Dit formulier is van toepassing op de tweede tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009. Deze
regeling wordt door SenterNovem uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VROM. Het aanvraagformulier moet door de aanvrager
worden ingevuld en ondertekend. Door middel van dit formulier kunt u als gemeente een aanvraag doen voor een subsidie ten
behoeve van woningbouwprojecten die bijdragen aan de doelstellingen van voornoemde regeling.
Algemene informatie over de Tijdelijke stimuleringregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche kunt u vinden op www.vrom.nl. Nadere informatie over de tweede tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, inclusief het
aanvraagformulier en bijbehorende bijlagen, is verkrijgbaar bij SenterNovem www.senternovem.nl/StimuleringWoningbouw.
Opmerking: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens kan leiden tot het afwijzen van de subsidie-aanvraag, het
intrekken van de subsidie en/of strafrechtelijke vervolging. Dit geldt voor alle gegevens die op de subsidieverstrekking van
invloed zijn.
Algemene informatie over de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche kunt u vinden op www.vrom.nl. Nadere informatie over de tweede tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, inclusief het
aanvraagformulier en bijbehorende bijlagen, is verkrijgbaar bij SenterNovem op www.senternovem.nl/StimuleringWoningbouw.
Opmerking: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens kan leiden tot het afwijzen van de aanvraag, het intrekken
van de subsidie en/of strafrechtelijke vervolging. Dit geldt voor alle gegevens die op de subsidieverstrekking van invloed
zijn.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met de onderhavige Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche (hierna: de regeling) wordt uitvoering
gegeven aan artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: de Wsv). Artikel 20, eerste lid, van de Wsv regelt dat de
Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de Minister voor WWI) bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke stimulans
subsidie kan verstrekken voor maatregelen op het gebied van stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels.
De Minister voor WWI heeft in overleg met het kabinet besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid om daarmee invulling
te geven aan de afspraken over versnelde investeringen in woningbouw in het ‘Aanvullend beleidsakkoord’ (Kamerstukken II 2008/09,
31 070, nr. 24) d.d. 25 maart 2009.
In het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen gepresenteerd om de gevolgen van
de economische crisis voor huishoudens en bedrijven af te zwakken. In genoemd akkoord is voorzien in gerichte stimulering
van de economie in met name 2009 en 2010, met een accent op de werkgelegenheid op korte termijn. Onderdeel van het stimuleringspakket
van het kabinet zijn versnelde investeringen in (onderhoud van) infrastructuur en in (versnelde) bouw van woningen.
De ernst van de economische situatie vraagt om een verstandige en vooral snelle, doeltreffende aanpak zonder de langetermijndoelstellingen
uit het oog te verliezen.
Met de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 (hierna: eerste tranche) die vanaf 15 juni 2009 was opengesteld,
is daar invulling aan gegeven. Met de eerste tranche is € 100 mln. beschikbaar gesteld gericht op stimulering van woningbouwprojecten
die als gevolg van de economische omstandigheden zijn stilgevallen of vertraagd. De eerste tranche maakt onderdeel uit van
de in totaal € 395 mln. aan middelen uit het aanvullend beleidsakkoord, die voor 2009 en 2010 beschikbaar zijn gesteld voor
ondersteuning van woningbouw en stedelijke vernieuwing. Een deel daarvan wordt in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap ingezet voor de restauratie van rijksmonumenten.
Op 15 juli 2009 (de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn) waren in totaal 607 aanvragen voor in totaal 27.477 woningen ingediend
voor een totaal bedrag van € 229 mln. Aangezien de door de gemeenten aangevraagde subsidies hoger zijn uitgevallen dan het
voor de eerste tranche vastgestelde subsidieplafond van € 100 mln., zijn – conform de eerste tranche – op basis van het laagste
aangevraagde subsidiebedrag per woning aanvragen gehonoreerd tot het subsidieplafond is bereikt. Het betreft 14.650 woningen
waarvoor subsidie is verleend.
Bij de eerste tranche is vraaguitval in de koopsector – ten gevolge van onzekerheid van kopers over de verkoop van hun huidige
woning, hun inkomen of de prijsontwikkeling – aangemerkt als de belangrijkste oorzaak van de terugval in de woningbouwproductie
en de daarmee samenhangende werkgelegenheid. Hiernaast is gewezen op de terughoudender opstelling van interne en externe vermogensverschaffers.
Met het oog op deze oorzaken is gemeenten in de eerste tranche maximale ruimte geboden hier, ondersteund met de aan te vragen
subsidie, met lokaal of regionaal maatwerk en de extra inzet van betrokken partijen op in te spelen.
Aangezien genoemde omstandigheden niet zijn gewijzigd en gelet op de overwegend positieve reacties van betrokken partijen
op de vormgeving van de eerste tranche, is bij de vormgeving van deze regeling zoveel mogelijk aangesloten bij de vormgeving
van de eerste tranche.
Voor de uitvoering van deze regeling is € 150 mln. beschikbaar.
2. Analyse
De bouwsector wordt relatief hard getroffen door de kredietcrisis en de recessie in de economie. Als er niets wordt gedaan
is de verwachting dat er – in directe zin (exclusief woninginrichters etc.) – in de bouwsector meer dan 50.000 banen bedreigd
worden in de komende twee jaar. De klappen vallen daarbij – naast de commerciële utiliteitsbouw, zoals private bedrijfshuisvesting
– met name in de woningbouw. Zonder maatregelen zal de woningbouwproductie naar verwachting terugvallen van circa 80.000 in
2007 en 2008, exclusief ‘toevoegingen anderszins zoals omzetten van kantoren naar woningen’, tot minder dan 60.000 in 2010
en 2011.
Dat betekent dat op het gebied van zowel herstructurering (sloop/nieuwbouw) van bestaande wijken en buurten als bij uitbreidingsnieuwbouw
belangrijke woningbouwprojecten ten gevolge van de economische crisis dreigen stil te vallen of niet te starten. Op het vlak
van stedelijke vernieuwing en wijkenaanpak houdt dat in dat ook deze processen vertraging kunnen oplopen.
Zoals ook aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 24 oktober 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 1) over het stedenbeleid hecht het kabinet eraan dat de achterstanden in de steden worden teruggedrongen. Een vertraging van
bouwprojecten heeft voor dat proces nadelige gevolgen.
De inzet van het stimuleringsbudget is erop gericht deze spiraal te doorbreken en stilgevallen of vertraagde projecten vlot
te trekken. Deze regeling moet gemeenten, projectontwikkelaars, (sociale) verhuurders, bouwers, etc. in staat stellen om zoveel
mogelijk voor eigen (markt)risico door te kunnen blijven bouwen.
Daarbij is sprake van een aanzienlijk verschil in terugval tussen de bouw van huurwoningen en de bouw van koopwoningen. Wat
betreft de bouw van huurwoningen in opdracht van corporaties en particuliere verhuurders (tot voor kort circa 30% van de woningproductie),
kan worden vastgesteld dat als gevolg van de economische crisis de vraag naar huurwoningen toeneemt. Potentiële kopers wijken
uit naar huurwoningen. Een verschuiving van koopwoningbouw naar huurwoningbouw wordt echter beperkt door de tijd die is gemoeid
met project-aanpassingen.
Tegen die achtergrond wordt verwacht dat de bouw van sociale huurwoningen de komende jaren niet zal terugvallen maar dat –
zonder aanvullende maatregelen – een mogelijke (huurwoning)productiegroei niet zal worden gerealiseerd. Dat neemt overigens
niet weg dat er bij specifieke projecten met sociale woningbouw knelpunten kunnen optreden.
De inzet van deze regeling is – behalve op koopwoningen – dan ook gericht op huurwoningen met een geprojecteerde aanvangshuur
boven de liberalisatiegrens, conform artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag en met een bedrag van € 647,53 per maand per
1 juli 2009. Verwacht mag worden dat koopwoningen die door commerciële verhuurders en corporaties worden overgenomen een huur
zullen hebben die ligt boven de liberalisatiegrens. Verwacht mag worden dat de productie van huurwoningen met een geprojecteerde
aanvangshuur onder die grens door de inspanningen van de corporaties tezamen met de borging van de benodigde leningen door
het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (inclusief de tijdelijke verhoging van de borgingsgrens) op het gewenste niveau zal blijven.
Wat betreft de bouw van koopwoningen in opdracht van projectontwikkelaars, corporaties en gemengde, publiek-private ontwikkelingscombinaties
(tot voor kort 70% van de woningbouwproductie) is de situatie zorgelijker. De bouw van koopwoningen is inmiddels naar een
zorgelijk peil gedaald door de combinatie van (tijdelijke) vraaguitval en een terughoudender opstelling van zowel externe
(banken) als interne vermogensverstrekkers met betrekking tot de koopwoningbouw. Dat betekent dat veel koopwoningbouwprojecten
respectievelijk gemengde projecten nu worden stopgezet of niet van start gaan.
Veel gemeenten hebben initiatieven ontplooid – vaak samen met projectontwikkelaars, corporaties, provincies etc. – gericht
op het beperken van de negatieve effecten van de crisis met betrekking tot de woningbouw. Veelal heeft dat ook geleid tot
een verzoek om financiële ondersteuning op basis van de eerste tranche.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond ligt het in de rede ook bij deze regeling subsidies zo in te zetten dat dit aansluit
bij c.q. ingepast kan worden in dergelijke initiatieven.
In deze regeling is dan ook opnieuw gekozen voor gemeenten als aanvragers en ontvangers van subsidies.
3. Uitgangspunten van de regeling
Uitgangspunt bij deze regeling is dat de inzet van middelen aan moet sluiten bij de actuele problemen als gevolg van de economische
crisis, dat wil zeggen dat de inzet gericht is op lopende projecten die ten gevolge van die crisis zijn stilgevallen of getemporiseerd
en projecten die ten gevolge van die crisis niet van start zijn gegaan. Gelet op de afspraken in het aanvullend beleidsakkoord
zal de inzet zo snel mogelijk effect moeten hebben.
Tegen deze achtergrond zijn voor deze regeling de volgende uitgangspunten geformuleerd:
– Gemeenten kunnen voor koopwoningen en duurdere huurwoningen (huur gelijk aan of hoger dan € 647,53 per maand per 1 juli 2009),
die voorzien zijn van een afbouwgarantie en waarvan de bouw vóór 1 juli 2010 van start gaat of wordt voortgezet, een subsidie-aanvraag
indienen (maximaal € 10.000 per woning en een minimum projectomvang van 5 woningen);
– De inzet zal moeten neerslaan in stedelijke gebieden (het werkingsgebied van de Wet stedelijke vernieuwing);
– Gemeenten kunnen geen projecten voordragen die zonder subsidie ook gerealiseerd kunnen worden, dat wil zeggen dat de bouw
niet voor de toekenning van de subsidie mag zijn gestart of voortgezet;
– Gemeenten krijgen opnieuw, met inachtneming van de EU-regels met betrekking tot staatssteun, maximale vrijheid met betrekking
tot de inzet van de gevraagde subsidie voor nieuwbouwprojecten;
– Andere partijen, inclusief marktpartijen, zetten ook extra middelen in, zodat het stimuleringsbudget daadwerkelijk additioneel
is (co-financiering);
– Voor woningbouwprojecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, geldt dat de door gemeenten in rekening gebrachte of te brengen
grondprijs niet is verhoogd na 25 maart 2009 (de datum waarop het aanvullend beleidsakkoord bekend is gemaakt). Verhoging
van de grondprijs verhoudt zich immers niet met een door verschillende partijen te leveren bijdrage aan de start van woningbouwprojecten;
– Bij geen of onvoldoende gerealiseerd effect, dat wil zeggen bij geen start of voortzetting van het woningbouwproject vóór
1 juli 2010, vindt volledige of gedeeltelijke terugvordering van de subsidie plaats;
– Gemeenten waarvan de subsidie-aanvraag voor de eerste tranche is afgewezen in verband met overschrijding van het subsidieplafond,
krijgen de gelegenheid die aanvragen, eventueel in aangepaste vorm (bijvoorbeeld wat betreft de hoogte van de gevraagde subsidie
per woning) opnieuw in te dienen. Uiteraard zijn de criteria van deze regeling van toepassing;
– Lage uitvoeringskosten en bestuurlijke lasten.
Gemeenten geven momenteel aan co-financiering invulling door bijvoorbeeld met het grondbeleid de financiële uitgangspositie
van belangrijke doch onzeker geworden projecten te verbeteren. Ze kunnen dat onder meer doen door het al dan niet tijdelijk
bevriezen of verlagen van grondprijzen, het verlenen van uitstel van betaling van grondkosten of het terugkopen van grond,
maar ook door het instellen van een garantieregeling voor onverkochte woningen.
Deze regeling is gericht op projecten die als gevolg van de economische crisis stilvallen of niet starten. Voorkomen moet
worden dat middelen ingezet worden bij projecten waarbij in het geheel geen of onvoldoende (structurele) vraag is.
Aan de andere kant is het ook niet effectief de middelen uit deze regeling in te zetten voor projecten die thans geen vertraging
ondervinden. Dat vraagt dan ook een uitdrukkelijke afweging van gemeenten om te beoordelen welke projecten in aanmerking komen
voor een aanvraag tot verlening van subsidie.
Een andere voorwaarde die van belang is, is dat er bij de koopsector sprake moet zijn van projecten waarbij een afbouwgarantieregeling
is getroffen. Daarmee wordt voorkomen dat die projecten – bij een mogelijk faillissement van de bouwer – in het geheel geen
doorgang meer kunnen vinden met alle nadelige gevolgen voor de koper van dien.
Naast de start van de bouw is het ook van belang dat de daadwerkelijke voortgang van de bouw en oplevering van de woningen
niet wordt vertraagd. Dit wordt allereerst geborgd doordat in de door de waarborginstituten – die ook de afbouwgaranties verstrekken
– gehanteerde koop/aannemingsovereenkomsten de voorwaarde is opgenomen dat de woningen binnen een gemaximeerd aantal werkbare dagen dienen te zijn opgeleverd.
Bovendien stimuleert de gevraagde additionaliteit de betrokken partijen de woningen snel te realiseren. In dat licht en vanwege
de beoogde beperking van de uitvoeringslasten voor gemeenten, is er van afgezien een additionele voorwaarde met betrekking
tot de periode van afbouw en oplevering te stellen.
Daarnaast is het aan gemeenten te beoordelen welke projecten in aanmerking komen voor subsidie. De gemeente is ook vrij om
te bepalen hoe de subsidie wordt ingezet. Indien de gemeente de subsidie inzet als (kost)prijsverlagende subsidie (op koopwoningen)
voor consumenten is het raadzaam dat de gemeente hierbij een anti-speculatiebeding hanteert.
Het kabinet gaat er vanuit dat de gemeente daarbij zoveel mogelijk rekening houdt met de (landelijke) doelstellingen als:
– Investeringen in wijkaanpak en herstructurering;
– De realisatie van zoveel mogelijk toegankelijke (nultrede)woningen voor ouderen en mensen met beperkingen;
– Investeringen in duurzaamheid en energie.
Naar aanleiding van de eerste tranche zijn door gemeenten vragen gesteld over de reikwijdte van de eerste tranche die gebaseerd
is op de Wet stedelijke vernieuwing.
In de brief aan de Tweede Kamer van 25 juni 2009 (Kamerstukken II 27 562, nr. 37) is daarop aangegeven dat de Wet stedelijke vernieuwing een ruime definitie van het begrip stedelijk gebied kent. In de memorie
van toelichting van deze wet is het volgende opgenomen (Kamerstukken II 26 884, nr. 3, pagina 27/28):
‘De term “stedelijk gebied” in artikel 1, eerste lid, onder a, is ruimer dan “bebouwde kom”. Voor dit ruimere begrip is gekozen
omdat ook kan worden gebouwd buiten de bebouwde kom, zoals op de uitleglocaties in de VINEX-gebieden. Zou nu worden bepaald
dat het investeringsbudget uitsluitend mag worden ingezet voor activiteiten binnen de bebouwde kom, dan zou de reikwijdte
van het ISV in dat opzicht beperkter zijn dan in de huidige regelgeving (zie bijvoorbeeld de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing).
Dat is niet de bedoeling. Evenmin is het de bedoeling dat “stedelijk gebied” beperkt wordt uitgelegd als “tot de stad behorend
gebied”; ook dorpsgebied kan hieronder worden begrepen, zoals ook het geval is onder de bestaande regelgeving’.
Dit betekent dat de inzet van de eerste tranche en deze regeling niet beperkt is tot steden, maar dat elke gemeente, groot
of klein, in aanmerking kan komen voor een subsidie.
4. De aanvraag tot verlening van subsidie
Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt vóór 2 november 2009 schriftelijk ingediend door het college van burgemeester
en wethouders en wordt gericht aan de Minister voor WWI.
Subsidie kan worden verleend voor projecten die als gevolg van de economische crisis stilvallen of niet starten. Voorwaarde
voor verlening van subsidie op basis van deze regeling is onder andere dat de projecten voor 1 juli 2010 van start gaan of
worden voortgezet.
Artikel 4 van de regeling vermeldt welke gegevens de aanvraag dient te bevatten.
Met de gevraagde informatie kan een beeld worden verkregen van het niet starten of de vertraging van het woningbouwproject.
In de aanvraag dient de gemeente onder andere te vermelden op welke wijze de gemeente met gebruikmaking van de subsidie het
knelpunt wil opheffen, hoe voorzien is in een extra bijdrage van derden, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het gevraagde
bedrag aan subsidie is. De gemeente dient te vermelden welke (soorten) maatregelen met behulp van de subsidie zullen worden
getroffen. Dit laat de gemeente de ruimte om, binnen de kaders, zelf nadere invulling te geven aan de activiteiten.
5. De beoordeling van de aanvraag tot verlening van subsidie
De behandeling van de aanvragen vindt zo nodig plaats op basis van een zogenoemd tendersysteem. In de artikelen 7 en 8 van
de regeling is dat nader uitgewerkt.
Inherent aan het werken met een tendersysteem is, dat aanvragen die op zich aan de criteria voldoen toch afgewezen kunnen
worden, als het budget niet toereikend is om alle aanvragen te honoreren.
Een eventueel noodzakelijke selectie van subsidie-aanvragen (bij overintekening op het beschikbare budget), zal anders dan
in de eerste tranche, niet meer uitsluitend gebaseerd worden op de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag per woning.
In combinatie met toelatingscriteria ten aanzien van additionaliteit (verklaring van het college van burgemeester en wethouders
met betrekking tot additionaliteit en een indicatie van de gepleegde extra inzet van betrokken partijen), wordt een eventuele
selectie van aanvragen in deze regeling mede gebaseerd op:
– de kans op de start of voortzetting van het woningbouwproject vóór 1 juli 2010. Hierbij is de voortgang van de bouwvergunningsprocedure
de graadmeter; wel of geen afgegeven bouwvergunning, dan wel het tijdstip van de aanvraag hiervan. Redelijkerwijs mag worden
aangenomen dat een woningbouwproject waarvoor de bouwvergunning is verleend niet alleen qua proceduretijd verder gevorderd
is dan een woningbouwproject waarvoor de bouwvergunning nog moet worden aangevraagd, maar ook dat er sprake is van een grotere
financiële binding van betrokken partijen;
– de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag per woning;
– de mate van spin-off van het woningbouwproject c.q. de omvang van niet-gesubsidieerde bouw die met de te subsidiëren woningbouw
is verbonden.
6. De beslissing op de aanvraag tot verlening van subsidie
Op de aanvraag tot verlening van subsidie beslist de Minister voor WWI uiterlijk op 15 december 2009.
Aan de verlening van subsidie is de voorwaarde verbonden dat het woningbouwproject voor 1 juli 2010 van start gaat of wordt
hervat.
Bij honorering van de aanvraag wordt in de beschikking in elk geval vermeld het bedrag van de subsidie, een aanduiding van
het woningbouwproject en de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
7. Verantwoording
Kernvereiste van deze regeling is dat woningbouwprojecten vóór 1 juli 2010 starten of worden voortgezet. Dit dient ook duidelijk
uit de aanvraag van de gemeente te blijken. Indien een woningbouwproject waaraan subsidie is toegekend onverhoopt toch niet
tijdig kan starten of worden voortgezet, dan dient de gemeente dit zo spoedig mogelijk aan de Minister voor WWI te melden
(zie artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van de regeling).
In een dergelijk geval wordt ingevolge artikel 14 van de regeling de beschikking tot verlening van subsidie ingetrokken en
het verleende voorschot teruggevorderd.
Daarmee is zeker gesteld dat de middelen die terugvloeien nog in 2010 toegevoegd kunnen worden aan het stimuleringsbudget
voor de woningbouw.
Daarnaast kan de Minister voor WWI een controle op de tijdige start of voortzetting van de bouw en het bij die start of voortzetting
van de bouw afgegeven zijn van een afbouwgarantie (laten) uitvoeren (zie artikel 13, eerste lid, van de regeling).
Mocht hieruit blijken dat een woningbouwproject of een deel daarvan niet tijdig is gestart of voortgezet en er geen afbouwgarantie
is afgegeven, zal conform artikel 14 van de regeling intrekking van de verleende subsidie en terugvordering van het verleende
voorschot plaatsvinden.
Voorts dient de gemeente volgens de geldende Single information Single audit (SiSa)-methodiek verantwoording af te leggen
in de jaarrekening over het halen van de vereisten.
Vaststelling van de subsidie en eventuele intrekking en terugvordering zullen na de afronding van het SiSa-traject plaatsvinden
(zie artikel 15 van de regeling).
8. Subsidie en staatssteun
Deze regeling betreft zelf geen staatssteun. Het is een regeling waarbij de Minister voor WWI subsidie geeft aan gemeenten.
De gemeenten zijn vervolgens vrij in de wijze waarop zij deze subsidie besteden aan woningbouwprojecten.
Een dergelijke subsidie van een overheid aan een andere overheid betreft geen staatssteun. De subsidie die de gemeente vervolgens
verleent, kan wel staatssteun vormen als deze aan een onderneming wordt verstrekt. Bij het inzetten van een subsidie op grond
van deze regeling voor woningbouwbouwprojecten, dient de gemeente er dan ook voor te waken dat de Europese regels ten aanzien
van staatssteun en aanbestedingen niet worden overtreden.
Deze regeling valt niet onder de Tijdelijke communautaire kaderregeling van de Europese Commissie en het daarvan afgeleide
Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen. Het is voor gemeenten wel mogelijk om bij
toekenning van gelden op grond van deze regeling gebruik te maken van het Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen
van beperkte steunbedragen. Dit kader is te vinden op de website van het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).
Naar aanleiding van vragen van gemeenten bij de eerste tranche over staatssteun is op de website van SenterNovem (www.senternovem.nl/stimuleringwoningbouw)
nadere informatie opgenomen over staatssteun. Hier staan ook verschillende mogelijkheden vermeld die voldoen aan de vereisten
met betrekking tot staatssteun.
Een tweetal voorbeelden ter illustratie.
Indien de subsidie wordt ingezet om particulieren te ondersteunen om een huis te kopen, is er in principe geen sprake van
staatssteun. Deze steun wordt immers niet aan een onderneming verleend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij startersleningen
die door gemeenten worden ingezet. Het is wel van belang dat de gemeente een afweging maakt voor welke kopers steun wordt
gegeven. Het alleen steunen van kopers van projecten van één specifieke bouwonderneming kan wel tot staatssteun leiden. De
steun komt dan namelijk ten goede aan één bepaalde bouw- of vastgoedonderneming, die daardoor indirect staatssteun ontvangt.
Een ander voorbeeld aan de aanbodkant is het volgende.
Voor een aantal projecten is sprake van reeds ondertekende overeenkomsten tussen gemeenten en marktpartijen, waarbij uitgifteprijzen
zijn overeengekomen die residueel zijn bepaald, gebaseerd op de marktsituatie zoals die was op het moment van ondertekening,
terwijl de marktsituatie sindsdien is verslechterd. Gevolg hiervan is dat de uitgifteprijzen, wanneer deze residueel zouden
worden bepaald op basis van actuele marktomstandigheden, lager zouden zijn.
Doorgaans bevatten overeenkomsten over gebiedsontwikkeling een clausule met als strekking dat partijen met elkaar in onderhandeling
treden ‘indien wegens een wijziging van buiten de invloedssfeer van partijen liggende omstandigheden ongewijzigde uitvoering
van de overeenkomst in redelijkheid niet van partijen kan worden gevergd’.
De huidige economische crisis vormt een dergelijke omstandigheid. Op grond van genoemde clausule kunnen partijen overeenkomen
dat een nieuwe residuele grondwaarde wordt afgesproken, uitgaande van de huidige marktsituatie. Essentieel voor de conformiteit
met de regelgeving op het gebied van staatssteun is wel dat een onafhankelijke deskundige voorafgaand aan de levering van
de grond de marktconforme grondprijs bepaalt.
Het verschil tussen de destijds overeengekomen en nu nieuw vast te stellen (lagere) grondprijs kan zonder het risico van ongeoorloofde
staatssteun worden gedekt door gelden vanuit deze regeling. Feitelijk wordt hier het gemeentelijke financiële tekort als gevolg
van de kredietcrisis gedekt en worden geen overheidsbijdragen verstrekt aan marktpartijen. Die betalen immers ook na herberekening
een volgens Europese normen marktconforme grondprijs.
Voor meer achtergrondinformatie over grondtransacties wordt verwezen naar de «Handreiking grondtransacties en staatssteun»
van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van de interdepartementale commissie Europees recht uit 2005.
Voor meer informatie en vragen over staatssteun kunnen de gemeenten ook terecht bij het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).
Indien een gemeente meent dat haar keuze in de besteding van gelden op basis van deze regeling staatssteun vormt die mogelijk
bij de Europese Commissie gemeld moet worden, moet de gemeente het desbetreffende project zelf voorleggen aan het Coördinatiepunt
staatssteun decentrale overheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (coördinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl), dat alle staatssteunmeldingen van decentrale overheden coördineert en begeleidt.
9. Draagvlak voor de regeling
De uitgangspunten van deze regeling zijn besproken met het IPO, de VNG en vertegenwoordigers van de G4- en de G27-gemeenten,
NEPROM en NVB.
Voorts heeft de Minister voor WWI over de uitgangspunten van deze regeling op 22 september 2009 overleg gevoerd met de algemene
commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van de Tweede Kamer.
10. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid
Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat de regeling uitsluitend is gericht tot mede-overheden en derhalve
geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft.
Ook is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten.
Het gaat om projecten waarbij alle vereiste vergunningen al (nagenoeg) zijn afgegeven.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Onderdeel c
Voor de omschrijving van het begrip ‘woning’ is aangesloten bij het Besluit locatiegebonden subsidies 2005. De definitie houdt
in dat niet alleen nieuwbouw voor de regeling in aanmerking komt maar ook woningen die worden gerealiseerd door de verbouw
van niet-woongebouwen, zoals fabrieksgebouwen, kerken en kantoren, tot woningen (zogenaamde functieverandering van gebouwen).
Ook aan de woningvoorraad toe te voegen woningen die in gemeentelijke monumenten worden gerealiseerd vallen er onder.
Onderdelen e en f
Vaak zal de, in het kader van deze regeling subsidiabele, woningbouw in projecten gecombineerd worden met de realisatie van
een parkeergarage, woningbouw onder de liberalisatiegrens of winkelvoorzieningen en dergelijke die een onlosmakelijk geheel
met de woningen in het project vormen.
Bij de vraag of de bouw van die voorzieningen vóór 1 juli 2010 is gestart of voortgezet, zal gekeken worden naar de start
of voortzetting van het woningbouwproject. Zo zal bij woningen boven een parkeergarage uitgegaan worden van de start van de
bouwkundige werkzaamheden (bijvoorbeeld het slaan van de eerste paal of de eerste betonstort) aan de parkeergarage. De start
van de bouw van de individuele woning kan in een dergelijk geval dus na 1 juli 2010 plaatsvinden.
Bij (blokken met) eengezinswoningen – die volgens de definitie niet bouwkundig met elkaar verbonden zijn – zal dus voor elk
blok gestart moeten zijn met de bouwkundige werkzaamheden.
Bij de verbouw van een pand tot woningen wordt uitgegaan van de daadwerkelijke verbouwwerkzaamheden.
Voorbereidende werkzaamheden als bouwrijp maken en slopen worden niet gerekend tot de start van de bouw.
Artikel 2
De subsidie is bestemd voor woningbouwprojecten waarvan de voorbereidingen al waren gestart (in enige fase bijvoorbeeld de
verkoop of het regelen van de benodigde financiering) en die door economische omstandigheden (de financiële crisis) zijn stopgezet.
Daarnaast is de subsidie bestemd voor projecten waarvan het voorbereidingsproces is vertraagd (bijvoorbeeld door het zoeken
naar de benodigde financiering of door vraaguitval bij kopers) en daardoor de start van de bouw niet door dreigt te gaan of
is gegaan. De subsidie dient om die projecten te herstarten dan wel het voorbereidingsproces op gang te houden zodat op enig
moment met de bouw kan worden begonnen.
Artikel 4
Onderdeel e
Bij de mate van voortgang van de bouwvergunningsprocedure wordt een onderscheid gemaakt in vier verschillende fasen, te weten:
bouwvergunning verleend, bouwvergunning aangevraagd vóór 25 maart 2009, bouwvergunning na 25 maart 2009 aangevraagd en bouwvergunning
nog niet aangevraagd. Deze categorieën zijn ook opgenomen in artikel 7 van de regeling en in de door de gemeenten in te vullen
aanvraagformulieren.
Onderdeel g
Het kan voorkomen dat een woningbouwproject uit diverse typen woningen bestaat, al of niet met een daaraan verbonden niet-woningbouwdeel.
Het totaal gevraagde subsidiebedrag van het woningbouwproject wordt gedeeld door het aantal woningen als bedoeld in artikel
4, onderdeel d, om tot een gemiddeld gevraagd subsidiebedrag per woning te komen. Dit gemiddelde bedrag mag niet meer zijn
dan € 10.000 per woning.
Onderdeel l
Voor een woningbouwproject met koopwoningen moet uiteindelijk een afbouwgarantie zijn afgegeven. Deze garantie moet inhouden
dat de afbouw van een woningbouwproject met koopwoningen verzekerd is indien het project niet kan worden gerealiseerd omdat
gedurende de bouw een of meerdere bij de bouw betrokken partijen door faillissement niet bij machte is om het woningbouwproject
af te ronden. Een bankgarantie alleen is onvoldoende.
Omdat voor woningbouwprojecten die in het beginstadium verkeren een afbouwgarantie niet altijd al is verstrekt, is een bewijs
van de aanvraag van zo’n garantie voldoende.
Wel moet bij de start of voortzetting van het woningbouwproject, dus nog vóór 1 juli 2010, die aangevraagde garantie zijn
afgegeven.
Voor huurwoningen die door of in opdracht van een corporatie worden gerealiseerd zal in de meeste gevallen de corporatie zelf
garant kunnen staan.
Onderdelen m en n
Woningbouwprojecten bestaan vaak niet alleen uit subsidiabele woningen als bedoeld in deze regeling. Vaak maken een parkeergarage,
een winkelvoorziening, andere voorzieningen of woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens die geen subsidie krijgen,
daar onlosmakelijk deel van uit. Door het subsidiëren van de koopwoningen in het woningbouwproject worden ook deze onderdelen
van het project gerealiseerd, hetzij vooraf, namelijk indien eerst de parkeergarage of winkels onder de woningen moeten worden
gerealiseerd, hetzij achteraf. Deze ‘spin-off’ van de gesubsidieerde woningbouw genereert extra werkgelegenheid en geeft derhalve
toegevoegde waarde aan de verstrekte subsidie.
Deze toegevoegde waarde kan een rol spelen bij de beoordeling en rangordebepaling van de ingediende subsidie-aanvragen als
overschrijding van het beschikbare budget aan de orde is en bij het mogelijk gebruik maken van artikel 8.
Gemeenten dienen daarom bij de subsidie-aanvraag op het aanvraagformulier in bruto vloeroppervlak aan te geven hoeveel vierkante
meters aan additionele bouw, zowel voor overige voorzieningen als voor woningbouw onder de liberalisatiegrens, fysiek onlosmakelijk
met het ingediende woningbouwproject is verbonden. Het gaat hier nadrukkelijk om bebouwing, dus niet om aan te leggen groenvoorzieningen
e.d.
Als voorbeeld moge het volgende dienen.
Een gemeente wil twee woontorens bouwen, beide bestaande uit een mix van een parkeergarage, koopwoningen en huurwoningen onder
de liberalisatiegrens. Wegens onvoldoende verkoop is de start van de bouw niet doorgegaan. Door de toegekende subsidie is
de verkoop voldoende toegenomen om de start van de bouw van de eerste woontoren te verzekeren. Daardoor worden de parkeergarage
en de huurwoningen onder de liberalisatiegrens gerealiseerd. Dit is aan te merken als ‘additionele vierkante meters’ in de
zin van deze regeling.
De gemeente geeft aan te verwachten dat door de realisatie van de eerste woontoren de belangstelling voor de tweede woontoren
zo groot zal worden dat ook met de bouw van die toren begonnen zal kunnen worden. De hoeveelheid vierkante meters van deze
tweede woontoren wordt niet gerekend tot ‘additionele vierkante meters’. Het gaat hier immers om een verwachting; realisatie
van het een leidt niet automatisch tot realisatie van het ander.
Onderdeel p
Van gemeenten mag verwacht worden dat zij, gezien de economische teruggang, afnemende woningvraag en teruglopende woningproductie,
er alles aan doen om de woningproductie op peil te houden.
Het verhogen van de grondprijs, met name bij woningbouwprojecten die door de slechte economische situatie al in moeilijkheden
verkeren, is geen goede maatregel om de negatieve effecten van die situatie te beperken. Het verlenen van subsidie ten behoeve
van een woningbouwproject waarbij de grondprijs na 25 maart 2009 is verhoogd (de datum waarop het kabinet het aanvullend beleidsakkoord
bekend heeft gemaakt), is geen effectieve inzet van de beschikbare financiële middelen.
Artikel 5
Eerste en tweede lid
Er dient gebruik te worden gemaakt van de bij deze regeling gevoegde aanvraagformulieren (zie de bijlagen 1 en 2 bij deze
regeling). Die aanvraagformulieren zijn ook op de website van SenterNovem te vinden (www.senternovem.nl/StimuleringWoningbouw).
De indiening van de subsidie-aanvraag kan niet per e-mail geschieden, maar kan alleen per post of door afgifte aan de balie
van SenterNovem te Den Haag.
Derde lid
In de eerste tranche zijn subsidie-aanvragen niet gehonoreerd of afgewezen. Die aanvragen kunnen, al dan niet gewijzigd, voor
deze regeling opnieuw worden ingediend. Om de gemeentelijke lasten te beperken biedt dit lid de mogelijkheid om, indien een
gemeente er voor kiest de aanvraag wederom in te dienen, dit te doen door middel van een verkort aanvraagformulier dat als
bijlage 2 bij de regeling is gevoegd.
Op dit formulier kunnen wijzigingen ten opzichte van de subsidie-aanvraag bij de eerste tranche, indien aanwezig, worden aangegeven.
De achterliggende bescheiden, zoals verklaringen en kopieën van vergunningen e.d., die reeds zijn overgelegd, hoeven dan niet
opnieuw te worden bijgevoegd. Die bescheiden maken deel uit van de opnieuw ingediende subsidie-aanvraag en worden gebruikt
bij de beoordeling van die aanvraag.
Indien er veranderingen zijn in de subsidie-aanvraag waarvoor ingevolge deze regeling een bewijsstuk (een verklaring of een
kopie van een vergunning e.d.) vereist is, dient een dergelijk bewijsstuk te worden verstrekt.
Artikel 6
Onderdeel a
Woningen waarvoor in het kader van de eerste tranche reeds subsidie is verleend, komen niet opnieuw in aanmerking voor subsidie
op basis van deze regeling.
Artikel 7
Eerste lid
Indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag hoger is dan het beschikbare bedrag van € 150 mln. (subsidieplafond), wordt
de rangorde voor het verlenen van subsidie per woningbouwproject bepaald door de fase waarin de bouwvergunningsprocedure zich
bevindt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in woningbouwprojecten waarbij:
1. de bouwvergunning is verleend;
2. de bouwvergunning is aangevraagd vóór 25 maart 2009 ( de datum waarop het aanvullend beleidsakkoord bekend is gemaakt), maar
nog niet verleend;
3. de bouwvergunning is aangevraagd na 25 maart 2009, maar nog niet verleend;
4. de bouwvergunning nog moet worden aangevraagd.
De rangorde werkt als volgt. Een subsidie-aanvraag ten behoeve een woningbouwproject waarbij reeds een bouwvergunning is verleend,
wordt eerder gehonoreerd dan een subsidie-aanvraag ten behoeve van zo’n project waarbij de bouwvergunning vóór 25 maart 2009
is aangevraagd, maar nog niet is verleend, en zo verder.
Vervolgens wordt de rangorde bepaald door de hoogte van het gevraagde gemiddelde subsidiebedrag per woning. Daarbij wordt
begonnen met de aanvragen waarbij de bouwvergunningsprocedure zich in de verst gevorderde fase bevindt, en zo verder, en daarbinnen
telkens bij de subsidie-aanvragen met het laagste bedrag, en zo verder.
Het laagste gevraagde subsidiebedrag scoort daarbij het hoogst.
Daarbij wordt opgemerkt dat hoe meer bouwers, gemeenten, provincies en andere partijen financieel bijdragen aan de realisatie
van het woningbouwproject, des te lager het gevraagde gemiddelde subsidiebedrag per woning zal kunnen zijn en des te hoger
de subsidie-aanvraag in de rangorde kan worden geplaatst.
Tweede lid
Indien bij het bereiken en overschrijden van het subsidieplafond er subsidie-aanvragen zijn die gelijk scoren, wordt de rangorde
bepaald door het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak van niet-woningbouwdelen als bedoeld in artikel 4, onderdeel
m, en het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak van woningen als bedoeld in artikel 4, onderdeel n, gedeeld door het
aantal woningen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij het hoogste getal voorgaat.
Als voorbeeld moge het volgende dienen. Indien een subsidie-aanvraag betrekking heeft op 40.000 m2 vierkante meters bruto vloeroppervlak als hierboven bedoeld (additionele bouw) en 100 woningen, is de uitkomst 400. Deze
subsidie-aanvraag scoort beter dan een aanvraag ten behoeve van 50 woningen met 10.000 m2 additionele bouw, de uitkomst is hier immers 200.
Artikel 8
Na toepassing van artikel 7 is het mogelijk dat subsidie-aanvragen ten behoeve van woningbouwprojecten die, naast een redelijke
hoeveelheid subsidiabele woningen, ook een groot aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak als bedoeld in artikel 4, onderdelen
m en n, bevatten (additionele bouw), niet gehonoreerd kunnen worden omdat het subsidieplafond wordt overschreden.
Dit kan omdat subsidie-aanvragen met een ‘hardere’ bouwvergunningsstatus en met een lager gevraagd gemiddeld subsidiebedrag
per woning voorgaan boven subsidie-aanvragen die op genoemde criteria minder scoren, maar waar wel sprake is van een groot
aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak als bedoeld in artikel 4, onderdelen m en n, (additionele bouw).
In een dergelijk geval kan de Minister voor WWI, gezien de extra impuls voor de werkgelegenheid, alsnog besluiten binnen het
beschikbare budget subsidie te verlenen op maximaal 10% van de aanvragen met het hoogste aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak
als bedoeld in artikel 4, onderdelen m en n.
Onder die 10% vallen aanvragen die in absolute zin de meeste vierkante meters bruto vloeroppervlak bevatten.
Artikel 9
Eerste lid
Op een aanvraag tot verlening van subsidie beslist de Minister voor WWI uiterlijk op 15 december 2009.
De betaling van het verleende subsidiebedrag, in de vorm van een voorschot, volgt zo spoedig mogelijk na 15 december 2009.
Artikel 13
De Minister voor WWI kan steekproefsgewijs laten onderzoeken of aan de voorwaarden die aan de beslissing tot verlening van
subsidie zijn verbonden, onder andere start of voortzetting van de bouw vóór 1 juli 2010 en een afbouwgarantie die is afgegeven
voor de start of voortzetting van de bouw, voldaan is.
Artikel 16
Eerste lid
Gemeenten kunnen in de periode van 1 oktober tot 2 november 2009 aanvragen tot verlening van subsidie bij de Minister voor
WWI indienen. Aangezien deze regeling na 1 oktober 2009 wordt gepubliceerd in de Staatscourant, is in dit lid bepaald dat
deze regeling terugwerkt tot en met 1 oktober 2009.
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E.E. van der Laan.