Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 oktober 2009, nr. 69424, houdende wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie in verband met het subsidieprogramma Bioraffinage

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op:

  • de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214);

  • artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van Hoofdstuk 9 tot Hoofdstuk 10 en artikel 9.1 en 9.2 tot artikel 10.1 en 10.2 wordt na artikel 8.16 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 9. Bioraffinage

Artikel 9.1
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    biomassa:

    landbouwgewassen, organische reststromen zijnde dierlijk en plantaardig, landbouwreststromen, bosbouw reststromen, hout en aquatische biomassa;

    bioraffinage:

    technologie of combinatie van technologieën waarbij biomassa op duurzame wijze wordt omgezet in een cascade van vermarktbare producten: voedsel, veevoer, chemicaliën, brandstof en energie op een economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie;

    demonstratieproject bioraffinage:

    een project waarbij installaties voor een bioraffinaderij aangeschaft, voortgebracht, geïnstalleerd, en doorontwikkeld worden tot continue bedrijfsvoering;

    duurzaam:

    economisch bestendige reductie van het gebruik van fossiele grond- en brandstoffen met minimale gevolgen voor het milieu en rekening houdend met socio-economische aspecten;

    geavanceerde biobrandstoffen:

    biobrandstoffen die door de keuze voor nieuwe grondstof-omzettingsproces-combinaties een hoge CO2eq-ketenprestatie halen met minimale inzet van biomassa en als gevolg minimale concurrentie met de voedingsketen. Aspecten van geavanceerde biobrandstoffen zijn:

    • a. beter milieurendement c.q. duurzamer, niet ten koste van andere milieudoelen (zie duurzaamheidscriteria in het Toetsingskader duurzame biomassa);

    • b. op termijn van 5–10 jaar concurrerend op kosten met huidige grondstof-proces-combinaties;

    • c. brede toepasbaarheid in huidig en toekomstig wagenpark;

    Minister van LNV:

    Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    pilotproject bioraffinage:

    verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande of niet bestaande kennis en vaardigheden op het gebied van bioraffinage ten behoeve van het ontwikkelen en bouwen van een prototype en het experimenteren hiermee;

    referentiekosten:

    Kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met het uit te voeren pilotproject bioraffinage of demonstratieproject bioraffinage maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, bij vergelijkbare productiecapaciteit;

  • 2. Op dit hoofdstuk is hoofdstuk 1 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Dit hoofdstuk berust op artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies.

Artikel 9.2
  • 1. De Minister van LNV verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

    • a. een ondernemer voor een demonstratieproject bioraffinage dat past in een of meerdere bioraffinage thema's waarin:

      • 1°. nieuwe kennis of technologie wordt ontwikkeld en/of toegepast, of

      • 2°. nieuwe combinaties van bestaande kennis en technologieën worden toegepast;

    • b. een ondernemer voor een pilotproject bioraffinage dat past in een of meerdere bioraffinage thema's waarin:

      • 1°. nieuwe kennis of technologie wordt ontwikkeld en/of toegepast, of

      • 2°. nieuwe combinaties van bestaande kennis en technologieën worden toegepast;

    • c. een deelnemer in een samenwerkingsverband die een in sub a of b genoemd project bioraffinage uitvoert.

  • 2. Bioraffinage thema's als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. bioraffinage van Nederlandse gewassen;

    • b. bioraffinage van geïmporteerde biomassa rond Nederlandse havens;

    • c. bioraffinage van afval- en reststromen;

    • d. bioraffinage van aquatische biomassa.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. projecten die betrekking hebben op de productie van biomassa en teelt van aquatische biomassa;

    • b. projecten die uitsluitend betrekking hebben op de productie van biobrandstoffen of energie;

    • c. projecten die betrekking hebben op ontwikkeling en demonstratie van zogenaamde eerste generatie biobrandstoftechnologie.

  • 4. De productie van biobrandstoffen kan slechts onderdeel uitmaken van een demonstratieproject bioraffinage of een pilotproject bioraffinage, indien:

    • a. het project betrekking heeft op de geïntegreerde co-productie van biobrandstoffen met andere vermarktbare producten, zoals voedsel, veevoer, chemicaliën en energie;

    • b. het biobrandstoffendeel betrekking heeft op de productie van geavanceerde biobrandstoffen.

Artikel 9.3
  • 1. Een samenwerkingsverband dat een demonstratieproject bioraffinage uitvoert, bestaat alleen uit ondernemers.

  • 2. Een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert, bestaat uit ten minste een ondernemer.

  • 3. De penvoerder in een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert is een ondernemer.

Artikel 9.4
  • 1. In aanvulling op artikel 1.3, eerste lid, bedraagt de subsidie voor een pilotproject bioraffinage niet meer dan € 1000.000.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3 bedraagt de subsidie voor een demonstratieproject bioraffinage 35% van de subsidiabele kosten gemaakt door de ondernemer, maar niet meer dan € 4.000.000.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een middelgrote onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 4. Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 20 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 5. Voor de berekening van de in het tweede lid genoemde subsidiabele kosten is artikel 1.6 van toepassing met dien verstande dat onder sub c en d van het vijfde lid van artikel 1.6 de woorden ‘duurzame energiehuishouding’ worden gelezen als: toename van het niveau van milieubescherming.

Artikel 9.5

De Minister van LNV verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.6
  • 1. Op een subsidie voor een pilotproject bioraffinage is niet van toepassing artikel 23, onderdelen a en g, van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

  • 2. Op een subsidie voor een demonstratieproject bioraffinage zijn niet van toepassing de artikelen 10 derde lid, 23 onderdelen a en g, 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 9.7
  • 1. Er is een Adviescommissie bioraffinage, die tot taak heeft de Minister van LNV op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van artikel 9.2, eerste lid.

  • 2. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 3. De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van één jaar.

Artikel 9.8
  • 1. De Adviescommissie bioraffinage adviseert de Minister van LNV over de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede lid en artikel 23 b, c, d, e, f, en h van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de rangschikkingscriteria, bedoeld in het derde lid.

  • 2. De Minister van LNV beslist afwijzend op een aanvraag voor zover hij van oordeel is dat:

    • a. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling;

    • b. het een subsidie-ontvanger betreft die een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De Minister van LNV rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan de ontwikkeling en demonstratie van bioraffinagefaciliteiten, die leiden tot meerdere vermarktbare producten;

    • b. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan een verduurzaming van de grondstofvoorziening voor de industrie (bijv. chemische) en de energiesector;

    • c. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer herhalings- en opschalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige nationale en internationale praktijk.

  • 4. Voor de rangschikking weegt het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 35/100, het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 30/100, het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 20/100 en het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 15/100. Er geldt een drempel van 60 van de 100 punten.

Artikel 9.9
  • 1. Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover door de Adviescommissie bioraffinage aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

  • 2. De Adviescommissie baseert zich op de afwijzingsgronden en rangschikkingcriteria, bedoeld in artikel 9.8, leden 1, 2 en 3.

Artikel 9.10
  • 1. De subsidieontvanger start binnen zes maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening met de uitvoering van het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage.

  • 2. De subsidieontvanger voltooit het demonstratieproject bioraffinage binnen drie jaar na aanvang van het demonstratieproject bioraffinage.

  • 3. De subsidieontvanger voltooit het pilotproject bioraffinage binnen drie jaar na aanvang van het pilotproject bioraffinage.

Artikel 9.11
  • 1. De subsidieontvanger voert het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage hoofdzakelijk in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de Minister van LNV voor (gedeeltelijke) uitvoering buiten Nederland.

  • 2. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 9.12

In aanvulling op de artikelen 37 en 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies staan aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa in het projectplan en de eindrapportage ook gegevens over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het demonstratieproject bioraffinage of in het pilotproject bioraffinage.

Artikel 9.13
  • 1. Dit hoofdstuk valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214).

  • 2. Aan de aanvrager wordt geen subsidie verstrekt indien daardoor zou worden gehandeld in strijd met de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 9.14
  • 1. Een vooraanmelding wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 9.1.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 9.2.

  • 3. Een aanvraag om subsidievaststelling voor een demonstratieproject bioraffinage wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 9.3.

  • 4. Een aanvraag om subsidievaststelling voor een pilotproject bioraffinage wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 9.4.

B

1. Als bijlage 9.1, bedoeld in artikel 9.14, eerste lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 9.2, bedoeld in artikel 9.14, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. Als bijlage 9.3, bedoeld in artikel 9.14, derde lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 3.

4. Als bijlage 9.4, bedoeld in artikel 9.14, vierde lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 4.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1a van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2009 wordt na punt 1.2 ingevoegd:

1.3 Tijdelijke energieregeling

9.2,

Periode vooraanmelding

2-11 t/m 9-12

 

Markt en innovatie

eerste lid,

(demonstratieprojecten)

  

(Bioraffinage)

sub a en c

Demonstratieprojecten

1-1-2010 t/m 15-3-2010

8.000.000

     
 

9.2,

Periode vooraanmelding

2-11 t/m 9-12

 
 

eerste lid,

(pilotprojecten)

  
 

sub b en c

Pilotprojecten

1-1-2010 t/m 15-3-2010

2.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag 27 oktober 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE 1

Bijlage 9.1, behorende bij artikel 9.14, eerste lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-16334-001.pngstcrt-2009-16334-002.pngstcrt-2009-16334-003.png

BIJLAGE 2

Bijlage 9.2, behorende bij artikel 9.14, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-16334-004.pngstcrt-2009-16334-005.pngstcrt-2009-16334-006.png

BIJLAGE 3

Bijlage 9.3, behorende bij artikel 9.14, derde lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-16334-007.pngstcrt-2009-16334-008.pngstcrt-2009-16334-009.png

BIJLAGE 4

Bijlage 9.4, behorende bij artikel 9.14, vierde lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

stcrt-2009-16334-010.pngstcrt-2009-16334-012.pngstcrt-2009-16334-011.png

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie (hierna: TERM) wordt het programma Bioraffinage geïntroduceerd. Het programma wordt uitgewerkt in hoofdstuk 9 van de TERM.

2. Doelstelling

Het programma bioraffinage zoals beschreven in hoofdstuk 9 heeft als doel het realiseren van een aantal pilot- en demonstratieprojecten van duurzame bioraffinage-ketens voor biobased producten en bio-energie ten behoeve van de Nederlandse en Europese markt.

Als biomassa in belangrijke mate wordt ingezet in verschillende sectoren van de economie, ontstaat een zogenaamde bio-based economy. De bio-based economy is een economie waarin bedrijven – nationaal en internationaal – non-food toepassingen vervaardigen uit groene grondstoffen oftewel biomassa. Het gaat om toepassingen als materialen, chemicaliën, transportbrandstoffen en energie (elektriciteit en warmte). Nederland wil op het gebied van de bio-based economy in de wereld een rol van betekenis vervullen. Deze rol wordt uitgewerkt in de overheidsvisie op de bio-based economy in de energietransitie (TK 2007–2008, 29575, nr. 16). Een bio-based economy is om een aantal redenen belangrijk. Ten eerste vormen duurzaam gewonnen groene grondstoffen één van de alternatieven voor fossiele grondstoffen. Ten tweede levert de bio-based economy een belangrijke bijdrage aan de CO2 doelstellingen van het kabinet, verwoord in het werkprogramma Schoon en Zuinig. Zonder de inzet van groene grondstoffen zijn deze doelstellingen niet haalbaar. Doordat we een alternatief voor fossiele grondstoffen hebben vermindert de afhankelijkheid van aardolie, aardgas en steenkool. Daarnaast levert de biobased economy belangrijke economische kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en biedt het daarbij kansen voor nieuwe werkgelegenheid.

Bioraffinage is een sleuteltechnologie voor de bio-based economy. Het behelst een technologie waarbij biomassa wordt gescheiden in verschillende fracties, die al dan niet na verdere bewerking en omzetting ieder afzonderlijk een specifieke toepassing krijgen. Bioraffinage kan leiden tot duurzame coproductie van voedsel, veevoer, materialen, brandstof, chemicaliën en energie, op een economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie.

Deze regeling wordt uitgevoerd als onderdeel van het programma Groene Grondstoffen van de Innovatieagenda Energie met als deelprogramma’s: bioraffinage, duurzame biomassa import, aquatische biomassa, biomassa uit natuur, landbouw en voeding- en genotsmiddelenindustrie, plantenveredeling en verbinding agro, chemie en logistiek. Vanuit het deelprogramma Bioraffinage wordt ingezet op het stimuleren van pilots en demonstraties.

Doel van de regeling is om de ontwikkeling van bioraffinage te versnellen. Daarom worden pilot- en demonstratieprojecten gesubsidieerd die aantonen dat nieuwe bioraffinagetechnologie de grondstofvoorziening van de industrie en energiesector op een economisch rendabele manier verduurzaamt. Het betreft hier dus zowel technische als economische haalbaarheid. De beoogde deelnemers aan projecten bioraffinage kunnen afkomstig zijn uit de sectoren chemie, agro, logistiek, bos en hout, papier en karton en energie.

Voor het indienen van een subsidieaanvraag is een vooraanmelding verplicht. Wie geen vooraanmelding indient kan geen aanvraag indienen. Vooraanmelding is mogelijk in de periode 2 november 2009 tot en met 9 december 2009. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010. Per 1 januari 2010 zal de TERM worden ondergebracht onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, en daarmee ook dit hoofdstuk Bioraffinage. Dit brengt echter geen relevante inhoudelijke veranderingen met zich voor de aanvragers. Het subsidieplafond voor demonstratieprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 8 miljoen en het subsidieplafond voor pilotprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 2 miljoen.

3. Uitvoering

De uitvoering van het geïntroduceerde hoofdstuk in de TERM is, evenals de reeds bestaande hoofdstukken, in handen van SenterNovem, het agentschap voor duurzaamheid en innovatie van het Ministerie van Economische Zaken.

4. Administratieve lasten

Alle projectindieners zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle projecten bioraffinage waaraan subsidie wordt toegekend zullen daarnaast met de administratieve taken worden geconfronteerd, zoals bepaald in de TERM. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren, die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo wordt bijvoorbeeld maximaal één rapportage per jaar gevraagd en hoeven er geen voorschotverzoeken te worden ingediend. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum van 1 rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Een vooraanmelding maakt deel uit van de procedure en verlaagt de administratieve lasten, doordat aanvragers niet onnodig een geheel uitgewerkte aanvraag hoeven in te dienen als blijkt dat hun aanvraag niet aan deze regeling zal voldoen. Voor de accountantsverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de TERM.

De maximale lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt worden in totaal geschat op € 110.000; dit is 1.1 % van het totale subsidiebedrag van 10 miljoen euro.

5. Staatssteun

Het hoofdstuk bioraffinage valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214). In artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie geregeld en in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt investeringssteun die ondernemingen in staat stelt het niveau van milieubescherming te doen toenemen geregeld. De steun voor de pilotprojecten bioraffinage wordt verleend op grond van artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en de steun voor de demonstratieprojecten bioraffinage wordt verleend op grond van artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Aan de in deze artikelen genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het subsidieplafond voor een demonstratieproject bioraffinage bedraagt € 4.000.000 en het subsidieplafond voor een pilotproject bioraffinage bedraagt € 1.000.000.

6. Vaste verandermomenten

Het programma bioraffinage zoals beschreven in hoofdstuk 9 treedt in werking met ingang van 2 november 2009. Daarmee wordt afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhouden dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal drie maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243). Het belang van spoedige openstelling van deze regeling weegt zwaarder dan openstelling per 1 juli 2010 overeenkomstig de uitgangspunten inzake vaste verandermomenten omdat de subsidie zo snel mogelijk beschikbaar moet zijn om de doelstellingen van de overheidsvisie bio-based economy te bereiken.

ARTIKELEN

Artikel 1, onderdeel A

Artikel 9.1

In dit artikel worden de definities van in dit hoofdstuk gebruikte termen gegeven. Het toetsingskader van de projectgroep Duurzame productie van biomassa (ook bekend als de Cramer-criteria) is als bijlage 13 bij deze regeling opgenomen. Het toetsingskader is ook online te raadplegen op de website van SenterNovem (www.senternovem.nl/duurzamebiomassa-import) en de website van Energietransitie (www.energietransitie.nl), een interdepartementaal initiatief waaraan ook het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deelnemen.

Artikel 9.2

In dit artikel worden de verschillende criteria geformuleerd waaraan een project bioraffinage moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Ten eerste moet het project vallen onder de definitie van een demonstratieproject bioraffinage of een pilotproject bioraffinage in artikel 9.1. Daarnaast moet het project één of meer van de in artikel 9.2, eerste lid, genoemde kenmerken bezitten. Tenslotte moet het passen in één of meer van de in artikel 9.2, tweede lid, genoemde bioraffinage thema’s. Met het eerste bioraffinage thema ‘bioraffinage van Nederlandse gewassen’ worden specifieke Nederlandse gewassen met een hoge biomassaproductiviteit bedoeld, zoals: bieten, maïs en gras. Grootschalige raffinage van deze gewassen zal resulteren in andere eisen aan de geproduceerde biomassa t.o.v. de huidige conventionele inzet. Alternatieve productiesystemen en oogsttechnieken zullen noodzakelijk zijn. Bij dit bioraffiange thema wordt gebruik gemaakt van intensieve productiemethoden, een klassieke sterkte van de Nederlandse agro-food sector. Voor het bioraffinage thema ‘Geïmporteerde biomassa in Nederlandse havengebieden’ kan de benodigde biomassa worden betrokken vanuit (bestaande) internationale markten. Dit heeft als potentieel voordeel de onafhankelijkheid van variaties in lokaal biomassa-aanbod door seizoensinvloeden. Bij dit bioraffinage thema wordt gestreefd naar vergroting van de toegevoegde waarde van aangevoerde biomassa en naar integrale benutting.

Deze regeling heeft niet tot doelstelling om de productie van landbouwgewassen (grondgebonden teelt) en teelt van aquatische biomassa te stimuleren. Dit valt buiten de bioraffinage thema’s zoals genoemd in artikel 9.2, tweede lid en innovaties op dit vlak vallen derhalve ingevolge artikel 9.2, derde lid sub a buiten deze regeling. Projecten die zich alleen richten op de productie van biobrandstoffen en bio-energie worden ingevolge artikel 9.2, derde lid, sub b niet gesubsidieerd via deze regeling, omdat deze projecten reeds via diverse andere regelingen gestimuleerd worden. Als de productie van biobrandstoffen of energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) onderdeel maakt van een coproductie met andere niet voedseltoepassingen zoals chemicaliën of materialen, dan kan dit wel onderdeel zijn van het demonstratieproject bioraffinage of pilotproject bioraffinage.

Artikel 9.3

Deze regeling heeft als doel om ontwikkeling in de markt teweeg te brengen. Hiermee wordt bedoeld dat de aanvragers de potentie moeten hebben om de technologie en de te ontwikkelen producten te vermarkten. Nu een onderzoeksorganisatie ook deel kan nemen aan een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert, dient een deelnemer van het samenwerkingsverband voor het pilotproject bioraffinage een ondernemer te zijn.

Artikel 9.4

De hoogte van de subsidie en het maximumbedrag per aanvrager enerzijds, en per project bioraffinage anderzijds, worden geregeld in artikel 9.4. In het eerste en tweede lid worden de maximumsubsidiebedragen bepaald. Pilotprojecten bioraffinage kunnen maximaal 1.000.000 euro ontvangen en demonstratieprojecten bioraffinage maximaal 4.000.000 euro. De van toepassing zijnde steunpercentages voor pilotprojecten bioraffinage zijn te vinden in bijlage 1 bij de TERM. Pilotprojecten bioraffinage bestaan uit opdrachten die binnen de onderzoekscategorie experimentele ontwikkeling vallen en uit opdrachten die binnen de onderzoekscategorie industrieel onderzoek vallen. Het vorenstaande is een richtlijn en indien het pilotproject bioraffinage opdrachten omvat die tot een andere onderzoekscategorie behoren dan hierboven genoemd, dan worden die opdrachten aangemerkt als behorend tot die onderzoekscategorie.

De van toepassing zijnde steunpercentages voor demonstratieprojecten bioraffinage zijn te vinden in de leden twee tot en met vier van artikel 9.4. De daarin genoemde steunpercentages vloeien voort uit artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 9.8

In het eerste lid wordt bepaald dat de Adviescommissie Bioraffinage de Minister van LNV adviseert over de afwijzingsgronden en de rangschikking. De rangschikkingscriteria zijn:

  • a. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan de ontwikkeling en demonstratie van bioraffinagefaciliteiten, die leiden meerdere vermarktbare producten: Bij dit onderdeel wordt beoordeeld in welke mate het project leidt tot een optimalere inzet van de toegepaste biomassa ten opzichte van de huidige verwerkingsmethode. Hierbij kan men denken aan biomassa die ingezet wordt voor de productie van meerdere vermarktbare productie zoals chemicaliën of materialen in combinatie met bijvoorbeeld biotransportbrandstoffen of bio-energie.

  • b. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan een verduurzaming van de grondstofvoorziening voor de industrie (bijv. chemische) en de energiesector:

    Grondstofvoorziening betreft de grondstoffen zoals biomassa of aardolie die nodig zijn voor een productieproces. Dit kan dus zowel energievoorziening zijn voor het productieproces alswel grondstof voor de toepassing (het product zelf). Het belangrijkste aspect bij dit criterium is de mate waarin het project bioraffinage bijdraagt aan de vervanging van fossiele grondstoffen door duurzaam gewonnen biomassa met het oog op een verduurzaming van het grondstofgebruik. De duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het project bioraffinage kan worden getoetst aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa. Naast vervanging van fossiele grondstoffen dient het bioraffinage-proces beter te scoren op criteria als CO2 uitstoot en andere milieueffecten.

  • c. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer herhalings- en opschalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting: Herhalingspotentieel heeft betrekking op de vraag in hoeverre een installatie in Nederland nog meer kan worden toegepast. Opschaling heeft betrekking op het vergroten van de capaciteit van een pilotinstallatie naar een installatie met een commercieel productievolume. Het potentieel van opschaling en herhaling hangt af van zowel technische als economische aspecten: De technische aspecten bestaan uit de beoordelingscomponenten technisch herhalingspotentieel van de technologie en technisch opschalingspotentieel van de technologie. De economische aspecten bestaan ook uit twee beoordelingscomponenten. De eerste is de kostprijsontwikkeling en de marktverwachting van de techniek op basis van de terugverdientijd. De tweede component is de kostenbesparing ten opzichte van de huidige stand der techniek.

  • d. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige nationale en internationale praktijk. Bij dit onderdeel wordt beoordeeld in welke mate de toe te passen techniek of combinatie van bestaande technieken nieuw is.De internationale stand der techniek is leidend. Het gaat hier om innovatie en daarom worden alleen die technologieën gefinancierd die een bijdrage leveren aan technologische ontwikkeling.

Demonstratieprojecten bioraffinage en pilotprojecten bioraffinagekunnen ingevolge artikel 9.8, vierde lid maximaal 100 punten scoren. De voorstellen die de hoogste score behalen én boven de drempelwaarde van 60 punten eindigen, komen in aanmerking voor de subsidie voor zover er budget is binnen de categorie. Het subsidieplafond voor demonstratieprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 8 miljoen en het subsidieplafond voor pilotprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 2 miljoen.

Artikel 9.9

Voor het indienen van een subsidieaanvraag is een vooraanmelding verplicht. Een vooraanmelding is verplicht gesteld met het oog op twee doelen. Ten eerste is de vooraanmelding een gelegenheid om aanvragen waar nodig bij te sturen. Daarnaast verlaagt een vooraanmelding de administratieve lasten, doordat aanvragers niet onnodig een geheel uitgewerkte aanvraag hoeven in te dienen als blijkt dat hun aanvraag niet aan deze regeling zal voldoen.

Vooraanmelding geschiedt door het vooraanmeldingsformulier dat te vinden is op de website van Senter Novem en via een pitchronde (mondelinge presentatie) van het projectidee voor de Adviescommissie bioraffinage.

Artikel 9.11

Het is toegestaan voor bedrijven met een hoofdvestiging in het buitenland om voorstellen in te dienen. Voorwaarde is dat ze een vestiging in Nederland hebben en het geplande demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage hoofdzakelijk in Nederland plaatsvindt en de bijdrage aan de Nederlandse economie duidelijk wordt gemaakt. Met hoofdzakelijk wordt bedoeld dat de hoofdactiviteiten in Nederland moeten worden uitgevoerd. Voor demonstratieprojecten bioraffinage betekent dit dat de bouw van de demonstratieplant in ieder geval in Nederland dient plaats te vinden en voor pilotprojecten bioraffinage betekent dit dat de bouw van de pilotplant of andere hoofdactiviteiten in Nederland dienen plaats te vinden, echter voor beide projecten geldt dat enig onderzoek en productie van onderdelen mag plaatsvinden in het buitenland. De Minister van LNV kan met toepassing van artikel 9.11, tweede lid, ontheffing verlenen om de hoofdactiviteiten in het demonstratieproject bioraffinage of in het pilotproject bioraffinage (gedeeltelijk) in het buitenland uit te voeren.

Artikel 9.12

Bij het verstrekken van de subsidie is de subsidieontvanger verplicht om in het projectplan en eind rapportage ook gegevens op te nemen over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het demonstratieproject bioraffinage of in het pilotproject aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa. De rapportage dient in te gaan op de effecten die er zijn als gevolg van het project bioraffinage zelf, maar ook in de toekomst als producten op basis van biomassa op de markt gebracht worden. De rapportage gaat in op (grootschalige) positieve en negatieve effecten die er in de toekomst kunnen optreden. Omdat het om innovatie gaat is mogelijkerwijs nog niet volledige kwantitatief aan te geven wat de impact zal zijn op ecologie en economie. Echter, een inschatting, zowel kwantitatief waar mogelijk en kwalitatief, dient in het projectplan en de eindrapportage terug te komen.

Artikel 9.14

Om een aanvraag tot verlening en vaststelling van de subsidie in te kunnen dienen, dient gebruik te worden gemaakt van formulieren die zijn opgenomen in de bijlagen bij hoofdstuk 9. Bij het aanvraagformulier dienen conform daarvoor opgestelde modellen een projectplan en een projectbegroting te worden gevoegd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven