Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 9 november 2009, nummer 5618362/09, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (tweeënnegentigste wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.34 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, van het Besluit, een bedrag van € 41 verschuldigd.

B

Aan artikel 3.34c worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid in loondienst is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op basis waarvan het verrichten van arbeid is toegestaan een bedrag van € 41 verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is het gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het derde lid, aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op basis waarvan het verrichten van arbeid is toegestaan een bedrag van € 41 verschuldigd.

C

Artikel 3.34d komt te luiden:

  • 1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van € 288 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling die:

    • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Besluit, een bedrag van € 52 verschuldigd is;

    • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’, een bedrag van € 52 verschuldigd.

    • c. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit, een bedrag van € 60 verschuldigd is, indien hij werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat.

    • d. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor het verblijfsdoel ‘verblijf in het kader van zetelovereenkomst’ op grond vanartikel 3.4, derde lid, van het Besluit, een bedrag van € 60 verschuldigd is, indien hij een persoon is op wie artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) betrekking heeft met het oog op het verrichten van de daarbedoelde werkzaamheden;

    • e. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor het verblijfsdoel ‘verblijf in het kader van zetelovereenkomst’ op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit, een bedrag van € 60 verschuldigd is, indien hij een persoon als bedoeld in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), met het oog op het verrichten van de in die alinea bedoelde werkzaamheden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 41 verschuldigd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 41 verschuldigd.

D

Artikel 3.34g wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “€ 201” vervangen door: € 401.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 41 verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het derde lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 41 verschuldigd.

E

Artikel 3.34h wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er worden een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onverminderd artikel 3.34c, derde en vierde lid, artikel 3.34d, tweede en derde lid en artikel 3.34g, derde en vierde lid, is de vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 41 verschuldigd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 november 2009, met dien verstande dat de artikelen 3.34, derde lid, 3.34c, derde en vierde lid, 3.34d, tweede en derde lid, 3.34g, derde en vierde lid, en 3.34h, tweede lid, terugwerken tot en met 17 september 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 november 2009

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling betreft wijzigingen van de heffing van leges op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Het omvat wijzigingen die noodzakelijk zijn om de legestarieven in overeenstemming te brengen met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (het Hof) van 17 september 2009 in zaak C-242/06.

Voorts betreft de regeling twee wijzigingen in de hoogte van de leges teneinde een betere doorberekening aan de burger van de kosten die de overheid maakt voor de afdoening van een aanvraag te kunnen realiseren.

Artikelsgewijs

A

Artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) verplicht de aangesloten staten zich te onthouden van het invoeren van nieuwe beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Dit is eenzelfde soort bepaling als artikel 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie. Indien een standstillbepaling van toepassing is mogen leges worden geheven mits deze in een evenredige verhouding staan tot de leges die voor EU-burgers in soortgelijke gevallen worden geheven.

De leges worden verlaagd naar € 41 zodat zij in evenredige verhouding staan tot de leges die voor EU- en EER-onderdanen in soortgelijke gevallen worden geheven. Met dit bedrag wordt aangesloten bij het legesbedrag voor een bewijs van rechtmatig verblijf van EU- en EER-onderdanen.

B, C en D

Artikel 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie maakt dat de lidstaten van de gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen mogen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier arbeid op hun grondgebied vrij zijn toegestaan. Het Hof heeft nu uitgemaakt dat leges mogen worden geheven bij aanvragen voor verlenging of wijziging van verblijfsvergunningen voor Turkse onderdanen, mits deze leges in een evenredige verhouding staan tot de leges die voor EU-burgers in soortgelijke gevallen worden geheven.

De leges worden verlaagd naar € 41 zodat zij in evenredige verhouding staan tot de leges die voor EU- en EER-onderdanen in soortgelijke gevallen worden geheven.

Uit artikel 13 volgt dat deze bepaling alleen van toepassing is op vreemdelingen wier verblijf en arbeid op het grondgebied legaal is. Vreemdelingen aan wie het niet toegestaan is te werken, behoren niet tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Indien de beperking waaronder de vergunning is verleend arbeid niet mogelijk maakt, behoort de vreemdeling niet tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

Teneinde een betere doorberekening aan de burger van de kosten die de overheid maakt voor de afdoening van een aanvraag te kunnen realiseren, zullen voor de onderstaande categorieën vreemdelingen de legestarieven worden verhoogd.

In artikel 3.34d, eerste lid, wordt het tarief voor de afdoening van aanvragen tot het verlengen van een verblijfsvergunning bepaalde tijd regulier verhoogd van € 188,00 naar € 288,00.

In artikel 3.34g, eerste lid, wordt het tarief voor de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verhoogd van € 201 naar € 401.

E

Deze wijziging maakt het mogelijk om, ten dienste van de uitvoering, in onvoorziene gevallen die niet vallen onder de onderdelen A tot en met D maar de vreemdeling wel valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie de leges voor de afdoening van de aanvraag te verlagen naar € 41.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.

Naar boven