Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 19159 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 19159 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.
Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.
Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
• sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
• op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien.
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.
Toelichting
Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.
j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Toelichting
Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Toelichting
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen- bij nader inzien – tot onbillijk te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.
Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande naar school.
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.
Toelichting
In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.
De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.
De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Toelichting
Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten. Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van de telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van een telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:
• de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;
• de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;
• de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.
In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:
• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan de volgende drie kenmerken:
• het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en
• het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.
Verdere categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die:
• op of voor 13 december 2006 in Nederland een gezin hebben gevormd met een vreemdeling wiens verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vw (oud) is aanvaard, indien de aanvraag is ingediend nadat aan de hoofdpersoon een vergunning op grond van de regeling is verleend (zie B 14/5.7);
• die in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als bedoeld in B16/5.1;
• van wie de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/3.2);
• een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort (zie B3/2.6 en 2.6.1).
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
• het beroep niet heeft gemotiveerd;
• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;
• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat -hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;
• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;
• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader, namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van personen en onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).
B
Paragraaf B1/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing.
De IND heeft negen loketten verspreid over het hele land (zie B1/9.1.1). Op de website van de IND is te vernemen in welke plaats de vreemdeling zich bij een IND-loket kan melden. Alvorens de aanvraag in persoon te kunnen indienen zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch (0900 – 1234561) een afspraak dienen te maken.
De vreemdeling kan bij de burgemeester van de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfsplaats heeft een Bewijs van Bekendmaking verkrijgen. Het Bewijs van Bekendmaking kan door de burgemeester worden afgegeven in het kader van de inschrijving in de GBA. Ook zonder in het bezit te zijn van een Bewijs van Bekendmaking kan de vreemdeling bij het IND-loket een aanvraag indienen.
Door de IND-ambtenaar dient de identiteit van de vreemdeling te worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de GBA-wetgeving en, indien voorhanden, het Bewijs van Bekendmaking. De vreemdeling legt hiertoe gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit en, indien voorhanden, het Bewijs van Bekendmaking. Indien er een Bewijs van Bekendmaking door de burgermeester waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft is afgegeven zijn de hierop vermelde persoonsgegevens leidend.
De procedure inzake de leges staat beschreven in B1/9.6.1.
De IND-ambtenaar kruist op de per verblijfsdoel gespecificeerde checklist aan welke bescheiden bij het indienen van de aanvraag door de vreemdeling zijn overgelegd. De IND-ambtenaar kan de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid de ontbrekende bescheiden bij de aanvraag per ommegaande (dezelfde dag nog) over te leggen (bijvoorbeeld een ontbrekende pasfoto, of een salarisstrookje dat de vreemdeling thuis of elders heeft laten liggen en waarvan kan worden verwacht dat de vreemdeling het per ommegaande (alsnog) kan overleggen). Met nadruk zij vermeld dat vorenstaande situatie dient te worden onderscheiden van het bieden van een herstelverzuim en dat het géén inhoudelijke toets met zich meebrengt. Indien de vreemdeling aangeeft de ontbrekende bescheiden niet per ommegaande alsnog te willen overleggen en kenbaar maakt dat hij zijn aanvraag in behandeling wenst te laten nemen, neemt de IND-ambtenaar de aanvraag onverkort in ontvangst.
De IND-ambtenaar verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) aan de vreemdeling ten bewijze van het feit dat de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, met in beginsel een maximumduur van zes maanden.
De sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h en i Vw, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
Met nadruk zij vermeld dat de aantekening omtrent de aanmeldingsplicht alsmede de aantekening omtrent de periodieke meldplicht onverkort door de Korpschef dan wel de ambtenaar belast met het toezicht worden geplaatst. Hiertoe wordt op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ (zie bijlage 7j VV) door de Korpschef de datum van de aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op (datum)’.
Voor het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland dat zelf niet ook afkomstig is uit één van deze lidstaten (met andere woorden het familielid-derdelander van de unieburger) plaatst de IND-ambtenaar de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’ in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of voorziet het reisdocument van een zogeheten inlegvel. De sticker of het inlegvel bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
De IND-ambtenaar maakt een kopie van het door de vreemdeling overgelegde geldige document voor grensoverschrijding alsmede een kopie van de door de vreemdeling overgelegde originele brondocumenten (zoals geboorteakte en de huwelijksakte).
De IND-ambtenaar roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.
Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt en – voor zover sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning – tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De IND-ambtenaar ziet erop toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt.
Ook indien het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, nog niet is verstrekt, is er vanaf de bekendmaking van de beschikking sprake van rechtmatig verblijf.
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.
Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bepaalt de IND-ambtenaar de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs. Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-ambtenaar de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-ambtenaar buiten behandeling gesteld.
De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.
Na betaling van de verschuldigde leges vraagt de IND-ambtenaar aan de vreemdeling – voor zover zulks niet reeds blijkt uit het ingevulde aanvraagformulier – op welke mvv-vrijstellingsgrond hij zich beroept dan wel op welke gronden betrokkene meent dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat vasthouden aan het mvv-vereiste zou getuigen van een bijzondere hardheid (de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, Vb) indien en voor zover betrokkene zich daarop beroept. Conform het bepaalde in B1/4.1.1 dient betrokkene reeds bij het indienen van de aanvraag het verzoek om mvv- vrijstelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen en van die feiten en omstandigheden tenminste een begin van bewijs te leveren. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds op voorhand niet kunnen leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, zal de IND-ambtenaar direct ter plaatse een afwijzende beschikking uitreiken aan betrokkene. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld het beroep op de mvv-vrijstelling (alsnog) nader te onderbouwen met bescheiden of anderszins.
Indien de aanvraag niet meteen ter plaatse kan worden afgedaan omdat nader onderzoek aangewezen is, zal de IND-ambtenaar de vreemdeling de Sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) verstrekken ten bewijze van het feit dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de behandeling van de aanvraag.
De IND-ambtenaar maakt tevens ten behoeve van de aanvrager een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager alsmede diens handtekening staan vermeld. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling. Voor zover de vreemdeling nog geen onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen heeft ondergaan en hij daarvan evenmin is vrijgesteld, verwijst de IND-ambtenaar de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD met gebruikmaking van het TBC-formulier (zie bijlage 13 VV).
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdend met studie aan het hoger onderwijs of voorbereidend jaar door tussenkomst van een instelling voor hoger onderwijs bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.
De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking studie aan het hoger onderwijs of een voorbereidend jaar kan door de vreemdeling schriftelijk, door tussenkomst van de instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 3.18a VV, worden ingediend bij de IND. De vreemdeling vult met hulp van de onderwijsinstelling het aanvraagformulier in en ondertekent de aanvraag. De onderwijsinstelling stuurt het aanvraagformulier door naar de IND. Als voorwaarde hiervoor geldt dat de instelling voor hoger onderwijs een convenant heeft afgesloten met de IND.
Na ontvangst van het aanvraagformulier ontvangt de onderwijsinstelling namens de vreemdeling een ontvangstbevestiging van de IND. Deze ontvangstbevestiging geldt voor de vreemdeling als een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9 Vw. Indien de vreemdeling gedurende de behandeltijd van de aanvraag toch een verblijfssticker nodig heeft kan hij hiertoe een afspraak maken via de afsprakenlijn van de IND. Op vertoon van de ontvangstbevestiging ontvangt de vreemdeling, op voorwaarde dat de leges zijn voldaan, een verblijfssticker in het paspoort.
Ingevolge artikel 3.103a Vb doet de Minister, indien een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw (niet) wordt verleend aan of verlengd dan wel wordt ingetrokken, van een vreemdeling die houder is van een door een andere EU-lidstaat, afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, mededeling aan de autoriteiten van die staat (zie B17/6).
Het koppelingsbureau van de IND fungeert in dergelijke gevallen als contactpunt voor het verstrekken en ontvangen van informatie (zie B17/6).
C
Paragraaf B1/9.7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De beschikking op de aanvraag moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden (zie artikel 25, eerste lid, Vw). Dat geldt zowel voor de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), alsook voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd).
De wettelijke beslistermijn begint op de dag van ontvangst van de aanvraag en loopt door totdat op de aanvraag is beslist. In die periode van zes maanden moeten alle handelingen hebben plaatsgevonden die tot een deugdelijke beslissing leiden en moet de beslissing zijn genomen.
In het geval de aanvraag door of namens de aanvrager schriftelijk wordt ingetrokken, vervalt de verplichting om te beslissen in eerste aanleg.
In geval beroep wordt ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, blijft de verplichting bestaan een besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft. (zie artikel 6:20, eerste lid, Awb).
De wettelijke beslistermijn van zes maanden kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien advies of onderzoek door derden of het OM nodig is (zie artikel 25, tweede lid, Vw). Van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, wordt zo terughoudend mogelijk gebruikgemaakt.
Verlenging is slechts mogelijk, indien het gaat om onderzoek door derden dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Onder derden wordt hierbij verstaan: personen die geen aanwijzingen van de Minister in acht behoeven te nemen terzake van het door hen te verrichten onderzoek, alsmede het OM. Naast het OM (in strafrechtelijke procedures) valt in elk geval te denken aan ministeries als BuZa, Financiën, EZ, SZW, OCW, VWS en aan externen die medisch onderzoek verrichten (via BMA) of anderszins (bijvoorbeeld DNA-onderzoek) advies uit moeten brengen. De ambtenaren van de politie die onderzoek verrichten, worden niet aangemerkt als derden; zij dienen aanwijzingen van de Minister in acht te nemen.
Verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw is niet mogelijk indien het gaat om mvv-aanvragen.
Bij de kennisgeving van de verlenging van de beslistermijn wordt aangegeven waarom de beslistermijn wordt verlengd. Tevens wordt aangegeven dat tegen de verlenging geen bezwaar kan worden gemaakt.
Ingevolge artikel 25, vierde lid, Vw wordt de beschikking binnen vier maanden gegeven indien de aanvraag is ingediend door een EG-langdurig ingezetene of diens gezinslid. Deze termijn kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd. Indien de langdurig ingezetene of het gezinslid is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen wordt de beschikking gegeven binnen zeven maanden.
De vreemdeling of referent die een onvolledige aanvraag indient, dient schriftelijk een redelijke termijn te worden gesteld waarbinnen de benodigde gegevens moeten worden verstrekt. Hiervan dient aantekening te worden gemaakt. De wettelijke beslistermijn van zes maanden wordt (van rechtswege) opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag daadwerkelijk is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (zie artikel 4:15, eerste lid, onder a, Awb).
De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dat houdt in dat, indien de aanvrager twee weken worden gegund om bepaalde gegevens te overleggen en hij de gevraagde gegevens al na een week overlegt, de beslistermijn uiteindelijk maar met een week (en dus niet met twee weken) is opgeschort. De beslistermijn gaat weer lopen op de dag van ontvangst van de aanvullende gegevens.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009, zijn met ingang van die datum de mogelijkheden voor opschorting van de beslistermijn uitgebreid (zie artikel 4:15 Awb). De hieronder genoemde opschortingsgronden gelden voor aanvragen die zijn ingediend op of na 1 oktober 2009 en voor aanvragen waarvan de beslistermijn op of na 1 oktober 2009 nog niet is verstreken. De beslistermijn wordt opgeschort:
• met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager meedeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is (zie artikel 4:15, eerste lid, onder b, Awb);
• gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd (zie artikel 4:15, tweede lid, onder a, Awb);
• zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend (zie artikel 4:15, tweede lid, onder b, Awb);
• zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven (zie artikel 4:15, tweede lid, onder c, Awb).
Als de aanvrager op grond van artikel 4:7 of 4:8 Awb moet worden gevraagd zijn zienswijze naar voren te brengen, omdat de aanvraag zal worden afgewezen op grond van gegevens die afwijken van de gegevens die hij zelf heeft verstrekt, en hij daarvoor een termijn krijgt, schort dat de beslistermijn niet op. Die termijn gaat dus af van de tijd die feitelijk beschikbaar is om een beslissing te nemen.
Opschorting van de beslistermijn sluit niet uit de verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw.
D
Paragraaf B1/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bezwaar kan worden gemaakt en (administratief) beroep kan worden ingesteld tegen:
a. besluiten op grond van de Vw. Onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daartoe behoren ook de beschikkingen. Onder een beschikking wordt verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (artikel 1:3 Awb);
b. een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv (artikel 72, tweede lid, Vw);
c. een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig (artikel 72, derde lid, Vw), voorzover het uiteraard gaat om een rechtens relevante (feitelijke) handeling ingevolge de Vw, bijvoorbeeld een handeling van een toezichthouder in het kader van de Vw.
Vanaf 1 oktober 2009 is het als gevolg van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen alleen mogelijk om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag tot het geven van een beschikking krachtens de Vw of een visum, waaronder begrepen een mvv (zie artikel 6:12, eerste lid, Awb). Dit beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is een besluit te nemen en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk door een belanghebbende in gebreke is gesteld (zie artikel 6:12, derde lid, Awb). Op reeds vóór 1 oktober 2009 ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het recht van toepassing zoals dit gold vóór 1 oktober 2009.
E
Paragraaf B1/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt vier weken (artikel 69, eerste lid, Vw). Dat geldt ook voor bezwaar en beroep tegen (feitelijke) rechtens relevante handelingen van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die ingevolge artikel 72, derde lid, Vw met een beschikking zijn gelijkgesteld. De termijn begint op de dag na die waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan pas worden ingediend als het bestuursorgaan in gebreke is en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld (zie artikel 6:12, tweede lid, Awb). Het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12, eerste lid, Awb) is niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat bij een onredelijk late indiening een niet-ontvankelijk verklaring kan volgen (artikel 6:12, vierde lid, Awb). Tenzij de beslistermijn is opgeschort (op grond van artikel 25, tweede lid, Vw of artikel 4:15 Awb), bedraagt de termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag omtrent een verblijfsvergunning regulier moet worden gegeven zes maanden. Voor visum- en mvv-aanvragen is er geen wettelijke beslistermijn. De beslissing moet genomen worden binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt drie maanden. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Awb en B1/1).
F
Paragraaf B1/10.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Met ingang van 1 oktober 2009 zijn als gevolg van een wijziging van de Awb (artikel 7:10 van de Awb is gewijzigd m.i.v. 1 oktober 2009 ingevolge art. I, onderdeel B, van de wet van 18 juni 2009, Stb. 384) de beslistermijnen en de termijnen voor verdaging voor bezwaar en administratief beroep gewijzigd en zijn de opschortingsmogelijkheden voor bezwaar en administratief beroep uitgebreid. Voor bezwaar- en administratief beroepschriften die zijn ingediend op of na 1 oktober 2009, vangt de beslistermijn aan op de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaar- of beroepschrift is verstreken. De termijn eindigt met de verzending van de beschikking. De verplichting tot het beslissen vervalt, voorzover hier van belang, indien het bezwaar- of beroepschrift schriftelijk (of tijdens het horen: mondeling) wordt ingetrokken.
Voor bezwaar- en administratief beroepschriften die vóór 1 oktober 2009 zijn ingediend, zijn de beslistermijnen en verdagingstermijnen van toepassing zoals die golden vóór 1 oktober 2009. Hetgeen hierna in deze paragraaf is vermeld, ziet uitsluitend op de situatie vanaf 1 oktober 2009.
De beslissing op een administratief beroepschrift moet binnen zestien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken, worden genomen (artikel 7:24, eerste lid, Awb). De beslissing op een administratief beroepschrift kan met tien weken worden verdaagd (artikel 7:24, vierde lid, Awb). Dat moet schriftelijk (artikel 7:24, zevende lid, Awb) en behoeft geen instemming van de vreemdeling. Verdere uitstel dan met die tien weken kan uitsluitend voor zover alle belanghebbenden daarmee instemmen, de indiener van het beroepschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad, of als dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften (artikel 7:24, zesde lid, Awb). Omdat besluiten omtrent de verlening, verlenging en intrekking van verblijfsvergunningen, alsmede afwijzing van aanvragen altijd namens de Minister worden genomen, staat daartegen geen administratief beroep, maar bezwaar open.
Hoewel de Korpschef niet meer beslist op reguliere aanvragen, valt niet uit te sluiten dat bij de IND nog bezwaarschriften zullen worden ontvangen gericht tegen een beslissing van de Korpschef. Bij bezwaarschriften wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen bezwaarschriften tegen beschikkingen van de Korpschef en beschikkingen van de IND. De beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een beschikking die door de IND krachtens mandaat is genomen, moet binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken, worden genomen (artikel 7:10, eerste lid, Awb). Indien de ACVZ wordt ingeschakeld, bedraagt de beslistermijn twaalf weken (artikel 7:10, eerste lid, Awb). De beslissing op het bezwaarschrift tegen een beschikking die door de korpschef krachtens mandaat is genomen, moet binnen zestien weken na ontvangst van het bezwaarschrift worden genomen (artikel 76 Vw).
De beslissing op het bezwaarschrift tegen een – al dan niet door de korpschef genomen – beschikking, kan bij kennisgeving met zes weken worden verdaagd. Dat moet schriftelijk (artikel 7:10, derde en vijfde lid, Awb) en behoeft geen instemming van de vreemdeling.
In dat geval bedraagt de totale beslistermijn dus:
• twaalf weken (ingeval niet door de Korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ niet wordt ingeschakeld);
• achttien weken (ingeval niet door de Korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ wel wordt ingeschakeld); dan wel
• zesentwintig weken (ingeval door de Korpschef genomen beschikkingen).
Verder uitstel dan met zes weken (bezwaar) respectievelijk tien weken (administratief beroep) kan uitsluitend voor zover alle belanghebbenden daarmee instemmen, de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad, of als dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften (zie artikel 7:10, vierde lid, Awb en artikel 7:24, zesde lid, Awb). Hiervan moet wel schriftelijk mededeling worden gedaan aan (de gemachtigde van) de vreemdeling.
Zowel voor bezwaar- als administratief beroepschriften geldt dat de beslistermijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor geldende termijn ongebruikt is verstreken (artikel 7:10, tweede lid, Awb; artikel 7:24, derde lid, Awb). Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Die termijn moet redelijk zijn. In alle gevallen wordt een termijn van twee weken redelijk geacht. Slechts in zeer bijzondere gevallen wordt verder uitstel gegeven. De beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of binnen die termijn op de dag van ontvangst van de gegevens.
Er kan onder meer sprake zijn van een verzuim indien:
• het bezwaar- of beroepschrift niet binnen de termijn van vier weken (artikel 69, eerste lid, Vw) is ontvangen en evenmin binnen de in artikel 6:9, tweede lid, Awb bedoelde termijn is ontvangen; de indiener wordt verzocht binnen twee weken de reden van de termijnoverschrijding aan te voeren, opdat beoordeeld kan worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de reden voor het verstrijken van die twee weken is aangevoerd;
• het bezwaar- of beroepschrift niet is ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een advocaat die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd (artikel 68, eerste lid, Vw); de indiener die niet de vreemdeling zelf is en evenmin diens wettelijk vertegenwoordiger of advocaat kan bijzonder gevolmachtigde zijn; indien geen volmacht is overgelegd met het bezwaarschrift, wordt daarvoor een termijn van twee weken gegund; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de volmacht voor het verstrijken van die twee weken is overgelegd;
• het bezwaar- of beroepschrift geen gronden bevat; de indiener moet worden verzocht binnen twee weken de gronden aan te voeren; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de gronden voor het verstrijken van die twee weken zijn ontvangen.
Opdat later schriftelijk bewijs voorhanden is, is het van belang dat het opvragen van gegevens en het opschorten van de beslistermijn schriftelijk gebeurt en dat van het geschrift kopie wordt bewaard. Tevens is het van belang dat in de brief duidelijk de datum wordt aangegeven en de termijn die wordt gegeven om het ontbrekende te overleggen (einddatum). Omdat de termijn waarmee de beslissing wordt opgeschort, eindigt op de datum waarop het ontbrekende wordt ontvangen (dus niet noodzakelijkerwijs op het moment waarop de gegunde termijn eindigt), is het tevens van belang dat nauwgezet wordt bijgehouden op welke datum brieven worden ontvangen.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009, zijn met ingang van die datum de mogelijkheden voor opschorting van de beslistermijn in bezwaar en administratief beroep uitgebreid (zie artikel 7:14 en artikel 7:27 Awb). De hieronder genoemde opschortingsgronden gelden alleen voor bezwaarschriften die zijn ingediend op of na 1 oktober 2009 en bezwaarschriften waarvan de beslistermijn op of na 1 oktober 2009 nog niet is verstreken. De beslistermijn voor bezwaar- en administratief beroepschriften wordt opgeschort:
• met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager meedeelt dat voor de beschikking op de aanvraag (lees hier: het bezwaar- of administratief beroepschrift) redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is (zie artikel 4:15, eerste lid, onder b, Awb);
• zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend (zie artikel 4:15, tweede lid, onder b, Awb);
• zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven (zie artikel 4:15, tweede lid, onder c, Awb).
Uitstel voor het indienen van de nadere gronden wordt – behoudens hierna te vermelden uitzonderingen – niet verleend. Het kan voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat anders een stilzwijgende verlenging wordt aangenomen.
Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schrijven van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de betrokkene, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra. In de bezwaarfase dient een dergelijk schrijven van het tolkencentrum aan een ongemotiveerd bezwaar-of beroepschrift te worden toegevoegd.
In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksuitslagen, dient ten minste het verstrijken van de gestelde termijn een verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd.
NB. Afhankelijk van de situatie in de regio kan de IND in overleg met de rechtshulpverlening en de tolkencentra bepaalde categorieën tolken vaststellen waarvoor geen schriftelijke verklaring wordt geëist. Periodiek wordt dan getoetst of een bepaalde categorie tolken binnen of weer buiten die categorie dient te vallen.
Bij plotselinge ziekte van een advocaat geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel wordt verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder A. Achtergrond hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende advocaat doorgaans niet onmiddellijk door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op diens/dier eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt er vanuit gegaan dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen. Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf wordt uitstel verleend tot vijf werkdagen na het herstel van betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.
Met vakantie van rechtshulpverleners wordt in de hieronder genoemde gevallen rekening gehouden indien deze ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn wordt op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener bepaald. Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald.
Een verzoek om uitstel wegens vakantie wordt in de bezwaarfase ingewilligd indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener is opgetreden. Onder het in een eerdere fase van de procedure optreden als rechtshulpverlener wordt mede begrepen het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.
In overige gevallen wordt een verzoek om uitstel wegens vakantie gehonoreerd, indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in een eerdere fase van de procedure als gemachtigde is opgetreden.
Verzoeken om uitstel wegens wijziging van rechtshulpverlener worden afgewezen. Wijziging van rechtshulpverlener is een verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling en de betreffende rechtshulpverleners tezamen. Zij dienen er in onderling overleg op toe te zien dat bij de wijziging een goede overdracht plaatsvindt en er geen termijnen worden geschonden. Indien de gronden niet of niet tijdig worden ingediend wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tenzij:
• mogelijk sprake is van refoulement of verblijfsgerechtigheid op grond van het recht van de EG;
• indien de gronden niet tijdig zijn ontvangen en buiten de termijn van vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuimtermijn wordt beslist.
G
Paragraaf B1/10.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Beroep bij de rechtbank staat open tegen de beschikking op een bezwaarschrift of op een administratief beroepschrift en tegen het niet-tijdig beslissen op een aanvraag, een bezwaarschrift of een administratief beroepschrift. Het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is een besluit te nemen en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk door een belanghebbende in gebreke is gesteld (zie artikel 6:12, derde lid, Awb). Op reeds vóór 1 oktober 2009 ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het recht van toepassing zoals dit gold vóór 1 oktober 2009.
H
Paragraaf B2/5.2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een buitenlandse adoptie wordt erkend wanneer die adoptie is geschied overeenkomstig het Haags Adoptieverdrag. Het Haags adoptieverdrag is, behalve door Nederland (het Koninkrijk in Europa), ook bekrachtigd door: Albanië, Andorra, Armenië, Australië, Azerbeidzjan, Belarus, België, Belize, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Cuba, Cyprus, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Duitsland, El Salvador, Ecuador, Estland, Filipijnen, Finland, Frankrijk, Guatemala, Georgië, Guinee, Hongarije, IJsland, India, Israël, Italië, Kenia, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, (de voormalige Joegoslavische Republiek) Macedonië, Madagaskar, Mali, Malta, Mauritius, Mexico, Moldavië, Monaco, Mongolië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Panama, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, San Marino, Seychellen, Slovenië, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Thailand, Turkije, Tsjechië, Uruguay, Venezuela, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland. Het meest actuele overzicht van landen is te vinden op de website van The Hague Conference on Private International Law (hcch).
Adoptiebeslissingen, gegeven in een van deze verdragslanden, worden door de andere verdragslanden erkend, indien een verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat die adoptiebeslissing conform dat verdrag heeft plaatsgevonden. Dat is een verklaring van conformiteit ex artikel 23 Haags Adoptieverdrag, afkomstig van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden. Het kan daarbij gaan om interlandelijke adopties waarbij de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn geweest, maar dat is niet vereist. Het kan ook gaan om een adoptiebeslissing van verdragsland A waarbij verdragsland B als staat van opvang heeft gefungeerd. Een dergelijke verdragsadoptie wordt in Nederland erkend, mits de vereiste verklaring van conformiteit is overgelegd.
Let op: Nederland heeft bezwaar gemaakt tegen de toetreding tot het Haags Adoptieverdrag door Armenië, Cambodja en Guatemala. Adoptiebeslissingen, gegeven in één van deze verdragslanden, worden niet erkend door Nederland.
Het Haags Adoptieverdrag is alleen van toepassing als de aanvraag om een beginseltoestemming is ingediend op of na de datum waarop zowel Nederland (1 oktober 1998) als het land van herkomst partij zijn geworden. In geval van bijvoorbeeld China en de Dominicaanse Republiek, geldt dat adoptiebeslissingen gegeven in één van deze verdragslanden alleen naar Nederlands internationaal privaatrecht erkend worden indien de beginseltoestemming op of na 1 januari 2006 is aangevraagd. Bij een dergelijke aanvraag ontvangt men een BKA nummer. Aan dit nummer is te zien in welk jaar en welk kwartaal daarvan de aanvraag is ingediend.
Landen die het verdrag hebben ondertekend maar nog niet hebben bekrachtigd zijn: Ierland, Nepal en Rusland. Adoptiebeslissingen, gegeven door deze landen, worden niet op grond van het Verdrag erkend.
I
Paragraaf B3/2.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Veelal zal de in het buitenland uitgesproken adoptie in Nederland kunnen worden erkend, hetzij op grond van het Haags Adoptieverdrag, hetzij op grond van de Wet conflictenrecht adoptie.
Het is echter mogelijk dat in Nederland (alsnog) in de adoptie moeten worden voorzien middels een adoptie naar Nederland recht. Hiervan kan sprake zijn indien het kind afkomstig is uit een land waarvan het nationale recht niet vereist dat de adoptiebeslissing ter plekke wordt uitgesproken. Er is dan wel voldaan aan de vereisten voor adoptie in het gezin in Nederland, maar er is nog geen adoptiebeslissing genomen. De adoptie vindt pas plaats nadat het kind gedurende een proefperiode (bijvoorbeeld een jaar) in het gezin van de aspirant-adoptiefouders is opgenomen geweest. Indien aan de vereisten voor adoptie is voldaan, neemt de buitenlandse autoriteit een besluit tot opname van het buitenlandse kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouder(s) ter adoptie. Alsdan wordt ten behoeve van het kind een verblijfsvergunning verleend, in afwachting van de adoptie (zie B3/2.3 en verder). Ook in de situatie waarin de in het buitenland uitgesproken adoptie noch op grond van het Haags Adoptieverdrag, noch op grond van de Wet conflictenrecht adoptie kan worden erkend, wordt de beslissing op de aanvraag beheerst door de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk. De bepalingen van onderhavig hoofdstuk zijn eveneens van toepassing op de aanvraag van een kind ten aanzien waarvan de bepalingen van de Wobka door de in Nederland woonachtige aspirant-adoptiefouders niet in acht zijn genomen en niet bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat die in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is.
J
De tekst onder de titel van paragraaf B6/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
K
Paragraaf B6/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het tijdelijke karakter van het verblijf brengt met zich mee dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft voor studiedoeleinden, bij tussentijdse beëindiging van de studie of als de studie niet tijdig is afgerond Nederland dient te verlaten. De vreemdeling ondertekent dan ook een verklaring dat hij ermee bekend is dat hem uitsluitend voor studiedoeleinden verblijf in Nederland wordt toegestaan.
Voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden (dat wil zeggen: studie inclusief voorbereidend jaar) beogen, geldt een maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie/opleiding die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien de studie/opleiding niet binnen de maximale verblijfsduur is afgerond, kan worden geconcludeerd dat sprake is van onvoldoende studievoortgang. In dat geval kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd en kan de vreemdeling evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie/opleiding.
Indien tussentijds van studie/opleiding wordt gewisseld, wordt de tijd die reeds is gestudeerd afgetrokken van de maximale looptijd van de nieuwe studie/opleiding.
Voorbeeld:
• Een vreemdeling die geen voorbereidend jaar heeft gevolgd, gaat geneeskunde studeren. Na twee jaar breekt hij deze studie af en gaat rechten studeren. Hem rest dan nog een maximaal verblijf voor studiedoeleinden van vier jaar.
Als de vreemdeling binnen de maximale verblijfsduur de studie/opleiding heeft afgerond en een nieuwe studie/opleiding wil beginnen, is de maximale verblijfsduur niet van toepassing. In dat geval kan immers niet worden gesteld dat sprake is van onvoldoende studievoortgang. Wanneer in deze situatie aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor studie wordt voldaan, kan de verblijfsvergunning worden verleend en vangt de berekening van de maximale verblijfsduur opnieuw aan.
Voorbeeld:
• Een vreemdeling behaalt binnen de maximale verblijfsduur zijn studie rechten (bachelor inclusief master). Hij wil nu een ‘master of business administration’ gaan volgen maar daarvoor resteert binnen de lopende maximale verblijfsduur onvoldoende tijd. Aangezien de studie rechten binnen de maximale verblijfsduur is afgerond, kan de verblijfsvergunning worden verleend.
Indien een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie, wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.
Voorbeelden:
• Aan een vreemdeling die geneeskunde wil studeren, kan maximaal negen jaar verblijf voor studiedoeleinden worden toegestaan. De studielast van die studie is immers zes jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar.
• Ingeval van een studie rechten is dit zeven jaar (studielast is vier jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar).
Indien sprake is van een bachelor/masterstructuur wordt de studielast voor de bacheloropleiding en de masteropleiding bij elkaar opgeteld. De maximale verblijfsduur bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Het is niet noodzakelijk dat de master aan dezelfde instelling wordt gevolgd als de bachelor. Als de vreemdeling een schakeljaar volgt tussen HBO bachelor en universitaire master wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.
Voorbeeld:
• Een vreemdeling gaat een HBO ‘bachelor of business administration’ volgen met een studielast van vier jaar. Na deze opleiding te hebben afgerond wordt een universitaire master van één jaar gevolgd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een schakeljaar. Het maximale verblijf bedraagt in dit geval acht jaar, namelijk vier jaar voor de bachelor, één schakeljaar en één jaar voor de master, plus twee jaar extra. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een voorbereidend jaar is dit negen jaar.
In het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kan informatie worden verkregen over de studielast van studies/opleidingen (zie de internetsite van de DUO). Ingeval van verandering van opleiding of onderwijsinstelling is voorts het gestelde onder B6/8 van toepassing.
L
Paragraaf B6/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een opleiding aan het voortgezet en beroepsonderwijs, in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede de Wet educatie- en beroepsonderwijs.
In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. (voorlopige) inschrijving bij een onderwijsinstelling als voltijdstudent (zie artikel 3.41, eerste lid, onder a, Vb);
b. ondertekening van een schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (zie artikel 3.41, eerste lid, onder c, Vb);
c. het betreft een dagopleiding, waarvoor Nederland het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van zijn land (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb);
d. voldoende en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.42, Vb juncto artikel 3.74 Vb en B6/2.3).
Dagopleiding
Voor een schriftelijke studie of een avondopleiding wordt geen toelating verleend (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb).
Nederland het meest aangewezen land voor het volgen van de studie of de opleiding
Indien de studie of opleiding of een soortgelijke studie of opleiding reeds bestaat in het land van herkomst, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning.
Het feit dat Nederland het meest aangewezen land moet zijn betekent daarnaast dat, als er andere landen zijn, die meer dan Nederland aangewezen zijn voor het volgen van de desbetreffende studie of opleiding, niet aan dit criterium wordt voldaan. Meer aangewezen zijn bijvoorbeeld buurlanden, of landen waar een gemeenschappelijke taal wordt gesproken.
Bij de beoordeling van de vraag of Nederland als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt, kunnen onder meer de volgende factoren worden betrokken:
• Het betreft een opleiding die aantoonbaar alleen in Nederland kan worden gevolgd;
• Het herkomstland van de vreemdeling heeft historische banden met Nederland;
• De vreemdeling heeft familiebanden met reeds in Nederland verblijvende personen;
• De vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.
Indien nodig kan COLO namens het Ministerie van OCW om advies worden gevraagd over de studiemogelijkheden in de herkomstlanden voor het MBO onderwijs (zie ook de website van COLO).
Of een positieve bijdrage wordt geleverd aan het eigen land is mede afhankelijk van de fase waarin het ontwikkelingsproces van het desbetreffende land zich bevindt. Als het gaat om een hooggeïndustrialiseerd land, zal niet snel sprake zijn van een positieve bijdrage. Voorts zal de aard van de desbetreffende opleiding van belang zijn. Als de opleiding of studie niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland, wordt namelijk evenmin een positieve bijdrage geleverd aan het eigen land.
In ieder geval wordt aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is en dat een positieve bijdrage geleverd wordt aan de ontwikkeling van het eigen land indien het een opleiding aan het voorgezet onderwijs betreft waarbij:
• het een door de Internationale baccalaureaat organisatie (IBO) geaccrediteerde onderwijsinstelling betreft;
• het internationale baccalaureaat diplomaprogramma (IBDP) wordt gevolgd;
• het een onder de Wet op het voortgezet Onderwijs (WVO) bekostigde onderwijsinstelling betreft; én
• de instelling deel uitmaakt van een internationale organisatie, waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie.
M
De titel van paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
N
Paragraaf B7/5.1 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
Nederland heeft zich in Europees verband gecommitteerd aan de uitvoering van het uitwisselingsprogramma “Youth in Action”, waarvan het Europees Vrijwilligerswerk (EVS) deel uitmaakt. In het kader van het EVS kunnen jongeren – waaronder jongeren afkomstig van buiten de EU – een aantal maanden vrijwilligerswerk doen in Nederland.
Het Nationaal Agentschap voor het EVS is ondergebracht bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJi).De jongeren doen vrijwilligerswerk in Nederland in lokale organisaties, de zogenaamde gastorganisaties. Deze organisaties worden door het NJi geaccrediteerd. Dit houdt in dat het NJi de organisatie en de inhoud van het geboden vrijwilligerswerk beoordeelt. Ook wordt bij de beoordeling betrokken of de organisatie in staat is de jongeren goed te begeleiden en de praktische zaken te regelen, zoals huisvesting, voeding en vervoer. Het Nederlands Jeugdinstituut is opgenomen in de lijst met uitwisselingsorganisaties.
O
Paragraaf B7/5.2 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
De vreemdeling die in het kader van het EVS programma in Nederland verblijft, is in beginsel vrij in de keuze van zijn verblijfplaats. De gastorganisatie blijft echter volledig verantwoordelijk voor de deelnemer. In het kader van het actieprogramma van de Europese Unie is hij bovendien vrijgesteld van de eis van een tewerkstellingsvergunning.
P
Paragraaf B7/5.3 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
De aanvraag wordt afgewezen indien:
• de vreemdeling jonger is dan 18 of ouder is dan 30 jaar;
• de vreemdeling eerder rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet;
• het vertrek van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs niet is gewaarborgd;
• bij de aanvraag door de gastorganisatie de Bijlage garantverklaring uitwisselingsorganisatie niet is ondertekend;
• bij de aanvraag geen brief is overgelegd van het Nederlandse Jeugdinstituut, waaruit blijkt dat de uitwisselingsorganisatie die namens de vreemdeling een aanvraag indient is geaccrediteerd voor deelname aan het EVS programma;
• de vreemdeling ten laste komt van de algemene middelen.
De aanvraag wordt niet afgewezen indien de vreemdeling gehuwd is of de zorg heeft voor kinderen. De aanvraag wordt evenmin afgewezen indien de vreemdeling niet in een gastgezin verblijft.
Q
Paragraaf B7/5.4 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
R
Paragraaf B7/5.5 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
S
Paragraaf B7/5.6 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
T
Paragraaf B7/5.7 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
U
Paragraaf B9/3.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De politie meldt het feit dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen en gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel.
Mede in verband met het landelijk kunnen volgen van de vorderingen op het terrein van de bestrijding van mensenhandel is het belangrijk dat de politie iedere melding omtrent een vermoedelijk slachtoffer ter kennis brengt van het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen.
Ook de gevallen, waarbij het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting dienen voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel te worden aangemeld.
Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Tevens dienen voorbereidingen te worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaande aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers.
V
Paragraaf B9/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De politie stelt het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat hij hiertoe de wens te kennen geeft in de gelegenheid aangifte te doen of op ander wijze medewerking te verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van mensenhandel.
De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie M55) of het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie model M55A) per fax van de aangifte in kennis. De politie verstrekt voorts terstond na opmaak van het model M55 of M55A een kopie daarvan aan de vreemdeling.
De aangifte dan wel het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek (M55), wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND. Indien de vreemdeling te kennen heeft gegeven gedurende de asielprocedure geen beroep te willen doen op de regeling B9, wordt de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel (zie M55A) eerst nadat de vreemdeling aan de IND te kennen heeft gegeven alsnog een beroep te willen doen op de regeling zoals neergelegd in dit hoofdstuk, ambtshalve als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aangemerkt.
W
Paragraaf B9/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de politie per fax in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning.
Ten aanzien van de termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist, wordt onderscheid gemaakt of het een aanvraag van een slachtoffer of van een getuige-aangever betreft. Op de aanvraag van een slachtoffer dient – onvoorziene omstandigheden daargelaten – binnen 24 uur nadat de aanvraag per fax door de politie aan de IND is gezonden te worden beslist. Bij een aanvraag van een getuige-aangever is het praktisch niet haalbaar binnen een dergelijke termijn te beslissen. Dit in verband met het verplicht consulteren van het OM, alvorens op de aanvraag kan worden beslist (zie B9/6.1).
De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt het OM in kennis van de beslissing.
X
Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking:
• de minderjarige biologische of juridische kinderen van het slachtoffer of de getuige-aangever;
• die feitelijk behoren tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever;
• die reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever; en
• die onder het wettig gezag van het slachtoffer of de getuige-aangever staan.
Op deze aanvraag zijn de algemene toelatingsvoorwaarden als verwoord in artikel 16 Vw en de algemene bepalingen van B2 van toepassing, met uitzondering van de bepalingen in zake het middelenvereiste.
Om te verzekeren dat de minderjarige kinderen slechts verblijf krijgen gedurende de periode van toelating van het slachtoffer of de getuige-aangever, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van het slachtoffer of de getuige-aangever.
De vreemdeling aan wie ingevolge de bepalingen van B2 een verblijfsvergunning voor verblijf bij het slachtoffer of de getuige-aangever is verleend, komt niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, zoals bedoeld in artikel 3.50 Vb, aangezien het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder a en o, Vb en B16).
Y
Paragraaf B12/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
Z
Paragraaf B16/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.
Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.
Indien de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt.
Ten aanzien van de strafzaak is van belang dat het slachtoffer medewerking heeft verleend aan de opsporing of vervolging van mensenhandel. Verder wordt opgemerkt dat een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven ook voldoende is, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.
De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.
Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen.
In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.
Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
• risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.
Indien een getuige-aangever aangifte heeft gedaan en de aangifte uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte(n), moet bij de beoordeling van het risico van represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht dient te worden toegekend aan deze veroordeling. Indien de veroordeling de conclusie rechtvaardigt dat in geval van de getuige-aangever bij terugkeer naar het land van herkomst gevaar voor represailles aanwezig is, kan hieraan doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de belangenafweging op grond van artikel 3.52 Vb.
Ten aanzien van getuige-aangevers geldt evenals ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel dat onder de veroordeling ook de veroordeling wordt verstaan op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.
De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
Het slachtoffer dat drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijft, kan ook indien er nog een strafzaak loopt voortgezet verblijf aanvragen. In die gevallen kan de aanvraag, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd.
’s-Gravenhage, 3 december 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze,
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
De Staatssecretaris van Justitie heeft toegezegd een aantal wijzigingen door te voeren ten aanzien van het mvv-beleid bezien in het licht van artikel 8 EVRM. Deze toezegging is middels een wijziging van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit 2000 op 24 april 2009 in het Staatsblad van 1 mei 2009 gepubliceerd.
In deze paragraaf is de beleidsregel verwijderd waarmee werd verduidelijkt dat studenten tot 31 juli 2008 de mogelijkheid hadden om rechtstreeks een aanvraag bij de IND in te dienen in plaats van door tussenkomst van de onderwijsinstelling.
Deze wijzigingen zijn het gevolg van de inwerkingtreding per 1 oktober 2009 van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen en de Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en enkele andere wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Met deze wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) dient tegen het niet tijdig beslissen beroep bij de rechtbank ingesteld te worden. De mogelijkheid van het indienen van bezwaar tegen niet tijdig beslissen is komen te vervallen ingevolge artikel 6:12 Awb. Verder is per 1 oktober 2009 het aantal opschorting mogelijkheden van de wettelijke beslistermijn, zowel in eerste aanleg als in bezwaar en administratief beroep, uitgebreid. De nieuwe opschortingsmogelijkheden zijn toegevoegd. Daarnaast is met genoemde wetswijziging per 1 oktober 2009 het aanvangmoment van de wettelijke beslistermijn voor bezwaar- en administratief beroep gewijzigd en zijn tevens de verdagingtermijnen voor bezwaar en administratief beroep verruimd. In deze paragrafen is aangegeven dat de genoemde wijzigingen van de Awb alleen gelden voor aanvragen en bezwaar- en administratief beroepschrift die zijn ingediend op of na 1 oktober 2009. Op aanvragen en bezwaar- en administratief beroepschriften ingediend vóór 1 oktober 2009, is het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 oktober 2009.
In dit artikel is de lijst van landen die het Haags Adoptieverdrag hebben bekrachtigd uitgebreid met een tiental landen. Met betrekking tot Armenië, Cambodja en Guatemala is aangegeven dat Nederland bezwaar heeft gemaakt tegen de toetreding van deze landen tot het Haags adoptieverdrag. Ook is Nepal toegevoegd als land dat het Haags adoptieverdrag heeft ondertekend maar nog niet heeft bekrachtigd. Op de genoemde website is een statusoverzicht te vinden van het Haags Adoptieverdrag.
Met deze wijziging wordt beoogd aan te geven dat ook op het laatst genoemde voorbeeld in dit artikel de voorwaarden van B3 van toepassing zijn.
Een herhaling van de tekst in paragraaf B6/2.1.1 is ongedaan gemaakt.
Met deze wijziging wordt een verschrijving hersteld. Daarbij is de naamswijziging van de IB-groep naar Dienst Uitvoering onderwijs (DUO) die per 1 januari 2010 ingaat verwerkt.
Middels wijziging van dit artikel wordt in de eerste plaats mogelijk gemaakt dat het COLO als het expertisecentrum voor het middelbaar beroepsonderwijs namens het Ministerie van OCW kan adviseren over de mogelijkheden om een studie op het niveau van het middelbaar beroepsonderwijs in het land van herkomst te volgen. Dit advies kan vervolgens worden meegenomen in de beoordeling of Nederland het meest aangewezen land is voor het volgen van deze studie.
Ten tweede wordt met deze wijziging aangegeven wanneer in ieder geval kan worden aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is voor het volgen van een internationale opleiding op het niveau van het voortgezet onderwijs en tevens sprake is van een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van het land van herkomst. Door het Ministerie van OCW zijn hiervoor criteria opgesteld. Deze criteria zijn opgesteld om de kwaliteit van de aangeboden opleiding/instelling te waarborgen alsmede de groep leerlingen te beperken tot die groep die het internationale baccalaureaat diplomaprogramma volgen.
Middels toevoeging van dit artikel wordt het mogelijk gemaakt dat jongeren – waaronder jongeren afkomstig van buiten de Europese Unie – in het kader van het uitwisselingsprogramma “Youth in Action” een aantal maanden vrijwilligerswerk doen in Nederland. Het Europees Vrijwilligerwerk programma (EVS) maakt hiervan deel uit.
Het Nationaal Agentschap voor het EVS is ondergebracht bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJi). De jongeren doen vrijwilligerswerk in Nederland in lokale organisaties, de zogenaamde gastorganisaties. Deze organisaties worden door het NJi geaccrediteerd.
Op grond van artikel 1, lid 1, onder m van het Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen zijn de bovengenoemde vreemdelingen vrijgesteld van het tewerkstellingsvergunning vereiste indien zij in het kader van een Europees actieprogramma vrijwilligerswerk verrichten.
La Strada International is een samenwerkingsverband van negen niet gouvernementele organisaties, die slachtoffers van mensenhandel bijstaan in Polen, Tsjechië, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Macedonië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije en Nederland. CoMensha heeft in 2001 het initiatief genomen voor de oprichting van La Strada International Association. Het doel van deze organisatie is om mensenhandel grensoverschrijdend te kunnen bestrijden. De La Strada projecten zijn gebaseerd op drie onderdelen: voorlichting en preventie, opvang en begeleiding en informatie en beleidsadvisering.
CoMensha is niet langer coördinator van het La Strada Programma maar lid van het La Strada netwerk. La Strada International is een zelfstandige NGO. De laatste zin van paragraaf 3.2.6 kan dan ook komen te vervallen.
Naar aanleiding van een klacht van een vreemdeling die aangifte had gedaan van mensenhandel en ten onrechte door de IND werd aangemerkt als getuige-aangever in plaats van slachtoffer-aangever omdat het M55 formulier abusievelijk was aangegeven dat het een getuige-aangever betrof heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht. In dit rapport werd de aanbeveling gedaan om hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 zo aan te passen dat de vreemdeling voortaan in het bezit wordt gesteld van een afschrift van het M55of M55A. Met deze wijziging wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling van de Nationale ombudsman.
Het heeft geen toegevoegde waarde de burgemeester van de woonplaats van de vreemdeling in kennis stellen van de beslissing. De politie reikt de beschikking en het verblijfsdocument uit aan de vreemdeling.
Met deze wijziging wordt voor de gezinshereniging van minderjarige kinderen aangesloten bij de terminologie zoals deze wordt gebruikt in hoofdstuk B2 van de Vreemdelingencirculaire.
B12/5 komt te vervallen omdat de tekst van deze paragraaf identiek is aan de tekst van B12/4.
In het beleid voor voortgezet verblijf voor slachtoffers van mensenhandel is opgenomen dat onder een veroordeling van de dader ook wordt verstaan een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging. Ditzelfde geldt voor getuige-aangevers, maar dit was niet expliciet in de Vreemdelingencirculaire uitgeschreven. Met deze wijziging wordt de Vreemdelingencirculaire op dit punt verduidelijkt.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze,
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-19159.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.