27 017
Homo-emancipatiebeleid

nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2007

Hierbij bied ik u, als minister voor homo-emancipatie, namens het kabinet de nota Lesbisch- en homo-emancipatiebeleid 2008–2011 «Gewoon homo zijn» aan. Deze is aangekondigd in het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven». De nota is de opvolger van de nota Homo-emancipatiebeleid 2005–2007 «Roze in alle Kleuren», van 1 juli 2005.

Bij deze nota hebben de betrokken bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Jeugd en Gezin, van Wonen, Wijken en Integratie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Defensie, van Buitenlandse Zaken, van Ontwikkelingssamenwerking en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich bereid getoond de handen ineen te slaan en de nota samen voortvarend uit te voeren.

Het kabinet vindt dat er weliswaar veel is bereikt, maar dat de homo-emancipatie1 niet af is. Dit blijkt onder andere uit het onderzoek naar de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 2006 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en uit de voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid van het vorige kabinet. In de bijlage van de nota zijn de meest recente SCP gegevens2 opgenomen.

Hoewel de homotolerantie in de afgelopen decennia is verbeterd, maakt het kabinet zich grote zorgen over de intimidatie en geweldsincidenten, de aanhoudende meldingen van discriminatie en de uitingen van homohaat op internet van de afgelopen jaren. Het gebruik van «homo» als scheldwoord op school en op straat lijkt de gewoonste zaak van de wereld. Veel burgers zijn zich de laatste tijd onveiliger gaan voelen.

Op een aantal gebieden schort het. De aanpak tot nu toe blijkt niet afdoende. Dat moet veranderen, dat moet beter. Hoofddoel van beleid is het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksualiteit. Aan dat doel verbindt het kabinet de ambitie «dat de houding van de bevolking tegenover homoseksuelen aan het eind van deze periode verbeterd is ten opzichte van 2006».

Het kabinet staat pal voor de bescherming van de veiligheid en gelijke rechten van homoseksuele burgers. De onveiligheid, discriminatie van en geweld tegen homoseksuelen moet daarom krachtig worden bestreden en is daarom een belangrijk thema van deze nota.

De inzet van het kabinet op deze terreinen wordt nu verbreed en versterkt. Het kabinet wil meer aandacht geven aan het belang van respect voor verschil, dialoog, de veiligheid van homoseksuelen op school en een actieve internationale rol van Nederland.

Het kabinet vindt dat maatschappelijke organisaties en homo-organisaties moeten samenwerken om zo verder te bouwen aan een beter begrip en sociale acceptatie in de samenleving. Daarom wil het kabinet die landelijke samenwerking krachtig stimuleren. Maar ook op lokaal niveau kan en moet het beter. Het kabinet gaat daarover samenwerkingsafspraken maken met gemeenten die voorop lopen. Verder wil het kabinet dat aan het eind van deze periode het aantal actieve gemeenten met minstens een kwart is gestegen tot meer dan vijftig.

Het kabinet wil twee waarden op de politieke en publieke agenda zetten. Ten eerste de sociale acceptatie van homoseksuelen, op grond van beginselen als solidariteit, bescherming van minderheden, verbod op discriminatie en een respectvolle omgang met elkaar. Ook wil het kabinet opkomen voor de vrijheid om uit te kunnen komen voor je homoseksuele geaardheid, op grond van beginselen zoals zelfbeschikking, veiligheid van burgers, gelijke kansen, gelijkheid voor de wet1 en andere burgerrechten.

Voor het emancipatiebeleid wordt in deze kabinetsperiode indicatief een extra bedrag vrijgemaakt oplopend tot 10 miljoen euro in 2011 in de begroting van OCW. Dit bedrag is zowel bestemd voor het homo-emancipatiebeleid als voor het emancipatiebeleid. Ik stel in 2008 in totaal 2,5 miljoen euro beschikbaar. De extra middelen zullen worden ingezet om een nieuwe impuls te geven aan het beleid landelijk en lokaal, om homo-emancipatie binnen de verschillende beleidsdomeinen te ondersteunen en het emancipatieproces in de samenleving te stimuleren.

De wijze waarop de departementen homo-emancipatiebeleid binnen hun eigen domein omzetten in maatregelen is beschreven in een apart deel van deze nota. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid die ieder departement afzonderlijk heeft. De maatregelen in deel II, een mix van voortgezet beleid en nieuwe initiatieven, zijn een aanvulling op deel I van deze nota die zich vooral richt op de doelen en aanpak van beleid.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Inhoudblz.
   
Deel I3
1Kun je gewoon homo zijn in Nederland?3
1.1Het glas is halfvol en halfleeg3
1.2De idylle is verstoord4
1.3«3e homo-emancipatiegolf»5
2Gewoon homo zijn!6
2.1Hoofddoel van het homo-emancipatiebeleid6
2.2Vijf operationele doelen6
3Sociale acceptatie van homo’s7
3.1Bespreekbaar maken van homoseksualiteit7
3.2Bevorderen veiligheid en aanpak van geweld, intimidatie en discriminatie8
3.3Stimuleren van maatschappelijke allianties, landelijk en lokaal9
3.4Bijdragen aan een homovriendelijke omgeving op school, op het werk en in de sport10
3.5Vervullen van een actieve internationale en Europese rol11
4Homo-emancipatie: een zaak van ons allemaal13
   
Deel II14
1Onderwijs, Cultuur en Wetenschap14
2Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: Openbaar Ministerie en Politie19
3Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties23
4Justitie25
5Volksgezondheid, Welzijn en Sport29
6Jeugd en Gezin35
7Wonen, Wijken en Integratie36
8Sociale Zaken en Werkgelegenheid39
9Defensie41
10Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking43

DEEL I

1 Kun je gewoon homo zijn in Nederland?

Het begin van deze kabinetsperiode is een goed moment om het beeld rond homo-emancipatie te actualiseren en om de balans op te maken.

1.1 Het glas is halfvol en halfleeg

De acceptatie is in de afgelopen decennia verbeterd. Meer dan vroeger kunnen homoseksuelen zonder problemen uitkomen voor hun homoseksualiteit. Op televisie en in andere media zijn homoseksuelen bijna «alledaags» geworden. Wie kent nu geen homoseksuele of lesbische collega, familielid, klasgenoot, buur of kennis?

