Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer van 23 november 2009, nr. BJZ2009062683, houdende wijziging van een aantal regelingen van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter implementatie van richtlijn nr. 2006/123/EG (implementatie dienstenrichtlijn)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376) en de artikelen 28a en 64 van de Wet bodembescherming, artikel 4 van het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen, de artikelen 10a, vijfde lid, 12b, vierde lid, 12c, eerste en derde lid, 12e, tweede lid, 12i en 12j van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, de artikelen 5 tot en met 7 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, artikel 5 van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994, de artikelen 2, eerste lid, 3, derde lid, 4, 5, tweede lid, 7, tweede lid en 9 van het Besluit uniforme saneringen en de artikelen 1, vierde lid, 4, vijfde lid, 9, tweede lid, en 10, tweede lid, van het Stortbesluit bodembescherming;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 3 van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4

Met normen, richtlijnen, protocollen of accreditatieprogramma’s als bedoeld in deze regeling worden gelijkgesteld normen, richtlijnen, protocollen of accreditatieprogramma’s die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

ARTIKEL II

De Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt na ‘ASTM D 4057-81’ ingevoegd: , of een methode die is vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de hiervoor genoemde methode wordt nagestreefd.

B

In bijlage B, onder 2, wordt na ‘NEN 6402’ ingevoegd: , of een norm die is vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de hiervoor genoemde norm wordt nagestreefd.

ARTIKEL III

In artikel 1, derde lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt na ‘Met’ ingevoegd: normen,.

ARTIKEL IV

De Regeling merkteken niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt telkens ‘door de Raad voor Accreditatie’.

B

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met het certificatieschema slopen wordt gelijkgesteld een certificatieschema dat is vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met het certificatieschema slopen wordt nagestreefd.

C

In artikel 4, derde en vierde lid, wordt ‘de Raad voor Accreditatie’ vervangen door: een accreditatie-instelling.

ARTIKEL V

De bijlage bij de Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval wordt als volgt gewijzigd:

A

De tekst beginnende met ‘Benodigdheden’ en eindigende met ‘bekend is’ vervalt.

B

Onder ‘Methode 2 (Bepaling gewicht van herbruikbare en verbrandbare fractie)’ wordt in de onderdelen a en e ‘Bepaald’ vervangen door: Bepaal.

ARTIKEL VI

Na artikel 3 van de Regeling niet-reinigbaar straalgrit wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4

Met de in deze regeling genoemde normen en richtlijnen worden gelijkgesteld normen en richtlijnen die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

ARTIKEL VII

In artikel 3, eerste lid, van de Regeling saneringsprogramma industrielawaai vervalt ‘die na overleg met de minister door het provinciaal bestuur is aangewezen’.

ARTIKEL VIII

Aan artikel 1.5 van de Regeling uniforme saneringen wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Met de in deze regeling genoemde normen en richtlijnen worden gelijkgesteld normen en richtlijnen die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

ARTIKEL IX

Na artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Met de in deze regeling genoemde richtlijnen en normen worden gelijkgesteld richtlijnen en normen die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

ARTIKEL X

De Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De producent van waterigefracties laat uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het gebruik van de waterigefracties uit de in artikel 7, tweede lid, bedoelde opslag een representatief monster nemen en analyseren door een onderzoekslaboratorium dat blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan NEN-EN-ISO/IEC 17025.

B

Aan onderdeel 2 van de bijlage wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met een in deze bijlage genoemde NEN worden gelijkgesteld normen die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de betrokken NEN wordt nagestreefd.

ARTIKEL XI

De Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1998 wordt ingetrokken.

ARTIKEL XII

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 november 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Op 28 december 2006 is de Europese dienstenrichtlijn (richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Pb L 376) in werking getreden. Deze richtlijn moet binnen drie jaar geïmplementeerd zijn.

Deze regeling maakt deel uit van de wettelijke maatregelen die Nederland daartoe treft.

Het voorziet in de aanpassing van een aantal ministeriële regelingen op het beleidsterrein van VROM.

Het doel van de dienstenrichtlijn is het verbeteren van de Europese interne dienstenmarkt, door de belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverrichters zoveel mogelijk weg te nemen. Uit onderzoek is gebleken dat er nog teveel belemmeringen zijn voor de vrije vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten.

In de nota van toelichting bij het Besluit van 4 september 2009, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur ter implementatie van richtlijn nr. 2006/123/EG (implementatie dienstenrichtlijn) (Stb. 389) is de inhoud en de reikwijdte van de dienstenrichtlijn beschreven, alsmede de sporen waarlangs de dienstenrichtlijn wordt geïmplementeerd.

2. Inhoud van de regeling

De wijzigingen in deze regeling hebben in de meeste gevallen betrekking op het opnemen van een clausule van wederzijdse erkenning voor normen, richtlijnen, protocollen, accreditatieprogramma’s en andere regels uit andere lidstaten van de Europese Unie.

Deze clausule heeft tevens betrekking op de normen, certificaten of accreditaties uit ‘staten, niet zijnde lidstaten van de Europese Unie, die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt’. Het betreft hier verdragen tussen de Europese Gemeenschap en een staat, waarbij het Koninkrijk der Nederlanden geen partij is. Dergelijke overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en staten werken immers rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde (artikelen 93 en 94 van de Grondwet) en zijn daarmee bindend voor Nederland. In dit soort gevallen is Nederland overigens ook op grond van het Europese recht aan de desbetreffende verdragen gebonden.

Dit betekent dat deze clausule, behalve op de normen, certificaten of accreditaties vastgesteld of afgegeven door bevoegde instanties van lidstaten van de Europese Unie, ook betrekking heeft op die welke zijn vastgesteld door een bevoegde instantie in de Europese Economische Ruimte, en in landen waarmee de Europese Unie een zogenoemd Associatieakkoord heeft gesloten, zoals Zwitserland.

De territoriale reikwijdte van de in deze regeling opgenomen clausules van wederzijdse erkenning is daarmee enigszins ruimer dan de territoriale reikwijdte van de dienstenrichtlijn.

De dienstenrichtlijn bepaalt onder andere dat eisen aan dienstverrichters evenredig moeten zijn. Dat houdt in dat de eis geschikt moet zijn om het doel te bereiken en dat de eis niet verder mag gaan dan nodig is om dit doel te bereiken. In de gevallen dat normen, richtlijnen, protocollen etc. uit andere lidstaten van de Europese Unie niet gelijk worden gesteld met Nederlandse eisen, gaan de betrokken nationale eisen verder dan nodig is om het doel te bereiken. Zonder gelijkstelling worden dienstverrichters uit andere lidstaten die hun diensten hebben afgestemd op de normen van de betrokken lidstaat achtergesteld bij Nederlandse dienstverrichters. Deze regeling voorziet daarom in een aantal nog ontbrekende gelijkstellingsbepalingen.

Andere wijzigingen die met deze regeling worden doorgevoerd betreffen het schrappen van een aantal eisen die in strijd zijn met de dienstenrichtlijn en het intrekken van een overbodige regeling.

3. De effecten van de regeling

Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De wijzigingen in deze regeling leveren geen nieuwe of andere verplichtingen op voor bedrijven. Ook worden er geen wijzigingen doorgevoerd in bestaande verplichtingen. Deze regeling heeft dan ook geen effecten voor het bedrijfsleven. Ook heeft de regeling geen gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten.

Bestuurlijke gevolgen

De gevolgen van de dienstenrichtlijn en de Dienstenwet zijn beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Dienstenwet (Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 3). De onderhavige regeling heeft voor het overige geen bestuurlijke gevolgen.

Milieueffecten en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze regeling voert geen wijzigingen door in bestaande verplichtingen. De wijzigingen hebben dan ook geen gevolgen voor het milieu.

De wijzigingen hebben beperkte gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Deze vloeien voort uit het invoeren van bepalingen voor wederzijdse erkenning. Handhavende instanties zullen bijvoorbeeld moeten beoordelen of de normen, richtlijnen, protocollen etc. uit andere lidstaten van de Europese Unie gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse eisen. In de praktijk kan het gebruik van een vreemde taal tot problemen leiden. Voor een groot deel kunnen deze problemen echter worden verholpen met administratieve samenwerking via de contactpunten die in iedere lidstaat worden aangewezen. De gevolgen zullen daarom naar verwachting beperkt zijn.

II Artikelsgewijs

Artikel I (Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006)

Voor de normen, richtlijnen, protocollen en accreditatieprogramma’s waarnaar in de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 wordt verwezen, was geen wederzijdse erkenningsregeling opgenomen. Het nieuwe artikel 4 voorziet hier nu in.

Artikel II (Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen)

Voor de toe te passen methoden en normen was in de genoemde regeling geen wederzijdse erkenningsregeling opgenomen. Daarin wordt nu voorzien.

Artikel III (Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen)

In artikel 1, derde lid, van de genoemde regeling was alleen voorzien in een wederzijdse erkenningsregeling voor de in die regeling genoemde protocollen en accreditatieprogramma’s. Omdat in die regeling tevens verwezen wordt naar een norm (NVN 7311), moet de wederzijdse erkenningsregeling tevens betrekking hebben op de in die regeling opgenomen normen. Hierin wordt met deze wijziging alsnog voorzien.

Artikel IV (Regeling merkteken niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval)

In de artikelen 1 en 4, derde en vierde lid, van de genoemde regeling wordt de eis geschrapt dat de betrokken accreditatie moet zijn uitgevoerd door de Raad voor de Accreditatie. Deze eis is in strijd met artikel 14 van de dienstenrichtlijn. Als gevolg van deze wijzigingen kunnen in het vervolg de betrokken accreditaties ook worden uitgevoerd door andere accreditatie-instellingen.

In het nieuwe derde lid van artikel 3 wordt een wederzijdse erkenningsregeling opgenomen voor certificatieschema’s uit andere lidstaten van de Europese Unie en staten die partij zijn bij een (mede) daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt.

Artikel V (Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval)

In de bijlage bij de genoemde regeling was bepaald dat de gewichtscoëfficiënt moet worden bepaald met behulp van een weegbrug, verhard stortbordes, shovel, zeef met maaswijdte 60 mm en een lege verzamelcontainer waarvan het leeggewicht bekend is.

Artikel 16, tweede lid, aanhef en onder f, van de dienstenrichtlijn verbiedt lidstaten om eisen te stellen met betrekking tot het gebruik van uitrusting en materiaal, tenzij dit proportioneel en noodzakelijk is ter bescherming van het milieu. Aan de laatste voorwaarden wordt niet voldaan. Deze eisen vervallen daarom.

Artikel V voorziet daarnaast in een technische verbetering van de onderdelen a en e onder Methode 2 van die bijlage.

Artikel VI (Regeling niet-reinigbaar straalgrit)

Voor de toe te passen normen en richtlijnen was in de Regeling niet-reinigbaar straalgrit geen wederzijdse erkenningsregeling opgenomen. Het nieuwe artikel 4 voorziet daar nu in.

Artikel VII (Regeling saneringsprogramma industrielawaai)

In artikel 3, eerste lid, van de Regeling saneringsprogramma industrielawaai was bepaald dat een aan de Minister van VROM voorgelegd saneringsprogramma vergezeld moet gaan van een verklaring van een onafhankelijke deskundige die na overleg met de minister door het provinciaal bestuur is aangewezen. In de regeling ontbraken criteria waaraan deskundigen moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen, hetgeen in strijd is met artikel 10, eerste lid, van de dienstenrichtlijn.

Artikel VII voorziet er in dat de eis dat de deskundige na overleg met de minister door het provinciaal bestuur moet zijn aangewezen, vervalt. Deze eis kan vervallen omdat in de regelgeving reeds voldoende is geborgd dat de saneringsprogramma’s met de vereiste zorgvuldigheid tot stand worden gebracht. Zo worden de saneringsprogramma’s opgesteld door gedeputeerde staten en voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien moet de verklaring van de onafhankelijke deskundige worden opgesteld overeenkomstig het in de Regeling saneringsprogramma industrielawaai opgenomen model.

Artikel VIII (Regeling uniforme saneringen)

In het nieuwe vijfde lid van artikel 1.5 van de genoemde regeling is met betrekking tot de toe te passen normen en richtlijnen een clausule van wederzijdse erkenning opgenomen.

Artikel IX (Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming)

In het nieuwe artikel 1a van de genoemde regeling is met betrekking tot de in de Uitvoeringsregeling stortbesluit bodembescherming genoemde richtlijnen en normen een clausule van wederzijdse erkenning opgenomen.

Artikel X (Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998)

Onderdeel A

Artikel 8 van de genoemde regeling verwees naar de Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen waarin eisen zijn opgenomen voor onderzoekslaboratoria. Per 1 januari 2008 is die regeling echter ingetrokken. De inhoudelijke materie is thans geregeld in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Per abuis is de vrijstellingsregeling niet aangepast aan de nieuwe situatie. Met de wijziging van artikel 8 wordt dat alsnog gedaan. In plaats van een verwijzing naar de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is ervoor gekozen in de Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998 zelf eisen op te nemen waaraan onderzoekslaboratora moeten voldoen. Dat vergroot de kenbaarheid van de regels.

Onderdeel B

Met de toevoeging van deze volzin wordt in de bijlage met betrekking tot de voorgeschreven NEN 6620 een clausule van wederzijdse erkenning opgenomen voor gelijkwaardige normen of andere regels uit andere lidstaten van de Europese Unie en staten die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt.

Artikel XI (Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1998)

De materie van deze vrijstellingsregeling is sinds 1 januari 2008 geregeld in het Besluit gebruik meststoffen. Artikel 4, zesde lid van dat besluit bevat een uitzondering op het verbod om zuiveringsslib op of in de bodem te brengen in de periode van 1 september tot en met 31 januari voor zuiveringsslib dat minder dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof bevat. Dit is feitelijk dezelfde uitzondering die gemaakt werd in de Vrijstellingsregeling zuiveringsslib 1998. Bovendien bevat artikel 4 van het Besluit gebruik meststoffen dezelfde eisen die de vrijstellingsregeling stelde. Deze vrijstellingsregeling had daardoor geen betekenis meer en kon daarom worden ingetrokken.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

Naar boven