TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling emancipatie. De (gewijzigde) algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 zijn ook op de
gewijzigde hoofdstukken 2 en 3 van toepassing. De hoofdstukken 2 en 3, zoals deze golden voor inwerkingtreding van deze regeling
zijn nog wel van toepassing op beschikkingen en geschillen die zijn genomen respectievelijk zijn ontstaan op grond van de
toenmalige hoofdstukken.
Het beleid van het kabinet omtrent de emancipatie van vrouwen en meisjes en homo-emancipatie is neergelegd in nota’s dan wel
(beleids)brieven.
In hoofdstuk 2 worden de doelomschrijvingen van de instellingen op het terrein van (homo-) emancipatiekennisinfrastructuur
omschreven. Met deze wijziging worden twee instellingen toegevoegd aan de (homo-)emancipatiekennisinfrastructuur. De in totaal
zeven instellingen hebben allemaal hun eigen specifieke kennis en vaardigheden om de (homo-)emancipatiekennisinfrastructuur
te verbeteren en in stand te houden. Voor het kunnen uitvoeren van de taken, zoals omschreven in de artikelen 2.1 tot en met
2.7, ontvangen de instellingen een subsidie.
Hoofdstuk 3 bevat de grondslag om subsidie te verstrekken voor projectsubsidies voor de kosten van de uitvoering van een project
ter verbetering van de positie van meisjes en vrouwen, als beschreven in de geldende emancipatienota, dan wel voor de kosten
van de uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan de verbetering van de positie van homoseksuelen, als
beschreven in de dan geldende homo-emancipatienota.
Met de term homoseksuelen wordt in de homo-emancipatienota’s bedoeld: lesbische vrouwen, homoseksuelen mannen, biseksuele
mannen en vrouwen, en transgender personen.
Gelaagde subsidiesystematiek
Deze regeling zorgt voor eenheid in de juridische vormgeving bij de toekenning van subsidies op het terrein van (homo-)emancipatie
en er ontstaat een algemeen transparant juridisch kader voor zowel projectsubsidies als de instellingssubsidies per boekjaar.
Dit neemt niet weg dat ook altijd de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet Overige OCW-subsidies (WOOS) in acht moeten
worden genomen als het gaat om de rechten en verplichtingen met betrekking tot subsidieverstrekking. Het gelaagde systeem
van algemeen (Awb) naar concreet (subsidiebeschikking) is hiervan de reden.
Tevens is in deze wijziging het te verwachten Kader financieel beheer rijkssubsidies (verder ook: uniform subsidiekader) meegenomen,
zoals dat per 1 januari 2010 voor de gehele Rijksoverheid gaat gelden. Met dit uniforme subsidiekader wordt subsidie verstrekt
op basis van de kosten van te subsidiëren prestaties. Waar in de regeling wordt gesproken over activiteiten kan ook het woord
prestaties worden gelezen en andersom.
Hoofdstuk 3 Subsidies voor projecten ter verbetering van de (homo-)emancipatie.
Voor de projectsubsidies geldt deze ministeriële regeling als juridische basis voor de financiering van zowel grote meerjarige
projecten als kleinschalige eenmalige activiteiten op het terrein van emancipatie en homo-emancipatie. Het gaat dus om tijdelijke
middelen voor specifieke activiteiten die in belangrijke mate bijdragen aan de doelstellingen zoals zijn vastgelegd in de
nota’s voor emancipatie en homo-emancipatie.
In de beleidsnota’s over emancipatie en homo-emancipatie wordt het beleid neergelegd voor de huidige kabinetsperiode. Voor
2008–2011 zijn dat de emancipatienota ‘Meer kansen voor vrouwen’ (Kamerstukken II 2007/08, 30 420, nr. 50) en de homo-emancipatienota ‘Gewoon homo zijn’ (Kamerstukken II 2007/08, 27 017, nr. 33). De nota’s zijn tevens gepubliceerd op www.minocw.nl.
Om te komen tot projecten die bijdragen aan de (homo-)emancipatiedoelstellingen kunnen op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling
subsidies voor projecten worden aangevraagd voorzover deze in belangrijke mate bijdragen aan de doelstellingen van het huidige
kabinetsbeleid en passen binnen het beschikbare budget.
Op deze projectsubsidies zijn de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Awb en de WOOS, meer specifiek hoofdstuk 3, van
toepassing. Net als in hoofdstuk 2 zijn in hoofdstuk 3 alleen de bepalingen opgenomen waar een afwijking of aanvulling noodzakelijk
is ten opzichte van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet overige OCW-subsidies.
In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.
Administratieve lasten
OCW heeft de administratieve lasten van de wijzigingen berekend op een toename van € 7.791,79 voor bedrijven en/of instellingen.
De toename van de lasten is een gevolg van het toevoegen van de twee instellingen aan de (homo-) emancipatiekennisinfrastructuur
en het formuleren van een algemeen hoofdstuk 3.
Het voorstel is voorgelegd aan Actal. Actal heeft besloten dit voorstel niet te toetsen.
Artikelsgewijs
Artikel 1.6.
Als gevolg van de invoering van het te verwachten uniform subsidiekader zullen de regels omtrent de voorschotverlening worden
aangepast.
Subsidieontvangers van een subsidie tot € 25.000 ontvangen niet eerst een voorschot. Deze subsidie wordt direct vastgesteld
of verleend en achteraf ambtshalve vastgesteld. Het subsidiebedrag wordt op grond van een door middel van een liquiditeitsplanning
aangetoonde liquiditeitsbehoefte uitbetaald.
Bij subsidieontvanger vanaf € 25.000 wordt in de beschikking tot subsidieverlening bepaald wat het bedrag van het voorschot
wordt en met welke frequentie de betaling plaatsvindt.
De Minister bepaalt de voorschotten van de subsidiegelden op basis van deze regeling op grond van een door middel van een
liquiditeitsplanning aangetoonde liquiditeitsbehoefte.
Aan de instellingen, bedoeld in hoofdstuk 3, zal de Minister in beginsel niet meer dan 80% van de subsidie als voorschot betalen.
Artikel 1.7.
Voor het verlenen van de subsidies op grond van deze regeling is het subsidieplafond gekoppeld aan de operationele doelstelling
‘Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving’ in de programma-uitgaven op de ten tijde van de aanvraag geldende
Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, voor de betreffende jaren verdeeld naar emancipatie dan wel homo-emancipatie.
De operationele doelstelling ‘Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving’ is in de tabel ‘Budget flexibiliteit
per operationele doelstelling’ nader uitgewerkt in de verdeling tussen: juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en niet
juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden.
De Minister kan binnen de Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, op grond van artikel 5 van de Wet Overige OCW-subsidies,
subsidieplafonds vaststellen voor subsidieontvangers.
Het subsidieplafond voor de subsidieontvangers genoemd in hoofdstuk 2 wordt voor twee boekjaren tegelijk om het jaar vastgesteld.
Een subsidieaanvrager kan een aanvraag indienen op grond van hoofdstuk 2 voor een boekjaar of voor twee boekjaren tezamen.
Het subsidieplafond voor categorieën van activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 3 subsidie kan worden aangevraagd kan
meerdere malen per jaar worden vastgesteld. Deze plafonds gelden dan voor toekomstige aanvragen vallend binnen de gestelde
categorie. De subsidieplafonds worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
Artikel 2.1.
Het artikel betreffende het COC is gewijzigd in de zin dat de internationaal vertegenwoordigende rol is toegevoegd en het
begrip homoseksuelen thans is gewijzigd in homoseksuele mannen en lesbische vrouwen.
Het COC betrekt in haar algemene taken en functies de belangen van transgender personen. De Stichting Transgender Netwerk
Nederland richt zich op de landelijke agenderende, consulterende en ondersteunende rol op de specifieke knelpunten op het
terrein van transgender personen.
Artikel 2.2.
Het IIAV heeft middels een statutenwijziging haar naam gewijzigd in Stichting Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis.
Artikel 2.2. is aan de nieuw te voeren naam aangepast. Alle rechten en plichten ten aanzien van de subsidierelatie tussen
het IIAV en de Minister van OCW lopen door onder de nieuwe naam van het IIAV, Stichting Aletta.
Artikel 2.3.
De doelomschrijving voor de subsidie aan Stichting Her World is gewijzigd in die zin dat naast het doel van de nationale platformfunctie
thans ook de regionale platformfunctie aan de doelomschrijving is toegevoegd.
Artikel 2.4.
Artikelen 2.4. is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de regeling zoals deze gold voor inwerkingtreding van deze regeling.
Artikel 2.5.
De doelomschrijving voor de subsidie aan IHLIA is gewijzigd in die zin dat de formulering ‘voor het in stand houden van de
bibliotheek, archief, informatie- en documentatiefunctie met betrekking tot homoseksualiteit en seksuele diversiteit’ is gewijzigd
in ‘voor het beheren en toegankelijk maken van het erfgoed van de homobeweging’. Onder de homobeweging wordt in deze regeling
verstaan de ontwikkeling omtrent homoseksuelen, waarbij met de term homoseksuelen wordt bedoeld: lesbische vrouwen, homoseksuelen
mannen, biseksuele mannen en vrouwen, en transgender personen.
Artikelen 2.6. en 2.7.
De stichting Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) zijn met de toevoeging van deze artikelen
toegevoegd aan de (homo-)emancipatiekennisinfrastructuur.
Het doel van de subsidie aan het TNN is een soortgelijke als die van het COC maar dan op het terrein van transgender personen.
Het doel van de NVR is ook een soortgelijke als het COC maar dan op het gebied van de emancipatie van vrouwen en meisjes.
Artikel 2.8.
De aanvragen kunnen ingediend worden bij:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
T.a.v. de directie Emancipatie (IPC: 5500)
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
In de artikelen 4:61 tot en met 4:63 van de Awb zijn de eisen opgenomen waaraan een aanvraag moet voldoen. Een aanvraag gaat
vergezeld van een activiteitenplan en een begroting. Daarnaast zenden de instellingen, die het jaar voorafgaand aan de aanvraag
geen subsidie hebben ontvangen bij een aanvraag voor subsidie een afschrift van de statuten of oprichtingsakte, alsmede de
laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze
bescheiden ontbreken een verslag over de financiële positie van de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag mee. Dit
op grond van artikel 4:64, eerste lid, van de Awb. Laatste voorwaarde op grond van de Awb waaraan een aanvraag moet voldoen,
is het vermelden van andere subsidieaanvragen voor dezelfde begrote uitgaven. De subsidieaanvrager is verplicht de stand van
zaken voor de andere aanvragen te melden (artikel 4:65 van de Awb).
Voor subsidieontvangers geldt voor de aanvraag voor het jaar 2010 en verdere jaren de voorwaarde dat zij door middel van prestatie-indicatoren
aangeven welke prestaties zij willen behalen. Tevens dient de aanvraag een liquiditeitsplanning te bevatten, waarin wordt
aangegeven wanneer welke middelen nodig zijn gedurende het boekjaar. Op basis van deze liquiditeitsplanning worden het voorschotpercentage
en de voorschotbetalingen bepaald.
De Minister kan een overleg beleggen over de prestatie-indicatoren voor een komend jaar. De Minister kan hierbij vragen inzicht
te geven in bijvoorbeeld prestaties ten aanzien van marktbereik en klantwaardering.
In artikel 4:35 van de Awb staan een aantal gronden waarop de subsidieverstrekking geweigerd kan worden. Het betreft:
• de gegronde verwachting dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen
zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording zal afleggen;
• de aanvrager heeft onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag verstrekt;
• de aanvrager is failliet verklaard of aan de aanvrager is surseance van betaling verleend.
Artikel 2.9.
De aanvraag voor een subsidie dient 13 weken voor aanvang van het boekjaar bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
te zijn ingediend (artikel 4:60 van de Awb). Dit is in beginsel voor 1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar.
Dit artikel regelt dat de subsidieaanvraag die het boekjaar 2010 bevat in afwijking van de standaard termijn van indiening,
genoemd in artikel 4:60 van de Awb, uiterlijk op 1 december 2009 wordt ingediend. Dit betekent dat de aanvraag op 1 december
2009 binnen moet zijn op het ministerie.
Dit geldt in het geval een subsidieaanvrager de subsidieaanvraag indient voor het boekjaar 2010 als ook in het geval de subsidieaanvrager
de subsidieaanvraag indient voor de boekjaren 2010 en 2011 tezamen.
In de jaren na 2010 wordt een aanvraag uiterlijk dertien weken voorafgaand aan het betreffende boekjaar dan wel de twee boekjaren
tezamen ingediend.
Artikel 2.10.
De Minister beslist binnen maximaal 13 weken na een aanvraag omtrent subsidie vanaf € 25.000. Indien een subsidie tot € 25.000
direct wordt vastgesteld of wordt verleend met een ambtshalve vaststelling achteraf beslist de Minister binnen maximaal 22
weken. Indien een beschikking niet binnen de termijn kan worden gegeven, deelt de Minister dit aan de subsidieontvanger mee
en noemt een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 van de Awb)
Artikel 2.11.
Uit artikel 4:66 van de Awb volgt dat subsidie per boekjaar alleen wordt verleend aan rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid.
De instellingen genoemd in deze regeling zijn allemaal rechtspersonen dus voldoen aan deze voorwaarde. Een boekjaar is gelijk
aan een kalenderjaar (artikel 4:68 van de Awb). Op grond van artikel 4:67 van de Awb wordt de subsidie voor een of voor een
bepaald aantal boekjaren verleend. Met dit artikel wordt bepaald dat de maximale looptijd van een subsidie op grond van dit
hoofdstuk van deze regeling twee jaar is. Een subsidie op grond van dit hoofdstuk kan voor en of voor twee boekjaren worden
verleend. Uiteraard is het subsidiebedrag niet hoger dan het gestelde subsidieplafond voor dat betreffende boekjaar dan wel
die betreffende boekjaren.
Artikel 2.12.
Wanneer op basis van het ingediende activiteitenplan en de daarbij behorende begroting subsidie is verleend, kan de subsidie
aan de instellingen genoemd in de artikelen 2.1. tot en met 2.7. binnen het goedgekeurde activiteitenplan en de goedgekeurde
begroting naar eigen inzicht worden besteed. Dit houdt in dat binnen het totale bedrag van de goedgekeurde begroting mag worden
geschoven tussen de posten ten behoeve van de goedgekeurde activiteiten. Het is aan de subsidieontvanger dat de activiteiten
of prestaties worden verricht waarvoor subsidie is verleend. De meldingsplicht genoemd in artikel 1.4. ziet derhalve niet
op verschuivingen binnen de goedgekeurde begroting. De meldingsplicht ziet wel op wijzigingen van de activiteiten of prestaties
waarvoor subsidie is verleend.
Artikel 2.14.
Als subsidie is verleend, geldt er voor de subsidieontvanger een aantal verplichtingen. Uit de Awb gelden de verplichtingen
van de artikelen 4:69 en 4:70. Het eerste artikel verplicht de subsidieontvanger om een deugdelijke administratie bij te houden.
De administratie plus bijbehorende documenten moeten gedurende zeven jaar bewaard worden. Artikel 4:70 regelt de meldingsverplichting
van aanmerkelijke verschillen tussen de ingediende begroting en werkelijke uitgaven en inkomsten. Op deze manier kan de voorschotverlening
of de subsidieverlening tussentijds gewijzigd worden. Daarnaast kan de informatie van belang zijn voor een lopende beoordeling
van de subsidieaanvraag voor een volgend boekjaar. Daarnaast volgt uit de systematiek van subsidieverstrekking dat de subsidieontvanger
de activiteiten uit het activiteitenplan moet uitvoeren. Doet hij dit niet geheel dan kan de subsidie lager worden vastgesteld.
In dit artikel is bepaald dat een subsidieontvanger om toestemming moet vragen voor rechtshandelingen omschreven in artikel
4:71 van de Awb. Het gaat hier onder andere om het wijzigen van de statuten, het ontbinden van de rechtspersoon en het aankopen
van registergoederen.
Artikel 2.15.
Dit artikel bepaalt dat aan een subsidieontvanger, aan wie voor meer dan € 125.000 subsidie is verleend en aan wie voor meerdere
jaren subsidie is verleend, de verplichting kan worden opgelegd een tussentijdse rapportages over de voortgang van de gesubsidieerde
activiteiten en over de besteding van de subsidie in te dienen. Op grond van het te laat ontvangen van deze rapportage of
wanneer uit de tussenrapportage blijkt dat de subsidieontvanger achterloopt op zijn liquiditeitsplanning kunnen de in de beschikking
bepaalde voorschotverleningen worden opgeschort of aangepast.
Artikel 2.16.
De eisen met betrekking tot de aanvraag tot vaststelling van de subsidie staan in de artikelen 4:75 tot en met 4:80 van de
Awb. Een aanvraag gaat vergezeld van een verslag van de activiteiten en een financieel verslag. Is een instelling verplicht
een jaarrekening op grond van artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op te stellen dan levert de instelling de
jaarrekening in plaats van het financieel verslag.
Is door een instelling binnen zes maanden na afloop van het laatste boekjaar van de subsidieverlening geen aanvraag tot vaststelling
van de subsidie ingediend dan wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Artikel 4:47, onder b, van de Awb biedt hiervoor de
juridische basis.
Met het te verwachten uniform subsidiekader is het regime omtrent de bedragen waarboven een financiële verantwoording en een
accountantsverklaring worden gevraagd gewijzigd.
Subsidies tot € 25.000 worden direct vastgesteld, of verleend en achteraf ambtshalve vastgesteld. Een verantwoording achteraf
is niet meer vereist. Wel kan de Minister steekproefsgewijs verantwoording vragen over de activiteiten en de aan de subsidie
verbonden verplichtingen en om – indien niet of niet geheel aan de verplichtingen is voldaan – terug vorderen. Met de verantwoording
wordt gevraagd aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
is voldaan.
Subsidieontvangers van een subsidie tussen de € 25.000 en 125.000 dienen in hun verantwoording aan te tonen dat de activiteiten
hebben plaatsgevonden. De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening aangeven op welke wijze dit aantonen kan plaatsvinden.
Subsidieontvangers van een subsidie vanaf € 125.000 dienen naast een verantwoording over de activiteiten, waarin zij aantonen
dat de prestaties zijn verricht, tevens een financieel verslag in over de werkelijke kosten en een accountantsverklaring.
Deze accountantsverklaring controleert de getrouwheid van de cijfers en de rechtmatige besteding van de subsidie en moet voldoen
aan de eisen van de artikelen 4:78 en 4:79 van de Awb en artikel 13 van de WOOS. De aanwijzing genoemd in artikel 13, eerste
lid, van de WOOS zal worden opgesteld en worden toegezonden. Nadat de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, wordt
uiteindelijk binnen 22 weken op de aanvraag beslist (artikel 2.13). Artikel 4:52, eerste lid, van de Awb regelt dat het subsidiebedrag
overeenkomstig de subsidievaststelling zal worden betaald.
Indien van toepassing kunnen op grond van artikel 4:57 van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd.
Daarnaast kan ook worden besloten om de teveel betaalde bedragen te verrekenen met subsidies van een volgend tijdvak.In het
vierde lid van dit artikel verleent de Minister vrijstelling voor de artikelen 4:63, derde lid, 4:64, tweede lid, 4:67, tweede
en derde lid, 4: 73 en 4: 74 van de Algemene wet bestuursrecht.
Met de vrijstelling van artikel 4:63, derde lid, hoeft een subsidieontvanger bij de subsidieaanvraag geen vergelijking meer
te maken met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan
het lopende boekjaar.
Met de vrijstelling van artikel 4:64, tweede lid, hoeft een subsidieaanvrager die op grond van dit hoofdstuk voor het eerst
subsidie aanvraagt geen accountantsverklaring over de financiële stukken te overleggen.
Wel dient de aanvrager op grond van artikel 4:64, eerste lid, van de Awb in te dienen: een afschrift van de oprichtingsakte
of statuten en de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel
de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over
de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.
Met de vrijstelling van de artikelen 4:67, tweede en derde lid, 4:73 en 4:74 Awb hoeft een subsidieontvanger geen jaarlijkse
aanvraag tot vaststelling in te dienen of anderszins stukken voor het vaststellen aan te leveren.
Het vijfde lid bepaalt vervolgens dat de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van het laatste boekjaar van de subsidieverlening
een aanvraag tot vaststelling indient.
Conform het te verwachten uniform subsidiekader stelt de Minister op grond van het zesde lid de subsidie binnen 22 weken na
ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.
Artikel 3.1.
In dit artikel is de doelomschrijving voor de subsidieverstrekking op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling beschreven.
De projecten die voor subsidie in aanmerking komen, moeten in belangrijke mate bijdragen aan de verbetering van de positie
van meisjes en vrouwen, als beschreven in de ten tijde van de aanvraag geldende emancipatienota, dan wel in belangrijke mate
bijdraagt aan de verbetering van de positie van homoseksuelen, als beschreven in de ten tijde van de aanvraag geldende homo-emancipatienota.
Artikel 3.2.
Subsidies op grond van hoofdstuk 3 worden alleen verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Subsidieverstrekking
aan natuurlijke personen en verenigingen zonder volledige rechtsbevoegdheid wordt hiermee uitgesloten. De Minister heeft
hiervoor gekozen om meer transparantie en zekerheid te hebben over de subsidieontvangers en hun vermogen om de gesubsidieerde
activiteiten uit te voeren.
Artikel 3.3. tot en met 3.5.
Deze artikelen regelen de vereisten aan een aanvraag op grond van hoofdstuk 3.
Alle rechtspersonendie voornemens zijn een project uit te voeren dat in belangrijke mate bijdraagt aan de doelstellingen genoemd
in dit hoofdstuk van de regeling en voldoen aan de criteria van deze regeling kunnen een aanvraag indienen. De aanvragen kunnen
worden schriftelijk ingediend bij:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
T.a.v. de directie Emancipatie (IPC: 5500)
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
Een aanvrager moet bij de aanvraag een activiteitenplan, een begroting en een overzicht van de liquiditeitsplanning van het
project overleggen. In de liquiditeitsplanning staat wanneer de subsidieontvanger welke middelen nodig heeft gedurende de
looptijd van het project. Op basis van deze liquiditeitsplanning wordt het te betalen voorschot bepaald. Het voorschot wordt
met het voorschotritme bekend gemaakt in de subsidiebeschikking.
In artikel 3.4, tweede lid, wordt artikel 4:64, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent
dat de instellingen, die het jaar voorafgaand aan de aanvraag geen subsidie hebben ontvangen, bij een aanvraag voor subsidie
dienen mee te zenden: een afschrift van de statuten of oprichtingsakte, alsmede de laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel
de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken een verslag over de
financiële positie van de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag.
De Minister beslist bij aanvragen omtrent subsidies vanaf € 25.000 binnen maximaal 13 weken na de aanvraag. Indien een subsidie
tot € 25.000 direct wordt vastgesteld of wordt verleend met een ambtshalve vaststelling achteraf beslist de Minister binnen
maximaal 22 weken. Indien een beschikking niet binnen de termijn kan worden gegeven, deelt de Minister dit aan de subsidieontvanger
mee en noemt een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 van de Awb)
In artikel 3.5. wordt nader uitgelegd wat in een activiteitenplan bij de aanvraag moet worden opgenomen. In het activiteitenplan
moet een duidelijke omschrijving staan van de uit te voeren activiteiten en prestatie-indicatoren, een analyse van de aanleiding
van het project, de doelstellingen en de beoogde prestaties van het project.
In de begroting moet op grond van artikel 16 eerste lil, onder b, van de Wet Overige OCW-subsidies een overzicht worden opgenomen
van de te verwachten uitgaven én inkomsten voor het project. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de WOOS is een aanvrager
verplicht in de aanvraag de stand van zaken met betrekking tot andere subsidieaanvragen voor dezelfde begrote uitgaven te
melden.
Artikel 3.6.
In dit artikel worden de criteria voor de verdeling van de subsidie geregeld. Allereerst moeten de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd in belangrijke mate bijdragen aan en uitvoering geven aan de doelstellingen met betrekking tot emancipatie
en homo-emancipatie genoemd in het huidige kabinetsbeleid. Dit kabinetsbeleid is neergelegd in de (homo-)emancipatienota’s.
Met “in belangrijke mate bijdragen aan” de doelstellingen van de nota’s wordt bedoeld dat naar het oordeel van de Minister
met de activiteiten van een project een substantieel effect wordt gegenereerd binnen de emancipatie van vrouwen en meisjes
dan wel binnen de homo-emancipatie.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de Minister een plafond stelt, hij kan bepalen dat het beschikbare bedrag
wordt verdeeld door middel van een gelijktijdige beslissing op de aanvragen die voor deze projectsubsidie binnenkomen. Dit
betekent dat de besluitvorming plaatsvindt op basis van de geschiktheid van de ingediende aanvragen, het zogenaamde tendersysteem.
Aanvragen die het best voldoen aan de gestelde selectiecriteria worden gehonoreerd.
Ook kan de Minister op grond van het tweede lid bij het vaststellen van de verschillende subsidieplafonds bepalen dat het
beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor projectsubsidie wordt verdeeld. Dit betekent ‘wie het
eerst komt, het eerst maalt’.
In het geval op grond van het tweede lid, onder b, is bepaald het systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ is vastgesteld,
bepaalt het derde lid dat indien een aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de
gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de datum van ontvangst van de aanvullende stukken geldt als datum voor
het bepalen van de dag waarop de aanvrager meedingt in het systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.
Het vierde lid bepaalt dat de Minister bij het stellen van een plafond op grond van het tweede lid een termijn van indiening
kan stellen voorvoor of waarbinnen de aanvragen binnen dienen te zijn.
Artikel 3.7.
Met dit artikel wordt een beperking opgelegd aan de looptijd van de projecten waarvoor subsidies kan worden aangevraagd. De
looptijd van een project waarvoor subsidie wordt aangevraagd mag bij de subsidieaanvraag maximaal vier jaar zijn. Na de looptijd
van de subsidie wordt de subsidie vastgesteld. Vervolgens kan een subsidieontvanger, indien gewenst, een nieuwe aanvraag indienen.
Artikel 3.8.
Bij de beoordeling of een aanvraag voor subsidie in aanmerking komt, zal allereerst worden beoordeeld of de subsidie voldoende
past binnen het beleid zoals dat is neergelegd in de nota's op het terrein van emancipatie van vrouwen en meisjes of homo-emancipatie.
Het tweede lid geeft aan dat een subsidieaanvraag op grond van artikel 4:35 van de Awb geweigerd kan worden. Deze weigeringgronden
zijn de volgende.
Een gegronde reden om aan te nemen dat:
– activiteiten niet of geheel niet zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen
of geen behoorlijke rekening en verantwoording zal afleggen;
– de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag heeft verstrekt;
– de aanvrager failliet is verklaard of aan de aanvrager surseance van betaling is verleend.
Uit het tweede lid, onder a, volgt verder dat de subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt
dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om de activiteiten uit te voeren. Dit is een aanvulling op artikel 4:35,
eerste lid, onder a, van de Awb dat namelijk gaat over verwachte subsidiefraude of dat de aanvrager onvoldoende deskundigheid,
capaciteit of bekwaamheid heeft om de activiteiten uit te voeren. In het tweede lid, onder a, staan de beschikbare financiën
en de financiële positie van de subsidieaanvrager centraal. Onderdeel b van het tweede lid heeft betrekking op de verwachting
dat de subsidiedoeleinden bereikt zullen worden. Indien het onrealistisch wordt geoordeeld dat de voorgestelde activiteiten
in belangrijke mate bijdragen aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt aangevraagd dan wordt de subsidie geweigerd. Het tweede
lid, onder c, gaat over de subsidiebehoefte. Indien een subsidieaanvrager in staat blijkt te zijn zelf, al dan niet met behulp
van derden, de activiteiten te financieren dan is dit een reden om geen subsidie te verlenen. Het onderdeel d, regelt dat
subsidie wordt geweigerd indien voor soortgelijke activiteiten reeds subsidie is verstrekt aan een andere partij, in dezelfde
periode. Het laatste onderdeel, onderdeel e, bepaalt dat de subsidie wordt geweigerd indien het project al is afgerond.
Artikel 3.9.
Artikel 3.9 regelt de subsidieverplichtingen die gelden voor een subsidieontvanger. De eerste verplichting is dat de activiteiten
waar subsidie voor is verleend overeenkomstig het activiteitenplan worden uitgevoerd. Daarnaast moet de subsidieontvanger
ervoor zorgen dat de subsidie – in overeenstemming met het doel waarvoor de subsidie is verstrekt – aan de subsidiedoeleinden
wordt besteed. Daarnaast volgt uit de systematiek van subsidieverstrekking dat de subsidieontvanger de activiteiten uit het
activiteitenplan moet uitvoeren. Doet hij dit niet geheel dan kan de subsidie lager worden vastgesteld. Voor de subsidieontvanger
van een projectsubsidie geldt op grond van artikel 17 van de WOOS de verplichting een goede administratie bij te houden. De
administratie en bijbehorende documenten dienen gedurende zeven jaar bewaard te blijven. Ook kan de Minister in de subsidiebeschikking
verplichtingen hebben opgelegd aan de subsidieontvanger.
Artikel 3.10.
Dit artikel bepaalt dat aan een subsidieontvanger, aan wie voor meer dan € 125.000 subsidie is verleend en aan wie voor meerdere
jaren projectsubsidie is verleend, de verplichting kan worden opgelegd een tussentijdse rapportages over de voortgang van
de gesubsidieerde activiteiten en over de besteding van de subsidie in te dienen. Op grond van het te laat ontvangen van deze
rapportage of wanneer uit de tussenrapportage blijkt dat de subsidieontvanger achterloopt op zijn liquiditeitsplanning kunnen
de in de beschikking bepaalde voorschotverleningen worden opgeschort of aangepast.
Artikelen 3.11. tot en met 3.15.
In deze artikelen zijn de regels over de subsidievaststelling opgenomen.
Subsidies tot € 25.000 worden direct vastgesteld, of verleend en achteraf ambtshalve vastgesteld. Een verantwoording achteraf
is niet meer vereist. Wel kan de Minister steekproefsgewijs verantwoording vragen over de activiteiten en de aan de subsidie
verbonden verplichtingen en om – indien niet of niet geheel aan de verplichtingen is voldaan – terug vorderen. Met de verantwoording
wordt gevraagd aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
is voldaan.
Een subsidieontvanger is verplicht om binnen 22 weken na afloop van het project een aanvraag tot vaststelling van de subsidie
in te dienen. De datum is dus afhankelijk van de looptijd van het project.
Uit artikel 18 van de WOOS volgt dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld gaat van een activiteitenverslag
en een financiële verantwoording.
Subsidieontvangers van een subsidie tussen de € 25.000 en 125.000 dienen in hun verantwoording aan te tonen dat de activiteiten
hebben plaatsgevonden en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De Minister kan in de beschikking
tot subsidieverlening aangeven op welke wijze dit aantonen kan plaatsvinden. Een financieel verslag wordt op grond van het
te verwachten uniform subsidiekader niet langer gevraagd bij een subsidie tussen de € 25.000 en € 125.000.
Subsidieontvangers van een subsidie vanaf € 125.000 dienen naast een verantwoording over de activiteiten, waarin zij aantonen
dat de prestaties zijn verricht, tevens een financieel verslag in over de werkelijke kosten en een accountantsverklaring.
Indien een rechtspersoon, subsidie ontvangt van meer dan 125.000 euro en deze is verplicht op grond van artikel 361 van Boek
2 uit het Burgerlijk Wetboek om een jaarrekening op te stellen, kan de jaarrekening in plaats van het financieel verslag worden
ingediend. De kosten van het project dienen dan wel herkenbaar in de jaarrekening te worden opgenomen.
Uit artikel 18 van de WOOS volgt dat het activiteitenverslag wordt ingericht volgens artikel 4:80 van de Awb. Het beschrijft
de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en
de gerealiseerde prestaties en een toelichting op de verschillen. De financiële verantwoording moet voldoen aan de eisen uit
artikel 19 van de WOOS. De financiële verantwoording sluit aan op de indeling van de begroting en de verschillen tussen begroting
en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn.
Bij een subsidiebedrag vanaf € 125.000 euro moet de aanvraag tot subsidievaststelling zijn voorzien van een accountantsverklaring.
De accountant is tevens verplicht om de naleving van de subsidieverplichtingen te controleren. Voor de projectsubsidie is
om die reden artikel 13 van de WOOS van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 3.16. bepaalt dat de subsidieontvanger
bij de accountant, bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, bedingt dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig een door de
Minister vast te stellen controleprotocol. Dit controleprotocol wordt toegestuurd aan de subsidieontvanger. De subsidieontvanger
kan hierom ook verzoeken.
Binnen 22 weken na het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de subsidie vastgesteld. Artikel 4:52,
eerste lid, van de Awb regelt dat het subsidiebedrag overeenkomstig de subsidievaststelling zal worden betaald. Indien van
toepassing kunnen op grond van artikel 4:57 van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd.
Bij de vaststelling bestaat de mogelijkheid dat de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag uit de beschikking tot
subsidieverlening. Redenen hiervoor kunnen zijn dat de activiteiten niet of gedeeltelijk niet hebben plaatsgevonden, dat niet
aan de subsidieverplichtingen is voldaan, dat er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt of de subsidieverlening onjuist
was en de subsidieontvanger behoorde dit te weten. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid om de subsidieverlening of subsidievaststelling
in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen. Dit alles is bepaald in de artikelen 4:46, 4:48, 4:49 en 4:50 van
de Awb.
Artikel 4.3.
Dit artikel bepaalt dat ondanks het wijzigen van de hoofdstukken 2 en 3 deze hoofdstukken nog ongewijzigd gelden voor beschikkingen
en geschillen die op grond van deze hoofdstukken zijn verstrekt respectievelijk zijn ontstaan.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.