TOELICHTING
§ 1. Algemeen
Onderhavige wijzigingsregeling wijzigt de Regeling identificatie en registratie van dieren. Dit gebeurt met het oog op de
tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 21/20041. De verordening voorziet in een fasegewijze invoering van een systeem van identificatie en registratie waarin verplaatsingen
van schapen en geiten worden gevolgd en dieren individueel traceerbaar zijn. Onderhavige wijzigingsregeling voorziet in de
invoering van de laatste fase per 1 januari 2010.
De invoering van de laatste fase brengt een aantal inhoudelijke wijzigingen met zich. Ten eerste wordt een aantal wijzigingen
doorgevoerd met betrekking tot de merken waarmee schapen en geiten worden geïdentificeerd. Daarnaast moeten schapen en geiten
vanaf 1 juli 2010 individueel in het I&R-systeem schapen en geiten worden geregistreerd. Dit maakt het mogelijk om alle gegevens
en vervoersbewegingen van deze dieren te registreren. De invoering van de individuele registratie maakt het mogelijk dat de
verplichting tot het bijhouden van het bedrijfsregister komt te vervallen.
Daarnaast wordt ook de Regeling tarieven I&R aangepast. Het bedrag dat jaarlijks per UBN verschuldigd is wordt verhoogd. Daarnaast
wordt een nieuwe heffing geïntroduceerd voor zogenaamde grote houders.
Deze wijzigingen worden verder toegelicht in § 3. Identificatiemiddelen, § 4. Individuele registratie, § 5. I&R tarieven en § 6. Overige wijzigingen. In § 7. Artikelsgewijs wordt een nadere toelichting op de artikelen gegeven. Op de gevolgen van onderhavige wijziging voor de administratieve lasten
wordt ingegaan in § 8. Administratieve lasten. Tenslotte wordt in § 9. Vaste Verandermomenten ingegaan op de Vaste Verandermomenten voor regelgeving.
§ 2. Advisering bedrijfsleven
Een ontwerp van de regeling is voor advies gezonden aan de meest betrokken brancheorganisaties. Van een aantal organisaties
zijn opmerkingen over de conceptregeling ontvangen. Het betreft de Productschap Vee en Vlees (PVV), de Land- en Tuinbouworganisatie
Nederland (LTO), het Platform kleinschalige schapen en geitenhouders (KSG) en de Landelijke werkgroep Professionele Schapenhouders
(LWPS). Daarnaast is een reactie ontvangen van de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV).
§ 3. Identificatiemiddelen
Op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 dienen schapen en geiten voorzien te zijn van twee merken. Tot op heden kon gekozen
worden voor een combinatie van twee conventionele merken of een combinatie van een conventioneel merk met een elektronisch
merk. Met ingang van 1 januari 2010 mogen schapen en geiten die na deze datum worden geboren nog slechts geïdentificeerd worden
door middel van een conventioneel merk in combinatie met een elektronisch merk. De tot op heden toegestane combinatie van
twee conventionele merken komt te vervallen. De mogelijkheid om schapen en geiten te merken met een slachtmerk komt per 1 juli
2010 te vervallen. Tot 1 juli 2010 is het gebruik van het slachtmerk alleen nog toegestaan voor schapen en geiten die vanaf
de verzamelcentrum rechtstreeks naar het buitenland worden vervoerd. Om tegemoet te komen aan bezwaren van PVV en de NBHV
is aanvullend bepaald dat het slachtmerk tot 1 april 2010 mag worden toegepast bij schapen en geiten die worden afgevoerd
naar een slachthuis of naar een tweede verzamelcentrum dat deelneemt aan een kwaliteitssysteem dat op grond van de Regeling
preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is erkend.
Nieuw is de mogelijkheid om dieren die een merk verloren hebben bij te merken met een zogenaamd tijdelijk merk. Het tijdelijke
merk is slechts toegestaan wanneer de dieren rechtstreeks of via een verzamelcentrum worden afgevoerd naar een slachthuis
binnen Nederland. Het is dus niet toegestaan dieren met een tijdelijk merk te exporteren. Wanneer het dier onverhoopt toch
niet naar een slachthuis wordt afgevoerd, wordt het tijdelijke merk vervangen door een normaal vervangend merk. Het merk moet
binnen drie dagen gerekend vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden zijn aangebracht. Het rode tijdelijke merk
is conventioneel wanneer het conventionele merk is verloren en elektronisch wanneer het elektronische merk is verloren. De
mogelijkheid te merken met een tijdelijk merk geldt zowel voor schapen en geiten die gemerkt zijn door middel van een combinatie
van een conventioneel en een elektronisch merk als voor schapen en geiten die gemerkt zijn door middel van twee conventionele
merken. Op grond van de preventieregelgeving in samenhang met de Regeling identificatie en registratie van dieren is het op
verzamelcentra overigens niet toegestaan om schapen en geiten van een vervangend merk of een tijdelijk merk te voorzien. Ook
ommerken is op verzamelcentra niet mogelijk.
LTO heeft verzocht de termijn voor het inbrengen van het tijdelijke merk op zeven dagen te stellen. Hiermee zou worden aangesloten
bij de meldtermijn voor het omnummeren van schapen en geiten. Omwille van de consistentie van de regelgeving is er bewust
gekozen voor een termijn van drie dagen waarbinnen het tijdelijke merk moet worden aangebracht. Hiermee wordt namelijk aangesloten
bij andere termijnen die gelden voor het aanbrengen van merken bij verlies.
