Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 november 2009, nr. G&VW/VW/2009/ 23484, tot wijziging van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving (uitbreiding toezichthoudende bevoegdheden Inspectie Verkeer en Waterstaat)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 24, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3.3 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 3.3a

De ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat belast met toezicht, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, met betrekking tot arbeid verricht op of aan een spoor- of tramweg als bedoeld in artikel 1, sub b, van de Spoorwegwet en artikel 1, eerste lid, van de Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118).

B

Na artikel 3.6 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 3.6a

De ambtenaren, bedoeld in artikel 3.3a, worden voor de in dat artikel geregelde aanwijzing aangewezen als ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, 28, eerste lid, en 28a van de Arbeidsomstandighedenwet.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 november 2009

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

Met de onderhavige wijzigingen worden aan de toezichthoudende ambtenaren vande Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) enige nieuwe toezichthoudende en handhavende c.q. uitvoerende bevoegdheden met betrekking tot de arbeidsomstandighedenwetgeving toegekend.

Het gaat hier om de naleving van artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit), met betrekking tot arbeid verricht op of aan een spoor- of tramweg als bedoeld in artikel 1, sub b, van de Spoorwegwet en artikel 1, eerste lid, van de Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118) (de Locaalspoor- en Tramwegwet).

De artikelen 11 en 3.2 ziet op de inrichting van een (veilige) arbeidsplaats. Dit is op zich een ruim geformuleerde bepaling. Toegespitst op het spoor, zal de IVW zich, in samenhang met de toezichthoudende taken uit hoofde van de spoorwegwetgeving, in concreto alleen bezig gaan houden met de problematiek van aanrijdgevaar, waarbij rijdend materieel in het geding is.

Het is van oudsher aan de toezichthouders/inspecteurs van de Arbeidsinspectie (AI) om toezicht te houden op de naleving van de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving.

Gelet op het feit dat de IVW reeds uit hoofde van de Spoorwegwet en de Locaalspoor- en Tramwegwet toezicht houdt op het beheer van spoor- en tramwegen en daartoe de nodige contacten onderhoudt met bedrijven die actief zijn op dit werkterrein, is het efficiënt om de IVW ook taken en bevoegdheden ten behoeve van het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwetgeving te geven; met name als het gaat om aanrijdgevaar, waarbij rijdend materieel in het geding is (artikel 11 van de Arbowet en artikel 3.2 van het Arbobesluit, met betrekking tot arbeid verricht op of aan een spoor- of tramweg). Zulks met inachtneming van de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de AI en de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Dit alles ook ter uitvoering van het op 11 september 2006 door het kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden Projectplan Eenduidig Toezicht (Kamerstukken II 2005/06, 29 362, nr. 107), zijnde mede een reactie op een door diezelfde Kamer aangenomen motie Aptroot.

De betreffende bevoegdheden zijn mede opgedragen aan IVW-ambtenaren. Dit betekent dat de inspecteurs van de AI (primair) bevoegd blijven op dit werkterrein. Om overlap bij het optreden van beide categorieën functionarissen te voorkomen zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met betrekking tot het toezicht op de naleving van artikel 11 van de Arbowet en artikel 3.2 van het Arbobesluit (aanrijdgevaar, waarbij rijdend materieel in het geding is, met betrekking tot arbeid verricht op of aan een spoor- of tramweg).

De IVW ambtenaren krijgen met betrekking tot arbeid verricht op of aan een spoor- of tramweg niet alleen de bevoegdheid tot het houden van toezicht (artikel 3.3a), maar op grond van artikel 3.6a ook de bevoegdheid tot een deel van de handhaving c.q. uitvoering. Dit alles met inachtneming het handhavingsbeleid van de AI.

In dit kader worden de betrokken IVW ambtenaren de nodige bestuursrechtelijke bevoegdheden toegekend, te weten de bevoegdheid tot het stellen van een eis tot naleving (artikel 27, eerste lid, van de Arbowet), tot stillegging van de werkzaamheden (artikel 28 van de Arbowet) en tot toepassing van een last onder bestuursdwang/dwangsom (artikel 28a van de Arbowet). Verder geldt voor hen automatisch art. 29a dat ziet op de informatieuitwisseling tussen bestuursorganen en toezichthouders over en weer en onderling.

Daarnaast komen de betrokken IVW ambtenaren toe de toezichthoudende bevoegdheden van hoofdstuk 5, titels 5.2 (algemeen) en 5.4.2 (boeterapport), van de Algemene wet bestuursrecht.

In verband met het sanctie-instrument van de bestuurlijke boete in de Arbowet zij er op gewezen dat de taak van de IVW ambtenarenzich op grond van gemaakte werkafspraken zal beperken tot het geven van een waarschuwing c.q. het opstellen van een boeterapport (artikel 36 van de Arbowet en artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht). De eventuele bestuurlijke boete op grond van artikel 37 van de Arbowet, blijft namens de Minister van SZW opgelegd worden door de daartoe door hem aangewezen functionaris, te weten het Hoofd van de Afdeling bestuurlijke boete bij het Directoraat-Generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering.

Wat betreft het stellen van een eis tot naleving geldt dat als de werkgever het niet met dit besluit eens is, hij op grond van artikel 31 van de Arbowet administratief beroep kan instellen bij de Minister van SZW. Hetzelfde geldt voor het bevel tot stillegging en het besluit tot toepassing van een last onder bestuursdwang/dwangsom. De afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures is eveneens een verantwoordelijkheid van de Minister van SZW.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven