Besluit van 4 september 2009, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur ter implementatie van richtlijn nr. 2006/123/EG (implementatie dienstenrichtlijn)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 januari 2009, nr. BJZ2009000891, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376), de artikelen 8.40 tot en met 8.42, 8.45, 10.52 en 11.1 tot en met 11.3 van de Wet milieubeheer en de artikelen 8, achtste lid, en 40a van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 26 maart 2009, nr. W08.09.0021/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 augustus 2009, nr. BJZ2009051784, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Aan artikel 1.3 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Met een certificaat of accreditatie als bedoeld bij of krachtens dit besluit of in een bij of krachtens dit besluit genoemde niet-publiekrechtelijke regeling, de NeR of de NRB, voor zover de tekst daarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 1.7, derde lid, bij de toepassing van dit besluit in acht moet worden genomen, wordt gelijkgesteld een certificaat of accreditatie afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt nagestreefd.

  • 5. Met de bij of krachtens dit besluit genoemde niet-publiekrechtelijke regelingen, de NeR en de NRB, voor zover de tekst daarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 1.7, derde lid, bij de toepassing van dit besluit in acht moet worden genomen, worden gelijkgesteld regels die zijn vastgesteld en bekendgemaakt in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale regels wordt nagestreefd.

ARTIKEL II

Het Besluit bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen in de omschrijving van het begrip «Instelling» de woorden «met rechtspersoonlijkheid».

B

In de artikelen 11, eerste lid, en 12, derde lid, vervalt de tweede volzin.

C

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden, mits die verklaring niet ouder is dan zes maanden.

  • 2. Met een certificaat of accreditatie als bedoeld bij of krachtens dit besluit of in een normdocument wordt gelijkgesteld een certificaat of accreditatie afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of de normdocumenten wordt geboden.

  • 3. Met een erkenning wordt gelijkgesteld een erkenning of een vergelijkbare beschikking afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van voorwaarden die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de voorwaarden, genoemd in artikel 10, tweede lid, wordt geboden. De artikelen 9, vierde lid, en 24 zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Met de normdocumenten worden gelijkgesteld documenten die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de normdocumenten wordt geboden.

ARTIKEL III

Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit inburgering komt te luiden:

  • a. de instelling een onderneming of rechtspersoon is die is ingeschreven in het handelsregister of een register dat wordt gehouden door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en dat een gelijkwaardig doel dient;.

ARTIKEL IV

De bijlage, onderdeel B, van het Besluit landbouw milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Voorschrift 2.9.2, eerste volzin, komt te luiden:

Voor de ingebruikname van een spoelbassin wordt door een onafhankelijke deskundige een oplevercontrole uitgevoerd overeenkomstig de handreiking, genoemd in voorschrift 2.9.1.

B

In voorschrift 3.2.10 wordt «of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming, door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige,» vervangen door: een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling, het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige.

C

In voorschrift 3.2.11 wordt «of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die beoordeling erkende onderneming, door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige» vervangen door: een door de Raad voor Accreditatie voor die beoordeling geaccrediteerde instelling, het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige.

D

Na voorschrift 3.2.11 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

3.2.12

Met een geaccrediteerde instelling als bedoeld in de voorschriften 3.2.10 en 3.2.11 wordt gelijkgesteld een instelling die is geaccrediteerd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt nagestreefd.

ARTIKEL V

Het Besluit mestbassins milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage I, onderdeel II, wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 1.3 vervallen de zinsneden beginnende met «door het Ministerie» en eindigende met «publikatie».

2. In voorschrift 1.4, eerste volzin, wordt «in voorschrift 1.3 genoemde publikatie uit 1990» vervangen door: Bouwtechnische richtlijnen mestbassins 1990.

3. In voorschrift 1.4, tweede volzin, vervalt: uit 1987.

4. In voorschrift 1.5, eerste volzin, wordt «of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming, door of namens het bevoegd gezag, dan wel door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige» vervangen door: een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling, het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige.

5. In voorschrift 1.5, tweede volzin, wordt «of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming of door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige» vervangen door: een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling of een onafhankelijke deskundige.

