TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling maakt onderdeel uit van het Definitief akkoord Convenant Leerkracht van Nederland, dat de minister op 10 december
2008 gesloten heeft met de werkgevers- en werknemersorganisaties van de sector Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. Met
dit convenant wordt de komende jaren fors geïnvesteerd in het leraarschap, voornamelijk door een betere beloning en meer carrière-
en scholingsmogelijkheden voor leraren. De in het convenant opgenomen afspraken over de salarismix zijn door sociale partners
nader uitgewerkt en vastgelegd in de CAO.
Het convenant bevat afspraken over de versterking van de salarismix in de Randstadregio’s. De middelen hiertoe worden met
terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 op grond van deze regeling beschikbaar gesteld. Deze regeling is noodzakelijk, omdat
in de huidige bekostigingsystematiek differentiatie naar regio niet mogelijk is.
De afspraken in het convenant over de versterking van de salarismix gaan uit van vertrouwen en de filosofie van de lumpsum.
Deze benadering vormt ook het uitgangspunt van deze regeling. De regeling is zo ontworpen dat instellingen geen aanvraag hoeven
in te dienen en geen aparte verantwoording hoeven op te stellen over de besteding van de aanvullende middelen. Deze uitvoering
van de regeling betekent daarom geen toename in administratieve lasten voor instellingen. Een dergelijke uitwerking is mogelijk,
omdat de regeling voortvloeit uit het Convenant Leerkracht van Nederland. Hierin zijn prestatieafspraken opgenomen over het
monitoren van de doelstellingen voor de salarismix en de besteding van de daaraan verbonden middelen door instellingen. Tevens
zijn in het convenant afspraken gemaakt over gegevensleveringen en de wijze waarop wordt toegezien dat de afspraken uit het
convenant (zoals ook vastgelegd in de cao) worden nageleefd.1
Artikelsgewijs
Artikel 1
Het Convenant Leerkracht van Nederland, tripartiete afspraken tussen de minister en de sociale partners van de sector Beroepsonderwijs
en Volwasseneneducatie, is vastgelegd op 10 december 2008. Het convenant, dat op 3 maart 2009 in de Staatscourant is gepubliceerd,
is beschikbaar via de website www.leerkrachtvannederland.nl.
Voor de afbakening van de Randstadregio’s is de zogenaamde RPA-indeling gehanteerd; dit is de indeling naar Regionale Platforms
Arbeidsmarkt zoals het CBS deze hanteert. De Randstadregio’s omvatten de vier grote steden, Almere en de overige gemeenten
in de RPA-gebieden Zuidelijk Noord-Holland, Rijn-Gouwe, Haaglanden, Rijnmond, Gooi en Vechtstreek, Eemland en Utrecht-Midden.
Bijlage 1 omvat een lijst met alle gemeenten die onder de Randstadregio’s vallen.
Artikel 2
Een van de afspraken uit het Convenant Leerkracht van Nederland is dat instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs in
de Randstadregio’s een extra financiële impuls krijgen. Dit betreft een structurele maatregel. Deze regeling omslaat kalenderjaar
2009, maar zal jaarlijks worden gewijzigd om de beschikbare bedragen te publiceren. Aanleiding van deze afspraak is dat er
in de Randstadregio’s sprake is van een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de regionale marktsector, een grotere
arbeidsproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen. Instellingen in de Randstadregio’s zullen op grond van
deze regeling in 2009 aanvullende bekostiging ontvangen waarmee ze meer leraren in hogere salarisschalen kunnen plaatsen.
Doel van deze regeling is tweeledig: enerzijds is de regeling bedoeld ter versterking van de salarismix in de Randstadregio’s,
anderzijds ter verlichting van de werkdruk in de Randstadregio’s. Tevens is in het convenant een stabiele verhouding tussen
docenten en ondersteunend personeel afgesproken.
Op grond van deze regeling ontvangen bevoegde gezagsorganen van instellingen waarvan ten minste twintig procent van de deelnemers
volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) woonachtig is in de Randstadregio’s aanvullende bekostiging. Conform de
afspraken uit het convenant is van deze aanvullende bekostiging 75% bestemd voor het verhogen van het aandeel docenten (in
voltijdequivalenten) in bezoldigingsschaal LC en/of LD en/of LE. De resterende 25% dient te worden ingezet voor het inzetten
van extra functies voor instructeurs en/of docenten. Het betreft in deze regeling middelen die structureel beschikbaar zullen
blijven voor instellingen, afhankelijk van de mate waarin bevoegde gezagsorganen in 2011 en 2014 daadwerkelijk meer hogere
salarisschalen hebben toegekend en meer functies hebben ingezet voor onderwijsgevenden in het primaire proces.
Zoals afgesproken in het convenant zal het Ministerie van OCW in het kader van de monitoring van de inzet van de convenantmiddelen
per instelling jaarlijks bekijken of de convenantmiddelen volledig en herkenbaar zijn toegevoegd aan de (gemiddelde geschoonde)
loonsom van de leraarsformatie.
Met de 75% van de aanvullende middelen ter versterking van de salarismix kunnen de volgende structurele groeipercentages worden
bereikt in 2011: 47 procentpunten meer LC en 4 procentpunten meer LD.2 De in het convenant toegezegde middelen voor de salarismix zijn toereikend om al vanaf 2009 (het jaar van invoering van de
salarismix) alle bestaande LB-functies van docenten in de Randstadregio’s om te zetten in LC en alle nieuwe instroom van docenten
in de Randstadregio’s ten minste op schaal LC te bezoldigen.
Deze ontwikkeling van de salarismix in de Randstadregio’s wordt vertaald naar een groeipercentage op instellingsniveau ten
opzichte van de situatie in 2006 van de betreffende instelling, waarbij rekening gehouden wordt met het aandeel (gewogen)
deelnemers en leerlingen waarvoor een individuele instelling aanvullende bekostiging ontvangen heeft.
Het staat instellingen uiteraard vrij om uit te wisselen tussen de schalen LC, LD en eventueel LE, met dien verstande dat
wordt voldaan aan de voorwaarde dat alle middelen worden besteed aan de verbetering van de beloning van leraren en specifiek
van de salarismix. Gemiddeld genomen kan bijvoorbeeld met 2,1% minder groei in LC 1% meer groei in LD worden gerealiseerd
en met 2,5% minder groei in LC 1% meer groei in LE.
Verder dienen de werkdrukmiddelen (25% van het totaalbudget) herkenbaar te worden besteed aan extra formatie in het primaire
proces.
Het ministerie van OCW zal de ontwikkeling van de salarismix monitoren. Wanneer de sector in 2011 de hierboven genoemde tussendoelen
cq. groeipercentages heeft bereikt, zal de tweede tranche van het budget voor de regionale salarismix in het begin van schooljaar
2012–2013 beschikbaar komen. Indien de sector de te realiseren ophoging van de functies in de reeks LB-LE-schalen op de meetdatum
van 1 augustus 2011 niet heeft gerealiseerd, dan wordt de oploop van middelen voor de salarismix in 2012 bevroren en worden
de voor dit doel beschikbare aanvullende convenantmiddelen op instellingsniveau afgestemd op de op dat moment op instellingsniveau
gerealiseerde ophoging van de verdeling van de docenten over de reeks LB tot en met LE-schalen. Daarbij geldt de randvoorwaarde
conform afspraak in het convenant dat de verhouding tussen docenten en ondersteunend personeel stabiel blijft.
In het convenant is tevens afgesproken dat sociale partners in het kader van de cao bve zullen uitwerken hoe de beloningsinstrumenten
van leraren uit het convenant geïntegreerd worden in de ontwikkeling van het salaris- en functiegebouw in de bve-sector. Sociale
partners hebben in het convenant tevens afgesproken dat het criterium ‘opleiding’ meegewogen zal worden bij de functiewaardering
in samenhang met de werkzaamheden en verantwoordelijkheden van een docent. Dat wil zeggen dat de zwaarte van de functie en
de gevraagde competenties maatgevend zijn voor het salarisniveau van de functie.
Scholen zullen op basis van bovengenoemde uitwerking in de cao bve eigen beleid moeten ontwikkelen ten aanzien van het behalen
van de salarismixdoelstellingen. Om instellingen in staat te stellen eigen beleid te ontwikkelen ten aanzien van de salarismix
en om de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (PMR) in staat te stellen om een adequate rol te spelen in het besluitvormingsproces,
zal het Ministerie van OCW jaarlijks per bevoegd gezag de gerealiseerde salarismix publiceren op de website www.minocw.salarismix.nl.
Artikel 3
Eerste voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op aanvullende bekostiging op grond van deze regeling is dat ten minste 20%
van de deelnemers van een instelling volgens de Gemeentelijke Basisadministratie in de Randstadregio’s woonachtig is. In geval
van een instelling met een afdeling waar vbo-groen gegeven wordt, geldt als voorwaarde voor aanvullende bekostiging dat ten
minste 20% van de leerlingen volgens de Gemeentelijke Basisadministratie in de Randstadregio’s woonachtig is. Daarnaast is
in het Convenant Leerkracht van Nederland afgesproken dat tijdige, volledige en accurate levering van de (wettelijk) verplichte
gegevens door individuele instellingen aan het Ministerie van OCW een voorwaarde is voor het ontvangen van convenantmiddelen.
Het Ministerie van OCW zal toetsen of aan deze randvoorwaarde is voldaan. Deze gegevens zijn immers nodig voor het verdelen
van de middelen en het monitoren van de ontwikkeling van de salarismix en daaraan verbonden uitgaven door instellingen.
Artikel 4
In de regeling zijn er twee subsidieplafonds. Ten eerste is er in totaal in 2009 een bedrag van € 15,4 miljoen beschikbaar
voor de aanvullende bekostiging ter versterking van de salarismix op de bve-instellingen die (overwegend) in de Randstadregio’s
gevestigd zijn. Daarnaast is er in het kader van deze regeling voor de vbo-groen afdelingen die onderdeel uitmaken van een
in aanmerking komend bevoegd gezag van een AOC in 2009 in totaal een bedrag van € 475.000 beschikbaar. Overige scholen voor
voortgezet onderwijs die gevestigd zijn in de Randstadregio’s vallen niet onder deze regeling. Immers, deze scholen ontvangen
al aanvullende personele bekostiging op grond van de Regeling versterking van salarismix leraren VO in de Randstadregio’s
die op 26 februari 2009 gepubliceerd is in de Staatscourant (Stcrt. 2009, 39).
De middelen beschikbaar uit het convenant dekken de structurele kosten voor de bevordering van leraren naar hogere schalen.
Het betreft normatieve bedragen, die overeenkomen met de structurele kosten van de vastgestelde groeipercentages op sectorniveau.
Net als in de reguliere bekostiging vallen deze bedragen op instellingsniveau soms tijdelijk wat hoger, anders weer tijdelijk
lager uit dan de werkelijke kosten, afhankelijk van de plaatsing van leraren in de salarisschalen.
Artikel 5
De in artikel 4 genoemde totaalbedragen worden verdeeld onder de in aanmerking komende bevoegde gezagsorganen naar rato van
het aantal in de Randstadregio’s woonachtige deelnemers cq. leerlingen van een in aanmerking komend bevoegd gezag op het totaal
aantal in de Randstad woonachtige deelnemers cq. leerlingen van alle in aanmerking komende bevoegde gezagsorganen. Omdat de
bve-sector geen locatiebeginsel kent, kan de locatie waar een docent lesgeeft niet als basis worden genomen voor deze aanvullende
bekostiging. Vandaar dat bij de berekening van de omvang van de aanvullende bekostiging per instelling de woonplaats van de
deelnemers cq. leerlingen als grondslag is genomen. Hierbij vormt, net zoals dat bij de reguliere bekostiging voor 2009 het
geval is, de voorlopige deelnemers- en leerlingaantallen van de teldatum van 1 oktober 2007 het uitgangspunt.
Bij de berekening van de omvang van de aanvullende bekostiging per instelling wordt onderscheid gemaakt naar voltijd- en deeltijddeelnemers.
Voltijddeelnemers tellen mee als factor 1; dit zijn de deelnemers die een voltijdopleiding volgen in een beroepsopleidende
leerweg (bol) en de vbo-leerlingen. De deeltijddeelnemers tellen mee als factor 0,3; dit zijn de deelnemers die een deeltijdopleiding
volgen in een beroepsopleidende leerweg en deelnemers die een opleiding volgen in een beroepsbegeleidende leerweg (bbl).
Indien een in aanmerking komend bevoegd gezag waarbij in totaal minder dan 5000 deelnemers staan ingeschreven, dan tellen
alle bij die instelling ingeschreven en bekostigde deelnemers mee bij de berekening van de omvang van de aanvullende bekostiging.
Bij de bepaling van deze grens betreft het dan overigens de absolute aantallen en niet de gewogen aantallen op basis van de
bovengenoemde voltijd- en deeltijdfactoren.
Artikel 6
Uiterlijk december 2009 zal de eerste betaling plaatsvinden. Indien publicatie van deze regeling geschiedt vóór 15 november
2009, kan de eerste betaling over de periode januari 2009 tot en met november 2009 in november plaatsvinden. Daarna zal de
betaling van de aanvullende bekostiging plaatsvinden volgens het gebruikelijke betaalritme van de reguliere bekostiging. Aangezien
de aanvullende middelen met terugwerkende kracht per 1 januari 2009 worden uitbetaald, kunnen promoties ook met terugwerkende
kracht worden toegekend.
Artikel 7
Van het totale bedrag dat op grond van deze regeling beschikbaar wordt gesteld, is 75% van het extra budget bestemd voor de
invulling van meer hogere leraarsfuncties (meer docenten in LC, en/of LD en/of LE); de overige 25% is bestemd voor de realisatie
van extra functies voor onderwijsgevenden op alle niveaus.
In het Convenant Leerkracht van Nederland is afgesproken dat het Ministerie van OCW de doelstellingen voor de salarismix en
de daaraan verbonden bestedingen door instellingen zal monitoren. Dit betekent enerzijds dat de tussendoelstellingen voor
de salarismix van 2011 moeten zijn gerealiseerd. Bij het niet voldoen aan de salarismixdoelstellingen die gelden voor 2011
kan de oploop van middelen voor de salarismix met ingang van 2012 worden bevroren en wordt de aanvullende bekostiging afgestemd
op de op dat moment gerealiseerde salarismix op instellingsniveau (zie toelichting op artikel 2). Anderzijds moeten de aanvullende
middelen ter verlichting van de werkdruk herkenbaar zijn besteed aan extra formatie voor het primaire proces. Als een bevoegd
gezag de op grond van deze regeling ontvangen aanvullende bekostiging niet volledig inzet zoals voorgeschreven, betekent dit
dat de doelstellingen van 2011 niet gehaald worden.
De afspraken in het convenant over de versterking van de salarismix gaan uit van vertrouwen en de filosofie van de lumpsum.
Er vindt daarom geen terugvordering of verrekening van niet-bestede middelen plaats. Echter, wanneer uit tussentijdse monitoring
blijkt dat instellingen deze aanvullende bekostiging inzetten voor andere dan in deze regeling genoemde doeleinden, wordt
de oploop van de middelen voor de salarismix afgestemd op de op dat moment gerealiseerde salarismix op instellingsniveau.
Tevens kan dit leiden tot het aanscherpen van de bestedings- en verantwoordingsvereisten van de nieuwe/gewijzigde regelingen
voor de versterking van de salarismix voor leraren in de Randstadregio’s in 2010 en 2011 (zie ook toelichting op artikel 7).
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen aanvullende bekostiging
in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat
sprake is van een niet-geoormerkte aanvullende bekostiging is een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten
niet noodzakelijk.
Artikel 8
In aanvulling op de financiële verantwoording van de besteding van de aanvullende bekostiging en met het oog op het tussentijdse
meetmoment, is informatie gewenst over het bereikte resultaat. Daarom is hierover een afzonderlijk artikel in de regeling
opgenomen.
Artikel 10
De middelen gemoeid met deze regeling worden verstrekt op grond van een tijdelijke regeling, omdat volgens de huidige lumpsumbekostiging
differentiatie op basis van regio niet mogelijk is. Op basis van de ervaringen met onderhavige regeling zullen nieuwe / gewijzigde
regelingen worden gepubliceerd ten behoeve van de verstrekking van de middelen die in 2010 en 2011 beschikbaar komen voor
het behalen van de salarismixdoelstellingen in de Randstadregio’s. Op den duur dienen deze regelingen plaats te maken voor
een structurele voorziening.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.