Ook in kringen waar homoseksualiteit moeilijk bespreekbaar is, zijn (soms nog prille) verbeteringen zichtbaar. Aandacht voor homoseksuelen krijgt langzaam aan plaats in diversiteitbeleid. Grote multinationals als ING, TNT en Philips tonen aandacht voor homoseksuelen in hun diversiteitbeleid en als consumentendoelgroep. Politiekorpsen werven personeel op manifestaties zoals Roze Zaterdag en Roze Maandag. Een pluriforme homogemeenschap, met veel actieve vrijwilligers, laat regelmatig van zich horen. Homo-emancipatie is op veel plaatsen in onze samenleving goed zichtbaar. Nederland loopt internationaal gezien voorop in de gelijke behandeling, acceptatie en zichtbaarheid van homoseksuelen1. Het glas is halfvol.

Hoewel de algemene acceptatie van homoseksuelen is toegenomen in de laatste decennia, blijkt uit het rapport «Gewoon doen» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat homoseksualiteit in de naaste omgeving en in de openbaarheid moeilijker geaccepteerd wordt. Het SCP maakt daarbij verschil tussen algemene aanvaarding en de acceptatie van gelijke rechten en de acceptatie in eigen kring en in het openbaar. Hoewel de meeste Nederlanders over het algemeen instemmen met gelijkheid voor homoseksuelen, hebben zij er moeite mee als twee mannen of twee vrouwen in het openbaar hand in hand lopen, dan wanneer een man en een vrouw dat doen. In de volgende tabel scoort «sociale acceptatie in brede zin» daarom lager. Het glas is halfleeg.

85% tot 88% van de Nederlandse bevolking staat neutraal tot zeer positief tegenover homoseksualiteit. Het SCP heeft de houding onder de bevolking gemeten. Deze is – samengevat – verdeeld als volgt1:

De houding van de bevolking tegenover homoseksuelen in 2006.

Tabel 1 Houding van de bevolking tegenover homoseksualiteit in twee maten samengevat

 helemaal negatiefnegatiefneutraalpositiefhelemaal positief
algemene instemming met gelijkheid voor homoseksuelen39214225
sociale acceptatie in brede zin312334012

Bron: SCP (CV’06)

Alle recente gegevens en achtergronden over de acceptatie van homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking staan in het SCP rapport, bijlage I van deze nota.

1.2 De idylle is verstoord

De laatste jaren is er in Nederland sprake van ontwikkelingen die in tegenspraak zijn met het beeld van het homovriendelijke Nederland. Er is een dubbel beeld ontstaan. Hoewel homoseksualiteit in onze samenleving door het emancipatieproces op veel plaatsen zichtbaar is en de acceptatie in het algemeen breed is, is de homo-emancipatie beslist niet voltooid.

Peilingen onder middelbare scholieren en jongeren tonen aan dat zij behoorlijk negatief tegenover homo’s staan2. Deze homonegativiteit3 is overigens wat anders dan de traditionele uitingen van homovijandigheid, die aanzienlijk directer zijn. Het gebruik van «homo» als scheldwoord op school en op straat lijkt de gewoonste zaak van de wereld. In bepaalde orthodoxe geloofskringen is homoseksualiteit nog steeds zeer beladen.

En onder Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse jongeren is de homovijandigheid opvallend groot4. Ook onder andere (groepen) jongeren en onder ouderen is het onderwerp soms nog onbespreekbaar. Vooral leeftijd, etnische achtergrond en religie zijn bepalend voor de acceptatiegraad.

Het gevoel van onveiligheid5 onder de 0,9 miljoen6 burgers, met een homoseksuele, biseksuele of lesbische voorkeur, is de afgelopen jaren dan ook toegenomen. Terwijl sociale veiligheid juist een voorwaarde is voor persoonlijke emancipatie7.

Het kabinet maakt zich grote zorgen over de intimidatie en geweldsincidenten tegen homoseksuelen, de aanhoudende meldingen van discriminatie1   en de toegenomen uitingen van homohaat op internet2, in de afgelopen jaren. De idylle van de, praktisch voltooide, homo-emancipatie is verstoord.

Volgens het CBS telt ons land 324 duizend Nederlanders van Marokkaanse afkomst en 365 duizend met een Turkse afkomst. Voor Antillianen en Arubanen is dat aantal 129 duizenden voor Surinamers 332 duizend3. Een derde van de Turken is negatief over homoseksualiteit, voor Marokkanen is dat 26%. Autochtone stedelingen staan het meest positief tegenover homoseksualiteit, op de voet gevolgd door Surinamers en in wat mindere mate door Antillianen4.

Ongeveer een kwart van onze bevolking is jonger dan 20 jaar. Van de scholieren is 66% het eens met de stelling: «het is vreemd wanneer iemand homoseksueel of lesbisch is» (Nationale Jeugdraad 2006). Homo- en lesbische tieners voelen zich tweetot zesmaal zo onveilig op school als de gemiddelde scholier. In het ITS onderzoek naar veiligheid in 2001 zeggen homoseksuele scholieren zich in 6% van de gevallen niet veilig te voelen om gewoon homo of lesbisch te zijn. Jaren later bleek die onveiligheid gestegen naar 35%5. Uit grootschalig onderzoek onder jongeren van 12 tot 25 jaar blijkt dat homoseksualiteit verre van geaccepteerd is6. Jongeren op vmbo-scholen zijn negatiever over homoseksualiteit dan jongeren in het vwo. Turkse en Marokkaanse jongeren zijn het scherpst in de veroordeling van homoseksualiteit7. De eer van de familie of de machocultuur spelen daarbij een belangrijke rol. Ook onduidelijkheid over wat homoseksualiteit eigenlijk is, houdt het taboe in stand. Accepteren van de ander maar ook zelfacceptatie van homoseksuele gevoelens is voor deze jongeren moeilijk. Doordat het ontbreekt aan een vertrouwde en veilige omgeving lopen ze kans buitenstaander te worden. 11% van de Nederlandse bevolking gaat eenmaal of vaker in de week naar de kerk, moskee, synagoge of ander gebedshuis8. Orthodoxe stromingen binnen vrijwel alle geloofsgemeenschappen wijzen in hun geloofsopvatting homoseksualiteit of homoseksuele relatievorming af. Daar hebben zij in een democratische samenleving met beginselen als de vrijheid van meningsuiting ook de ruimte voor. Tegelijk mag van hen gevraagd worden onder ogen te zien dat homoseksuelen in hun kringen zich afgewezen kunnen voelen en geïsoleerd9 kunnen raken.

1.3 «3e homo-emancipatiegolf»

Uit het voorgaande blijkt dat homo of lesbisch zijn nog niet voor iedereen vanzelfsprekend is. Hoewel, op juridisch gebied homo’s inmiddels wel gelijke rechten hebben als hetero’s. Met de juridische verankering van gelijke behandeling is het fundament gelegd voor gelijke rechten van homoseksuelen en heteroseksuelen. Nu is – juridisch gezien – homo zijn gewoon. Dat paren van hetzelfde geslacht kunnen trouwen voor de wet, markeert ook het einde van de tweede homo-emancipatiegolf10, die met de afschaffing van Artikel 248 bis uit het Wetboek van Strafrecht in 1971 was ingeluid. In dat artikel was homoseksualiteit strafbaar tussen een meerderjarige en minderjarige. Is na deze tweede homo-emancipatiegolf een derde in zicht?

In de afgelopen eeuw was het praktisch nog ondenkbaar dat bijvoorbeeld een vrouw met een islamitisch geloof zou uitkomen voor haar lesbische geaardheid. Even ondenkbaar was het dat een moskeebestuur een COC delegatie zou ontvangen. Ook gold dat voor het uit de kast komen van minderjarige lesbische meiden en homoseksuele jongens. Zulke stappen vragen vaak veel moed. Een begripvolle omgeving is onontbeerlijk. Langzaam worden maatschappelijke verbeteringen zichtbaar1. Het kabinet wil de «frontrunners» in deze maatschappelijke beweging daarom actief steunen.

Een «derde homo-emancipatiegolf» of «volgende fase»2 kan bijdragen aan een grotere sociale acceptatie in delen van onze samenleving waar homoseksualiteit nu nog heel gevoelig ligt.

2 Gewoon homo zijn!

Gelijk met de praktisch voltooide verankering van de gelijke rechten van homoseksuelen in wetten en regelingen, hebben eerdere kabinetten gepleit voor een grotere sociale acceptatie. De vorige kabinetsnota’s: «Paars over Roze» (2001–2005) en «Roze in alle Kleuren» (2005–2007) getuigen daarvan.

Momenteel zegt 85% van de bevolking homoseksualiteit te accepteren3. Het kabinet wil dat de houding van de bevolking tegenover homoseksuelen in 2011 is verbeterd ten opzichte van 2006.

2.1 Hoofddoel van het homo-emancipatiebeleid

Met het motto: «gewoon homo zijn» kiest het kabinet als hoofddoelstelling voor het homo-emancipatiebeleid:

Hoofddoel

• Bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen onder de Nederlandse bevolking.

Om te beginnen wil het kabinet duidelijk en actiever stelling nemen tegen geweld, intimidatie en discriminatie van homoseksuelen op straat, in de sport, in het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven4.

Rechten van homoseksuelen moeten, net als die van andere burgers, actief beschermd worden. Het kabinet staat pal voor de bescherming van de veiligheid en gelijke rechten van (homoseksuele) burgers. Het kabinet maakt een duidelijke verbinding met de veiligheid op straat, school en de aanpak van eergerelateerd geweld en de opvang van homoseksuele slachtoffers.

Het kabinet wil moreel leiderschap tonen voor de sociale acceptatie van homoseksuelen en investeren in initiatieven vanuit de samenleving. Daarbij geeft het kabinet steun aan samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, zogenaamde «gay & straight» allianties. Het kabinet wil zelf ook zichtbaar zijn op homo-emancipatieterrein. Deze ambities moeten tot concrete resultaten leiden.

Verder wil het kabinet de uitkomsten van het beleid nadrukkelijk koppelen aan indicatoren. Zo wil het kabinet dat de houding van de bevolking tegenover homoseksuelen verbeterd is aan het eind van de kabinetsperiode, ten opzichte van 20065. Ook wil het kabinet dat het aantal gemeenten met een actief homo-emancipatiebeleid aan het eind van de kabinetsperiode met minstens een kwart is toegenomen6.

2.2 Vijf operationele doelen

Het kabinet neemt als vertrekpunt dat er veel is bereikt, maar dat homo-emancipatie niet af is.

Vier pijlers in het Coalitieakkoord geven richting aan het homo-emancipatiebeleid van het kabinet: veiligheid, sociale samenhang, een dienstbare «overheid als bondgenoot» en een actieve internationale rol7.

Om te werken aan de hoofddoelstelling van het homo-emancipatiebeleid: «bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen» stelt het kabinet zich vijf operationele doelen.

Operationele doelen

• Bevorderen dat homoseksualiteit bespreekbaar wordt gemaakt in verschillende bevolkingsgroepen;

• Aanpakken van geweld en intimidatie tegen homoseksuelen;

• Stimuleren dat maatschappelijke allianties, landelijk en lokaal, tot stand komen;

• Bijdragen aan een homovriendelijke omgeving op school, op het werk en in de sport;

• Vervullen van een actieve internationale en Europese rol.

Daarnaast kiest het kabinet ervoor het beleid van het vorige kabinet op enkele terreinen voort te zetten, zodat datgene wat is bereikt behouden blijft.

3 Sociale acceptatie van homo’s

Zoals aangegeven is «bevorderen van de sociale acceptatie» het hoofddoel en zet het kabinet daarbij in op vijf doelen.

3.1 Bespreekbaar maken van homoseksualiteit

Het kabinet wil bevorderen dat homoseksualiteit in de kring van etnische minderheden en onder groepen jongeren bespreekbaar wordt gemaakt. Het bespreekbaar maken door dialoog en publiek debat zal zich ook richten op (jongeren in) levensbeschouwelijke groepen. Wil een dialoog en publiek debat effectief zijn, dan zal deze vooral door maatschappelijke organisaties en betrokken burgers en zelforganisaties gevoerd moeten worden. Het kabinet wil zulke maatschappelijke initiatieven op landelijk niveau stimuleren maar realiseert zich dat dit soort veranderingsprocessen een lange adem vergen.

Het kabinet zal gemeenten en provincies aanmoedigen om lokale en regionale initiatieven op dit terrein te steunen. Het belang van die initiatieven moet niet onderschat worden, daarom is het verheugend dat een aantal gemeenten dit al doet.

Ook maatschappelijke organisaties tonen zich actief in het bespreekbaar maken van homoseksualiteit. In verschillende orthodoxe kringen gebeurt dat ondermeer door een alliantie1 van: COC Nederland, Humanistisch Verbond, stichting Yoesuf, het Platform Kerk en Homoseksualiteit. Deze organisaties gaan onder andere de dialoog aan met geestelijke leiders en andere sleutelfiguren in orthodoxe kringen om wederzijds tot beter begrip en acceptatie te komen. Het instituut voor multiculturele ontwikkeling FORUM, Artikel 12, het Forum voor Democratische Ontwikkeling en de Nationale Jeugd Raad steunen die alliantie. FORUM, COC Nederland en Artikel 1 zijn ook actief in het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in verschillende etnisch-culturele kringen. Het kabinet zal de komende jaren het beleid onverkort voortzetten.

De acceptatie van homoseksuelen op school laat te wensen over. Een deel van de leerlingen, leraren en leidinggevenden is negatief over homoseksualiteit. Daardoor is er weinig openheid over dit onderwerp. Dat maakt een steviger aanpak dringend nodig. Het kabinet verwacht van jongeren en van onderwijsbestuurders, instellingen en leraren inzet op dit terrein.

Ongeveer een kwart van onze samenleving bestaat uit jongeren en die maken gebruik van het onderwijs. De school neemt voor vrijwel alle jongeren een belangrijke plaats in het dagelijkse leven. In deze belangrijke levensfase oriënteren jongeren zich op hun maatschappelijke carrière. Ze krijgen besef van normen, zoals respect voor anderen en het recht om niet gediscrimineerd te worden op homo- of heteroseksuele voorkeur. Het kabinet wil scholen aanmoedigen en hen daarop aanspreken.

Natuurlijk vervullen ook de ouders daarin een belangrijke functie.

Bespreekbaarheid van homoseksualiteit

• Bespreekbaarheid in levensbeschouwelijk orthodoxe kringen

• Bespreekbaarheid in kringen van etnische minderheden

• Sociale acceptatie op school

3.2 Bevorderen veiligheid en aanpak van geweld, intimidatie en discriminatie

Het kabinet maakt zich zorgen over de (on)veiligheid van homoseksuelen, in het bijzonder homofobe geweldsincidenten, intimidatie van homoseksuelen en homodiscriminatie. Het bestrijden van geweld tegen homo’s, en zeker het voorkomen daarvan, zal een lange adem vergen.

Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is op grond van artikel 1 van de Grondwet niet toegestaan. Seksuele geaardheid als aanleiding voor discriminatie is niet expliciet opgenomen in het artikel, maar valt onder de passage «of welke grond dan ook». In de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) is dat wel zo. Daarom is het niet nodig om het verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid expliciet in artikel 1 van de Grondwet op te nemen.

Naast een actieve toepassing van regels zal het kabinet de handhaving, opsporing en registratie aanscherpen.

Zo wordt de motie-Dittrich1 uitgevoerd en komt er een registratie van geweldsincidenten tegen homoseksuelen. De antidiscriminatievoorzieningen in ons land zullen meldingen van homodiscriminatie registreren.

De aanpak van geweld en homodiscriminatie kan niet zonder een actieve signalering door antidiscriminatiebureaus, meldpunten en belangenorganisaties. De bereidheid voor het doen van aangiften of meldingen door slachtoffers en getuigen moet verder bevorderd worden. Homo-organisaties en antidiscriminatievoorzieningen kunnen daarin bijdragen door gerichte voorlichting of ondersteuning te geven.

Een goed voorbeeld is een experiment van homo-organisaties die samen met FORUM werken met Homofobie Interventie Teams. Deze «HIT»-teams ondersteunen in bepaalde buurten of wijken bewoners die vanwege hun homoseksualiteit worden gepest. Ook spreken deze teams jongeren aan die die overlast bezorgen.

Niet alleen op straat of in het uitgaansleven maar ook op school moeten homoseksuelen zich, net als anderen, veilig kunnen weten. Aan die veiligheid schort het. Berichten dat homoseksuele leerlingen en leraren zich onveilig voelen, houden aan. Daarbij komt dat op scholen vaak weinig openheid bestaat om dat aan de kaak te stellen.

Het kabinet vindt dat een school een veilige plek moet zijn, ook voor homoseksuele leraren en leerlingen. Gelukkig zijn er scholen waar dat zo is en die daar aan werken. Een onveilig schoolklimaat dat homoseksuele leerlingen en leraren terugduwt in de kast is onacceptabel.

Het moet dus anders, het moet beter. Dit vergt niet alleen de inzet van de minister van Onderwijs, maar ook de inzet van schoolbestuurders, leraren en leerlingen, gemeentebestuurders, toezichthouders en vrijwilligers. Via de website: www.gayandschool.nl zijn goede voorbeelden en handvaten beschikbaar2.

De minister van Onderwijs besteedt 90 miljoen euro aan de uitvoering van het plan van aanpak veiligheid voor leerlingen en leraren in het onderwijs. Een deel van dit geld is bestemd voor de acceptatie van diversiteit. Scholen kunnen die middelen dus ook inzetten voor de veiligheid van homoseksuele leerlingen en leraren. Het kabinet zal scholen aanmoedigen en hen daarop aanspreken.

De Inspectie ziet erop toe dat scholen zich voldoende inzetten voor een veilig schoolklimaat. Onderdeel hiervan is de aanpak van discriminatie op welke grond dan ook, waaronder homodiscriminatie.

Veiligheid

• Goed zicht op homofoob geweld

• Handhaving en opsporing

• Landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen voor burgers

3.3 Stimuleren van maatschappelijke allianties, landelijk en lokaal

Op dit moment voeren 42 van de ruim 440 Nederlandse gemeenten een actief homo-emancipatiebeleid1. Vergeleken met 2003 is in 2006 het aantal gemeenten dat actief homo-emancipatiebeleid voert, met ongeveer 10% toegenomen. Van die actieve gemeentebesturen hebben Nijmegen en Rotterdam de «Lantaarnprijs»2 in de wacht gesleept als best presterende gemeente op dit gebied3. De vier grote steden zijn momenteel in gesprek met lokale, representatieve, homo-organisaties over samenwerken op het gebied van homo-emancipatiebeleid.

Samenwerking van gemeenten met lokale en regionale uitvoeringsorganisaties en belangenorganisaties blijkt in de praktijk goed te werken. Zeker als partijen goed op de hoogte zijn van de lokale situatie en specifieke knelpunten. Rotterdam Verkeert, Schorer in Amsterdam, het specifiek maatschappelijk werk in COC Haaglanden, Embrace Pink in Tilburg en Villa Lila in Nijmegen, zijn goede voorbeelden van lokaal actieve instellingen. Resultaten worden geboekt op verschillende terreinen, zoals: gerichte voorlichting en homospecifieke hulpverlening aan allochtonen en autochtonen, crisisopvang, deskundigheidsbevordering van professionele beroepskrachten in zorg- en welzijnsvoorzieningen.

Verder consulteert een aantal gemeenten de lokale homo-organisaties en uitvoeringsorganisaties om zo het eigen homo-emancipatiebeleid beter af te stemmen op de lokale behoefte en situatie. Zo organiseren, bijvoorbeeld, Rotterdam Verkeert en COC Rotterdam samen met de gemeente jaarlijks het Roze Ontbijt. In de Burgerzaal van het stadhuis worden dan een honderdtal vertegenwoordigers van belangenorganisaties en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om in praktische zin over de aanpak van een actueel onderwerp te spreken. In Nijmegen benadert de GGD sinds jaren de scholen in het voortgezet onderwijs over homo-emancipatie. Inmiddels doen 80% van de scholen in Nijmegen mee.

Het kabinet wil stimuleren dat gemeenten homo-emancipatiebeleid voeren en daarin samenwerken met organisaties die homoseksuelen vertegenwoordigen. Hiertoe wil het kabinet koplopergemeenten aanmoedigen om afspraken te maken met plaatselijke belangenorganisaties en uitvoeringsorganisaties. Dit zal niet leiden tot specifieke uitkeringen.

Bij samenwerkingsafspraken die het kabinet wil maken met koplopergemeenten is het gebruik van de Homo Effect Toets van www.homoemancipatie.nl een belangrijke component. Gemeente- en provinciebestuurders kunnen met deze voor hen ontwikkelde Homo Effect Toets zelf nagegaan hoe effectief het beleid lokaal uitwerkt voor de homo-emancipatie en homoseksuele burgers. Ook lokale organisaties kunnen dit eenvoudig toegankelijke hulpmiddel gebruiken.

Het kabinet biedt gemeenten aan advies te vragen aan MOVISIE, het kennisinstituut dat in 2006 is ontstaan uit ondermeer een fusie met het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid1. In een adviesgesprek krijgen gemeentebestuurders advies op maat en praktische tips over het handige gebruik van de Homo Effect Toets. Lokaal homo-emancipatiebeleid kan zich uitstrekken over een breed terrein van openbare orde en veiligheid van homo’s, jeugd en onderwijs, collectieve en preventieve gezondheidszorg, de uitvoering van de Wmo, jeugdzorg, mannenontmoetingsplaatsen, sport, ouderen enzovoorts.

Ook landelijk komen «gay & straight» allianties tot stand. Tijdens de rondetafelbijeenkomst, die ter voorbereiding op deze nota is gehouden op 10 juli 2007, bleek dat vakverenigingen van onderwijzend personeel, ambtenaren en andere dienstverlenende sectoren willen gaan samenwerken om de positie van homoseksuele collega’s te verbeteren. Ook op andere terreinen zijn er signalen over nieuwe allianties, zoals: het onderwijs, het werk, de sport, welzijn en zorg voor ouderen.

Nieuwe allianties op die terreinen wil het kabinet ondersteunen.

Landelijke en lokale samenwerking

• Koplopergemeenten werken samen met homo-organisaties

• Gemeenten winnen deskundig advies in en gebruiken Homo Effect Toets

• Maatschappelijke organisaties werken samen in «gay & straight» allianties

3.4 Bijdragen aan een homovriendelijke omgeving op school, op werk en in de sport

Homoseksuelen, die dat willen, moeten uit de kast kunnen. «Gewoon homo zijn» is daarom het motto van dit kabinetsbeleid. Die zichtbaarheid in onze samenleving mag niet wijken voor geweld, intimidatie of discriminatie. Feit is dat die alledaagse zichtbaarheid kan leiden tot onbegrip of erger: uitsluiting en geweld2. Het is onmogelijk om te emanciperen als je niet in het openbaar jezelf kunt zijn. Dat kan homoseksuele burgers soms voor heel lastige afwegingen brengen.

Tijden veranderen: tot enkele decennia geleden was het huwelijk tussen twee mannen of twee vrouwen nog ondenkbaar en controversieel. De gelijke behandeling van homoseksuelen is een verworvenheid van de open en tolerante samenleving die ons land wil zijn.

Dat is mede te danken aan iedereen die persoonlijk uit de kast kwam, maar ook aan actieve belangenbehartiging. Door de inzet van ’s werelds oudste homobelangenorganisatie3 COC en de inzet van veel andere landelijk actieve homo-organisaties, zoals de Kringen4, stichtingen en netwerken heeft Nederland een goede naam op gebied van de gelijke behandeling van homoseksuelen. Een tolerant klimaat is een belangrijke voorwaarde voor zichtbaarheid. Door signaleren van achterstanden en publiceren over kwesties, dragen specifieke media, zoals de Gay Krant, GK magazine, ook bij aan die zichtbaarheid.

Zichtbaar zijn van homoseksuelen draagt bij aan de maatschappelijke acceptatie, tolerantie en begrip. In de afgelopen decennia hebben de Nederlandse media daarin een heel belangrijke functie gespeeld en doen dat nog steeds.

Die positieve betekenis en maatschappelijke functie hecht het kabinet ook aan de sport. De minister voor homo-emancipatie wil daarom samen met de staatssecretaris van VWS aandacht vragen voor de acceptatie van homoseksuelen in de sport. Want ook in de sport moet je gewoon homo of lesbisch kunnen zijn. De minister voor homo-emancipatie zal dit ondersteunen door een bijdrage beschikbaar te stellen.

Grote multinationale bedrijven als ING, TNT en Philips tonen aandacht voor homoseksuelen in hun diversiteitbeleid en als consumentendoelgroep. De staatssecretaris van Economische Zaken zal een bijeenkomst beleggen met roze netwerken binnen het bedrijfsleven om te bezien op welke wijze de overheid een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van het roze plafond.

Het kabinet wil het belang van homo-emancipatie ook zelf actief en zichtbaar uitdragen. Daarom liep staatssecretaris Van der Knaap van Defensie met enkele generaals mee in de optocht op de Roze Zaterdag in Bergen op Zoom. Bezocht minister Plasterk de Roze Landdag en namen vice-premiers Bos en Rouvoet in juni 2007 samen met de minister voor homo-emancipatie de wensen van de Nederlandse «homobeweging»1 in ontvangst. Ook in de komende jaren wil het kabinet bij verschillende gelegenheden op dit gebied zichtbaar zijn.

Homovriendelijke omgeving

• Positieve betekenis van sport verbinden met sociale acceptatie homoseksuelen in de sport

• Erkenning van de bijdrage van de pluriforme homobeweging aan de samenleving

• Roze personeelsnetwerken zichtbaar in grote bedrijven

• Het kabinet is zichtbaar op landelijke evenementen tegen homodiscriminatie

3.5 Vervullen van een actieve internationale en Europese rol

Nederland is Europees koploper als het gaat om de algemene acceptatie van homoseksualiteit. De tabel op de volgende pagina laat dit zien2.

Tabel 2 «Homoseksuele mannen en lesbische vrouwen moeten vrij zijn om hun leven te leiden zoals zij dat willen», mening van bevolking van 15 jaar en ouder, 2004 (percentage dat het daarmee (sterk) eens is)

kst-27017-33-1.gif

In ruim tachtig landen is seks tussen mensen van hetzelfde geslacht echter strafbaar. Hoewel daadwerkelijke vervolging niet vaak voorkomt, is het toch een duidelijke aanwijzing dat homoseksuelen in deze landen zich in een moeilijke positie bevinden. Ook in landen waar géén straf staat op seks tussen mensen van hetzelfde geslacht is vaak sprake van discriminatie. Homovijandige fundamentalistische stromingen lijken aan kracht te winnen. Dat pakt slecht uit voor homoseksuelen en druist in tegen de fundamentele mensenrechten. Internationale verdragen moeten nageleefd worden.

Staten zijn verplicht om burgers zonder onderscheid te behandelen en gelijke rechten toe te kennen, zoals onder meer volgt uit artikel 2 van het Internationaal Verdrag op het gebied van Burger- en Politieke Rechten. In Europa vindt het verbod op discriminatie op grond van seksuele geaardheid zijn grond in artikel 14 en in protocol 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM).

Het kabinet zal zich internationaal blijven inzetten voor homorechten, en kiest daarbij een actieve opstelling, zoals ook verwoord in de Mensenrechtenstrategie die de Kamer in oktober 2007 heeft ontvangen.

De Nederlandse regering zal zich inspannen voor het wereldwijd afschaffen van de straffen op seks met wederzijdse instemming tussen mensen van gelijk geslacht, waarbij de bescherming van minderjarigen tegen misbruik door volwassenen wordt gewaarborgd. Andere doelstellingen van het kabinetsbeleid zijn het tegengaan van discriminatie door overheden op grond van homo- of heteroseksuele geaardheid en het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksualiteit.

Het kabinet zet daarvoor diplomatieke middelen in en steunt projecten van homo-organisaties in andere landen.

Leidraad daarbij zijn de Yogyakarta Principles uit 2007. Die geven een opsomming van mensenrechten en fundamentele vrijheden in relatie tot seksuele geaardheid. Kort gezegd gaat het erom dat iedereen, ongeacht zijn of haar hetero- of homoseksuele geaardheid, aanspraak kan maken op dezelfde mensenrechten. Daarbij spelen niet gouvernementele (inter)nationale homo-organisaties, zoals die van COC Nederland, ILGA en IGLYO een belangrijke rol.

Actieve rol in de wereld

• Koploperrol van Nederland internationaal en Europees voor acceptatie van homoseksuelen

• Erkenning van het mensenrechtenwerk van internationale homo-organisaties

4 Homo-emancipatie: een zaak van ons allemaal

Kort na het aantreden van het kabinet Balkenende IV hebben verschillende bewindspersonen in het kader van het homo-emancipatiebeleid gesprekken gevoerd en werkbezoeken gebracht aan maatschappelijke organisaties, instellingen en burgers. Daardoor kon het kabinet zijn homo-emancipatiebeleid scherp(er) vormgeven. Het kabinet wil die gesprekken in de komende jaren voortzetten.

In het kabinet zijn verschillende bewindspersonen verantwoordelijk voor homo-emancipatie. De minister van OCW heeft als minister voor homo-emancipatie een aanjagende en ondersteunende rol. De ministeries hebben de taak om het homo-emancipatiebeleid te voeren in hun eigen beleidsdossiers. Buitenlandse Zaken coördineert het buitenlandse beleid en is verantwoordelijk voor homorechten in het mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerkingbeleid.

Het kabinet ziet bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid een belangrijke en actieve rol weggelegd voor de homobeweging, ouders, de school en maatschappelijke organisaties, sociale partners, de georganiseerde sport, instellingen en andere overheden en de samenleving als geheel. Beleid dat in dialoog met deze partijen tot stand komt leidt tot grotere betrokkenheid. Dat bevordert de uitvoerbaarheid en leidt tot betere resultaten1.

Het kabinet kiest voor een samenhangende aanpak en een pakket aan maatregelen.

Homo-emancipatie is geen taak van de minister voor homo-emancipatie, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alleen. In deel II van deze nota staan de maatregelen beschreven van het kabinet, per ministerie:

• Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

• Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

• Justitie,

• Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

• Jeugd en Gezin,

• Wonen, Wijken en Integratie,

• Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

• Defensie,

• Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.

Al eerder is in deze nota de nadruk gelegd op de koppeling van beleidsdoelen aan uitkomsten, aan ambities. Het kabinet kiest twee indicatoren om aan het eind van de kabinetsperiode de uitkomsten af te kunnen meten. Deze zijn: de houding van de bevolking tegenover homoseksuelen en het aantal actieve gemeenten op homo-emancipatieterrein.

Met deze inzet verwacht het kabinet dat het beter moet gaan met de veiligheid en sociale acceptatie van homoseksuelen. In 2010 zal het kabinet de voortgang bekijken in het homo-emancipatiebeleid. Daarover zal de minister voor homo-emancipatie samen met zijn collega’s in het kabinet verslag doen aan de Kamer. Het kabinet hoopt dat dan de ontwikkelingen gunstig zijn. Dat is ook het moment dat het kabinet zich zal beraden op eventueel verder te nemen maatregelen.

Concluderend:

Homo-emancipatie: een zaak van ons allemaal

• Steunen van maatschappelijke organisaties die samen met homo-organisaties de handen in één slaan

• Afspraken maken met gemeenten die voorop willen lopen bij de aanpak van sociale acceptatie

• In gesprek blijven met de pluriforme homobeweging

• Extra geld uittrekken voor homo-emancipatie in 2008: 2,5 mln. Extra middelen lopen indicatief op tot 10 miljoen euro extra in 2011. Deze worden verdeeld over het homo-emancipatie- en het emancipatiebeleid

• Samenhangend pakket aan maatregelen en samenwerking tussen departementen voortzetten

• In 2010 rapporteren over de voortgang in het homo-emancipatieproces

• Het kabinet wil aangesproken worden op uitkomsten van beleid. Uitkomsten worden afgemeten aan indicatoren

DEEL II

1 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1.A Algemeen lesbisch- en homo-emancipatiebeleid

Bespreekbaar maken van homoseksualiteit

Voor het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in levensbeschouwelijke groepen zal de minister van OCW middelen beschikbaar stellen. Het is belangrijk dat homoseksuelen zich ook in levensbeschouwelijke kringen geaccepteerd voelen. Dat vergt een proces van lange adem. Op het gebied van levensbeschouwing en homo-emancipatie bestaat al de alliantie in het project De Dialoog. Het kabinet wil zijn bijdrage hieraan vergroten.

Voor een effectieve dialoog is het belangrijk dat homo-emancipatiegroepen in verschillende levenbeschouwelijke kringen sterk genoeg zijn om daar in een rol te spelen. De homobeweging is een pluriforme beweging, ook in levensbeschouwelijk en cultureel opzicht. Vaak nog kwetsbare netwerken van homoseksuelen in verschillende levenbeschouwelijke kringen verdienen steun bij het bespreekbaar maken in eigen kring. Het kabinet stelt daarom middelen beschikbaar voor kleine homo-emancipatieprojecten met dit specifieke doel.

Ook bespreekbaarheid onder jongeren moet beter. De Nationale Jeugdraad krijgt subsidie voor een meerjarige project om de acceptatie onder verschillende groepen jongeren te bevorderen. Met dit laatste komt het kabinet de toezegging na van het vorige kabinet voor een planmatige communicatie met groepen jongeren1.

Het kabinet wil dat aan het eind van de kabinetsperiode de sociale acceptatie van homoseksuelen in deze groepen is verbeterd.

Allianties bevorderen, landelijk en lokaal

Het kabinet vindt dat maatschappelijke organisaties en homo-organisaties moeten samenwerken om zo verder te bouwen aan een beter begrip en sociale acceptatie in de samenleving. Het kabinet juicht totstandkoming van zulke «gay & straight» allianties toe en stelt middelen beschikbaar aan allianties van ouderen, werknemers, sporters, onderwijzers. Het gaat daarbij om allianties van maatschappelijke organisaties en landelijke instellingen.

In ons land heeft de federatie COC Nederland een regionale afdelingenstructuur. Die afdelingen draaien vaak op de kracht van vrijwilligers, zoals voorlichting op scholen door COC-vrijwilligers en de ontmoetingsavonden voor allochtonen, zoals «Melting Pot» in Den Haag, buddy- en mantelzorg. Voor het lokale homo-emancipatiebeleid is de rol van lokale representatieve belangenverenigingen als die van het COC erg belangrijk. Gemeenten moeten goed kunnen «sparren» met belangenverenigingen1. Het kabinet stelt daarom middelen beschikbaar aan COC Nederland voor het versterken van de (regionale) vrijwilligers infrastructuur. Langs die weg steunt het kabinet samenwerking en homo-emancipatie in de regio en met gemeenten.

Maar ook op lokaal niveau kan en moet verder gebouwd worden aan beter begrip en sociale acceptatie. Het kabinet wil samenwerkingsafspraken maken met gemeenten die daarin voorop lopen.

Het kabinet moedigt lokale overheden aan om afspraken te maken met representatieve homo belangenorganisaties in de regio en met specifiek deskundige uitvoeringsorganisaties. Voor samenwerkingsovereenkomsten met actieve gemeenten stelt het kabinet de komende jaren projectmiddelen beschikbaar.

Begin 2010 wil het kabinet met gemeenten de balans opmaken van het homo-emancipatiebeleid en ervaringen uitwisselen over de rol van allianties (lokaal, bovenstedelijk en landelijk).

Het kabinet stelt verder middelen beschikbaar aan MOVISIE om gemeentebestuurders door advies op maat te steunen bij het lokale homo-emancipatiebeleid.

Uit de kast kunnen komen en steunen van kwetsbare groepen

«Uit de kast» komen als homo vergt persoonlijk vaak veel moed. Het kabinet beseft dat het soms moeilijk kan zijn om die moed op te brengen, zeker als een begripvolle, veilige, omgeving ontbreekt. Zoals gezegd is de sociale acceptatie nog lang niet algemeen. Het kabinet wil de emancipatie van homoseksuelen, in kringen waar dat nog een taboe is, ondersteunen. Daarom worden voor zulke landelijke initiatieven extra middelen beschikbaar gesteld. Die bijdrage moet leiden tot een grotere eigen slagkracht en professionaliteit van die vrijwilligersorganisaties op landelijk niveau.