6. Na voorschrift 1.5 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

1.6.

  • 1. Met de richtlijnen, genoemd in de voorschriften 1.3, 1.4 en 1.5, worden gelijkgesteld richtlijnen, normen of andere documenten die zijn vastgesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de eerstgenoemde richtlijnen wordt nagestreefd.

  • 2. Met een geaccrediteerde instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 wordt gelijkgesteld een instelling die is geaccrediteerd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt nagestreefd.

7. Voorschrift 2.1 komt te luiden:

2.1.

  • 1. Een foliebassin wordt op mestdichtheid gecontroleerd door een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling, door het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige. Deze controle vindt plaats bij een redelijk vermoeden dat de afdichtingsfolie beschadigd is of indien andere omstandigheden aanleiding geven om een controle uit te voeren. Controle vindt in ieder geval plaats binnen vijf jaar nadat de folie is aangebracht en wordt vervolgens telkens binnen vijf jaar herhaald. De controleresultaten worden aan het bevoegd gezag overgelegd, tenzij de controle door het bevoegd gezag is uitgevoerd.

  • 2. Met een geaccrediteerde instelling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een instelling die is geaccrediteerd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt nagestreefd.

B

Het voorschrift in bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming» vervangen door: een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «zoals deze door het KIWA zijn uitgebracht» toegevoegd: , of daaraan gelijkwaardige voorwaarden.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met een geaccrediteerde instelling als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt gelijkgesteld een instelling die is geaccrediteerd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt nagestreefd.

ARTIKEL VI

De bijlage bij het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen «CPR», «CPR 9-6» en «CPR 15-1» vervallen.

2. Na de begripsbepaling «gevaarlijke stof» worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

PGS 15:

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid, vastgesteld in juni 2005, inclusief de daarbij behorende errata van juni 2005, oktober 2007, januari 2008, april 2008, mei 2008, juni 2008 en september 2008;

PGS 30:

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 30, Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties, vastgesteld in juni 2005;.

B

Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 2.2.1 wordt «CPR 15-1» vervangen door: PGS 15.

2. In voorschrift 2.2.2 wordt «CPR 9-6» vervangen door: PGS 30.

ARTIKEL VII

Het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel b, vervalt «, dat wordt aangeboden door een persoon, die daartoe gemachtigd, een krachtens artikel 5 vastgesteld merkteken voert».

B

Artikel 5 vervalt.

ARTIKEL VIII

Artikel 10 van het Stortbesluit bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, vervalt «in overeenstemming met het bevoegd gezag aangewezen».

2. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL IX

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 september 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de negenentwintigste september 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

1.1. Algemeen

Op 28 december 2006 is de Europese dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) in werking getreden. Deze richtlijn moet binnen drie jaar geïmplementeerd zijn.

Dit besluit maakt deel uit van de wettelijke maatregelen die Nederland daartoe treft.

Het voorziet in de aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur op het beleidsterrein van VROM.

Het doel van de dienstenrichtlijn is het verbeteren van de Europese interne dienstenmarkt, door de belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverrichters zoveel mogelijk weg te nemen. Uit onderzoek is gebleken dat er nog teveel belemmeringen zijn voor de vrije vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten.

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de inhoud, de reikwijdte en de implementatie van de dienstenrichtlijn.

1.2. Inhoud dienstenrichtlijn

De dienstenrichtlijn bevat drie belangrijke onderdelen: administratieve vereenvoudiging, verbetering van de kwaliteit van diensten en samenwerking tussen bevoegde instanties.

Administratieve vereenvoudiging

Alle lidstaten moeten hun nationale wet- en regelgeving doorlichten (screenen) op eisen waarmee dienstverrichters te maken hebben. De resultaten van de screening moeten worden opgenomen in een verslag dat voor het einde van de implementatietermijn aan de Europese Commissie moet worden gezonden. De verslagen worden vervolgens beoordeeld door de Commissie en de overige lidstaten. Nationale eisen die strijdig zijn met bepalingen van de dienstenrichtlijn inzake de vrijheid van vestiging van dienstverrichters (onder andere vergunningstelsels, vergunningvoorwaarden, eisen aan rechtsvorm en evenredigheid van eisen) of het vrij verkeer van diensten (onder andere vergunningen, discriminerende en niet-evenredige eisen) moeten worden ingetrokken of aangepast. Met het onderhavige besluit wordt een deel van de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd in de regelgeving van het Ministerie van VROM. In paragraaf 1.4 wordt hier nader op ingegaan.

In het kader van de administratieve vereenvoudiging verplicht de dienstenrichtlijn voorts tot het inrichten van een centraal loket. Bij dat loket moeten dienstverrichters alle relevante informatie elektronisch kunnen vinden en alle formaliteiten en procedures elektronisch kunnen afwikkelen.

Kwaliteit van diensten en samenwerking tussen bevoegde instanties

De dienstenrichtlijn bevat een aantal bepalingen op het vlak van de verbetering van de kwaliteit van diensten: bepalingen inzake rechten op informatie en transparantie voor afnemers van diensten (bedrijven en consumenten) en algemene kwaliteitsbevorderende en stimulerende maatregelen. De dienstenrichtlijn beoogt mede dat een goede controle en handhaving op wet- en regelgeving gewaarborgd wordt. Hiertoe wordt een nieuw toezichts- en coördinatiemechanisme opgezet tussen toezichthoudende en handhavende instanties in alle lidstaten van de Europese Unie.

De verplichtingen uit de dienstenrichtlijn voor het realiseren van een centraal loket, de verbetering van de kwaliteit van diensten en de samenwerking tussen bevoegde instanties zullen worden geïmplementeerd in de Dienstenwet. Het wetsvoorstel voor de Dienstenwet is thans bij de Eerste Kamer aanhangig (Kamerstukken I 2008/09, 31 579, A).

1.3. Reikwijdte van de dienstenrichtlijn

De dienstenrichtlijn geldt in beginsel voor alle diensten die om een economische tegenprestatie worden verricht. Voor het beleidsveld van het Ministerie van VROM kunnen de volgende voorbeelden worden genoemd: afvalinzameling, certificering en keuring, uitvoeren van bodemonderzoeken en laboratoriumanalyses en onderhoud van installaties en toestellen.

De dienstenrichtlijn zondert echter ook een groot aantal diensten uit. Subsidiemaatregelen die onderworpen zijn aan het Europese toezicht inzake staatssteun en belastingwetgeving vallen bijvoorbeeld buiten de reikwijdte van de dienstenrichtlijn. Verder zijn onder meer diensten op het gebied van vervoer en activiteiten in het kader van de uitoefening van openbaar gezag uitgezonderd. Ook vallen buiten de reikwijdte van de richtlijn de niet-economische diensten van algemeen belang, zoals de openbare drinkwatervoorziening en het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen door gemeentelijke diensten.

Artikel 3, eerste lid, van de dienstenrichtlijn perkt de reikwijdte van de dienstenrichtlijn nog verder in door te bepalen dat de dienstenrichtlijn aanvullend werkt op andere Europese voorschriften. Bij een eventueel conflict gaan andere Europese voorschriften voor. Wanneer een richtlijn, zoals bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn afvalstoffen of de IPPC-richtlijn, een vergunning verlangt voor bepaalde activiteiten dan is het niet nodig om in het kader van de dienstenrichtlijn te toetsen of deze vergunning noodzakelijk en evenredig is.

Een bijzondere en voor VROM zeer belangrijke uitzondering op de ruime reikwijdte is gemaakt in overweging 9 van de dienstenrichtlijn. Deze overweging geeft aan dat de richtlijn niet van toepassing is op eisen die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn. Buiten de reikwijdte van de dienstenrichtlijn vallen eisen die dienstverrichters bij de uitvoering in acht moeten nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen. Als voorbeelden noemt overweging 9 «eisen zoals verkeersregels, regels betreffende de ontwikkeling of het gebruik van land, voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw». Een groot deel van de wet- en regelgeving van VROM valt door overweging 9 buiten de reikwijdte van de dienstenrichtlijn. Dat geldt in elk geval voor een groot deel van de ruimtelijke ordeningsregelgeving, de bouwregelgeving en de milieuregelgeving.

Het enkele etiket van bijvoorbeeld «ruimtelijke ordening» is overigens onvoldoende om voorschriften te vrijwaren van de werking van de dienstenrichtlijn. Uit de Europese jurisprudentie blijkt bijvoorbeeld dat voorschriften die de aankoop van landbouwgrond reguleren wel onder het bereik van de regels van de interne markt kunnen vallen (zie bijvoorbeeld arrest HvJEG van 25 januari 2007, Festersen, overwegingen 24-51 en arrest HvJEG van 1 december 2005, Burtscher, zaak C-213/04, overwegingen 43–54). Hetzelfde principe geldt voor regels inzake de ontwikkeling en het gebruik van grond en regels inzake stedebouw en verkeersregels. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Dienstenwet is dan ook het standpunt ingenomen dat verkeersregels en regels inzake stedebouw en regels van ruimtelijke ordening buiten de reikwijdte van de dienstenrichtlijn vallen, tenzij in deze regels enigerlei vorm van economische regulering van economische activiteiten door individuele dienstverrichters plaatsvindt of een buitenlandse dienstverrichter aan meer administratieve, financiële of economische lasten onderworpen is dan een vergelijkbare Nederlandse dienstverrichter (Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 3, blz. 14). Streekplannen, verkeersregels, etc. vallen daarmee buiten de reikwijdte van de dienstenrichtlijn. Ten aanzien van bestemmingsplannen is met de Europese Commissie afgesproken dat Nederlandse bestemmingsplannen niet onder de screenings- en notificatieverplichtingen van de dienstenrichtlijn vallen en ook niet meegenomen worden in het verslag waarvan sprake is in artikel 39, vijfde lid, van de dienstenrichtlijn1.

1.4. Implementatie van de dienstenrichtlijn

De dienstenrichtlijn wordt langs verschillende sporen geïmplementeerd:

  • het screenen van de wet- en regelgeving;

  • vaststellen van een juridisch kader en aanpassen van wet- en regelgeving;

  • opzetten en inrichten van een elektronisch loket voor dienstverrichters en afnemers van diensten;

  • het voorlichten, informeren en opleiden van de bevoegde instanties.

Hieronder wordt dieper ingegaan op de uit de screening voortvloeiende wijzigingen van de algemene maatregelen van bestuur op het beleidsterrein van VROM. Voor een beschrijving van de overige implementatiesporen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Dienstenwet.

De wet- en regelgeving van het Ministerie van VROM die onder de reikwijdte van de dienstenrichtlijn valt, is doorgelicht («gescreend») op eisen waarmee dienstverrichters te maken hebben. Deze eisen zijn getoetst op noodzakelijkheid, proportionaliteit en non-discriminatie. De eisen die daar niet aan voldoen moeten gewijzigd of ingetrokken worden. De met de dienstenrichtlijn strijdige eisen die zijn neergelegd in algemene maatregelen van bestuur op het beleidsterrein van VROM worden hersteld met het onderhavige besluit. Dit besluit bevat echter niet alle vereiste aanpassingen in die algemene maatregelen van bestuur. Een aantal daarvan is of wordt meegenomen in andere aanpassingstrajecten.

2. Inhoud van het besluit

De wijzigingen in dit besluit hebben in de meeste gevallen betrekking op het opnemen van een clausule van wederzijdse erkenning voor normen, certificaten of accreditaties uit andere lidstaten van de Europese Unie.

Deze clausule heeft tevens betrekking op de normen, certificaten of accreditaties uit «staten, niet zijnde lidstaten van de Europese Unie, die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt». Het betreft hier verdragen tussen de Europese Gemeenschap en een staat, waarbij het Koninkrijk der Nederlanden geen partij is. Dergelijke overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en staten werken immers rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde (artikelen 93 en 94 van de Grondwet) en zijn daarmee bindend voor Nederland. In dit soort gevallen is Nederland overigens ook op grond van het Europese recht aan de desbetreffende verdragen gebonden.

Dit betekent dat deze clausule, behalve op de normen, certificaten of accreditaties vastgesteld of afgegeven door bevoegde instanties van lidstaten van de Europese Unie, ook betrekking heeft op die welke zijn vastgesteld door een bevoegde instantie in de Europese Economische Ruimte, en in landen waarmee de Europese Unie een zogenoemd Associatieakkoord heeft gesloten, zoals Zwitserland.

De territoriale reikwijdte van de in dit besluit opgenomen clausules van wederzijdse erkenning is daarmee enigszins ruimer dan de territoriale reikwijdte van de dienstenrichtlijn.

De dienstenrichtlijn bepaalt onder andere dat eisen aan dienstverrichters evenredig moeten zijn. Dat houdt in dat de eis geschikt moet zijn om het doel te bereiken en dat de eis niet verder mag gaan dan nodig is om dit doel te bereiken. In de gevallen dat normen, certificaten en accreditaties uit de betrokken staten niet gelijk worden gesteld met Nederlandse normen, certificaten en accreditaties, gaan de betrokken nationale eisen verder dan nodig is om het doel te bereiken. Zonder gelijkstelling worden dienstverrichters uit die staten die hun diensten hebben afgestemd op de normen van de betrokken staat of die in hun eigen land zijn gecertificeerd of geaccrediteerd achtergesteld bij Nederlandse dienstverrichters. Dit besluit voorziet daarom in een aantal nog ontbrekende gelijkstellingsbepalingen.

Andere wijzigingen die met dit besluit worden doorgevoerd hebben onder andere betrekking op:

  • het laten vervallen van de eis dat een dienstverrichter moet beschikken over rechtspersoonlijkheid;

  • bepalingen op grond waarvan personen of instelllingen worden aangewezen of geaccepteerd; in deze gevallen ontbreken in de regelgeving de criteria en voorwaarden op grond waarvan personen of instellingen worden aangewezen of geaccepteerd, hetgeen in strijd is met artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn;

  • bepalingen die verwijzen naar CPR- in plaats van PGS-richtlijnen (CPR-richtlijnen bestaan niet meer en zijn vervangen door PGS-richtlijnen);

  • de verplichting een merkteken te voeren terwijl daar geen noodzaak toe bestaat;

  • het gelijkstellen van een inschrijving in een register uit een andere lidstaat van de Europese Unie aan een inschrijving in het handelsregister.

3. De effecten van het besluit

Bedrijfseffecten en administratieve lasten

Zoals hiervoor reeds aangegeven, betreffen de in de verschillende besluiten aangebrachte wijzigingen voornamelijk het opnemen van bepalingen voor wederzijdse erkenning. Hierdoor worden certificaten, accreditaties, normen en andere documenten die in andere staten worden gehanteerd en die ten minste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden, gelijkgesteld met onze nationale certificaten, accreditaties, normen en andere documenten.

Daarnaast zijn enkele meer technische wijzigingen opgenomen, zoals het vervallen van de rechtspersoonlijkheidseis, het vervangen van «een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige» door een daarvoor geaccrediteerde instelling of een onafhankelijke deskundige (Besluit landbouw milieubeheer en Besluit mestbassins milieubeheer), het laten vervallen van de eis dat een ter zake kundige moet zijn aangewezen (Stortbesluit bodembescherming), het vervallen van de eis dat een merkteken moet worden gevoerd en het vervangen van CPR-richtlijnen door PGS-richtlijnen (inhoudelijk dezelfde eisen).

Deze wijzigingen leveren geen nieuwe of andere verplichtingen op voor bedrijven. Ook worden er geen wijzigingen doorgevoerd in bestaande verplichtingen. Dit besluit heeft dan ook geen effecten voor het bedrijfsleven. Ook heeft het besluit geen gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten. Het besluit is dan ook niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

Bestuurlijke gevolgen

De gevolgen van de dienstenrichtlijn en de Dienstenwet zijn beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Dienstenwet (Kamerstukken II, 2008/09, 31 579. nr. 3). Het onderhavige besluit heeft voor het overige geen bestuurlijke gevolgen.

Milieueffecten en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Zoals gezegd voert dit besluit geen wijzigingen door in bestaande verplichtingen. De wijzigingen hebben dan ook geen gevolgen voor het milieu.

De wijzigingen hebben beperkte gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Deze vloeien voort uit het invoeren van bepalingen voor wederzijdse erkenning. Handhavende instanties zullen bijvoorbeeld moeten beoordelen of de richtlijnen, normen, certificaten en accreditaties uit staten gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse eisen. In de praktijk kan het gebruik van een vreemde taal tot problemen leiden. Ook zouden vragen kunnen ontstaan met betrekking tot bijvoorbeeld de scope van een (accreditatie) certificaat. Voor een groot deel kunnen deze problemen echter worden verholpen met administratieve samenwerking via de contactpunten die in iedere lidstaat worden aangewezen. De gevolgen zullen daarom naar verwachting beperkt zijn.

II De artikelen

Artikel I (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)

In artikel 1.3 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer zijn de modelbepalingen voor een clausule van wederzijdse erkenning uit aanwijzing 131c van de Aanwijzingen voor de regelgeving overgenomen. Deze bevatten echter geen clausules van wederzijdse erkenning voor niet-publiekrechtelijke regelingen, de NeR, de NRB en certificaten en accreditaties.

Met de onderhavige wijziging wordt daarin alsnog voorzien. De bepalingen zijn zodanig geformuleerd dat de wederzijdse erkenning ook geldt voor certificaten, accreditaties en normdocumenten die worden genoemd in niet-publiekrechtelijke regelingen, de NeR en de NRB. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan publicaties in de publicatiereeks gevaarlijke stoffen (PGS), NEN-normen en beoordelingsrichtlijnen.

Artikel II (Besluit bodemkwaliteit)

Onderdeel A

De eis dat er sprake moet zijn van rechtspersoonlijkheid is niet in overeenstemming met de dienstenrichtlijn. Een dergelijke eis is namelijk alleen gerechtvaardigd wanneer deze niet-discrimerend, noodzakelijk en evenredig is (zie artikel 15, tweede lid, onderdeel b, en derde lid van de dienstenrichtlijn). Hiervan is geen sprake. Deze eis komt dan ook te vervallen.

Onderdeel B

Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit moet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag om een erkenning worden beslist op die aanvraag. Volgens de tweede volzin van dat artikellid kan deze termijn eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd. Deze tweede volzin is strijdig met artikel 13, derde lid, van de dienstenrichtlijn dat bepaalt dat verlenging van de termijn voor het nemen van een beslissing alleen gerechtvaardigd is vanwege de complexiteit van het onderwerp. Bovendien mag de termijn alleen voor een beperkte duur worden verlengd. Ook de tweede volzin van artikel 12, derde lid, is om dezelfde redenen strijdig met de dienstenrichtlijn. Dit onderdeel voorziet er dan ook in dat de tweede volzin in de artikelen 11, eerste lid, en 12, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit vervalt.

Overigens biedt de algemene regeling van artikel 4.14 van de Algemene wet bestuursrecht reeds de mogelijkheid om de beslissingstermijn te verlengen. Een bijzondere regeling in het Besluit bodemkwaliteit heeft dan ook geen toegevoegde waarde.

Onderdeel C

De clausules voor wederzijdse erkenning in artikel 13 van het Besluit bodemkwaliteit worden als gevolg van dit onderdeel in technische zin verbeterd. Daarnaast is het tweede lid zodanig geformuleerd dat de wederzijdse erkenning ook geldt voor certificaten en accreditaties die zijn genoemd in normdocumenten. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld NEN-normen en beoordelingsrichtlijnen.

Onderdeel D

Met de wijziging van artikel 25 van het Besluit bodemkwaliteit wordt een clausule van wederzijdse erkenning opgenomen voor normatieve documenten uit andere lidstaten van de Europese Unie. Daarmee wordt dit artikel in overeenstemming gebracht met de dienstenrichtlijn.

Artikel III (Besluit inburgering)

Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit inburgering vereist voor exameninstellingen een inschrijving in het handelsregister. Als gevolg van dit artikel wordt dat onderdeel zodanig gewijzigd dat met een inschrijving in het handelsregister wordt gelijkgesteld een inschrijving in een register in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat, die partij is bij een daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, mits dat andere register een gelijkwaardig doel dient.

Artikel IV (Besluit landbouw milieubeheer)

Onderdeel A

In voorschrift 2.9.2 staat dat voor de ingebruikname van een spoelbassin een oplevercontrole moet worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige. Deze bepaling is strijdig met artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn omdat de criteria en voorwaarden ontbreken op grond waarvan het bevoegd gezag al dan niet kan besluiten tot het accepteren van de deskundigen.

Dit onderdeel voorziet er in dat voorschrift 2.9.2 zodanig wordt gewijzigd dat een acceptatie door het bevoegd gezag geen voorwaarde meer is om oplevercontroles uit te mogen voeren. In plaats daarvan is als algemene eis opgenomen dat deze controle moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke deskundige. Daarbij kan gedacht worden aan onafhankelijke teeltadviseurs en ISO-gecertificeerde bodemonderzoeksbureaus (zie blz. 97 van de nota van toelichting bij het Besluit landbouw milieubeheer).

Onderdeel B

Het controleren van een foliebassin op mestdichtheid moet op grond van voorschrift 3.2.10 worden uitgevoerd door of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming, door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige. Deze bepaling is strijdig met artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn omdat de criteria en voorwaarden ontbreken op grond waarvan ondernemingen worden erkend of deskundigen worden geaccepteerd.

In het voorschrift wordt als gevolg van dit onderdeel thans bepaald dat het controleren op mestdichtheid moet worden uitgevoerd door een instelling die daarvoor is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie, het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige. Op grond van het nieuwe voorschrift 3.2.12 worden accreditaties uit andere lidstaten van de Europese Unie en uit staten die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, gelijkgesteld met accreditaties van de Raad voor Accreditatie.

Wat betreft de onafhankelijke deskundige is het raadzaam om de controle uit te laten voeren door een deskundige die aantoonbaar over de juiste kennis beschikt en ten minste gelijkwaardige vaardigheden heeft als een geaccrediteerde instelling. Voor de vereiste onafhankelijkheid is het van belang dat een deskundige geen controle uitvoert ten aanzien van een mestbassin of foliebassin waarmee deze deskundige een organisatorische, financiële of juridische binding heeft, tenzij deze binding alleen voortvloeit uit de overeenkomst tot uitvoering van de controle. De drijver van de inrichting is niet onafhankelijk en mag dus niet zelf de beoordeling uitvoeren.

Onderdeel C

Dit onderdeel bevat ten aanzien van voorschrift 3.2.11 een vergelijkbare aanpassing als in onderdeel B ten aanzien van voorschrift 3.2.10.

Onderdeel D

Artikel 3.2.12 bevat een clausule van wederzijdse erkenning voor accreditaties uit andere lidstaten van de Europese Unie of staten, die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. Deze bepaling is opgenomen omdat artikel 10 van het Besluit landbouw milieubeheer niet voorziet in een gelijkstelling van accreditaties.

Artikel V (Besluit mestbassins milieubeheer)

Onderdeel A

Delen van de bouwconstructie alsmede de afdekking van een bassin moeten op grond van voorschrift 1.5 voor het verstrijken van de referentieperiode worden vervangen, tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming, door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn. Deze bepaling is strijdig met artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn omdat de criteria en voorwaarden ontbreken op grond waarvan ondernemingen worden erkend of deskundigen worden geaccepteerd. In het voorschrift wordt als gevolg van dit onderdeel thans bepaald dat deze activiteiten moeten worden uitgevoerd door een door de Raad voor Accreditatie voor die controle geaccrediteerde instelling, door het bevoegd gezag of een onafhankelijke deskundige. Op grond van het nieuwe voorschrift 1.6, tweede lid, worden accreditaties uit andere lidstaten van de Europese Unie en uit staten die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, gelijkgesteld met accreditaties van de Raad voor Accreditatie.

Met betrekking tot onafhankelijke deskundige wordt verwezen naar de toelichting op artikel IV, onderdeel B.

Voorts wordt een nieuw voorschrift 1.6, eerste lid, toegevoegd op grond waarvan richtlijnen, normen of andere documenten die zijn vastgesteld in een andere lidstaat en die ten minste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden, worden gelijkgesteld met de richtlijnen die in de voorschriften 1.3, 1.4 en 1.5 worden genoemd.

De wijzigingen van voorschrift 2.1 zijn vergelijkbaar met de wijziging van voorschrift 1.5 en het nieuwe voorschrift 1.6. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op die voorschriften.

Tenslotte worden de voorschriften 1.3 tot en met 1.5 in technische zin zodanig aangepast dat deze beter aansluiten op de gelijkstellingsregeling die is opgenomen in voorschrift 1.6. De toevoeging «uit 1987» in de tweede volzin van voorschrift 1.4 is overbodig omdat de officiele benaming «Bouwtechnische richtlijnen mestbassins» is en daarmee ook voldoende duidelijk is dat hiermee de richtlijnen uit 1987 worden bedoeld en niet die uit 1990.

Onderdeel B

Het tweede lid, onderdeel a, van het voorschrift in bijlage II gaat uit van het afgeven van een geschiktheidsverklaring door een door de Raad voor Accreditatie voor die controle erkende onderneming. Vanwege deze bepaling kunnen geaccrediteerde instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Unie geen geschiktheidsverklaringen afgeven. Dit onderdeel en het nieuwe derde lid voorzien er in dat accreditaties uit andere lidstaten gelijkgesteld worden met Nederlandse accreditaties.

Met de wijziging van het tweede lid, onderdeel b, wordt bewerktstelligd dat ook gelijkwaardige voorwaarden die bijvoorbeeld in een andere lidstaat zijn vastgesteld, mogen worden toegepast.

Artikel VI (Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval)

In de onderdelen A en B van de bijlage wordt verwezen naar CPR-richtlijnen. Deze richtlijnen zijn echter vervangen door PGS-richtlijnen. Met de wijzigingen in de onderdelen A en B van de bijlage wordt bewerkstelligd dat naar de PGS-richtlijnen wordt verwezen en niet meer naar de vervallen CPR-richtlijnen. Met deze wijziging wordt voldaan aan artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn dat bepaalt dat eisen voor dienstverrichters duidelijk, ondubbelzinnig, transparant en toegankelijk moeten zijn.

Artikel VII (Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen)

Het vereiste van het voeren van een merkteken is niet noodzakelijk ter bescherming van milieubelangen. Deze eis is daarmee niet in overeenstemming met de artikelen 9 en 16 van de dienstenrichtlijn en dient daarom te vervallen. Met de wijzigingen wordt hierin voorzien.

Artikel VIII (Stortbesluit bodembescherming)

Op grond van artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van het Stortbesluit bodembescherming moet aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat een in overeenstemming met het bevoegd gezag aangewezen ter zake kundige bepaalde activiteiten moet verrichten in opdracht van de vergunninghouder. In het besluit ontbreken de criteria en voorwaarden op grond waarvan deze ter zake kundigen worden aangewezen. Daarmee is deze bepaling in strijd met artikel 10, tweede lid, van de dienstenrichtlijn. Met de wijziging vervalt de aanwijzingsbevoegdheid.

Op grond van het derde lid van artikel 10 van het Stortbesluit bodembescherming heeft de Minister van VROM de bevoegdheid om instanties aan te wijzen die worden aangemerkt als een ter zake kundige. Ook ten aanzien van het derde lid ontbreken de criteria en voorwaarden voor het uitoefenen van de aanwijzingsbevoegdheid. Het derde lid vervalt daarom in zijn geheel.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Zie Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 3, paragraaf 3.2.5.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven