TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie (hierna: TERM) wordt het programma Bioraffinage geïntroduceerd.
Het programma wordt uitgewerkt in hoofdstuk 9 van de TERM.
2. Doelstelling
Het programma bioraffinage zoals beschreven in hoofdstuk 9 heeft als doel het realiseren van een aantal pilot- en demonstratieprojecten
van duurzame bioraffinage-ketens voor biobased producten en bio-energie ten behoeve van de Nederlandse en Europese markt.
Als biomassa in belangrijke mate wordt ingezet in verschillende sectoren van de economie, ontstaat een zogenaamde bio-based
economy. De bio-based economy is een economie waarin bedrijven – nationaal en internationaal – non-food toepassingen vervaardigen
uit groene grondstoffen oftewel biomassa. Het gaat om toepassingen als materialen, chemicaliën, transportbrandstoffen en energie
(elektriciteit en warmte). Nederland wil op het gebied van de bio-based economy in de wereld een rol van betekenis vervullen.
Deze rol wordt uitgewerkt in de overheidsvisie op de bio-based economy in de energietransitie (TK 2007–2008, 29575, nr. 16). Een bio-based economy is om een aantal redenen belangrijk. Ten eerste vormen duurzaam gewonnen groene grondstoffen één
van de alternatieven voor fossiele grondstoffen. Ten tweede levert de bio-based economy een belangrijke bijdrage aan de CO2 doelstellingen van het kabinet, verwoord in het werkprogramma Schoon en Zuinig. Zonder de inzet van groene grondstoffen zijn
deze doelstellingen niet haalbaar. Doordat we een alternatief voor fossiele grondstoffen hebben vermindert de afhankelijkheid
van aardolie, aardgas en steenkool. Daarnaast levert de biobased economy belangrijke economische kansen voor het Nederlandse
bedrijfsleven en biedt het daarbij kansen voor nieuwe werkgelegenheid.
Bioraffinage is een sleuteltechnologie voor de bio-based economy. Het behelst een technologie waarbij biomassa wordt gescheiden
in verschillende fracties, die al dan niet na verdere bewerking en omzetting ieder afzonderlijk een specifieke toepassing
krijgen. Bioraffinage kan leiden tot duurzame coproductie van voedsel, veevoer, materialen, brandstof, chemicaliën en energie,
op een economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie.
Deze regeling wordt uitgevoerd als onderdeel van het programma Groene Grondstoffen van de Innovatieagenda Energie met als
deelprogramma’s: bioraffinage, duurzame biomassa import, aquatische biomassa, biomassa uit natuur, landbouw en voeding- en
genotsmiddelenindustrie, plantenveredeling en verbinding agro, chemie en logistiek. Vanuit het deelprogramma Bioraffinage
wordt ingezet op het stimuleren van pilots en demonstraties.
Doel van de regeling is om de ontwikkeling van bioraffinage te versnellen. Daarom worden pilot- en demonstratieprojecten gesubsidieerd
die aantonen dat nieuwe bioraffinagetechnologie de grondstofvoorziening van de industrie en energiesector op een economisch
rendabele manier verduurzaamt. Het betreft hier dus zowel technische als economische haalbaarheid. De beoogde deelnemers aan
projecten bioraffinage kunnen afkomstig zijn uit de sectoren chemie, agro, logistiek, bos en hout, papier en karton en energie.
Voor het indienen van een subsidieaanvraag is een vooraanmelding verplicht. Wie geen vooraanmelding indient kan geen aanvraag
indienen. Vooraanmelding is mogelijk in de periode 2 november 2009 tot en met 9 december 2009. Subsidieaanvragen kunnen worden
ingediend in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 15 maart 2010. Per 1 januari 2010 zal de TERM worden ondergebracht
onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, en daarmee ook dit hoofdstuk Bioraffinage. Dit brengt echter geen relevante inhoudelijke
veranderingen met zich voor de aanvragers. Het subsidieplafond voor demonstratieprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 8
miljoen en het subsidieplafond voor pilotprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 2 miljoen.
3. Uitvoering
De uitvoering van het geïntroduceerde hoofdstuk in de TERM is, evenals de reeds bestaande hoofdstukken, in handen van SenterNovem,
het agentschap voor duurzaamheid en innovatie van het Ministerie van Economische Zaken.
4. Administratieve lasten
Alle projectindieners zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle projecten bioraffinage waaraan
subsidie wordt toegekend zullen daarnaast met de administratieve taken worden geconfronteerd, zoals bepaald in de TERM. Er
wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren, die zijn ingericht op minimale administratieve lasten.
Zo wordt bijvoorbeeld maximaal één rapportage per jaar gevraagd en hoeven er geen voorschotverzoeken te worden ingediend.
Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum
van 1 rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Een vooraanmelding maakt deel uit van de
procedure en verlaagt de administratieve lasten, doordat aanvragers niet onnodig een geheel uitgewerkte aanvraag hoeven in
te dienen als blijkt dat hun aanvraag niet aan deze regeling zal voldoen. Voor de accountantsverklaring zijn uniforme formulieren
opgesteld voor alle hoofdstukken onder de TERM.
De maximale lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt worden in totaal geschat op € 110.000; dit is 1.1
% van het totale subsidiebedrag van 10 miljoen euro.
5. Staatssteun
Het hoofdstuk bioraffinage valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van
6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke
markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214). In artikel 30 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening wordt steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie geregeld en in artikel 18 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening wordt investeringssteun die ondernemingen in staat stelt het niveau van milieubescherming te
doen toenemen geregeld. De steun voor de pilotprojecten bioraffinage wordt verleend op grond van artikel 30 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en de steun voor de demonstratieprojecten bioraffinage wordt verleend op grond van artikel 18
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Aan de in deze artikelen genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het subsidieplafond
voor een demonstratieproject bioraffinage bedraagt € 4.000.000 en het subsidieplafond voor een pilotproject bioraffinage bedraagt
€ 1.000.000.
6. Vaste verandermomenten
Het programma bioraffinage zoals beschreven in hoofdstuk 9 treedt in werking met ingang van 2 november 2009. Daarmee wordt
afgeweken van het LNV-beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhouden dat nieuwe regelingen slechts op 1
januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal drie maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt.
Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van LNV van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken
II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243). Het belang van spoedige openstelling van deze regeling weegt zwaarder dan openstelling per 1 juli 2010 overeenkomstig de
uitgangspunten inzake vaste verandermomenten omdat de subsidie zo snel mogelijk beschikbaar moet zijn om de doelstellingen
van de overheidsvisie bio-based economy te bereiken.
ARTIKELEN
Artikel 1, onderdeel A
Artikel 9.1
In dit artikel worden de definities van in dit hoofdstuk gebruikte termen gegeven. Het toetsingskader van de projectgroep
Duurzame productie van biomassa (ook bekend als de Cramer-criteria) is als bijlage 13 bij deze regeling opgenomen. Het toetsingskader
is ook online te raadplegen op de website van SenterNovem (www.senternovem.nl/duurzamebiomassa-import) en de website van Energietransitie
(www.energietransitie.nl), een interdepartementaal initiatief waaraan ook het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deelnemen.
Artikel 9.2
In dit artikel worden de verschillende criteria geformuleerd waaraan een project bioraffinage moet voldoen om voor subsidie
in aanmerking te komen. Ten eerste moet het project vallen onder de definitie van een demonstratieproject bioraffinage of
een pilotproject bioraffinage in artikel 9.1. Daarnaast moet het project één of meer van de in artikel 9.2, eerste lid, genoemde
kenmerken bezitten. Tenslotte moet het passen in één of meer van de in artikel 9.2, tweede lid, genoemde bioraffinage thema’s.
Met het eerste bioraffinage thema ‘bioraffinage van Nederlandse gewassen’ worden specifieke Nederlandse gewassen met een hoge
biomassaproductiviteit bedoeld, zoals: bieten, maïs en gras. Grootschalige raffinage van deze gewassen zal resulteren in andere
eisen aan de geproduceerde biomassa t.o.v. de huidige conventionele inzet. Alternatieve productiesystemen en oogsttechnieken
zullen noodzakelijk zijn. Bij dit bioraffiange thema wordt gebruik gemaakt van intensieve productiemethoden, een klassieke
sterkte van de Nederlandse agro-food sector. Voor het bioraffinage thema ‘Geïmporteerde biomassa in Nederlandse havengebieden’
kan de benodigde biomassa worden betrokken vanuit (bestaande) internationale markten. Dit heeft als potentieel voordeel de
onafhankelijkheid van variaties in lokaal biomassa-aanbod door seizoensinvloeden. Bij dit bioraffinage thema wordt gestreefd
naar vergroting van de toegevoegde waarde van aangevoerde biomassa en naar integrale benutting.
Deze regeling heeft niet tot doelstelling om de productie van landbouwgewassen (grondgebonden teelt) en teelt van aquatische
biomassa te stimuleren. Dit valt buiten de bioraffinage thema’s zoals genoemd in artikel 9.2, tweede lid en innovaties op
dit vlak vallen derhalve ingevolge artikel 9.2, derde lid sub a buiten deze regeling. Projecten die zich alleen richten op
de productie van biobrandstoffen en bio-energie worden ingevolge artikel 9.2, derde lid, sub b niet gesubsidieerd via deze
regeling, omdat deze projecten reeds via diverse andere regelingen gestimuleerd worden. Als de productie van biobrandstoffen
of energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) onderdeel maakt van een coproductie met andere niet voedseltoepassingen
zoals chemicaliën of materialen, dan kan dit wel onderdeel zijn van het demonstratieproject bioraffinage of pilotproject bioraffinage.
Artikel 9.3
Deze regeling heeft als doel om ontwikkeling in de markt teweeg te brengen. Hiermee wordt bedoeld dat de aanvragers de potentie
moeten hebben om de technologie en de te ontwikkelen producten te vermarkten. Nu een onderzoeksorganisatie ook deel kan nemen
aan een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert, dient een deelnemer van het samenwerkingsverband
voor het pilotproject bioraffinage een ondernemer te zijn.
Artikel 9.4
De hoogte van de subsidie en het maximumbedrag per aanvrager enerzijds, en per project bioraffinage anderzijds, worden geregeld
in artikel 9.4. In het eerste en tweede lid worden de maximumsubsidiebedragen bepaald. Pilotprojecten bioraffinage kunnen
maximaal 1.000.000 euro ontvangen en demonstratieprojecten bioraffinage maximaal 4.000.000 euro. De van toepassing zijnde
steunpercentages voor pilotprojecten bioraffinage zijn te vinden in bijlage 1 bij de TERM. Pilotprojecten bioraffinage bestaan
uit opdrachten die binnen de onderzoekscategorie experimentele ontwikkeling vallen en uit opdrachten die binnen de onderzoekscategorie
industrieel onderzoek vallen. Het vorenstaande is een richtlijn en indien het pilotproject bioraffinage opdrachten omvat die
tot een andere onderzoekscategorie behoren dan hierboven genoemd, dan worden die opdrachten aangemerkt als behorend tot die
onderzoekscategorie.
De van toepassing zijnde steunpercentages voor demonstratieprojecten bioraffinage zijn te vinden in de leden twee tot en met
vier van artikel 9.4. De daarin genoemde steunpercentages vloeien voort uit artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 9.8
In het eerste lid wordt bepaald dat de Adviescommissie Bioraffinage de Minister van LNV adviseert over de afwijzingsgronden
en de rangschikking. De rangschikkingscriteria zijn:
a. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan de ontwikkeling en demonstratie van
bioraffinagefaciliteiten, die leiden meerdere vermarktbare producten: Bij dit onderdeel wordt beoordeeld in welke mate het project leidt tot een optimalere inzet van de toegepaste biomassa ten
opzichte van de huidige verwerkingsmethode. Hierbij kan men denken aan biomassa die ingezet wordt voor de productie van meerdere
vermarktbare productie zoals chemicaliën of materialen in combinatie met bijvoorbeeld biotransportbrandstoffen of bio-energie.
b. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan een verduurzaming van de grondstofvoorziening
voor de industrie (bijv. chemische) en de energiesector:
Grondstofvoorziening betreft de grondstoffen zoals biomassa of aardolie die nodig zijn voor een productieproces. Dit kan dus
zowel energievoorziening zijn voor het productieproces alswel grondstof voor de toepassing (het product zelf). Het belangrijkste
aspect bij dit criterium is de mate waarin het project bioraffinage bijdraagt aan de vervanging van fossiele grondstoffen
door duurzaam gewonnen biomassa met het oog op een verduurzaming van het grondstofgebruik. De duurzaamheid van de gebruikte
biomassa in het project bioraffinage kan worden getoetst aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa. Naast
vervanging van fossiele grondstoffen dient het bioraffinage-proces beter te scoren op criteria als CO2 uitstoot en andere milieueffecten.
c. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer herhalings- en opschalingspotentieel bezit, gebaseerd
op kostprijsontwikkeling en marktverwachting: Herhalingspotentieel heeft betrekking op de vraag in hoeverre een installatie in Nederland nog meer kan worden toegepast.
Opschaling heeft betrekking op het vergroten van de capaciteit van een pilotinstallatie naar een installatie met een commercieel
productievolume. Het potentieel van opschaling en herhaling hangt af van zowel technische als economische aspecten: De technische
aspecten bestaan uit de beoordelingscomponenten technisch herhalingspotentieel van de technologie en technisch opschalingspotentieel
van de technologie. De economische aspecten bestaan ook uit twee beoordelingscomponenten. De eerste is de kostprijsontwikkeling
en de marktverwachting van de techniek op basis van de terugverdientijd. De tweede component is de kostenbesparing ten opzichte
van de huidige stand der techniek.
d. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige
nationale en internationale praktijk. Bij dit onderdeel wordt beoordeeld in welke mate de toe te passen techniek of combinatie van bestaande technieken nieuw is.De
internationale stand der techniek is leidend. Het gaat hier om innovatie en daarom worden alleen die technologieën gefinancierd
die een bijdrage leveren aan technologische ontwikkeling.
Demonstratieprojecten bioraffinage en pilotprojecten bioraffinagekunnen ingevolge artikel 9.8, vierde lid maximaal 100 punten
scoren. De voorstellen die de hoogste score behalen én boven de drempelwaarde van 60 punten eindigen, komen in aanmerking
voor de subsidie voor zover er budget is binnen de categorie. Het subsidieplafond voor demonstratieprojecten bioraffinage
is vastgesteld op € 8 miljoen en het subsidieplafond voor pilotprojecten bioraffinage is vastgesteld op € 2 miljoen.
Artikel 9.9
Voor het indienen van een subsidieaanvraag is een vooraanmelding verplicht. Een vooraanmelding is verplicht gesteld met het
oog op twee doelen. Ten eerste is de vooraanmelding een gelegenheid om aanvragen waar nodig bij te sturen. Daarnaast verlaagt
een vooraanmelding de administratieve lasten, doordat aanvragers niet onnodig een geheel uitgewerkte aanvraag hoeven in te
dienen als blijkt dat hun aanvraag niet aan deze regeling zal voldoen.
Vooraanmelding geschiedt door het vooraanmeldingsformulier dat te vinden is op de website van Senter Novem en via een pitchronde
(mondelinge presentatie) van het projectidee voor de Adviescommissie bioraffinage.
Artikel 9.11
Het is toegestaan voor bedrijven met een hoofdvestiging in het buitenland om voorstellen in te dienen. Voorwaarde is dat ze
een vestiging in Nederland hebben en het geplande demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage hoofdzakelijk
in Nederland plaatsvindt en de bijdrage aan de Nederlandse economie duidelijk wordt gemaakt. Met hoofdzakelijk wordt bedoeld
dat de hoofdactiviteiten in Nederland moeten worden uitgevoerd. Voor demonstratieprojecten bioraffinage betekent dit dat de
bouw van de demonstratieplant in ieder geval in Nederland dient plaats te vinden en voor pilotprojecten bioraffinage betekent
dit dat de bouw van de pilotplant of andere hoofdactiviteiten in Nederland dienen plaats te vinden, echter voor beide projecten
geldt dat enig onderzoek en productie van onderdelen mag plaatsvinden in het buitenland. De Minister van LNV kan met toepassing
van artikel 9.11, tweede lid, ontheffing verlenen om de hoofdactiviteiten in het demonstratieproject bioraffinage of in het
pilotproject bioraffinage (gedeeltelijk) in het buitenland uit te voeren.
Artikel 9.12
Bij het verstrekken van de subsidie is de subsidieontvanger verplicht om in het projectplan en eind rapportage ook gegevens
op te nemen over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het demonstratieproject bioraffinage of in het pilotproject
aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa. De rapportage dient in te gaan op de effecten die er zijn als gevolg
van het project bioraffinage zelf, maar ook in de toekomst als producten op basis van biomassa op de markt gebracht worden.
De rapportage gaat in op (grootschalige) positieve en negatieve effecten die er in de toekomst kunnen optreden. Omdat het
om innovatie gaat is mogelijkerwijs nog niet volledige kwantitatief aan te geven wat de impact zal zijn op ecologie en economie.
Echter, een inschatting, zowel kwantitatief waar mogelijk en kwalitatief, dient in het projectplan en de eindrapportage terug
te komen.
Artikel 9.14
Om een aanvraag tot verlening en vaststelling van de subsidie in te kunnen dienen, dient gebruik te worden gemaakt van formulieren
die zijn opgenomen in de bijlagen bij hoofdstuk 9. Bij het aanvraagformulier dienen conform daarvoor opgestelde modellen een
projectplan en een projectbegroting te worden gevoegd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.