Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 november 2009, nr. WJZ/9175502, tot wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie in verband met Voorbereidingsstudies en demonstratieprojecten vergassing

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Onder vernummering van Hoofdstuk 10 tot Hoofdstuk 11 en artikel 10.1 en 10.2 tot artikel 11.1 en 11.2 wordt na artikel 9.14 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10. VOORBEREIDINGSSTUDIES EN DEMONSTRATIEPROJECTEN VERGASSING

Artikel 10.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

demonstratieproject vergassing:

een project waarin vergassingstechniek wordt gedemonstreerd en doorontwikkeld tot een continue bedrijfsvoering, waarvan de schaalgrootte minimaal 10 MW en maximaal 50 MW (input thermisch) bedraagt, waarvoor zuivere biomassa, biomassa mengstromen of afvalfracties als brandstof dienen en waarvan het synthesegas wordt gebruikt voor warmtekracht/koppeling, toepassing in de industrie, opwerking tot vervangend aardgas of andere hoogwaardige energiedragers alsmede de verspreiding van de verkregen kennis en de vermarkting van de ontwikkelde technologie;

vergassing:

een thermisch proces dat plaatsvindt bij temperaturen boven 800 °C, waarbij de brandstof met een hoog rendement wordt omgezet in een synthesegas dat flexibel inzetbaar is;

voorbereidingsstudie:

een studie ter voorbereiding van een aanvraag voor een demonstratieproject vergassing waarbij de aanvrager onderzoekt of en aantoont dat de door hem ontwikkelde technologie voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan een demonstratieproject vergassing.

Artikel 10.2
  • 1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een voorbereidingsstudie.

  • 2. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een demonstratieproject vergassing.

  • 3. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn het eerste en tweede lid ook van toepassing op niet in Nederland gevestigde deelnemers in een samenwerkingsverband waarvan de penvoerder in Nederland is gevestigd.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 10.3

Op een subsidie voor een demonstratieproject vergassing zijn niet van toepassing de artikelen 10, derde lid, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 10.4
  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 25 000 per project.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 10.2, derde lid, bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 4 000 000 per project.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 4. Voor de berekening van de subsidiabele kosten van een demonstratieproject vergassing is artikel 1.6 van toepassing.

Artikel 10.5
  • 1. De Minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. De Minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 10.2, tweede lid, op de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10.6

In aanvulling op artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, indien de aanvrager geen aantoonbare ervaring heeft in innovatieve vergassingstechnologie.

Artikel 10.7
  • 1. Er is een Adviescommissie demonstratieprojecten vergassing, die tot taak heeft de Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van artikel 10.2, tweede lid.

  • 2. De commissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.

  • 3. De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar.

Artikel 10.8
  • 1. De Adviescommissie demonstratieprojecten vergassing adviseert de Minister over de afwijzingsgronden bedoeld in artikel 23, onderdelen e, f en h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de rangschikking, bedoeld in het derde lid.

  • 2. In aanvulling op artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, indien hij van oordeel is dat het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling.

  • 3. De Minister rangschikt de aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch en niet-technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is, de slaagkans van het project groter is en de kennisoverdracht een meer structureel onderdeel is van de demonstratie;

    • e. een beter plan voorligt voor de opstartfase van de vergasser teneinde de vergassingstechnologie door te ontwikkelen tot een continue bedrijfsvoering van ten minste 5000 uur/jaar;

    • f. een beter marketingplan voorligt om de vergassingstechnologie uit te rollen in Nederland.

  • 4. Voor de rangschikking wegen de criteria genoemd in het derde lid even zwaar.

Artikel 10.9
  • 1. De subsidieontvanger voltooit de voorbereidingsstudie binnen zes maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De subsidieontvanger start het demonstratieproject vergassing binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en voltooit het uiterlijk binnen 4 jaar na de start van het project.

  • 3. De subsidieontvanger voert het demonstratieproject vergassing in Nederland uit.

  • 4. De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde demonstratieproject vergassing, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 5. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10.10
  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 10.1.

  • 2. Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 10.2.

B

1. Als bijlage 10.1, bedoeld in artikel 10.10, eerste lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 10.2, bedoeld in artikel 10.10, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

ARTIKEL II

Aan de tabel in artikel 1a van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2009 wordt na punt 1.3 toegevoegd:

1.4

Tijdelijke energieregeling markt en innovatie (Voorbereidingsstudies en demonstratieprojecten vergassing)

10.2, eerste lid

Voorbereidings

studies

Datum van inwerkingtreding van artikel 10.2 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie t/m 31-03-10

200.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 november 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B, EERSTE LID

Bijlage 10.1

Bijlage, bedoeld in artikel 10.10, eerste lid van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-17584-001.pngstcrt-2009-17584-002.pngstcrt-2009-17584-003.pngstcrt-2009-17584-004.pngstcrt-2009-17584-005.png

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B, TWEEDE LID

Bijlage 10.2

Bijlage, bedoeld in artikel 10.10, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-17584-006.pngstcrt-2009-17584-007.pngstcrt-2009-17584-008.pngstcrt-2009-17584-009.pngstcrt-2009-17584-010.png

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie (hierna: TERM) wordt het programma demonstratieprojecten vergassing geïntroduceerd. Het programma wordt uitgewerkt in hoofdstuk 10 van de TERM.

2. Doelstelling

De verduurzaming van de energievoorziening is een belangrijk speerpunt van het kabinetsbeleid. Dit beleid wordt verder uitgewerkt in het werkprogramma Schoon en Zuinig (brief van de regering van 27 juli 2009, Kamerstukken II 2008–2009, 31 209, nr. 95). Het kabinet zet met het werkprogramma Schoon en Zuinig in op 20% hernieuwbare energie in 2020 en zal daarvoor onder meer gebruik maken van biomassa en reststromen. Het programma demonstratieprojecten vergassing is een uitwerking van het thema Nieuw Gas in de Innovatieagenda Energie (brief van de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juli 2008, Kamerstukken II 2007–2008, 31 209, nr. 95).

Vergassing is een sleuteltechnologie om (biologische) reststromen met een hoog rendement om te zetten in nuttige elektriciteit, warmte en energiedragers (vervangend aardgas).

Het doel van deze regeling is om innovatie en energietransitie te bevorderen en in Nederland enkele vergassers te demonstreren. Deze demonstraties leveren een bijdrage aan de oversteek van onderzoek naar marktintroductie, en aldus aan de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding. De demonstraties beogen diversificatie van in- en output om een zo groot mogelijk bereik aan potentiële opbrengsten in termen van CO2-reductie en PetaJoules te realiseren. Na demonstratie op een schaal van 10–50 MW kunnen projecten ontstaan die groter van omvang zijn.

3. Uitvoering

De uitvoering van het in de TERM geïntroduceerde hoofdstuk is, evenals de reeds bestaande hoofdstukken, in handen van SenterNovem, het agentschap voor duurzaamheid en innovatie van het Ministerie van Economische Zaken.

4. Administratieve lasten

De regeling is bedoeld om ondernemers in staat te stellen een demonstratieproject op te zetten. Ten aanzien van de administratieve lasten is – op één uitzondering na (de samenwerkingsovereenkomst, zie hierna) – steeds de keuze gemaakt voor de minst belastende optie. De administratieve lasten voor het aanvragen van subsidie bestaan uit het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van een projectplan, volgens een vaste structuur. Dit faciliteert de aanvrager en voorkomt dat achteraf nog informatie moet worden nagestuurd. Door middel van advies vooraf door de uitvoerder van de regeling en goede communicatie over precieze doelstellingen en gevraagde activiteiten wordt zoveel mogelijk voorkomen dat indieners voor niets aanvragen indienen. Voor tussentijdserapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen in plaats van een halfjaarlijkse rapportage, hierbij geldt een maximum (tevens minimum) van 1 rapportage per 12 maanden conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Een accountantsverklaring wordt niet standaard gevraagd, maar alleen bij subsidies hoger dan € 25.000. Voor de accountantsverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de TERM. Bij het ontwerpen van de aanvraag- en vaststellingsformulieren is zo veel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande formulieren. Deze uniformiteit geeft minder administratieve lasten dan het telkens toepassen van een ander model. Er hoeven geen aanvragen om een voorschot te worden ingediend.

Om de administratieve lasten te verminderen is overwogen om af te zien van het vereiste om bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst te verstrekken en in plaats daarvan te werken met een eigen verklaring. Gezien de complexiteit, omvang en mogelijk internationale component is er bij de demonstratieprojecten vergassing voor gekozen het overleggen van een (vormvrije) samenwerkingsovereenkomst verplicht te stellen.

Uit de berekeningen blijkt dat de administratieve lasten € 50.880 bedragen op het totaal beschikbare bedrag van € 13.500.000. Dit komt neer op 0,37% ten opzichte van het totale subsidiebedrag. Bij deze berekening is uitgegaan van 8 aanvragen voor voorbereidingsstudies waarvan ongeveer 5 gehonoreerd kunnen worden, 5 aanvragen voor demonstratieprojecten waarvan ongeveer 3 gehonoreerd kunnen worden alsook de mogelijkheid van 2 bezwaren en 1 beroep.

5. Staatssteun en notificatie

Het hoofdstuk Voorbereidingsstudies en demonstratieprojecten vergassing is in essentie identiek aan het generieke hoofdstuk EOS demonstratieprojecten. Daarmee valt het onder het bereik van de goedkeuring door de Commissie voor het Besluit EOS: Demo en transitie-experimenten (nummer N222/2004, gewijzigd onder nummer N246/2005 en N861/2006). De goedkeuring voor demonstratieprojecten loopt tot en met 2014 tot een maximum van € 160.000.000. Ook de algemene groepsvrijstellingverordening, welke op 29 augustus 2008 van kracht is geworden, is van toepassing op dit hoofdstuk (artikel 23).

Voorts wordt de vergassing van biomassa genoemd in steunmaatregel N 840/97: CO2-reductieplan, waarvoor op 13-5-1998 door de Commissie voor onbepaalde tijd en onder de gebruikelijke voorwaarden (o.a. verbod van cumulatie van steun) een verklaring van ‘geen bezwaar’ is afgegeven: ‘Voor de omzetting van biomassa in praktisch toepasbare secundaire energie zijn diverse technieken voorhanden.

Deze variëren van verbranding in kleine warmtekrachteenheden tot verbranding of vergassing op grote schaal in kolencentrales of in zelfstandig opererende eenheden, specifiek gebouwd voor toepassing van biomassa als brandstof.’ Deze verklaring van geen bezwaar kan gelden voor projectaanvragen waarbij de projectduur doorloopt in 2015.

Deze regeling is op 9 oktober 2009 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (2009/0549/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De Commissie heeft bevestigd dat het hier gaat om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje, van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn nr. 98/34/EG geen standstill-termijn.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 10.1

In dit artikel worden de definities van in dit hoofdstuk gebruikte termen gegeven.

Tot een voorbereidingsstudie worden mede gerekend het (onderzoeken van de mogelijkheden van het) geschikt maken van de vergassingstechnologie aan de eisen die worden gesteld in de regeling, het voorbereiden van (aanvragen van) vergunningen, financiering, locatie, afspraken over levering/afname van grondstoffen/producten, (het onderzoeken van de mogelijkheden tot het oprichten van) een samenwerkingsverband.

Het uitvoeren van een voorbereidingsstudie is geen voorwaarde om een aanvraag in te kunnen dienen voor een demonstratieproject.

Artikel 10.2

In dit artikel wordt het doel van de subsidie aangegeven.

Uit artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies vloeit voort dat alleen in Nederland gevestigde rechtspersonen in aanmerking komen voor subsidie. In artikel 10.2, derde lid, van de TERM wordt bepaald dat naast in Nederland gevestigde entiteiten, ook niet in Nederland gevestigde entiteiten voor subsidie in aanmerking komen, mits zij deelnemen aan een samenwerkingsverband waarvan de penvoerder in Nederland is gevestigd.

Artikel 10.4

De hoogte van de subsidie en het maximumbedrag (per project) worden geregeld in artikel 10.4.

Artikel 1.6 is alleen van toepassing op de berekening van de subsidiabele kosten van demonstratieprojecten vergassing. Voor de berekening van de subsidiabele kosten van voorbereidingsstudies geldt artikel 11 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 10.8

De afwijzingsgronden in het tweede lid gelden aanvullend op de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. De aanvragen die na toepassing van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en het tweede lid van artikel 10.8 niet zijn afgewezen worden gerangschikt aan de hand van de criteria in het derde lid van artikel 10.8. Het criterium onder a ziet op de effectiviteit van de voorgestelde activiteiten, het criterium onder b ziet op de mate van verduurzaming op punten waar de meeste verbetering nodig is en het criterium onder c ziet op de opschaling.

Artikel 10.9

Het vierde lid van artikel 10.9 regelt dat de Minister van Economische Zaken kan verzoeken om verstrekking van informatie ten behoeve van de evaluatie van de effecten van het demoproject. Deze mogelijke verplichting van de subsidieontvanger geldt naast de rapportageverplichting die kan worden opgelegd in de beschikking tot subsidieverlening op grond van de artikelen 39 en 43 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven