt overeenkomstig andere wetgeving, die gegevens in de vergunningaanvraag kunnen worden opgenomen of daarbij worden gevoegd. Artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit biedt daartoe de mogelijkheid, doordat wordt bepaald dat de vereiste gegevens «in of bij de aanvraag» worden verstrekt.

2.3. Lasten voor het bedrijfsleven

In het rapport van de MDW-werkgroep Wvo-vergunningverlening (Kamerstukken II 1997/98, 24 036, nr. 56) wordt geconstateerd dat de eisen voor ontvankelijkheid van een Wvo-vergunningaanvraag in (het oude) artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit erg gedetailleerd zijn en bij strikte uitleg een belemmering zouden kunnen vormen voor het verlenen van een vergunning op hoofdzaken. De werkgroep beveelt aan na te gaan in hoeverre de eisen aan de aanvraag in het Uitvoeringsbesluit een belemmering vormen voor de vergunning op hoofdzaken en zo nodig deze vereisten, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de implementatie van artikel 6 van de richtlijn, aan te passen.

De nieuwe opzet die is gekozen voor artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit is mede bedoeld om uitwerking te geven aan de aanbeveling van de MDW-werkgroep. Beoogd is om het artikel toegankelijker te maken en de gevraagde gegevens te beperken tot die gegevens die daadwerkelijk nodig zijn voor een juiste beoordeling door het bevoegd gezag. De voorschriften aangaande de gegevensverstrekking vormen geen belemmering voor het verlenen van een vergunning op hoofdzaken.

Voorts is in het nieuwe artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit waar mogelijk aansluiting gezocht bij de in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer gehanteerde terminologie met betrekking tot de te leveren gegevens bij een aanvraag van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Hiermee wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de verbetering van de afstemming tussen de beide vergunningaanvragen en de beperking van administratieve lasten voor de aanvragers.

Met het vervallen van de Bijlage III, behorend bij het oude artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit, vallen nu meer bedrijven onder een regime van een meer uitgebreide gegevensverstrekking. Echter, de lasten voor het verstrekken van gegevens door bedrijven waar die volgens de richtlijn voor die categorieën bedrijven niet expliciet vereist zouden behoeven te worden, zijn naar verwachting beperkt. Door aan de indiening van de aanvraag vooroverleg met het bevoegd gezag te laten voorafgaan kan de aanvrager zich op de hoogte stellen, welke informatie hij op welk detailniveau in het concrete geval dient te overleggen.

Opgemerkt wordt dat ook het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer in dit opzicht geen onderscheid maakt tussen inrichtingen die onder Bijlage I van de richtlijn vallen en andere inrichtingen.

3. Gevolgde procedure

Artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit is gebaseerd op artikel 4 van de Wvo. Op grond van artikel 33a, tweede lid, van de Wvo is op wijzigingsbesluiten ingevolge artikel 4 van de Wvo een voorpublicatieprocedure van toepassing.

Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat deze voorpublicatieprocedure facultatief is, indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie. In het onderhavige geval is er, nu het behalen van de implementatietermijn hiermee niet in het geding komt, uit oogpunt van zorgvuldigheid, voor gekozen om een voorpublicatieprocedure te volgen.

4. Reacties naar aanleiding van de voorpublicatie

Het ontwerp van de wijziging van het Uitvoeringsbesluit is in de Staatscourant van 10 februari 1999 bekend gemaakt, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld gedurende vier weken opmerkingen over dat ontwerp schriftelijk ter kennis te brengen van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

5. Transponeringstabel

Transponeringstabel implementatie artikelen 6 en 17 IPPC-richtlijn

Artikel(lid) IPPC:Korte omschrijving:Implementatie Nl-regelgeving:
6 lid 1vergunningaanvraagart. 5.1 Ivb + aanvulling m.b.t. «een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu» + een nieuw lid m.b.t. «niet-technische samenvatting van gegevens» gewijzigd art. 7 Uvr t.a.v. rijkswateren, gewijzigde waterschapsverordeningen en provinciale verordeningen t.a.v. regionale wateren
6 lid 2relatie aanvraag en andere rapportenart. 7.28 lid 1 sub a Wm (m.e.r.-rapport), art.5.15 Ivb (Seveso-rapport) hfst.7 Wm, artt. 3 en 5 Wvo
17 lid 1 + 2grensoverschrijdende effecten; bilaterale consultatie; betrokkenheid publiek andere lidstaat par. 7.8 Wm (indien m.e.r.-plichtige activiteit) afdeling 3.5 Awb + aanvulling hoofdstuk 8 Ivb, art. 8a Uvr, waterschapsverordeningen en provinciale verordeningen voor toezending aanvraag aan andere Lidstaat

Gebruikte afkortingen:

Wm: Wet milieubeheer

Ivb: Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Awb: Algemene wet bestuursrecht

Wvo: Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Uvr: Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

De wijziging van artikel 3 houdt verband met onderdeel F, waarbij Bijlage III van het Uitvoeringsbesluit komt te vervallen.

Onderdeel B

Een redactionele wijziging. Het tweede lid van artikel 6 is reeds eerder komen te vervallen, zonder dat het eerste lid dienovereenkomstig werd aangepast.

Onderdeel C

Artikel 7, eerste lid

ad a

Met deze nieuwe bepaling wordt beoogd het vergunningverlenend gezag een snel inzicht te geven in de soort lozing en de activiteiten waaruit de lozing voortkomt. Hierdoor kan de vergunningverlener sneller tot een inschatting komen ten aanzien van de gegevens die in het concrete geval relevant zijn om de lozing te beoordelen, hetgeen kan bijdragen aan de snelheid en efficiëntie van het vergunningverleningsproces.

Bij de omschrijving van de lozing wordt onder andere vermeld of deze continu dan wel discontinu plaatsvindt, en met welke regelmaat de lozingen of deellozingen plaatsvinden.

ad b.

Dit onderdeel correspondeert met het vereiste «een beschrijving van de situatie van de plaats waar de installatie komt» van artikel 6 van de richtlijn.

De plaatsbepaling is een fundamenteel gegeven voor de beoordeling van de lozing. De toelichtende tekening zal zoveel mogelijk op zodanige schaal moeten zijn gemaakt, dat het lozingspunt duidelijk afleesbaar is. Bij voorkeur ware zij op A4 formaat te verstrekken zodat zij gemakkelijk aan de vergunning kan worden gehecht. Bij lozingen die anders dan met behulp van een werk geschieden zal niet altijd sprake zijn van een duidelijk lozingspunt; de reikwijdte van het lozingsverbod, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de wet is immers zeer ruim. Te denken valt bijvoorbeeld aan lozingen als gevolg van het gebruiken van meststoffen in de agrarische bedrijfsvoering. Bij dergelijke lozingen zonder duidelijk lozingspunt, door bijvoorbeeld afspoeling, uitloging of drift, wordt op de toelichtende tekening als de plaats van de lozing de locatie van de percelen, bouwwerken of objecten van waaraf of waaruit lozingen plaatsvinden aangegeven.

ad c.

Met gegevens over de aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de schadelijke of verontreinigende stoffen kan inzicht worden verkregen in de milieubezwaarlijkheid van de te lozen stoffen. Beoogd wordt de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van dergelijke gegevens bij de lozer te houden. Met aard wordt bedoeld de soort stof of stoffen (bijvoorbeeld verzamelnaam), met samenstelling wordt bedoeld de meer specifiek chemische samenstelling van de lozing. Onder eigenschappen wordt verstaan fysische eigenschappen zoals temperatuur en zuurgraad, maar ook de eigenschappen die specifiek van belang zijn met het oog op de milieubezwaarlijkheid (zoals toxiciteit, accumulerend vermogen, afbreekbaarheid etcetera) van de individuele stoffen dan wel het mengsel.

Voorzover energie in de vorm van thermische verontreiniging vrijkomt, correspondeert dit onderdeel met het vereiste uit artikel 6 van de richtlijn met betrekking tot «een beschrijving van de energie die door de installatie worden gegenereerd».

«Hoeveelheid» heeft betrekking op de totale lozing, maar ook op het aandeel van de bedoelde stoffen daarin. Met de vraag naar de herkomst wordt beoogd ook inzicht te krijgen waar de verontreinigende of schadelijke stoffen hun oorsprong vonden (bijvoorbeeld: afkomstig van een bepaalde activiteit ter plekke of elders).

ad d.

Dit onderdeel dekt het vereiste uit artikel 6 van de richtlijn met betrekking tot «een beschrijving van de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de installatie». Ook aan het vereiste van «een beschrijving van de andere maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van exploitant», waar het de verplichting betreft dat «bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen», wordt door dit onderdeel voldaan.

Artikel 7, tweede lid

Aanhef:

De begripsomschrijving van «bedrijf» is reeds opgenomen in artikel 2, onder l, van het Uitvoeringsbesluit.

ad a.

Dit onderdeel is ingevoegd naar aanleiding van het vereiste «een beschrijving van de installatie en de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden» uit artikel 6 van de richtlijn.

ad b.

Dit onderdeel, in samenhang met onderdeel c, dekt het vereiste uit artikel 6 van de richtlijn met betrekking tot «een beschrijving van de emissiebronnen van de installatie».

Van belang bij dit artikel is voorts dat gegevens afkomstig van installaties die indirect lozen kunnen worden gevraagd: het gaat immers om de installatie(s) waardoor of waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in oppervlaktewater brengen van stoffen. Zo kan een bedrijf dat afvalwater verwerkt van een naburig bedrijf («werk op een ander werk») verplicht worden informatie over de lozing van dat naburig bedrijf aan te leveren.

In eerste instantie is beoogd om de aanvrager inzicht te laten verstrekken over processen, zodat het bevoegd gezag in staat is te beoordelen of de aanvrager het voorzorgsbeginsel ter harte heeft genomen, met name of sprake is van het voldoen aan de stand der techniek. Bij bedrijven die aantonen dat zij daarin hun eigen verantwoordelijkheid genomen hebben en daarmee de milieubelasting tot een aanvaardbaar minimum hebben beperkt of aantonen dat binnen afzienbare termijn te zullen doen, kan het bevoegd gezag oordelen dat gedetailleerde informatie achterwege kan blijven om toch een kwalitatief goede beoordeling van de aanvraag tot lozing te kunnen maken. Een rol in die beoordeling kan het bedrijfsmilieuplan en/of het milieuzorgsysteem van het betreffende bedrijf spelen.

ad c.

Op de rioleringstekening worden ook de plaatsen van de eventuele overstorten aangegeven.

ad d.

Dit vereiste correspondeert met het vereiste uit artikel 6 van de richtlijn met betrekking tot «een beschrijving van de grondstoffen en hulpmaterialen en de andere stoffen die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd».

ad e.

Artikel 6 van de richtlijn schrijft onder meer voor dat de vergunningaanvraag een beschrijving dient te bevatten van de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment met een overzicht van de belangrijke («significante») nadelige milieu-effecten van de emissies. De effecten van de lozing worden enerzijds bepaald door de lozing, anderzijds door de functie van het ontvangend water met bijbehorende waterkwaliteitseisen en eventuele cumulatieve effecten als gevolg van andere gelijksoortige lozingen. In de praktijk zal een vergunningaanvrager naar verwachting niet in alle gevallen over de informatie beschikken om de gevolgen van de lozing voor het ontvangende oppervlaktewater (concreet) in kaart te brengen. Wel zal hij zoveel als mogelijk gegevens over de te lozen stoffen kunnen en dienen aan te bieden. Dit betekent dat hij enerzijds in gegevens van «eigen» stoffen zal dienen te voorzien, anderzijds bij leveranciers van gebruikte en te lozen stoffen er op zal moeten aandringen deze informatie te leveren. Van belang hierbij is de eigen verantwoordelijkheid van de lozer. Omvangrijke (industriële) inrichtingen kunnen zo nodig expertise inhuren om de vereiste gegevens te laten verzamelen. In geval van lozingen, die milieuhygiënisch minder bezwaarlijk zijn, of wanneer het om een relatief eenvoudige lozing gaat, kan het aanleveren van de onderhavige gegevens wel eens tot disproportionele kosten leiden. In het vooroverleg kan een en ander redelijkerwijs bezien en geregeld worden.

In het geval sprake is van een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten zal de aanvrager eveneens moeten aantonen welk effect deze heeft, inclusief de eventuele effecten op de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk. In dat geval is het echter in eerste instantie aan de beheerder van dat werk om zorg te dragen voor de doelmatige werking, en daarvoor ook die gegevens te vragen dan wel eisen te stellen aan de lozing op dat werk, die daarvoor specifiek nodig zijn.

ad f.

Dit onderdeel is ingevoegd naar aanleiding van het vereiste uit artikel 6 van de richtlijn met betrekking tot «een beschrijving van zo nodig de maatregelen betreffende de preventie en de nuttige toepassing van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen».

ad g.

Dit onderdeel correspondeert met artikel 5.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

ad h.

Dit onderdeel is ingevoegd naar aanleiding van het vereiste «een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu» uit artikel 6 van de richtlijn.

ad i.

Dit onderdeel correspondeert met het overeenkomstige artikel 5.1, onderdeel l van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

ad j.

Belangrijk is dat de aanvraag voor een algemeen publiek voldoende inzicht geeft om zich daarover een oordeel te kunnen vormen. Met dit onderdeel wordt voldaan aan artikel 6, eerste lid, laatste alinea, van de richtlijn.

artikel 7, derde lid

Dit artikellid heeft betrekking op de gegevens die de aanvrager aan het bevoegd gezag dient te leveren, wanneer een vergunning wordt aangevraagd voor het lozen met behulp van een werk waarop één of meer andere werken zijn aangesloten. In de praktijk betreft het hier vooral aanvragen voor lozingen vanuit rioolwaterzuiveringsinrichtingen of overstorten. Een bedrijf dat loost en ook een aansluiting van het afvalwater van de «buurman» (zijnde geen amvb-bedrijf) verzorgt, dient reeds op grond van het eerste en tweede lid inzicht te verschaffen in de gegevens die van belang zijn voor het verlenen van vergunning.

Op grond van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater wordt een aantal eisen gesteld aan de effluenten van rioolwaterzuiveringsinrichtingen. De lozer die onder artikel 7, derde lid valt zal derhalve over gegevens moeten beschikken ten aanzien van de maatregelen die worden getroffen om aan dat Lozingenbesluit te kunnen voldoen.

Gebleken is dat er bij het bevoegd gezag behoefte bestaat om inzicht te hebben in het verzorgingsgebied van een rioolwaterzuiveringsinstallatie, op grond waarvan een globale indicatie van het achterland verkregen wordt: om hoeveel en wat voor industrie of bedrijven gaat het, en om hoeveel aangesloten huishoudens. Voorts is er behoefte om inzicht te hebben in de technische gegevens van het achterliggende rioolstelsel: hoeveel fluctuatie in afvoer is mogelijk, hoeveel afvoer wordt verwacht tijdens regenperioden en droge perioden, is er sprake van overstortingen. Hoewel iedere overstorting als zodanig vergunningplichtig is en voor iedere overstorting als zodanig de gegevens uit het eerste lid moeten worden geleverd, geeft deze informatie het bevoegd gezag inzicht in de lozingen die binnen het totale verzorgingsgebied met elkaar verband houden.

Artikel 7, vierde lid

Dit onderdeel komt overeen met artikel 5.6 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Onderdeel D

Artikel 7a is aangepast aan de wijziging van artikel 7.

Onderdeel E

Het nieuwe artikel 8a is ingevoegd naar aanleiding van artikel 17, eerste lid van de richtlijn. Daarin wordt bepaald dat, indien de exploitatie van een installatie negatieve en significante effecten op het milieu van een andere lidstaat zou kunnen hebben, of wanneer een lidstaat in verband met milieu-effecten daartoe een verzoek instelt, de gegevens die bij de aanvraag aan het bevoegd gezag worden verstrekt, ook aan de betrokken andere lidstaat dienen te worden overgelegd. Deze gegevens dienen aan die andere lidstaat te worden verstrekt op hetzelfde moment dat de gegevens aan de eigen onderdanen worden bekendgemaakt.

Onderdeel F

Teneinde de toegankelijkheid van de regeling omtrent gegevensverstrekking bij de Wvo-vergunningaanvraag te waarborgen, is ervoor gekozen om Bijlage III bij het Uitvoeringsbesluit te laten vervallen. De lijst met bedrijven die in Bijlage III van het Uitvoeringsbesluit werd genoemd, strookte op een aantal punten niet met de lijst bedrijven die in Bijlage I van de richtlijn is vermeld, waardoor het onwerkbaar werd Bijlage III te behouden.

Artikel III

Om een onoverzichtelijk overgangsregime te voorkomen is er voor gekozen de inwerkingtreding van dit besluit te laten samenvallen met de datum van toepassing van de richtlijn.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Stb. 1985, 377; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 februari 1998 (Stb. 84).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 1999, nr. 196.

Naar boven