Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 november 2009, nr. 88144, houdende wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren en de Regeling tarieven I&R in verband met de individuele registratie van schapen en geiten

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van de Europese Unie van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU L 5);

Gelet op Beschikking nr. 2006/968/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten (PbEU L 401);

Gelet op artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 3 van het Besluit verdachte dieren;

Besluit:

Artikel I

De Regeling identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen t en u vervallen.

2. Onderdeel kk komt te luiden:

  • kk. elektronisch merk: merk voorzien van elektronische transponder, geplaatst in een oormerk, maagbolus, injectaat of pootband;

B

In artikel 2, zesde lid, wordt ‘de gegevens, bedoeld in de bijlage, deel D, onderdeel 1, derde en vijfde tot en met zevende gedachtestreepje, van verordening 21/2004’ vervangen door: de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 1, punten b tot en met e en g, van de bijlage bij verordening 21/2004.

C

Artikel 3, tweede en derde lid vervallen.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt ‘bedoeld in artikel 2, tweede lid,’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 2, derde lid,’ en wordt ‘binnen drie weken’ vervangen door: binnen 30 dagen.

3. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 1, punten b tot en met e en g, van de bijlage bij verordening 21/2004 die ingevolge artikel 2, zesde lid, in het gecomputeriseerde gegevensbestand zijn opgenomen, doet de houder van schapen en geiten binnen 30 dagen nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan opgave onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf.

E

In artikel 6 komt ‘bij het bedrijfsregister’ te vervallen.

F

Artikel 7 vervalt.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. De leverancier, bedoeld in artikel 12f, eerste lid, onderdeel c, doet bij Dienst Regelingen melding van de verstrekking van merken die niet voor eigen gebruik door de ontvanger bestemd zijn.

2. In het zesde lid wordt ‘als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, h, i, j en k’ vervangen door: als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met i.

H

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, onder 3°, komt te luiden:

  • 3°. ingeval van schapen en geiten, met merken die niet afkomstig zijn van een leverancier als bedoeld in artikel 12f, eerste lid, onderdeel c.

2. In het derde lid wordt ‘is het de houder van runderen toegestaan’ vervangen door ‘is het de houder van runderen, schapen of geiten toegestaan’.

3. In het vijfde lid wordt ‘de houder van runderen’ vervangen door ‘de houder van runderen, schapen of geiten’ en wordt ‘runderen’ vervangen door ‘runderen onderscheidenlijk schapen of geiten’.

I

De artikelen 12e tot en met 12i komen te luiden:

Artikel 12e

  • 1. Schapen en geiten worden geïdentificeerd door middel van:

    • a. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een oormerk;

    • b. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een bolus;

    • c. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een pootband, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • d. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een injectaat, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • e. één elektronisch merk, zijnde een oormerk, en één conventioneel merk, zijnde een pootband;

    • f. één elektronisch merk, zijnde een oormerk, en één tatoeage voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • g. één elektronisch merk, zijnde een bolus, en één conventioneel merk, zijnde een pootband;

    • h. één elektronisch merk, zijnde een bolus, en één tatoeage, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer, of

    • i. een tijdelijk merk, ingeval de situatie, bedoeld in artikel 36, vierde lid, in samenhang met artikel 36, tweede lid, van toepassing is.

  • 2. De identificatiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, g en i, voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, eerste lid.

  • 3. De identificatiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en h, voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid.

Artikel 12f

  • 1. De eisen, bedoeld in artikel 12e, tweede lid zijn:

    • a. de modellen van de merken, en wijzigingen daarvan, zijn goedgekeurd door de Minister overeenkomstig artikel 12g;

    • b. op de merken zijn de door de Minister voorgeschreven gegevens, bedoeld in artikel 12i, aangebracht;

    • c. het merk is afkomstig van een door de minister geregistreerde leverancier, die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 12h.

  • 2. De eisen, bedoeld in artikel 12e, derde lid, zijn:

    • a. voor het elektronische merk dezelfde eisen die gesteld worden aan een elektronisch merk ingevolge het eerste lid, met dien verstande dat deze eisen op een enkel merk betrekking hebben, en

    • b. voor de tatoeage de eisen van bijlage I, deel D, bij deze regeling.

Artikel 12g

  • 1. De aanvraag tot goedkeuring van een model geschiedt schriftelijk en wordt ingediend bij de Algemeen Directeur van de Dienst Regelingen van het Ministerie. De schriftelijke aanvraag gaat vergezeld van de modellen van de merken waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd.

  • 2. Een model van een conventioneel merk wordt door de Minister goedgekeurd indien:

    • a. het voldoet aan deel A, onderdelen 1 tot en met 4, van de bijlage bij verordening 21/2004, en

    • b. het de volgende kleur heeft:

      • 1. een groene kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a en e;

      • 2. een grijze kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b en g;

      • 3. een oranje kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel c;

      • 4. een witte kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel d;

      • 5. een rode kleur ingeval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel i.

  • 3. Een model van een elektronisch merk wordt door de Minister goedgekeurd indien:

    • a. het voldoet aan deel A, onderdelen 1 tot en met 4 en 6, van de bijlage bij verordening 21/2004;

    • b. het voldoet aan de richtsnoeren en procedures die krachtens artikel 9, eerste lid, van verordening 21/2004 zijn vastgesteld, en

    • c. het de volgende kleur heeft:

      • 1. een groene kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a, e en f;

      • 2. een oranje kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel c;

      • 3. een rode kleur in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdeel i.

Artikel 12h

  • 1. Ingeval een model van een merk is goedgekeurd overeenkomstig artikel 12g, tweede of derde lid, wordt de leverancier van dat merk geregistreerd door de Minister, voor zover de betreffende leverancier niet reeds geregistreerd is.

  • 2. De registratie, bedoeld in het eerste lid, wordt doorgehaald indien:

    • a. de leverancier aan een houder van schapen of geiten een merk heeft geleverd waarvan het model niet overeenkomstig artikel 12g, tweede of derde lid, is goedgekeurd door de Minister;

    • b. de leverancier van merken bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met i, niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 9, vierde lid.

  • 3. De doorhaling van de registratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ongedaan gemaakt, indien de desbetreffende leverancier ten genoegen van de Minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.

Artikel 12i

  • 1. Op een conventioneel merk worden, in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e, g en i, de volgende gegevens vermeld:

    • a. de letters ‘NL’;

    • b. gevolgd door een door de Minister toegekende individuele code van ten hoogste 12 cijfers.

  • 2. Op een elektronisch merk worden, in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f, g, h en i, de gegevens, bedoeld in het eerste lid vermeld.

  • 3. De elektronische transponder in een elektronisch merk, in geval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met i, vermeldt bij uitlezing de volgende gegevens:

    • a. de cijfers ‘528’;

    • b. gevolgd door een door de Minister toegekende individuele code van ten hoogste 12 cijfers, die overeenkomt met de gegevens op het elektronische merk waarin deze transponder is geplaatst.

  • 4. In geval van identificatie als bedoeld in artikel 37, voldoet het conventionele merk aan het eerste lid.

  • 5. Op het merk, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid, kunnen, buiten het deel waar de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn aangebracht, ter aanvulling andere gegevens worden vermeld.

J

Artikel 12j vervalt.

K

Paragraaf 7 komt als volgt te luiden:

§ 7. Identificatie en registratie van schapen en geiten

Artikel 34

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. I&R-systeem schapen en geiten:

geautomatiseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van verordening 21/2004;

b. identificatiecode:

op het voor een schaap of geit bestemd merk vermelde of uit de elektronische transponder in een elektronisch merk uit te lezen identificatiecode als bedoeld in artikel 12i.

Artikel 35
  • 1. Alle schapen en geiten die op of voor 9 juli 2005 zijn geboren, zijn tenminste met één merk gemerkt.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 21/2004, waarbinnen de merken worden aangebracht, bedraagt zes maanden na de geboorte, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een schaap die de leeftijd van één week nog niet heeft bereikt en dat nog niet is gemerkt, worden verplaatst over de openbare weg ten behoeve van een verplaatsing binnen het bedrijf, indien het desbetreffende schaap wordt verplaatst in gezelschap van het moederdier.

  • 4. De termijn, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van verordening 21/2004, waarbinnen de merken worden aangebracht bij een uit een derde land ingevoerde schaap of geit, bedraagt drie werkdagen, gerekend vanaf de dag van aanvoer op het bedrijf.

Artikel 36
  • 1. Indien een schaap dat, of een geit die geboren is op of voor 9 juli 2005, door één merk is gemerkt en het merk heeft verloren, hermerkt de houder het schaap of de geit binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden met een vervangend merk.

  • 2. Indien een schaap dat, of een geit die geboren is na 9 juli 2005, door middel van twee merken is gemerkt, één merk heeft verloren, bestelt de houder binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden een vervangend merk met dezelfde gegevens als bedoeld in artikel 12f, eerst lid, onderdeel b, en hermerkt het schaap of de geit zodra het merk in zijn bezit is.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, mag de houder bij een schaap dat of een geit die aanwezig is op het bedrijf van geboorte en een merk heeft verloren, het andere merk ook verwijderen en het schaap of de geit merken met twee nieuwe merken overeenkomstig artikel 12e.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, mag de houder bij een schaap dat of geit die rechtstreeks of via een verzamelcentrum wordt afgevoerd naar een slachthuis binnen Nederland, het verloren merk binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden, vervangen door een:

    • a. elektronisch tijdelijk merk als bedoeld in artikel 12e, onderdeel i, voor zover het schaap of de geit een elektronisch merk heeft verloren;

    • b. conventioneel tijdelijk merk als bedoeld in artikel 12e, onderdeel i, voor zover het schaap of de geit een conventioneel merk heeft verloren.

  • 5. Indien een schaap of geit waarvan een verloren merk is vervangen door een tijdelijk merk als bedoeld in het vierde lid, niet wordt afgevoerd naar een slachthuis, wordt het tijdelijke merk verwijderd en wordt het schaap of de geit voor afvoer van het bedrijf hergemerkt met een vervangend merk overeenkomstig het tweede lid.

Artikel 37
  • 1. Een houder kan bij een schaap of geit, geboren op of voor 9 juli 2005, een tweede merk met dezelfde gegevens als bedoeld in artikel 12f, eerste lid, onderdeel b, aanbrengen.

  • 2. Het tweede merk, bedoeld in het eerste lid, is een conventioneel merk.

Artikel 38
  • 1. In afwijking van artikel 10, eerste lid, is het de houder toegestaan om zijn schapen of geiten die zijn gemerkt met één conventioneel merk of twee conventionele merken om te merken met merken als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met h.

  • 2. De schapen en geiten, bedoeld in het eerste lid, worden overeenkomstig de eisen van artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met h, omgemerkt.

Artikel 38a

Elektronische merken worden uitgelezen met een uitleesapparaat als bedoeld in hoofdstuk I, onderdeel e, van de bijlage bij beschikking 2006/968/EG, dat voldoet aan hoofdstuk III, onderdeel 1, van de bijlage bij beschikking 2006/968/EG.

Artikel 38b
  • 1. Naast de gegevens, bedoeld in deel C, onderdeel 1, van de bijlage bij verordening 21/2004 wordt op het verplaatsingsdocument, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 21/2004 de identificatiecode van de verplaatste schapen en geiten vermeld en wordt, indien schapen en geiten via een schapen- of geitenverzamelcentrum worden afgevoerd, verklaard dat:

    • a. de schapen en geiten tenminste gedurende 21 dagen vóór het laden, of, in het geval van dieren die minder dan 21 dagen oud zijn, sinds hun geboorte op het bedrijf van oorsprong hebben verbleven;

    • b. er gedurende de laatste 21 dagen vóór het laden geen schapen of geiten zijn binnengebracht op het bedrijf van oorsprong en

    • c. er gedurende 30 dagen vóór verzending op het bedrijf van oorsprong geen evenhoevigen zijn binnengebracht uit derde landen.

  • 2. Het verplaatsingsdocument, bedoeld in het eerste lid, wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten op zijn bedrijf aanvoert.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, is het toegestaan dat:

    • a. schapen en geiten vergezeld gaan van een uitleesapparaat waarin de gegevens zijn opgenomen die ingevolge artikel 6, eerste lid, van verordening 21/2004 in samenhang met deel C, onderdeel 1, van de bijlage bij verordening 21/2004, in het verplaatsingsdocument zijn opgenomen, of

    • b. de kennisgeving als bedoeld in artikel 38d, zesde lid, in afwijking van artikel 38d, zevende lid, heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afvoer van de dieren van het bedrijf en de kennisgeving is geschied op de wijze als bedoeld in artikel 38f, eerste lid, onderdeel b.

  • 4. De termijn, bedoeld in artikel 6, derde lid, van verordening 21/2004 bedraagt drie jaar.

Artikel 38c
  • 1. Het I&R-systeem schapen en geiten wordt beheerd door de minister.

  • 2. Naast de gegevens die ingevolge verordening 21/2004 in het I&R-systeem schapen en geiten opgenomen zijn, bevat het I&R-systeem schapen en geiten tenminste de identificatiecodes van de aan de houder geleverde, maar nog niet bij schapen of geiten aangebrachte merken.

Artikel 38d
  • 1. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij het aanbrengen van de merken na de geboorte van een schaap of geit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 21/2004, in kennis van de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel 2, onder a, b en d, van de bijlage bij verordening 21/2004.

  • 2. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij de dood van een schaap of geit in kennis van de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel 2, onder a, c en d, van de bijlage bij verordening 21/2004, behoudens in gevallen waarin de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, nog niet heeft plaatsgevonden.

  • 3. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij de aanvoer van een schaap of geit in kennis van de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 2, onder a, b, d en e van de bijlage bij verordening 21/2004, alsmede van de identificatiecode van de aangevoerde dieren.

  • 4. Indien de kennisgeving als bedoeld in het derde lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een lidstaat, wordt tevens opgave gedaan van het land van herkomst en de diersoort.

  • 5. Indien de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een derde land, wordt tevens opgave gedaan van het land van herkomst, de diersoort en de oorspronkelijke identificatiecode van het dier.

  • 6. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij de afvoer van een schaap of geit, in kennis van de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 2, onder a, b, c en d van de bijlage bij verordening 21/2004, alsmede van de identificatiecode van het dier, met dien verstande dat indien artikel 38b, derde lid, onderdeel b, van toepassing is de houder van de dieren de minister eveneens in kennis stelt van de diersoort, het vergunningnummer of de naam van de vervoerder en het kenteken van het transportmiddel.

  • 7. De kennisgeving, bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid, geschiedt binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.

Artikel 38e
  • 1. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij het vervangen van een verloren merk door twee nieuwe merken, als bedoeld in artikel 36, derde lid, in kennis van de identificatiecode van het oorspronkelijke merk, de identificatiecode van de nieuwe merken en de datum van het aanbrengen van de vervangende merken.

  • 2. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij het vervangen van een verloren merk bij schapen en geiten door een tijdelijk merk, als bedoeld in artikel 36, vierde lid, in kennis van de identificatiecode van het dier, de identificatiecode van het tijdelijke merk en de datum van het aanbrengen van het tijdelijke merk.

  • 3. De houder van schapen of geiten stelt de minister bij het ommerken van schapen en geiten als bedoeld in artikel 38, in kennis van de identificatiecode van het oorspronkelijke merk, de identificatiecode van de nieuwe merken en de datum van aanbrengen van de vervangende merken.

  • 4. De kennisgeving, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, geschiedt binnen 7 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.

Artikel 38f
  • 1. De kennisgevingen, bedoeld in artikel 38d, eerste tot en met zesde lid en 38e, eerste, tot en met derde lid, geschieden:

    • a. per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem, of

    • b. elektronisch.

  • 2. Het eerste lid is tevens van toepassing op een kennisgeving die niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 38d, zevende lid en 38e, vierde lid, is gedaan.

Artikel 38g
  • 1. De houder kan een kennisgeving herstellen.

  • 2. Het verzoek tot herstel van een kennisgeving geschiedt via het voice response systeem of elektronisch.

  • 3. De minister kan nadere voorwaarden stellen waaronder het herstel, bedoeld in het eerste lid, wordt geaccepteerd.

Artikel 38h

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 4, eerste, vierde en vijfde lid, 5, vijfde lid, 6, eerste en derde lid, en 8, tweede lid, van verordening 21/2004.

Artikel 38i

De ambtenaren, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van verordening 21/2004.

Artikel 38j
  • 1. Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de schapen of geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

  • 2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat schapen of geiten niet volledig zijn geïdentificeerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de VWA.

  • 3. De schapen of geiten, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige schapen en geiten in het slachthuis. De ambtenaar van de VWA kan ter zake aanwijzingen geven.

  • 4. Schapen en geiten worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de schapen en geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde schapen of geiten te slachten indien een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdeel 2 of 3, bij deze regeling heeft plaatsgevonden.

  • 6. Indien een schaap of geit dat, onderscheidenlijk die is gemerkt met merken als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, d, g of h ter slacht wordt gebracht, vernietigt de houder, onder toezicht van de officiële dierenarts, het elektronische merk terstond na de slacht.

L

Na artikel 44b, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44c

  • 1. De houder van schapen of geiten stelt de minister voor 1 juli 2010, of zoveel eerder als er een kennisgeving ingevolge de artikelen 38d, derde tot en met zesde lid, of 38e, eerste of tweede lid plaatsvindt, ten aanzien van alle door hem gehouden schapen en geiten in kennis van de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel 2, onder a, b en d, van de bijlage bij verordening 21/2004.

  • 2. Artikel 38d, tweede lid, is tot 1 juli 2010 niet van toepassing indien voor deze datum geen kennisgeving ingevolge de artikelen 38d, derde tot en met zesde lid, plaats heeft gevonden.

  • 3. Artikel 38e, derde lid, is tot 1 juli 2010 niet van toepassing indien voor deze datum geen kennisgeving ingevolge de artikelen 38d, derde tot en met zesde lid, of 38e, eerste of tweede lid heeft plaatsgevonden.

  • 4. Artikel 34b, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, blijft tot 1 juli 2010 van toepassing, tenzij ten aanzien van het dier dat wordt omgenummerd reeds een melding als bedoeld in het eerste lid of als bedoeld in de artikelen 38d of 38e is gedaan.

  • 5. Artikel 36, vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, blijft van toepassing voor houders die ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, gegevens hebben aangetekend in het register, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening 21/2004.

  • 6. Een houder mag schapen en geiten die geboren zijn voor 1 januari 2010, na deze datum identificeren overeenkomstig artikel 12e, eerste lid, onderdelen a, f, en g en tweede lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel.

  • 7. Schapen en geiten die geïdentificeerd zijn overeenkomstig artikel 12e in samenhang met de artikelen 34 tot en met 34b van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, worden geacht te zijn geïdentificeerd overeenkomstig artikel 12e in samenhang met de artikelen 35 tot en met 38.

  • 8. De artikelen 12e, eerste lid, onderdeel l, 12e, vierde lid, 12f, vijfde lid, 34, zesde lid, en Bijlage I, deel C, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, blijven van toepassing:

    • a. tot 1 april 2010 voor zover het gaat om schapen en geiten die vanaf een schapen- of geitenverzamelcentrum worden afgevoerd naar een slachthuis of naar een andere schapen- of geitenverzamelcentrum als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s;

    • b. tot 1 juli 2010 voor zover het gaat om schapen en geiten die vanaf een schapen- of geitenverzamelcentrum rechtstreeks naar het buitenland worden uitgevoerd.

  • 9. Artikel 38d is tot 1 april 2010 niet van toepassing op slachthuizen en schapen- en geitenverzamelcentra.

  • 10. In afwijking van artikel 38b, eerste lid,:

    • a. wordt tot 1 april 2010 voor afvoer van schapen of geiten naar een schapen- of geitenverzamelcentrum of slachthuis gebruik gemaakt van het verplaatsingsdocument, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, waarbij ten aanzien van elektronisch gemerkte dieren het aantal van deze dieren wordt opgenomen,

    • b. kan tot 1 april 2010 voor afvoer, niet zijnde afvoer bedoeld in onderdeel a, gebruik gemaakt van het verplaatsingsdocument, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel, en

    • c. hoeft de identificatiecode van schapen en geiten die geïdentificeerd zijn door één conventioneel merk of een combinatie van twee conventionele merken tot 1 juli 2010 niet op het vervoersdocument te worden opgenomen, maar kan volstaan worden met opname van het UBN van het oormerk en het aantal dieren.

M

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. Deel C vervalt.

2. Deel D komt als volgt te luiden:

D. Eisen aan tatoeage bij schapen en geiten

  • 1. De tatoeage bestaat uit de letters ‘NL’ gevolgd door het nummer als bedoeld in deel A, onderdeel 2, onder b, van de bijlage bij verordening 21/2004, dat overeenkomt met het nummer van het desbetreffende elektronische identificatiemiddel.

  • 2. De tatoeage wordt aangebracht in de kleuren zwart of groen.

  • 3. De tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

N

In bijlage III, vervalt Onderdeel B. behorende bij artikel 36, tweede lid.

O

Bijlage IV vervalt.

ARTIKEL II

Artikel 12 van de Regeling tarieven I&R wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt ‘€ 18,31’ vervangen door: € 33,50.

3. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In aanvulling op het eerste lid is de houder per aan de houder toegekend UBN, waar op 1 november van het voorgaande jaar meer dan 100 schapen of geiten worden gehouden, jaarlijks een bedrag van € 650,00 verschuldigd.

ARTIKEL III

Artikel 7.5 van de Regeling handel levende dieren en levende producten komt als volgt te luiden:

Artikel 7.5

De schapen en geiten zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren bepaalde.

ARTIKEL IV

De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 24, eerste lid, onderdeel e, tweede gedachtestreepje, wordt ‘de artikelen 34, zesde lid, 35, 36 en 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren’ vervangen door: de artikelen 38b, 38d, 39 en 44c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

B

Artikel 48 vervalt.

C

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘overeenkomstig de artikelen 19, 35 en 36, eerste lid, onderdeel c, tweede en derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren’ vervangen door: overeenkomstig de artikelen 19, 38b en 38d, derde, zesde en zevende lid van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De organisator bewaart de administratie, bedoeld in het eerste lid, tot ten minste drie maanden na afloop van de tentoonstelling of keuring.

ARTIKEL V

Artikel 24 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘achtste, negende en tiende’.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

ARTIKEL VI

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel V in werking met ingang van 1 juli 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Onderhavige wijzigingsregeling wijzigt de Regeling identificatie en registratie van dieren. Dit gebeurt met het oog op de tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 21/20041. De verordening voorziet in een fasegewijze invoering van een systeem van identificatie en registratie waarin verplaatsingen van schapen en geiten worden gevolgd en dieren individueel traceerbaar zijn. Onderhavige wijzigingsregeling voorziet in de invoering van de laatste fase per 1 januari 2010.

De invoering van de laatste fase brengt een aantal inhoudelijke wijzigingen met zich. Ten eerste wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de merken waarmee schapen en geiten worden geïdentificeerd. Daarnaast moeten schapen en geiten vanaf 1 juli 2010 individueel in het I&R-systeem schapen en geiten worden geregistreerd. Dit maakt het mogelijk om alle gegevens en vervoersbewegingen van deze dieren te registreren. De invoering van de individuele registratie maakt het mogelijk dat de verplichting tot het bijhouden van het bedrijfsregister komt te vervallen.

Daarnaast wordt ook de Regeling tarieven I&R aangepast. Het bedrag dat jaarlijks per UBN verschuldigd is wordt verhoogd. Daarnaast wordt een nieuwe heffing geïntroduceerd voor zogenaamde grote houders.

Deze wijzigingen worden verder toegelicht in § 3. Identificatiemiddelen, § 4. Individuele registratie, § 5. I&R tarieven en § 6. Overige wijzigingen. In § 7. Artikelsgewijs wordt een nadere toelichting op de artikelen gegeven. Op de gevolgen van onderhavige wijziging voor de administratieve lasten wordt ingegaan in § 8. Administratieve lasten. Tenslotte wordt in § 9. Vaste Verandermomenten ingegaan op de Vaste Verandermomenten voor regelgeving.

§ 2. Advisering bedrijfsleven

Een ontwerp van de regeling is voor advies gezonden aan de meest betrokken brancheorganisaties. Van een aantal organisaties zijn opmerkingen over de conceptregeling ontvangen. Het betreft de Productschap Vee en Vlees (PVV), de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), het Platform kleinschalige schapen en geitenhouders (KSG) en de Landelijke werkgroep Professionele Schapenhouders (LWPS). Daarnaast is een reactie ontvangen van de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV).

§ 3. Identificatiemiddelen

Op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 dienen schapen en geiten voorzien te zijn van twee merken. Tot op heden kon gekozen worden voor een combinatie van twee conventionele merken of een combinatie van een conventioneel merk met een elektronisch merk. Met ingang van 1 januari 2010 mogen schapen en geiten die na deze datum worden geboren nog slechts geïdentificeerd worden door middel van een conventioneel merk in combinatie met een elektronisch merk. De tot op heden toegestane combinatie van twee conventionele merken komt te vervallen. De mogelijkheid om schapen en geiten te merken met een slachtmerk komt per 1 juli 2010 te vervallen. Tot 1 juli 2010 is het gebruik van het slachtmerk alleen nog toegestaan voor schapen en geiten die vanaf de verzamelcentrum rechtstreeks naar het buitenland worden vervoerd. Om tegemoet te komen aan bezwaren van PVV en de NBHV is aanvullend bepaald dat het slachtmerk tot 1 april 2010 mag worden toegepast bij schapen en geiten die worden afgevoerd naar een slachthuis of naar een tweede verzamelcentrum dat deelneemt aan een kwaliteitssysteem dat op grond van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is erkend.

Nieuw is de mogelijkheid om dieren die een merk verloren hebben bij te merken met een zogenaamd tijdelijk merk. Het tijdelijke merk is slechts toegestaan wanneer de dieren rechtstreeks of via een verzamelcentrum worden afgevoerd naar een slachthuis binnen Nederland. Het is dus niet toegestaan dieren met een tijdelijk merk te exporteren. Wanneer het dier onverhoopt toch niet naar een slachthuis wordt afgevoerd, wordt het tijdelijke merk vervangen door een normaal vervangend merk. Het merk moet binnen drie dagen gerekend vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden zijn aangebracht. Het rode tijdelijke merk is conventioneel wanneer het conventionele merk is verloren en elektronisch wanneer het elektronische merk is verloren. De mogelijkheid te merken met een tijdelijk merk geldt zowel voor schapen en geiten die gemerkt zijn door middel van een combinatie van een conventioneel en een elektronisch merk als voor schapen en geiten die gemerkt zijn door middel van twee conventionele merken. Op grond van de preventieregelgeving in samenhang met de Regeling identificatie en registratie van dieren is het op verzamelcentra overigens niet toegestaan om schapen en geiten van een vervangend merk of een tijdelijk merk te voorzien. Ook ommerken is op verzamelcentra niet mogelijk.

LTO heeft verzocht de termijn voor het inbrengen van het tijdelijke merk op zeven dagen te stellen. Hiermee zou worden aangesloten bij de meldtermijn voor het omnummeren van schapen en geiten. Omwille van de consistentie van de regelgeving is er bewust gekozen voor een termijn van drie dagen waarbinnen het tijdelijke merk moet worden aangebracht. Hiermee wordt namelijk aangesloten bij andere termijnen die gelden voor het aanbrengen van merken bij verlies.

PVV heeft gevraagd waarom het tijdelijke merk slechts dient ter vervanging van één verloren merk. De reden hiervoor is dat het oorspronkelijke merk ook zichtbaar blijft. Er blijft een zichtbare koppeling tussen het oorspronkelijke merk en het tijdelijke merk.

Ook nieuw is de mogelijkheid om setjes merken, bestaande uit een conventioneel merk en een elektronisch merk, over te dragen aan een andere houder. Op deze setjes staat een individueel nummer dat gekoppeld wordt aan het individuele dier. Op de tot op heden eveneens toegestane setjes merken, bestaande uit twee conventionele merken, stond het UBN, gevolgd door een uniek volgnummer. Doordat het UBN op de merken stond was het niet mogelijk merken aan een andere houder over te dragen. Schapen en geiten die na 1 januari 2010 geboren worden, zullen met ingang deze datum gemerkt worden met merken waarop de individuele diernummers staan. Nu de gegevens op het merk niet langer gekoppeld zijn aan het bedrijf, wordt de mogelijkheid gecreëerd om merken over te dragen aan een andere houder.

§ 4. Individuele registratie

Verordening (EG) nr. 21/2004 beoogt een snelle en accurate tracering van schapen en geiten te bewerkstelligen. Hiertoe verplicht de verordening tot het opnemen van diverse gegevens in een geautomatiseerd gegevensbestand. Ter uitvoering van de verordening is in Nederland gekozen voor de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten. Met ingang van 1 januari 2010 wordt de verplichting tot individuele registratie van schapen en geiten ingevoerd. Schapen en geiten dienen vanaf deze datum individueel in het I&R-systeem schapen en geiten geregistreerd te worden. Op de houders van deze dieren rust de verplichting kennisgeving te doen van bepaalde gebeurtenissen.

Om het dier in het systeem te registreren rust op de houder de verplichting een melding te doen van het aanbrengen van de merken na de geboorte van het dier. Voor schapen en geiten die vanaf 1 januari 2010 geboren worden, moet binnen zes maanden na de geboorte, bij de identificatie, een reguliere melding van het aanbrengen van de merken (de zogenaamde ‘geboortemelding’) gedaan worden. Dieren die voor 1 januari 2010 geboren zijn, moeten met ingang van 1 juli 2010 individueel in het I&R-systeem geregistreerd zijn. Voor de registratie van deze categorie dieren is het niet van belang of deze gemerkt zijn met één conventioneel merk, twee conventionele merken of een conventioneel merk in combinatie met een elektronisch merk. Om de dieren in het systeem te registreren moet een geboortemelding gedaan worden. Wanneer onderhavige regelgeving echter al eerder dan 1 juli 2010 verplicht tot het doen van een kennisgeving, moeten de dieren op het moment dat de kennisgeving gedaan moet worden door middel van een geboortemelding in het systeem geregistreerd worden.

Bij overlijden van het dier moet eveneens een melding gedaan worden. Hiermee wordt voorkomen dat dieren in het systeem blijven staan wanneer zij overleden zijn. Ten aanzien van dieren die voor 1 juli 2010 overlijden en nog niet in het I&R-systeem zijn opgenomen, hoeft geen melding gedaan te worden.

Om de traceerbaarheid van schapen en geiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat ook de aanvoer en afvoer van individuele dieren op en van het bedrijf in het I&R-systeem gemeld wordt. De houder doet hiertoe bij aanvoer van schapen en geiten op zijn bedrijf een melding. Er wordt onderscheid gemaakt in de melding al naar gelang de dieren uit Nederland, uit een andere lidstaat of uit een derde land afkomstig zijn. De houder is daarnaast verplicht kennisgeving te doen van de afvoer van schapen en geiten van zijn bedrijf.

Om de koppeling van de gegevens in het I&R-systeem met het individuele dier te behouden is het nodig dat er een melding wordt gedaan wanneer schapen en geiten worden geïdentificeerd met merken die voorzien zijn van andere nummers dan de nummers waarmee de dieren oorspronkelijk in het systeem geregistreerd zijn. Dit kan het geval zijn wanneer een dier een merk heeft verloren en nog op het geboortebedrijf aanwezig is. De houder heeft dan namelijk de mogelijkheid om het overgebleven merk uit te knippen en te vervangen door een nieuwe set merken. Er moet eveneens een melding gedaan worden wanneer een dier gemerkt wordt met een tijdelijk merk. Aan dit tijdelijke merk mag namelijk een ander nummer gekoppeld zijn dan aan het nog aanwezige merk. Aan het tijdelijke merk is overigens de voorwaarde verbonden dat het dier rechtstreeks of via een verzamelcentrum wordt afgevoerd naar een slachthuis dat in Nederland ligt. Daarnaast moet een melding gedaan worden wanneer dieren die met één merk of met twee conventionele merken geïdentificeerd zijn worden omgemerkt met een conventioneel en een elektronisch merk. Aan deze nieuwe set merken is immers een ander individueel nummer gekoppeld.

Verordening (EG) nr. 21/2004 verplicht de houders van schapen en geiten daarnaast tot het bijhouden van een bedrijfsregister. Dit bedrijfsregister is op grond van de verordening facultatief in lidstaten waar een gecentraliseerd elektronisch gegevensbestand is wat deze gegevens reeds bevat. De gegevens die ingevolge de verordening in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen, worden op grond van onderhavige regeling in het I&R-systeem geregistreerd nadat de houder hiervan een kennisgeving heeft gedaan. Het is derhalve mogelijk de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister te laten vervallen. Met het oog op de vermindering van de administratieve verplichtingen voor houders is ervoor gekozen de verplichting tot het bijhouden van het bedrijfsregister te laten vervallen.

§ 5. I&R tarieven

Naast de Regeling identificatie en registratie van dieren wordt ook de Regeling tarieven I&R gewijzigd (artikel II).

De voorgestane wijzigingen in de Regeling identificatie en registratie van dieren brengen kosten met zich. Met name de centrale registratieverplichting op individueel dierniveau brengt kosten met zich. Deze kosten vallen uiteen in uitvoeringskosten en investeringskosten. Tussen LNV en het bedrijfsleven is overeenstemming bereikt over de verdeling van de kosten.

Een substantieel deel van de uitvoeringskosten wordt door LNV gefinancierd. Dat deel dat niet voor rekening van LNV komt, wordt door het bedrijfsleven betaald via een vast bedrag dat per UBN verschuldigd is. De uitvoeringskosten zijn gerelateerd aan activiteiten die ten aanzien van het UBN worden verricht. De kosten zijn niet te relateren aan individuele dieren. Daarom is gekozen voor een bedrag per UBN. Door uit te gaan van een vast bedrag per UBN kunnen de uitvoeringskosten verlaagd worden, waardoor het bedrag uitkomt op € 33,50. Dit bedrag is vergelijkbaar met het bedrag dat houders van runderen per UBN verschuldigd zijn. Overigens zijn houders van runderen ook bedragen verschuldigd voor meldingen en registraties. Deze kosten worden ten aanzien van schapen en geiten vooralsnog niet in rekening gebracht.

KSG heeft aangegeven niet in te kunnen stemmen met de systematiek van een jaarlijkse vaste heffing per UBN. Het afgelopen jaar heeft er uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de meest optimale wijze waarop de uitvoeringskosten over de sector verdeeld kunnen worden. Hierbij zijn zorgvuldig de belangen van alle betrokken partijen in ogenschouw genomen. Dit heeft geleid tot de keuze voor onderhavige systematiek. Na een periode van twee jaar zal de wijze van financiering van de uitvoeringskosten worden geëvalueerd.

De investeringskosten komen voor rekening van de zogenaamde grote houders. Dit zijn houders die meer dan 100 schapen of geiten houden op een aan hun toegekend UBN. Jaarlijks wordt vastgesteld hoeveel houders dit op 1 november betreft. Deze houders krijgen de komende vier jaar een heffing opgelegd voor ieder aan hun toegekend UBN, waar op 1 november van het voorafgaande jaar meer dan 100 schapen of geiten werden gehouden. Met deze heffing worden de investeringskosten gedekt. Voor 2010 is de heffing vastgesteld op € 650,00. Om deze extra heffing te financieren ontvangen de grote houders de komende vier jaar een vergoeding ter compensatie van de extra heffing. Na een periode van vier jaar zal het bedrag per UBN voor de grote houders opnieuw worden bezien.

De LWPS merkt op dat kleine houders (minder dan 100 dieren) niet meebetalen aan de investeringskosten van het I&R-systeem. Hier staat echter tegenover dat deze houders ook niet profiteren van de vergoeding die de houders die wel meebetalen aan de investeringskosten ontvangen. Hierdoor is er geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

§ 6. Overige wijzigingen

Naast de eerder geschetste wijzigingen treedt een wijziging op ten aanzien van het verplaatsingsdocument dat schapen en geiten bij vervoer moet vergezellen. Nieuw is dat dit verplaatsingsdocument vanaf 1 januari 2010 niet langer in papieren vorm bij het vervoer aanwezig hoeft te zijn. Het is met ingang van deze datum ook toegestaan dat het verplaatsingsdocument op een zogenaamde reader aanwezig is of dat de afvoermelding elektronisch aan het I&R-systeem heeft plaatsgevonden voordat de dieren van het bedrijf worden afgevoerd. Tot 1 april 2010 moet echter nog gebruik gemaakt worden van het tot op heden geldende vervoersdocument voor afvoer van schapen en geiten naar een verzamelcentrum of slachthuis. Dit maakt deel uit van de overgangsregeling die is gecreëerd. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar § 9. Artikelsgewijs.

Een andere wijziging wordt doorgevoerd ten aanzien van de jaarlijkse telling. Een houder die op permanente basis dieren houdt, dient deze dieren op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 minimaal één maal per jaar te tellen. Op deze verplichting kan een uitzondering worden gemaakt in lidstaten waar het gecentraliseerde geautomatiseerde gegevensbestand de individuele identificatiecode van elk van de in een bedrijf gehouden dieren bevat. Het I&R-systeem zal deze gegevens bevatten. Het aantal op een bedrijf gehouden dieren kan hierdoor uit het I&R-systeem afgelezen worden. Gelet hierop wordt de verplichting om op grond van onderhavige Regeling jaarlijks alle gehouden schapen en geiten te tellen afgeschaft. Hiermee wordt voorzien in een vermindering van de administratieve lasten voor houders.

Overige wijzigingen worden in § 9. Artikelsgewijs verder toegelicht.

§ 7. Administratieve lasten

De wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren leidt tot een stijging van de administratieve lasten die gepaard gaan met informatieverplichtingen die neergelegd zijn in onderhavige regeling. Met name de invoering van de verplichting tot individuele registratie van dieren in het I&R-systeem schapen en geiten brengt een vermeerdering van de administratieve lasten met zich. Op onderdelen wordt echter ook een vermindering van de administratieve lasten gerealiseerd. De wijzigingen in de administratieve lasten zijn uit te splitsen in structurele wijzigingen van de administratieve lasten en eenmalige wijzigingen van de administratieve lasten. Hierna wordt verder ingegaan op de diverse wijzigingen en de gevolgen die zij voor de administratieve lasten hebben.

Alle houders van schapen en geiten beschikken over een uniek bedrijfsnummer (UBN) met de aantekening dat schapen en geiten worden gehouden. Er bestaan geen precieze cijfers over het aantal houders dat bedrijfsmatig dan wel hobbymatig schapen en geiten houdt. Het aantal bedrijven wordt momenteel geschat op ongeveer 1500. De wijzigingen in de administratieve lasten ten aanzien van de bedrijven wordt uitgedrukt in euro’s.

De veranderingen in de administratieve lasten worden veroorzaakt door:

  • de individuele registratie van meldingen in het I&R-systeem;

  • het vervallen van de verplichting tot bijhouden van het bedrijfsregister;

  • het vervallen van de verplichting van de novembertelling;

  • de introductie van een alternatief voor een vervoersdocument;

  • het voor 1 juli 2010 eenmalig registreren van de op een bedrijf aanwezige dieren;

  • het vrijwillig omnummeren van conventioneel gemerkte dieren met een elektronisch merk.

Structurele wijzigingen in de administratieve lasten

Schapen en geiten moeten vanaf 1 januari 2010 individueel in het I&R-systeem schapen en geiten worden geregistreerd. Ten aanzien van de geregistreerde dieren moet een kennisgeving gedaan worden van bepaalde gebeurtenissen. Dit betreft het merken van een dier na de geboorte, het overlijden van een dier, de aanvoer van dieren, de afvoer van dieren, het merken na verlies van een merk en het ommerken van conventioneel gemerkte dieren naar een elektronisch merk. Met deze verplichting gaat een stijging van de administratieve lasten voor de bedrijfsmatige houders gepaard van € 792.600. Voor de hobbymatige houders betekent dit een vermeerdering van 62.710 uren.

Met ingang van 1 januari 2010 vervalt de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister. Hierdoor wordt een vermindering van de administratieve lasten van € 348.338 gerealiseerd. Ook de novembertelling vervalt. Nu houders niet meer jaarlijks hun dieren hoeven te tellen wordt een vermindering van de administratieve lasten van € 5.308 gerealiseerd.

Ten aanzien van het vervoersdocument wordt een nieuwe mogelijkheid geïntroduceerd. Het vervoersdocument hoeft niet langer tijdens het vervoer aanwezig te zijn. Hierbij is wel vereist dat de afvoermelding van de afvoer van de dieren van het bedrijf heeft plaatsgevonden voor de daadwerkelijke afvoer van de dieren. Houders die van deze mogelijkheid gebruik maken hoeven niet langer én een vervoersdocument in te vullen én een afvoermelding te doen. De schatting is dat circa 50% van de houders van deze mogelijkheid gebruik zal maken. Hiermee wordt een vermindering van de administratieve lasten van € 47.772 gerealiseerd.

De administratieve lasten stijgen met € 792.600. Daar staat tegenover dat een vermindering van de administratieve lasten van € 401.418. Gevolg hiervan is dat de administratieve lasten structureel met € 391.182 zullen stijgen.

Eenmalige wijzigingen in de administratieve lasten

Om het I&R-systeem op te starten zullen alle schapen en geiten in het systeem opgenomen moeten worden. Hiertoe is bepaald dat de houder van schapen en geiten voor 1 juli 2010 alle op zijn bedrijf aanwezige dieren in het I&R-systeem moet registreren. Deze registratie creëert eenmalig een extra administratieve last van € 156.000. Deze verplichting staat voor de hobbymatige houders gelijk aan 11.267 uren.

Een groot aantal schapen en geiten zijn thans voorzien van conventionele merken. In het licht van onderhavige wijzigingen is het aantrekkelijk dieren om te merken. De dieren worden dan voorzien van twee merken waarvan het ene merk elektronisch is en het andere merk conventioneel. Van het ommerken van dieren moet eveneens een melding in het I&R-systeem gedaan worden. Geschat wordt dat een groot aantal houders de conventioneel gemerkte dieren zal ommerken naar een elektronisch merk. Dit levert een eenmalige administratieve last op van € 250.000.

Verwacht wordt dat een eenmalige administratieve last wordt gecreëerd van € 406.000.

§ 8. Vaste verandermomenten (VVM)

De regeling treedt conform verordening (EG) nr. 21/2004 in werking op 1 januari 2010. Daarmee wordt afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhouden dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal drie maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243).

De reden voor deze afwijking is dat in deze regeling uitvoering wordt gegeven aan verordening (EG) nr. 21/2004. Het geven van uitvoering aan Europese regelgeving is een grond voor uitzondering van de Vaste Verandermomenten voor regelgeving.

§ 9. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en F

Het I&R-systeem kan slechts een sluitend systeem zijn wanneer door middel van individuele registratie altijd bekend is welke dieren op een bedrijf aanwezig zijn. Hiertoe is bepaald dat wanneer dieren op een bedrijf worden aangevoerd of van een bedrijf worden afgevoerd er altijd een melding in het I&R-systeem gedaan moet worden. In- en uitscharen van schapen en geiten is hierin niet anders dan een normale aanvoer op, respectievelijk afvoer van een bedrijf. De houder die de dieren uitschaart doet hiervan een afvoermelding. De houder die de dieren inschaart moet hiervan een aanvoermelding doen. Dit betekent dat de houder die de schapen of geiten inschaart bij Dienst Regelingen bekend moet zijn als houder van de diersoort schapen. De houder heeft dan namelijk de mogelijkheid een aanvoermelding van de bij hem ingeschaarde dieren te doen. De regelgeving wordt hieraan aangepast. De begripsbepalingen van inscharen en uitscharen van schapen en geiten komen te vervallen (artikel 1, onderdeel A, onder 1). Ook artikel 7 vervalt (artikel 1, onderdeel F).

Daarnaast wordt de begripsbepaling van elektronisch merk aangepast (artikel 1, onderdeel A, onder 2).

Artikel I, onderdeel B

Verordening (EG) nr. 21/2004 verplicht de lidstaten bepaalde gegevens over bedrijven op te nemen in een geautomatiseerd gegevensbestand. In Nederland worden deze gegevens opgenomen in het I&R-systeem. Houders van schapen en geiten moeten de adresgegevens en de locatie van het bedrijf, hun eigen gegevens, de activiteit van de houder, de gehouden diersoort en het productietype aanleveren. De identificatiecode van het bedrijf wordt door de lidstaat in het systeem opgenomen. Tenslotte worden de door de lidstaat relevant geachte gegevens met betrekking tot de diergezondheid in het systeem opgenomen.

Artikel I, onderdeel C

Een houder van dieren moet zich op grond van artikel 2 melden bij Dienst Regelingen. Van een dergelijke aanmelding wordt een bevestiging gestuurd. Deze bevestiging moest door de aanmelder binnen een termijn van 15 werkdagen terug worden gestuurd (artikel 3, tweede lid). Wanneer de bevestiging niet terug werd gestuurd, verviel de aanmelding (artikel 3, derde lid). De verplichting tot het terugsturen van de bevestiging komt thans te vervallen. Hiermee wordt een vermindering van de administratieve lasten bereikt.

Artikel I, onderdeel D

Wijzigingen van de gegevens die bij de aanmelding moeten worden verstrekt en in het systeem worden opgenomen, moeten gemeld worden. Ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 moeten wijzigingen van in het gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen gegevens eveneens worden doorgegeven. Thans wordt bepaald dat wijziging van alle gegevens binnen een termijn van 30 dagen moeten worden doorgegeven. Hiermee wordt aangesloten bij de meldtermijn van 30 dagen die op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 geldt voor het melden van gegevens die de houder of het bedrijf betreffen.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 9 regelt de verstrekking van merken die worden geleverd door de minister of een leverancier waarmee de minister een overeenkomst tot levering heeft gesloten. Dit artikel was, ingevolge het vierde lid, nog van toepassing op de bestelling van een set van twee conventionele merken voor schapen en geiten. Nu de mogelijkheid om schapen en geiten door middel van twee conventionele merken te identificeren verdwijnt, vervalt de huidige tekst van het vierde lid. In het zesde lid was al bepaald dat artikel 9 niet van toepassing is op elektronische merken. Houders die schapen en geiten door middel van een elektronisch en een conventioneel merk identificeren, bestellen deze merken rechtstreeks bij de leverancier.

In het vierde lid wordt thans een aanvullende eis aan de leverancier van merken voor schapen en geiten opgenomen. Deze leverancier moet bij Dienst Regelingen melding doen wanneer er merken aan derden verstrekt worden.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 12 geeft regels over het verstrekken en ontvangen van merken. Na de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten wordt het voor houders mogelijk om elektronische merken over te dragen aan andere houders. De houder hoeft merken hierdoor niet langer direct van de leverancier te ontvangen. De houder die de merken verstrekt maakt melding van een dergelijke overdacht van merken. Deze melding moet gedaan zijn voordat de overdracht van de merken plaatsvindt. De houder van schapen en geiten die de merken ontvangt, doet hiervan binnen drie werkdagen melding aan Dienst Regelingen. Het derde en vijfde lid worden hiertoe aangepast.

Artikel 1, onderdeel I

Paragraaf 3.2 ziet op de merken waarmee schapen en geiten geïdentificeerd worden. De artikelen in deze paragraaf worden aangepast aan de diverse wijzigingen. Voor een verder toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar § 3. Identificatiemiddelen.

Op grond van artikel 12i, vijfde lid, mogen op setjes merken, bestaande uit een conventioneel merk en een elektronisch merk, aanvullende gegevens aangebracht worden. PVV heeft gevraagd of het ook mogelijk is het UBN te vermelden op setjes merken. Dit is mogelijk gemaakt.

Artikel 1, onderdeel K

De artikelen in § 7. Identificatie en registratie van schapen en geiten worden ingrijpend gewijzigd. De artikelen worden aangepast aan de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten.

In artikel 34 zijn de begripsbepalingen van § 7.opgenomen.

De artikelen 35 tot en met 38a zijn grotendeels overgenomen uit de reeds geldende regelgeving. Enkel zijn deze artikelen aangepast aan de eerder genoemde beleidswijzigingen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar § 3. Identificatiemiddelen. De LWPS heeft op onderdelen verzocht om wijzigingen van deze artikelen. Dit betreft de termijn waarbinnen lammeren over de openbare weg vervoerd mogen worden zonder dat zij van merken zijn voorzien. Daarnaast betreft het de termijn waarbinnen schapen van een bolus moeten worden voorzien. Tot slot betreft het de termijn waarbinnen schapen en geiten moeten worden gehermerkt in geval van verlies van de originele merken. Vanwege de consistentie in de regelgeving en de binding aan verordening (EG) nr. 21/2004 worden hierin geen wijzigingen aangebracht.

Ook het PVV maakt een opmerking over verlies van merken. Het betreft de wijze waarop AID en VWA omgaan met verloren, defecte en niet afleesbare merken. Hierover wordt opgemerkt dat de regelgeving ten aanzien van verlies van merken niet is aangepast. Ook zijn er ten aanzien van dit onderwerp geen wijzigingen in de handelwijze van AID en VWA voorzien.

In artikel 38b zijn de bepalingen over het verplaatsingsdocument opgenomen (artikel 35 oud). Het model van het vervoersdocument is niet langer voorgeschreven. Er is slechts opgenomen welke gegevens op het document moeten staan. Dit betreffen tenminste de gegevens, bedoeld in deel C van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, als ook de identificatiecodes van de dieren. Daarnaast moet ook verklaard worden dat voldaan is aan verschillende verplichtingen die gelden in het kader van de preventie van besmettelijke dierziekten. Hiermee is overigens aangesloten bij het verplaatsingsdocument dat tot op heden van toepassing was.

Nieuw is de mogelijkheid op grond waarvan het verplaatsingsdocument niet langer bij elke verplaatsing aanwezig hoeft te zijn. Voor een verdere toelichting op deze mogelijkheid wordt verwezen naar § 6. Overige wijzigingen.

De LWPS heeft verzocht om de definitie van bedrijf zo aan te passen dat het verweiden van schapen en geiten zonder vervoersdocument mogelijk wordt. In verordening (EG) nr. 21/2004 is bepaald dat een vervoersdocument verplicht is bij verplaatsingen van dieren van een bedrijf naar een ander bedrijf. In de verordening is ook bepaald wanneer er sprake is van een bedrijf. De verordening noopt niet tot het wijzigingen van de definitie van bedrijf of van artikel 38b.

Artikel 38c ziet op het I&R-systeem. Net als het I&R-systeem rund wordt het I&R-systeem schapen en geiten beheerd door de Minster van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Het I&R-systeem schapen en geiten moet op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalde gegevens bevatten. In de artikelen 2, 4, 38c en 38f van de Regeling identificatie en registratie van dieren is bepaald dat houders hiertoe gegevens aan moeten leveren. In aanvulling op deze Europese verplichting bepaalt het tweede lid van artikel 38e dat ook identificatiecodes van merken die wel in het bezit zijn van de houder, maar nog niet bij schapen of geiten zijn aangebracht in het I&R-systeem moeten worden opgenomen.

Artikel 38d bevat de verplichtingen tot kennisgeving van bepaalde gebeurtenissen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze kennisgeving vindt plaats door middel van een melding aan het I&R-systeem. In reactie op PVV wordt opgemerkt dat ten aanzien van de gegevens die in het I&R-systeem gemeld moeten worden is aangesloten bij de kaders die verordening (EG) nr. 21/2004 geeft. Dit is tevens de reden waarom slechts het jaar van geboorte van het dier in het I&R-systeem gemeld moet worden.

In het eerste lid is de kennisgeving van een geboorte van een schaap of geit opgenomen. De houder doet, overeenkomstig deel B, onderdeel 2, onder a, b en d, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, melding van de identificatiecode van het dier, het geboortebedrijf, het jaar van geboorte en de diersoort. De datum van de melding wordt beschouwd als de identificatiedatum van het dier.

In het tweede lid is de kennisgeving van de dood of slacht van een schaap of geit opgenomen. De houder doet in deze gevallen, overeenkomstig deel B, onderdeel 2, onder a, c en d, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, melding van de identificatiecode van het dier, de maand en het jaar waarin het dier is gestorven en de diersoort. Deel B, onderdeel 2, onder d, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, verplicht bij de geboortemelding en bij de dood/slachtmelding, indien bekend, tot opname van het ras en genotype van het dier. In de praktijk blijkt het moeilijk eenduidig het ras vast te stellen. Daarom wordt volstaan met melding van de diersoort. De melding van dood of slacht hoeft niet plaats te vinden als er nog geen geboortemelding is gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat een houder van een schaap of geit dat binnen zes maanden na de geboorte overlijdt en nog niet gemeld is eerst het dode lam moet merken, vervolgens een geboortemelding en direct daarna een melding van dood moet doen.

Het derde lid bevat de verplichting tot kennisgeving bij aanvoer van schapen en geiten op een bedrijf. De houder van dieren op het aanvoerende bedrijf heeft ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 de verplichting het aantal verplaatste dieren, de identificatiecode van het bedrijf van vertrek en van het bedrijf van aankomst en de datum van aankomst te melden. Aanvullend is bepaald dat de houder de identificatiecode van alle aangevoerde dieren meldt. Hierdoor kan automatisch het aantal aangevoerde dieren uit het I&R-systeem afgelezen worden. Ingeval de schapen en geiten zijn ingevoerd worden bij de aanvoermelding tevens het land van herkomst en de diersoort gemeld (vierde lid). Als de dieren afkomstig zijn uit derde landen wordt daarnaast ook de oorspronkelijke identificatiecode van het dier gemeld (vijfde lid).

Het zesde lid bevat de kennisgeving bij afvoer van schapen en geiten van een bedrijf. De houder van dieren op het afvoerende bedrijf heeft ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 de verplichting het aantal verplaatste dieren, de identificatiecode van het bedrijf van vertrek en van het bedrijf van aankomst en de datum van aankomst te melden. Aanvullend is bepaald dat de houder de identificatiecode van alle aangevoerde dieren meldt. Hierdoor kan het aantal aangevoerde dieren automatisch uit het I&R-systeem afgelezen worden. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat indien de afvoermelding als vervoersdocument wordt gebruikt de diersoort, het vergunningnummer of de naam van de vervoerder en het kenteken van het transportmiddel gemeld moeten worden.

In het zevende lid is tenslotte opgenomen dat de kennisgevingen van het aanbrengen van de merken bij geboorte, dood en slacht, aanvoer en afvoer binnen zeven dagen na de betreffende gebeurtenis plaats moeten vinden. Hiermee wordt aangesloten bij de meldtermijn die ingevolge artikel 8 van verordening (EG) nr. 21/2004 geldt voor gegevens over verplaatsingen van dieren.

Ook artikel 38e ziet op de verplichting tot kennisgeving. Het betreft een kennisgeving van het vervangen van merken op het geboortebedrijf waarbij het overgebleven merk ook wordt verwijderd en wordt vervangen door een nieuwe set merken (eerste lid). Daarnaast betreft het de melding bij vervanging van een verloren merk door een tijdelijk merk (tweede lid). Tenslotte moet ook het ommerken conventioneel gemerkte schapen en geiten met een combinatie van een conventioneel en een elektronisch merk gemeld worden (derde lid). De houder meldt de oorspronkelijke identificatiecode, de nieuwe identificatiecode en de datum waarop de nieuwe merken zijn aangebracht. De meldingen dienen evenals de meldingen op grond van artikel 38e binnen zeven dagen na de betreffende gebeurtenis plaats te vinden.

Door de LWPS is opgemerkt dat de verplichting van artikel 38e, eerste lid, niet werkbaar is omdat de identificatiecode van het verloren merk niet gemeld kan worden in geval beide merken verloren zijn. Artikel 38e, eerste lid, ziet echter op de situatie dat een dier dat nog op het bedrijf van geboorte staat een merk heeft verloren. De houder mag het overgebleven merk dan ook uitknippen en vervangen door twee nieuwe merken. Om het I&R-systeem schapen en geiten sluitend te maken is het noodzakelijk dat er een verband kan worden gelegd tussen de identificatiecode op de oorspronkelijke merken en de identificatiecode op de vervangende merken.

LWPS heeft ook gevraagd een mogelijkheid te creëren voor het verwijderen van beide merken uit welzijnsoverwegingen. Hierover wordt opgemerkt dat indien er een veterinaire noodzaak is tot het verwijderen van de merken, de houder van het desbetreffende dier in overleg met de AID en VWA kan komen tot een oplossing.

Artikel 38f voorziet erin dat de houder van schapen en geiten de voorgeschreven kennisgevingen van de gebeurtenissen op zijn bedrijf telefonisch via het voice response systeem of elektronisch (via internet) kan doen.

Artikel 38g maakt het mogelijk om een kennisgeving te herstellen. Herstel geschiedt eveneens via het voice response systeem of elektronisch (via internet of de uitwisseling van gegevens met de webservice). Op grond van het derde lid heeft de Minister de bevoegdheid nadere voorwaarden aan de herstelmelding te stellen.

Artikel 38h bevat de grondslag voor strafbaarstelling bij overtreding van de genoemde artikelen van verordening (EG) nr. 21/2004.

In de artikel 38i en 38j zijn de oude artikelen 37a en 38 overgenomen. PVV heeft een opmerking gemaakt over artikel 38j en de wijze waarop in slachthuizen uitvoering aan dit artikel wordt gegeven. In reactie op PVV wordt opgemerkt dat in deze artikelen omwille van de uniformiteit van de regelgeving in beginsel geen wijzigingen zijn aangebracht. Naar aanleiding van de reactie van PVV is in artikel 38j aanvullend opgenomen dat de houder in geval van slacht naast de bolus ook het injectaat moet verwijderen en vernietigen.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 44c voorziet in overgangsrecht.

Het doel van het I&R-systeem schapen en geiten is dat alle geïdentificeerde dieren individueel in dit systeem geregistreerd zijn. Schapen en geiten die na 1 januari 2010 geboren worden moeten nadat zij geïdentificeerd zijn in het systeem geregistreerd worden (artikel 38d, eerste lid). Ook schapen en geiten die voor 1 januari 2010 zijn geboren moeten in het systeem geregistreerd worden. Dit geldt zowel voor schapen en geiten die door middel van twee merken geïdentificeerd zijn (de dieren zijn geïdentificeerd door twee conventionele merken of een conventioneel merk en een elektronisch merk) als voor schapen en geiten die door één merk geïdentificeerd zijn. Voor deze dieren is in het eerste lid bepaald dat zij voor 1 juli 2010 in het I&R-systeem geregistreerd moeten worden. De registratie in het I&R-systeem moet eerder dan 1 juli 2010 plaatsvinden als er ingevolge de artikelen 38d, derde tot en met zesde of 38e, eerste of tweede lid een verplichting tot kennisgeving is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer dieren die voor 1 januari 2010 geboren zijn, voor 1 juli 2010 van een bedrijf worden afgevoerd. In een dergelijk geval moet het dier eerst in het I&R-systeem geregistreerd worden, waarna er een afvoermelding plaats moet vinden. Er is geen verplichting tot registratie van het dier in het I&R-systeem wanneer het dier voor 1 juli 2010 overlijdt en voor die datum niet al eerder een melding op grond van artikel 38d of 38e had moeten plaatsvinden (tweede lid). Voor de registratie van de dieren in het systeem moeten dezelfde gegevens worden opgegeven, als bij de geboortemelding van een dier. Daarom is bepaald dat de houder, net als in geval van een geboortemelding, opgave doet van de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel 2, onder a, b en d, van de bijlage bij verordening 21/2004.

Er is een derde lid toegevoegd op grond waarvan een houder die een dier ommerkt hiervan tot 1 juli 2010 pas melding aan de centrale database hoeft te doen als er al eerder een melding ten aanzien van het dier heeft plaatsgevonden. Als het omgemerkte dier nog niet in het I&R-systeem was opgenomen, geldt de verplichting dat dit op grond van het eerste lid van artikel 44c, voor 1 juli 2010 moet gebeuren. In het vierde lid is bepaald dat in geval een houder een dier dat nog niet in de centrale database staat ommerkt, deze hiervan een administratie bij moet houden. Dit is noodzakelijk om de relatie tussen het oude en het nieuwe nummer te borgen. Wanneer het dier al in de database staat hoeft van het ommerken geen administratie bijgehouden te worden omdat hiervan een melding in de database gedaan moet worden. In reactie op LWPS wordt opgemerkt dat het noodzakelijk is dat er bij het ommerken van dieren een relatie is tussen het oorspronkelijke nummer en het nieuwe nummer.

In het vijfde lid is geregeld dat de verplichting om het bedrijfsregister gedurende een periode van drie jaar te bewaren ook blijft bestaan nadat de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister is vervallen.

In het zesde lid is erin voorzien dat de houder een schaap of geit dat of die voor 1 januari 2010 is geboren ook nog mag identificeren door middel van een combinatie van twee conventionele merken. Dit betreft twee conventionele oormerken, een conventioneel oormerk en combinatie met een conventionele pootband of een conventioneel oormerk en een tatoeage.

Het zevende lid bepaalt het overgangsrecht ten aanzien van dieren die geïdentificeerd zijn overeenkomstig de regeling zoals deze luidde voor inwerkingtreding van onderhavige wijziging. Onderhavig lid voorziet erin dat schapen en geiten die overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie zoals deze voor onderhavige wijziging luidde, zijn geïdentificeerd, worden geacht te zijn geïdentificeerd overeenkomstig de regeling zoals deze na onderhavige wijziging zal luiden. Hiermee wordt voorkomen dat een houder wiens schapen en geiten door middel van twee conventionele merken zijn gemerkt na inwerkingtreding van onderhavige wijziging in overtreding is.

PVV en de NBHV hebben aangegeven dat het voor verzamelcentra en slachterijen niet mogelijk is om met ingang van 1 januari 2010 aan alle verplichtingen te voldoen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat naar verwachting een groot deel van de dieren die in het eerste half jaar wordt afgevoerd nog voorzien zal zijn van conventionele merken. Er is een overgangsregeling gecreëerd om tegemoet te komen aan de bezwaren van PVV en de NBHV. In het achtste lid was al bepaald dat het slachtmerk tot 1 juli 2010 mag worden toegepast bij schapen en geiten die vanaf een exportverzamelcentrum direct naar het buitenland worden uitgevoerd. Aanvullend wordt thans opgenomen dat het slachtmerk tot 1 april 2010 mag worden toegepast bij schapen en geiten die worden afgevoerd naar een slachthuis of naar een tweede verzamelcentrum dat deelneemt in een kwaliteitssysteem dat op grond van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is erkend.

In het negende lid is opgenomen dat verzamelcentra en slachthuizen tot 1 april 2010 zijn uitgezonderd van de verplichting tot het doen van de meldingen, bedoeld in artikel 38d. Dit betreft meldingen van dood, aanvoer en afvoer.

Daarnaast is in het tiende lid opgenomen dat er tot 1 april 2010 gebruik gemaakt moet worden van het tot op heden geldende vervoersdocument, voor zover het afvoer van schapen of geiten naar een verzamelcentrum of slachthuis betreft, waarbij ten aanzien van elektronisch gemerkte dieren het aantal van deze dieren wordt opgenomen. Voor overige afvoerbewegingen mag tot 1 april 2010 nog gebruik gemaakt worden van het tot op heden geldende vervoersdocument. Daarnaast is opgenomen dat conventioneel gemerkte dieren tot 1 juli 2010 niet individueel op het vervoersdocument opgenomen hoeven te worden. Dit betekent dat voor conventioneel gemerkte schapen en geiten nog volstaan kan worden met de opname van het UBN van het oormerk en het aantal dieren in plaats van de individuele identificatiecode van het dier.

Artikel I, onderdeel M, N en O

De eisen aan tatoeages bij schapen en geiten worden aangepast. Nu de combinatie van een conventioneel merk met een tatoeage niet langer is toegestaan, komt de eis aan de tatoeage ingeval van een dergelijke combinatie te vervallen. Daarnaast komen het format voor het bedrijfsregister en het format voor het verplaatsingsdocument te vervallen.

Artikel II

Dit betreft de wijziging van de Regeling tarieven I&R. Voor een verder toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar § 5. I&R tarieven.

Artikelen III, IV en V

In deze artikelen worden verwijzingen in diverse regelingen naar de Regeling identificatie en registratie van dieren aangepast.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 91/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU L 5).

Naar boven