PVV heeft gevraagd waarom het tijdelijke merk slechts dient ter vervanging van één verloren merk. De reden hiervoor is dat
het oorspronkelijke merk ook zichtbaar blijft. Er blijft een zichtbare koppeling tussen het oorspronkelijke merk en het tijdelijke
merk.
Ook nieuw is de mogelijkheid om setjes merken, bestaande uit een conventioneel merk en een elektronisch merk, over te dragen
aan een andere houder. Op deze setjes staat een individueel nummer dat gekoppeld wordt aan het individuele dier. Op de tot
op heden eveneens toegestane setjes merken, bestaande uit twee conventionele merken, stond het UBN, gevolgd door een uniek
volgnummer. Doordat het UBN op de merken stond was het niet mogelijk merken aan een andere houder over te dragen. Schapen
en geiten die na 1 januari 2010 geboren worden, zullen met ingang deze datum gemerkt worden met merken waarop de individuele
diernummers staan. Nu de gegevens op het merk niet langer gekoppeld zijn aan het bedrijf, wordt de mogelijkheid gecreëerd
om merken over te dragen aan een andere houder.
§ 4. Individuele registratie
Verordening (EG) nr. 21/2004 beoogt een snelle en accurate tracering van schapen en geiten te bewerkstelligen. Hiertoe verplicht
de verordening tot het opnemen van diverse gegevens in een geautomatiseerd gegevensbestand. Ter uitvoering van de verordening
is in Nederland gekozen voor de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten. Met ingang van 1 januari 2010 wordt de verplichting
tot individuele registratie van schapen en geiten ingevoerd. Schapen en geiten dienen vanaf deze datum individueel in het
I&R-systeem schapen en geiten geregistreerd te worden. Op de houders van deze dieren rust de verplichting kennisgeving te
doen van bepaalde gebeurtenissen.
Om het dier in het systeem te registreren rust op de houder de verplichting een melding te doen van het aanbrengen van de
merken na de geboorte van het dier. Voor schapen en geiten die vanaf 1 januari 2010 geboren worden, moet binnen zes maanden
na de geboorte, bij de identificatie, een reguliere melding van het aanbrengen van de merken (de zogenaamde ‘geboortemelding’)
gedaan worden. Dieren die voor 1 januari 2010 geboren zijn, moeten met ingang van 1 juli 2010 individueel in het I&R-systeem
geregistreerd zijn. Voor de registratie van deze categorie dieren is het niet van belang of deze gemerkt zijn met één conventioneel
merk, twee conventionele merken of een conventioneel merk in combinatie met een elektronisch merk. Om de dieren in het systeem
te registreren moet een geboortemelding gedaan worden. Wanneer onderhavige regelgeving echter al eerder dan 1 juli 2010 verplicht
tot het doen van een kennisgeving, moeten de dieren op het moment dat de kennisgeving gedaan moet worden door middel van een
geboortemelding in het systeem geregistreerd worden.
Bij overlijden van het dier moet eveneens een melding gedaan worden. Hiermee wordt voorkomen dat dieren in het systeem blijven
staan wanneer zij overleden zijn. Ten aanzien van dieren die voor 1 juli 2010 overlijden en nog niet in het I&R-systeem zijn
opgenomen, hoeft geen melding gedaan te worden.
Om de traceerbaarheid van schapen en geiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat ook de aanvoer en afvoer van individuele
dieren op en van het bedrijf in het I&R-systeem gemeld wordt. De houder doet hiertoe bij aanvoer van schapen en geiten op
zijn bedrijf een melding. Er wordt onderscheid gemaakt in de melding al naar gelang de dieren uit Nederland, uit een andere
lidstaat of uit een derde land afkomstig zijn. De houder is daarnaast verplicht kennisgeving te doen van de afvoer van schapen
en geiten van zijn bedrijf.
Om de koppeling van de gegevens in het I&R-systeem met het individuele dier te behouden is het nodig dat er een melding wordt
gedaan wanneer schapen en geiten worden geïdentificeerd met merken die voorzien zijn van andere nummers dan de nummers waarmee
de dieren oorspronkelijk in het systeem geregistreerd zijn. Dit kan het geval zijn wanneer een dier een merk heeft verloren
en nog op het geboortebedrijf aanwezig is. De houder heeft dan namelijk de mogelijkheid om het overgebleven merk uit te knippen
en te vervangen door een nieuwe set merken. Er moet eveneens een melding gedaan worden wanneer een dier gemerkt wordt met
een tijdelijk merk. Aan dit tijdelijke merk mag namelijk een ander nummer gekoppeld zijn dan aan het nog aanwezige merk. Aan
het tijdelijke merk is overigens de voorwaarde verbonden dat het dier rechtstreeks of via een verzamelcentrum wordt afgevoerd
naar een slachthuis dat in Nederland ligt. Daarnaast moet een melding gedaan worden wanneer dieren die met één merk of met
twee conventionele merken geïdentificeerd zijn worden omgemerkt met een conventioneel en een elektronisch merk. Aan deze nieuwe
set merken is immers een ander individueel nummer gekoppeld.
Verordening (EG) nr. 21/2004 verplicht de houders van schapen en geiten daarnaast tot het bijhouden van een bedrijfsregister.
Dit bedrijfsregister is op grond van de verordening facultatief in lidstaten waar een gecentraliseerd elektronisch gegevensbestand
is wat deze gegevens reeds bevat. De gegevens die ingevolge de verordening in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen,
worden op grond van onderhavige regeling in het I&R-systeem geregistreerd nadat de houder hiervan een kennisgeving heeft gedaan.
Het is derhalve mogelijk de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister te laten vervallen. Met het oog op de
vermindering van de administratieve verplichtingen voor houders is ervoor gekozen de verplichting tot het bijhouden van het
bedrijfsregister te laten vervallen.
§ 5. I&R tarieven
Naast de Regeling identificatie en registratie van dieren wordt ook de Regeling tarieven I&R gewijzigd (artikel II).
De voorgestane wijzigingen in de Regeling identificatie en registratie van dieren brengen kosten met zich. Met name de centrale
registratieverplichting op individueel dierniveau brengt kosten met zich. Deze kosten vallen uiteen in uitvoeringskosten en
investeringskosten. Tussen LNV en het bedrijfsleven is overeenstemming bereikt over de verdeling van de kosten.
Een substantieel deel van de uitvoeringskosten wordt door LNV gefinancierd. Dat deel dat niet voor rekening van LNV komt,
wordt door het bedrijfsleven betaald via een vast bedrag dat per UBN verschuldigd is. De uitvoeringskosten zijn gerelateerd
aan activiteiten die ten aanzien van het UBN worden verricht. De kosten zijn niet te relateren aan individuele dieren. Daarom
is gekozen voor een bedrag per UBN. Door uit te gaan van een vast bedrag per UBN kunnen de uitvoeringskosten verlaagd worden,
waardoor het bedrag uitkomt op € 33,50. Dit bedrag is vergelijkbaar met het bedrag dat houders van runderen per UBN verschuldigd
zijn. Overigens zijn houders van runderen ook bedragen verschuldigd voor meldingen en registraties. Deze kosten worden ten
aanzien van schapen en geiten vooralsnog niet in rekening gebracht.
KSG heeft aangegeven niet in te kunnen stemmen met de systematiek van een jaarlijkse vaste heffing per UBN. Het afgelopen
jaar heeft er uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de meest optimale wijze waarop de uitvoeringskosten over de sector verdeeld
kunnen worden. Hierbij zijn zorgvuldig de belangen van alle betrokken partijen in ogenschouw genomen. Dit heeft geleid tot
de keuze voor onderhavige systematiek. Na een periode van twee jaar zal de wijze van financiering van de uitvoeringskosten
worden geëvalueerd.
De investeringskosten komen voor rekening van de zogenaamde grote houders. Dit zijn houders die meer dan 100 schapen of geiten
houden op een aan hun toegekend UBN. Jaarlijks wordt vastgesteld hoeveel houders dit op 1 november betreft. Deze houders krijgen
de komende vier jaar een heffing opgelegd voor ieder aan hun toegekend UBN, waar op 1 november van het voorafgaande jaar meer
dan 100 schapen of geiten werden gehouden. Met deze heffing worden de investeringskosten gedekt. Voor 2010 is de heffing vastgesteld
op € 650,00. Om deze extra heffing te financieren ontvangen de grote houders de komende vier jaar een vergoeding ter compensatie
van de extra heffing. Na een periode van vier jaar zal het bedrag per UBN voor de grote houders opnieuw worden bezien.
De LWPS merkt op dat kleine houders (minder dan 100 dieren) niet meebetalen aan de investeringskosten van het I&R-systeem.
Hier staat echter tegenover dat deze houders ook niet profiteren van de vergoeding die de houders die wel meebetalen aan de
investeringskosten ontvangen. Hierdoor is er geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
§ 6. Overige wijzigingen
Naast de eerder geschetste wijzigingen treedt een wijziging op ten aanzien van het verplaatsingsdocument dat schapen en geiten
bij vervoer moet vergezellen. Nieuw is dat dit verplaatsingsdocument vanaf 1 januari 2010 niet langer in papieren vorm bij
het vervoer aanwezig hoeft te zijn. Het is met ingang van deze datum ook toegestaan dat het verplaatsingsdocument op een zogenaamde
reader aanwezig is of dat de afvoermelding elektronisch aan het I&R-systeem heeft plaatsgevonden voordat de dieren van het
bedrijf worden afgevoerd. Tot 1 april 2010 moet echter nog gebruik gemaakt worden van het tot op heden geldende vervoersdocument
voor afvoer van schapen en geiten naar een verzamelcentrum of slachthuis. Dit maakt deel uit van de overgangsregeling die
is gecreëerd. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar § 9. Artikelsgewijs.
Een andere wijziging wordt doorgevoerd ten aanzien van de jaarlijkse telling. Een houder die op permanente basis dieren houdt,
dient deze dieren op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 minimaal één maal per jaar te tellen. Op deze verplichting kan
een uitzondering worden gemaakt in lidstaten waar het gecentraliseerde geautomatiseerde gegevensbestand de individuele identificatiecode
van elk van de in een bedrijf gehouden dieren bevat. Het I&R-systeem zal deze gegevens bevatten. Het aantal op een bedrijf
gehouden dieren kan hierdoor uit het I&R-systeem afgelezen worden. Gelet hierop wordt de verplichting om op grond van onderhavige
Regeling jaarlijks alle gehouden schapen en geiten te tellen afgeschaft. Hiermee wordt voorzien in een vermindering van de
administratieve lasten voor houders.
Overige wijzigingen worden in § 9. Artikelsgewijs verder toegelicht.
§ 7. Administratieve lasten
De wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren leidt tot een stijging van de administratieve lasten
die gepaard gaan met informatieverplichtingen die neergelegd zijn in onderhavige regeling. Met name de invoering van de verplichting
tot individuele registratie van dieren in het I&R-systeem schapen en geiten brengt een vermeerdering van de administratieve
lasten met zich. Op onderdelen wordt echter ook een vermindering van de administratieve lasten gerealiseerd. De wijzigingen
in de administratieve lasten zijn uit te splitsen in structurele wijzigingen van de administratieve lasten en eenmalige wijzigingen
van de administratieve lasten. Hierna wordt verder ingegaan op de diverse wijzigingen en de gevolgen die zij voor de administratieve
lasten hebben.
Alle houders van schapen en geiten beschikken over een uniek bedrijfsnummer (UBN) met de aantekening dat schapen en geiten
worden gehouden. Er bestaan geen precieze cijfers over het aantal houders dat bedrijfsmatig dan wel hobbymatig schapen en
geiten houdt. Het aantal bedrijven wordt momenteel geschat op ongeveer 1500. De wijzigingen in de administratieve lasten ten
aanzien van de bedrijven wordt uitgedrukt in euro’s.
De veranderingen in de administratieve lasten worden veroorzaakt door:
– de individuele registratie van meldingen in het I&R-systeem;
– het vervallen van de verplichting tot bijhouden van het bedrijfsregister;
– het vervallen van de verplichting van de novembertelling;
– de introductie van een alternatief voor een vervoersdocument;
– het voor 1 juli 2010 eenmalig registreren van de op een bedrijf aanwezige dieren;
– het vrijwillig omnummeren van conventioneel gemerkte dieren met een elektronisch merk.
Structurele wijzigingen in de administratieve lasten
Schapen en geiten moeten vanaf 1 januari 2010 individueel in het I&R-systeem schapen en geiten worden geregistreerd. Ten aanzien
van de geregistreerde dieren moet een kennisgeving gedaan worden van bepaalde gebeurtenissen. Dit betreft het merken van een
dier na de geboorte, het overlijden van een dier, de aanvoer van dieren, de afvoer van dieren, het merken na verlies van een
merk en het ommerken van conventioneel gemerkte dieren naar een elektronisch merk. Met deze verplichting gaat een stijging
van de administratieve lasten voor de bedrijfsmatige houders gepaard van € 792.600. Voor de hobbymatige houders betekent dit
een vermeerdering van 62.710 uren.
Met ingang van 1 januari 2010 vervalt de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister. Hierdoor wordt een vermindering
van de administratieve lasten van € 348.338 gerealiseerd. Ook de novembertelling vervalt. Nu houders niet meer jaarlijks hun
dieren hoeven te tellen wordt een vermindering van de administratieve lasten van € 5.308 gerealiseerd.
Ten aanzien van het vervoersdocument wordt een nieuwe mogelijkheid geïntroduceerd. Het vervoersdocument hoeft niet langer
tijdens het vervoer aanwezig te zijn. Hierbij is wel vereist dat de afvoermelding van de afvoer van de dieren van het bedrijf
heeft plaatsgevonden voor de daadwerkelijke afvoer van de dieren. Houders die van deze mogelijkheid gebruik maken hoeven niet
langer én een vervoersdocument in te vullen én een afvoermelding te doen. De schatting is dat circa 50% van de houders van
deze mogelijkheid gebruik zal maken. Hiermee wordt een vermindering van de administratieve lasten van € 47.772 gerealiseerd.
De administratieve lasten stijgen met € 792.600. Daar staat tegenover dat een vermindering van de administratieve lasten van
€ 401.418. Gevolg hiervan is dat de administratieve lasten structureel met € 391.182 zullen stijgen.
Eenmalige wijzigingen in de administratieve lasten
Om het I&R-systeem op te starten zullen alle schapen en geiten in het systeem opgenomen moeten worden. Hiertoe is bepaald
dat de houder van schapen en geiten voor 1 juli 2010 alle op zijn bedrijf aanwezige dieren in het I&R-systeem moet registreren.
Deze registratie creëert eenmalig een extra administratieve last van € 156.000. Deze verplichting staat voor de hobbymatige
houders gelijk aan 11.267 uren.
Een groot aantal schapen en geiten zijn thans voorzien van conventionele merken. In het licht van onderhavige wijzigingen
is het aantrekkelijk dieren om te merken. De dieren worden dan voorzien van twee merken waarvan het ene merk elektronisch
is en het andere merk conventioneel. Van het ommerken van dieren moet eveneens een melding in het I&R-systeem gedaan worden.
Geschat wordt dat een groot aantal houders de conventioneel gemerkte dieren zal ommerken naar een elektronisch merk. Dit levert
een eenmalige administratieve last op van € 250.000.
Verwacht wordt dat een eenmalige administratieve last wordt gecreëerd van € 406.000.
§ 8. Vaste verandermomenten (VVM)
De regeling treedt conform verordening (EG) nr. 21/2004 in werking op 1 januari 2010. Daarmee wordt afgeweken van het LNV-beleid
van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhouden dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking
treden en publicatie minimaal drie maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd
in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243).
De reden voor deze afwijking is dat in deze regeling uitvoering wordt gegeven aan verordening (EG) nr. 21/2004. Het geven
van uitvoering aan Europese regelgeving is een grond voor uitzondering van de Vaste Verandermomenten voor regelgeving.
§ 9. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en F
Het I&R-systeem kan slechts een sluitend systeem zijn wanneer door middel van individuele registratie altijd bekend is welke
dieren op een bedrijf aanwezig zijn. Hiertoe is bepaald dat wanneer dieren op een bedrijf worden aangevoerd of van een bedrijf
worden afgevoerd er altijd een melding in het I&R-systeem gedaan moet worden. In- en uitscharen van schapen en geiten is hierin
niet anders dan een normale aanvoer op, respectievelijk afvoer van een bedrijf. De houder die de dieren uitschaart doet hiervan
een afvoermelding. De houder die de dieren inschaart moet hiervan een aanvoermelding doen. Dit betekent dat de houder die
de schapen of geiten inschaart bij Dienst Regelingen bekend moet zijn als houder van de diersoort schapen. De houder heeft
dan namelijk de mogelijkheid een aanvoermelding van de bij hem ingeschaarde dieren te doen. De regelgeving wordt hieraan aangepast.
De begripsbepalingen van inscharen en uitscharen van schapen en geiten komen te vervallen (artikel 1, onderdeel A, onder 1).
Ook artikel 7 vervalt (artikel 1, onderdeel F).
Daarnaast wordt de begripsbepaling van elektronisch merk aangepast (artikel 1, onderdeel A, onder 2).
Artikel I, onderdeel B
Verordening (EG) nr. 21/2004 verplicht de lidstaten bepaalde gegevens over bedrijven op te nemen in een geautomatiseerd gegevensbestand.
In Nederland worden deze gegevens opgenomen in het I&R-systeem. Houders van schapen en geiten moeten de adresgegevens en de
locatie van het bedrijf, hun eigen gegevens, de activiteit van de houder, de gehouden diersoort en het productietype aanleveren.
De identificatiecode van het bedrijf wordt door de lidstaat in het systeem opgenomen. Tenslotte worden de door de lidstaat
relevant geachte gegevens met betrekking tot de diergezondheid in het systeem opgenomen.
Artikel I, onderdeel C
Een houder van dieren moet zich op grond van artikel 2 melden bij Dienst Regelingen. Van een dergelijke aanmelding wordt een
bevestiging gestuurd. Deze bevestiging moest door de aanmelder binnen een termijn van 15 werkdagen terug worden gestuurd (artikel 3,
tweede lid). Wanneer de bevestiging niet terug werd gestuurd, verviel de aanmelding (artikel 3, derde lid). De verplichting
tot het terugsturen van de bevestiging komt thans te vervallen. Hiermee wordt een vermindering van de administratieve lasten
bereikt.
Artikel I, onderdeel D
Wijzigingen van de gegevens die bij de aanmelding moeten worden verstrekt en in het systeem worden opgenomen, moeten gemeld
worden. Ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 moeten wijzigingen van in het gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen gegevens
eveneens worden doorgegeven. Thans wordt bepaald dat wijziging van alle gegevens binnen een termijn van 30 dagen moeten worden
doorgegeven. Hiermee wordt aangesloten bij de meldtermijn van 30 dagen die op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 geldt
voor het melden van gegevens die de houder of het bedrijf betreffen.
Artikel I, onderdeel G
Artikel 9 regelt de verstrekking van merken die worden geleverd door de minister of een leverancier waarmee de minister een
overeenkomst tot levering heeft gesloten. Dit artikel was, ingevolge het vierde lid, nog van toepassing op de bestelling van
een set van twee conventionele merken voor schapen en geiten. Nu de mogelijkheid om schapen en geiten door middel van twee
conventionele merken te identificeren verdwijnt, vervalt de huidige tekst van het vierde lid. In het zesde lid was al bepaald
dat artikel 9 niet van toepassing is op elektronische merken. Houders die schapen en geiten door middel van een elektronisch
en een conventioneel merk identificeren, bestellen deze merken rechtstreeks bij de leverancier.
In het vierde lid wordt thans een aanvullende eis aan de leverancier van merken voor schapen en geiten opgenomen. Deze leverancier
moet bij Dienst Regelingen melding doen wanneer er merken aan derden verstrekt worden.
Artikel I, onderdeel H
Artikel 12 geeft regels over het verstrekken en ontvangen van merken. Na de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten
wordt het voor houders mogelijk om elektronische merken over te dragen aan andere houders. De houder hoeft merken hierdoor
niet langer direct van de leverancier te ontvangen. De houder die de merken verstrekt maakt melding van een dergelijke overdacht
van merken. Deze melding moet gedaan zijn voordat de overdracht van de merken plaatsvindt. De houder van schapen en geiten
die de merken ontvangt, doet hiervan binnen drie werkdagen melding aan Dienst Regelingen. Het derde en vijfde lid worden hiertoe
aangepast.
Artikel 1, onderdeel I
Paragraaf 3.2 ziet op de merken waarmee schapen en geiten geïdentificeerd worden. De artikelen in deze paragraaf worden aangepast
aan de diverse wijzigingen. Voor een verder toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar § 3. Identificatiemiddelen.
Op grond van artikel 12i, vijfde lid, mogen op setjes merken, bestaande uit een conventioneel merk en een elektronisch merk,
aanvullende gegevens aangebracht worden. PVV heeft gevraagd of het ook mogelijk is het UBN te vermelden op setjes merken.
Dit is mogelijk gemaakt.
Artikel 1, onderdeel K
De artikelen in § 7. Identificatie en registratie van schapen en geiten worden ingrijpend gewijzigd. De artikelen worden aangepast aan de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten.
In artikel 34 zijn de begripsbepalingen van § 7.opgenomen.
De artikelen 35 tot en met 38a zijn grotendeels overgenomen uit de reeds geldende regelgeving. Enkel zijn deze artikelen aangepast
aan de eerder genoemde beleidswijzigingen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar § 3. Identificatiemiddelen. De LWPS heeft op onderdelen verzocht om wijzigingen van deze artikelen. Dit betreft de termijn waarbinnen lammeren over de
openbare weg vervoerd mogen worden zonder dat zij van merken zijn voorzien. Daarnaast betreft het de termijn waarbinnen schapen
van een bolus moeten worden voorzien. Tot slot betreft het de termijn waarbinnen schapen en geiten moeten worden gehermerkt
in geval van verlies van de originele merken. Vanwege de consistentie in de regelgeving en de binding aan verordening (EG)
nr. 21/2004 worden hierin geen wijzigingen aangebracht.
Ook het PVV maakt een opmerking over verlies van merken. Het betreft de wijze waarop AID en VWA omgaan met verloren, defecte
en niet afleesbare merken. Hierover wordt opgemerkt dat de regelgeving ten aanzien van verlies van merken niet is aangepast.
Ook zijn er ten aanzien van dit onderwerp geen wijzigingen in de handelwijze van AID en VWA voorzien.
In artikel 38b zijn de bepalingen over het verplaatsingsdocument opgenomen (artikel 35 oud). Het model van het vervoersdocument
is niet langer voorgeschreven. Er is slechts opgenomen welke gegevens op het document moeten staan. Dit betreffen tenminste
de gegevens, bedoeld in deel C van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, als ook de identificatiecodes van de dieren.
Daarnaast moet ook verklaard worden dat voldaan is aan verschillende verplichtingen die gelden in het kader van de preventie
van besmettelijke dierziekten. Hiermee is overigens aangesloten bij het verplaatsingsdocument dat tot op heden van toepassing
was.
Nieuw is de mogelijkheid op grond waarvan het verplaatsingsdocument niet langer bij elke verplaatsing aanwezig hoeft te zijn.
Voor een verdere toelichting op deze mogelijkheid wordt verwezen naar § 6. Overige wijzigingen.
De LWPS heeft verzocht om de definitie van bedrijf zo aan te passen dat het verweiden van schapen en geiten zonder vervoersdocument
mogelijk wordt. In verordening (EG) nr. 21/2004 is bepaald dat een vervoersdocument verplicht is bij verplaatsingen van dieren
van een bedrijf naar een ander bedrijf. In de verordening is ook bepaald wanneer er sprake is van een bedrijf. De verordening
noopt niet tot het wijzigingen van de definitie van bedrijf of van artikel 38b.
Artikel 38c ziet op het I&R-systeem. Net als het I&R-systeem rund wordt het I&R-systeem schapen en geiten beheerd door de
Minster van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het I&R-systeem schapen en geiten moet op grond van verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalde gegevens bevatten. In de artikelen
2, 4, 38c en 38f van de Regeling identificatie en registratie van dieren is bepaald dat houders hiertoe gegevens aan moeten
leveren. In aanvulling op deze Europese verplichting bepaalt het tweede lid van artikel 38e dat ook identificatiecodes van
merken die wel in het bezit zijn van de houder, maar nog niet bij schapen of geiten zijn aangebracht in het I&R-systeem moeten
worden opgenomen.
Artikel 38d bevat de verplichtingen tot kennisgeving van bepaalde gebeurtenissen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Deze kennisgeving vindt plaats door middel van een melding aan het I&R-systeem. In reactie op PVV wordt opgemerkt dat ten
aanzien van de gegevens die in het I&R-systeem gemeld moeten worden is aangesloten bij de kaders die verordening (EG) nr.
21/2004 geeft. Dit is tevens de reden waarom slechts het jaar van geboorte van het dier in het I&R-systeem gemeld moet worden.
In het eerste lid is de kennisgeving van een geboorte van een schaap of geit opgenomen. De houder doet, overeenkomstig deel
B, onderdeel 2, onder a, b en d, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, melding van de identificatiecode van het
dier, het geboortebedrijf, het jaar van geboorte en de diersoort. De datum van de melding wordt beschouwd als de identificatiedatum
van het dier.
In het tweede lid is de kennisgeving van de dood of slacht van een schaap of geit opgenomen. De houder doet in deze gevallen,
overeenkomstig deel B, onderdeel 2, onder a, c en d, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 21/2004, melding van de identificatiecode
van het dier, de maand en het jaar waarin het dier is gestorven en de diersoort. Deel B, onderdeel 2, onder d, van de bijlage
bij verordening (EG) nr. 21/2004, verplicht bij de geboortemelding en bij de dood/slachtmelding, indien bekend, tot opname
van het ras en genotype van het dier. In de praktijk blijkt het moeilijk eenduidig het ras vast te stellen. Daarom wordt volstaan
met melding van de diersoort. De melding van dood of slacht hoeft niet plaats te vinden als er nog geen geboortemelding is
gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat een houder van een schaap of geit dat binnen zes maanden na de geboorte overlijdt en nog
niet gemeld is eerst het dode lam moet merken, vervolgens een geboortemelding en direct daarna een melding van dood moet doen.
Het derde lid bevat de verplichting tot kennisgeving bij aanvoer van schapen en geiten op een bedrijf. De houder van dieren
op het aanvoerende bedrijf heeft ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 de verplichting het aantal verplaatste dieren, de
identificatiecode van het bedrijf van vertrek en van het bedrijf van aankomst en de datum van aankomst te melden. Aanvullend
is bepaald dat de houder de identificatiecode van alle aangevoerde dieren meldt. Hierdoor kan automatisch het aantal aangevoerde
dieren uit het I&R-systeem afgelezen worden. Ingeval de schapen en geiten zijn ingevoerd worden bij de aanvoermelding tevens
het land van herkomst en de diersoort gemeld (vierde lid). Als de dieren afkomstig zijn uit derde landen wordt daarnaast ook
de oorspronkelijke identificatiecode van het dier gemeld (vijfde lid).
Het zesde lid bevat de kennisgeving bij afvoer van schapen en geiten van een bedrijf. De houder van dieren op het afvoerende
bedrijf heeft ingevolge verordening (EG) nr. 21/2004 de verplichting het aantal verplaatste dieren, de identificatiecode van
het bedrijf van vertrek en van het bedrijf van aankomst en de datum van aankomst te melden. Aanvullend is bepaald dat de houder
de identificatiecode van alle aangevoerde dieren meldt. Hierdoor kan het aantal aangevoerde dieren automatisch uit het I&R-systeem
afgelezen worden. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat indien de afvoermelding als vervoersdocument wordt gebruikt de diersoort,
het vergunningnummer of de naam van de vervoerder en het kenteken van het transportmiddel gemeld moeten worden.
In het zevende lid is tenslotte opgenomen dat de kennisgevingen van het aanbrengen van de merken bij geboorte, dood en slacht,
aanvoer en afvoer binnen zeven dagen na de betreffende gebeurtenis plaats moeten vinden. Hiermee wordt aangesloten bij de
meldtermijn die ingevolge artikel 8 van verordening (EG) nr. 21/2004 geldt voor gegevens over verplaatsingen van dieren.
Ook artikel 38e ziet op de verplichting tot kennisgeving. Het betreft een kennisgeving van het vervangen van merken op het
geboortebedrijf waarbij het overgebleven merk ook wordt verwijderd en wordt vervangen door een nieuwe set merken (eerste lid).
Daarnaast betreft het de melding bij vervanging van een verloren merk door een tijdelijk merk (tweede lid). Tenslotte moet
ook het ommerken conventioneel gemerkte schapen en geiten met een combinatie van een conventioneel en een elektronisch merk
gemeld worden (derde lid). De houder meldt de oorspronkelijke identificatiecode, de nieuwe identificatiecode en de datum waarop
de nieuwe merken zijn aangebracht. De meldingen dienen evenals de meldingen op grond van artikel 38e binnen zeven dagen na
de betreffende gebeurtenis plaats te vinden.
Door de LWPS is opgemerkt dat de verplichting van artikel 38e, eerste lid, niet werkbaar is omdat de identificatiecode van
het verloren merk niet gemeld kan worden in geval beide merken verloren zijn. Artikel 38e, eerste lid, ziet echter op de situatie
dat een dier dat nog op het bedrijf van geboorte staat een merk heeft verloren. De houder mag het overgebleven merk dan ook
uitknippen en vervangen door twee nieuwe merken. Om het I&R-systeem schapen en geiten sluitend te maken is het noodzakelijk
dat er een verband kan worden gelegd tussen de identificatiecode op de oorspronkelijke merken en de identificatiecode op de
vervangende merken.
LWPS heeft ook gevraagd een mogelijkheid te creëren voor het verwijderen van beide merken uit welzijnsoverwegingen. Hierover
wordt opgemerkt dat indien er een veterinaire noodzaak is tot het verwijderen van de merken, de houder van het desbetreffende
dier in overleg met de AID en VWA kan komen tot een oplossing.
Artikel 38f voorziet erin dat de houder van schapen en geiten de voorgeschreven kennisgevingen van de gebeurtenissen op zijn
bedrijf telefonisch via het voice response systeem of elektronisch (via internet) kan doen.
Artikel 38g maakt het mogelijk om een kennisgeving te herstellen. Herstel geschiedt eveneens via het voice response systeem
of elektronisch (via internet of de uitwisseling van gegevens met de webservice). Op grond van het derde lid heeft de Minister
de bevoegdheid nadere voorwaarden aan de herstelmelding te stellen.
Artikel 38h bevat de grondslag voor strafbaarstelling bij overtreding van de genoemde artikelen van verordening (EG) nr. 21/2004.
In de artikel 38i en 38j zijn de oude artikelen 37a en 38 overgenomen. PVV heeft een opmerking gemaakt over artikel 38j en
de wijze waarop in slachthuizen uitvoering aan dit artikel wordt gegeven. In reactie op PVV wordt opgemerkt dat in deze artikelen
omwille van de uniformiteit van de regelgeving in beginsel geen wijzigingen zijn aangebracht. Naar aanleiding van de reactie
van PVV is in artikel 38j aanvullend opgenomen dat de houder in geval van slacht naast de bolus ook het injectaat moet verwijderen
en vernietigen.
Artikel I, onderdeel L
Artikel 44c voorziet in overgangsrecht.
Het doel van het I&R-systeem schapen en geiten is dat alle geïdentificeerde dieren individueel in dit systeem geregistreerd
zijn. Schapen en geiten die na 1 januari 2010 geboren worden moeten nadat zij geïdentificeerd zijn in het systeem geregistreerd
worden (artikel 38d, eerste lid). Ook schapen en geiten die voor 1 januari 2010 zijn geboren moeten in het systeem geregistreerd
worden. Dit geldt zowel voor schapen en geiten die door middel van twee merken geïdentificeerd zijn (de dieren zijn geïdentificeerd
door twee conventionele merken of een conventioneel merk en een elektronisch merk) als voor schapen en geiten die door één
merk geïdentificeerd zijn. Voor deze dieren is in het eerste lid bepaald dat zij voor 1 juli 2010 in het I&R-systeem geregistreerd
moeten worden. De registratie in het I&R-systeem moet eerder dan 1 juli 2010 plaatsvinden als er ingevolge de artikelen 38d,
derde tot en met zesde of 38e, eerste of tweede lid een verplichting tot kennisgeving is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer
dieren die voor 1 januari 2010 geboren zijn, voor 1 juli 2010 van een bedrijf worden afgevoerd. In een dergelijk geval moet
het dier eerst in het I&R-systeem geregistreerd worden, waarna er een afvoermelding plaats moet vinden. Er is geen verplichting
tot registratie van het dier in het I&R-systeem wanneer het dier voor 1 juli 2010 overlijdt en voor die datum niet al eerder
een melding op grond van artikel 38d of 38e had moeten plaatsvinden (tweede lid). Voor de registratie van de dieren in het
systeem moeten dezelfde gegevens worden opgegeven, als bij de geboortemelding van een dier. Daarom is bepaald dat de houder,
net als in geval van een geboortemelding, opgave doet van de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel 2, onder a, b en d, van
de bijlage bij verordening 21/2004.
Er is een derde lid toegevoegd op grond waarvan een houder die een dier ommerkt hiervan tot 1 juli 2010 pas melding aan de
centrale database hoeft te doen als er al eerder een melding ten aanzien van het dier heeft plaatsgevonden. Als het omgemerkte
dier nog niet in het I&R-systeem was opgenomen, geldt de verplichting dat dit op grond van het eerste lid van artikel 44c,
voor 1 juli 2010 moet gebeuren. In het vierde lid is bepaald dat in geval een houder een dier dat nog niet in de centrale
database staat ommerkt, deze hiervan een administratie bij moet houden. Dit is noodzakelijk om de relatie tussen het oude
en het nieuwe nummer te borgen. Wanneer het dier al in de database staat hoeft van het ommerken geen administratie bijgehouden
te worden omdat hiervan een melding in de database gedaan moet worden. In reactie op LWPS wordt opgemerkt dat het noodzakelijk
is dat er bij het ommerken van dieren een relatie is tussen het oorspronkelijke nummer en het nieuwe nummer.
In het vijfde lid is geregeld dat de verplichting om het bedrijfsregister gedurende een periode van drie jaar te bewaren ook
blijft bestaan nadat de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister is vervallen.
In het zesde lid is erin voorzien dat de houder een schaap of geit dat of die voor 1 januari 2010 is geboren ook nog mag identificeren
door middel van een combinatie van twee conventionele merken. Dit betreft twee conventionele oormerken, een conventioneel
oormerk en combinatie met een conventionele pootband of een conventioneel oormerk en een tatoeage.
Het zevende lid bepaalt het overgangsrecht ten aanzien van dieren die geïdentificeerd zijn overeenkomstig de regeling zoals
deze luidde voor inwerkingtreding van onderhavige wijziging. Onderhavig lid voorziet erin dat schapen en geiten die overeenkomstig
de Regeling identificatie en registratie zoals deze voor onderhavige wijziging luidde, zijn geïdentificeerd, worden geacht
te zijn geïdentificeerd overeenkomstig de regeling zoals deze na onderhavige wijziging zal luiden. Hiermee wordt voorkomen
dat een houder wiens schapen en geiten door middel van twee conventionele merken zijn gemerkt na inwerkingtreding van onderhavige
wijziging in overtreding is.
PVV en de NBHV hebben aangegeven dat het voor verzamelcentra en slachterijen niet mogelijk is om met ingang van 1 januari
2010 aan alle verplichtingen te voldoen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat naar verwachting een groot deel van de dieren
die in het eerste half jaar wordt afgevoerd nog voorzien zal zijn van conventionele merken. Er is een overgangsregeling gecreëerd
om tegemoet te komen aan de bezwaren van PVV en de NBHV. In het achtste lid was al bepaald dat het slachtmerk tot 1 juli 2010
mag worden toegepast bij schapen en geiten die vanaf een exportverzamelcentrum direct naar het buitenland worden uitgevoerd.
Aanvullend wordt thans opgenomen dat het slachtmerk tot 1 april 2010 mag worden toegepast bij schapen en geiten die worden
afgevoerd naar een slachthuis of naar een tweede verzamelcentrum dat deelneemt in een kwaliteitssysteem dat op grond van de
Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is erkend.
In het negende lid is opgenomen dat verzamelcentra en slachthuizen tot 1 april 2010 zijn uitgezonderd van de verplichting
tot het doen van de meldingen, bedoeld in artikel 38d. Dit betreft meldingen van dood, aanvoer en afvoer.
Daarnaast is in het tiende lid opgenomen dat er tot 1 april 2010 gebruik gemaakt moet worden van het tot op heden geldende
vervoersdocument, voor zover het afvoer van schapen of geiten naar een verzamelcentrum of slachthuis betreft, waarbij ten
aanzien van elektronisch gemerkte dieren het aantal van deze dieren wordt opgenomen. Voor overige afvoerbewegingen mag tot
1 april 2010 nog gebruik gemaakt worden van het tot op heden geldende vervoersdocument. Daarnaast is opgenomen dat conventioneel
gemerkte dieren tot 1 juli 2010 niet individueel op het vervoersdocument opgenomen hoeven te worden. Dit betekent dat voor
conventioneel gemerkte schapen en geiten nog volstaan kan worden met de opname van het UBN van het oormerk en het aantal dieren
in plaats van de individuele identificatiecode van het dier.
Artikel I, onderdeel M, N en O
De eisen aan tatoeages bij schapen en geiten worden aangepast. Nu de combinatie van een conventioneel merk met een tatoeage
niet langer is toegestaan, komt de eis aan de tatoeage ingeval van een dergelijke combinatie te vervallen. Daarnaast komen
het format voor het bedrijfsregister en het format voor het verplaatsingsdocument te vervallen.
Artikel II
Dit betreft de wijziging van de Regeling tarieven I&R. Voor een verder toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar § 5. I&R tarieven.
Artikelen III, IV en V
In deze artikelen worden verwijzingen in diverse regelingen naar de Regeling identificatie en registratie van dieren aangepast.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.