Lesbische vrouwen zijn (relatief) minder zichtbaar2 in het emancipatieproces dan homoseksuele mannen. Het kabinet wil een impuls geven aan het multicultureel landelijk platform van lesbische vrouwen, Fem Fusion, om de maatschappelijke zichtbaarheid en emancipatie van lesbische vrouwen te versterken. en stelt daarvoor projectmiddelen beschikbaar.

Over de specifieke knelpunten van de naar voorzichtige schatting dertig tot honderdduizend transgender personen3 is in ons land maar weinig bekend. Met «transgender» wordt bedoeld personen die buiten de traditionele indeling in de twee geslachten vallen.

Het kabinet wil dat dit meer zichtbaar wordt. Het landelijk netwerk van transgender personen zal een bijdrage krijgen voor een project op dit terrein. Deze is vooral bedoeld om de grote onbekendheid over dit thema in het algemeen en onder hulpverleners in het bijzonder te doorbreken.

Naar ruwe schatting zijn enkele honderden homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland het slachtoffer geworden van vervolging in de Tweede Wereldoorlog1. Om de documentatie en kennis over de ontwikkeling van de homo-emancipatie in de Nederlandse geschiedenis te bewaren en toegankelijker te maken is de in de oorlog vernietigde Schorerbibliotheek gereconstrueerd en ondergebracht bij het Internationaal Homoen Lesbisch Archief (IHLIA) in Amsterdam en Leeuwarden. IHLIA steunt op de inzet van vrijwilligers, maar dat aanbod slinkt. Het nieuwe aanbod van documenten op lesbisch-/homo-emancipatie neemt toe. Ook de diversiteit in het bibliotheekbezoek en bezichtiging van de expositie neemt toe. Het kabinet erkent het belang van deze – wereldvermaarde – verzamelde kennis op homo-emancipatiegebied en wil daarom een impuls geven aan dit documentatie- en expositiecentrum over de positie van homoseksuelen tijdens en na de tweede wereldoorlog, zodat die zelfstandig toegankelijk en behouden blijft. Daartoe zal de minister voor homo-emancipatie zijn jaarlijkse bijdrage aan deze instelling verhogen met 100 000 euro.

Steun aan homo-emancipatie wil het kabinet ook geven door zijn gezicht te laten zien bij verschillende evenementen in het kader van homo-emancipatie, onder andere op Roze Zaterdagen.

Het kabinet wil ook de inzet van actieve burgers, organisaties en instellingen erkennen door het instellen van een homo-emancipatieprijs. Dit gebeurt naar het voorbeeld van de Joke Smit prijs2, voor mannen en vrouwen, groepen of instanties die een fundamentele bijdrage leveren aan de verbetering van de positie van homoseksuelen in de samenleving. Op 17 mei 2009 zal deze voor het eerst worden uitgereikt. De 17e mei is de internationale dag tegen homofobie.

De internationale dimensie van homo-emancipatie versterken

Zoals in het eerste deel van de nota is aangegeven, is de acceptatie van homoseksuelen in Europa niet algemeen. Op mensenrechtenterrein en die van homorechten is nog veel te doen. Europese organisaties die opkomen voor de belangen van homoseksuelen spelen een belangrijke rol. De minister voor homo-emancipatie wil de slagkracht van die organisaties een impuls geven door enkele projecten te steunen van de International Lesbian & Gay Association-Europe (ILGA-Europe) en de International Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Queer Youth and Student Organisation (IGLYO-Europe).

Het kabinet wil de koploperpositie op homo-emancipatieterrein behouden. Omdat de problemen in meeste buurlanden vrijwel hetzelfde zijn3, wil Nederland goede praktijkvoorbeelden uitwisselen.

Nederland is daarom gastheer van de Europese bijeenkomst voor de uitwisseling van goede voorbeelden van homo-emancipatiebeleid. Daar zal het vooral gaan over het bespreekbaar maken van homoseksualiteit door dialoog, veiligheid en homoseksualiteit op school.

Het kabinet wil zijn steun voor het werk van ILGA, de koepel van homo-organisaties, uitdrukken in het Nederlands gastheerschap van de in Nederland te houden ILGA bijeenkomst in 2010.

Samenhangende aanpak

De minister van OCW zal, vanuit zijn verantwoordelijkheid als minister voor homo-emancipatie, bijdragen aan de verdere samenhang van het kabinetsbeleid. Het gaat daarbij vooral om onderwerpen of terreinen die sectoroverstijgend zijn of het domein van meerdere departementen raken. Enkele voorbeelden zijn: monitoring van sociale acceptatie onder bevolkingsgroepen, maatschappelijke dialoog, bijdragen aan internationaal homo-emancipatiebeleid, homo-emancipatienetwerken en de homo-emancipatieprijs. Daarnaast wil de minister bijdragen aan het homo-emancipatieproces op speciale gebieden. Voor de komende jaren krijgt het beleid op de thema’s: veiligheid, school, jeugd en sport extra accent.

De Interdepartementale Werkgroep Overheidsbeleid en Homoseksualiteit (IWOH) zal rondetafelbijeenkomsten organiseren met veldorganisaties en deskundigen, onder voorzitterschap van de minister voor homo-emancipatie. De eerste vond plaats in juli 20071. De samenwerking tussen departementen in de IWOH zal worden voortgezet.

Om te volgen hoe het gaat met de zichtbaarheid en de sociale acceptatie van homoseksualiteit zal het kabinet de homo-emancipatiemonitor voortzetten en het SCP vragen de monitor uit te breiden met een panel van homoseksuele jongens en lesbische meiden. Ook worden de resultaten onder scholieren gekoppeld aan de SCP monitor, zodat ook de houding van scholieren over homoseksualiteit systematisch gepeild wordt. Daarmee volgt het kabinet aanbevelingen op van het SCP2. Het kabinet zal bij zijn voortgangsrapportage aan de Kamer, in zomer van 2010, de resultaten betrekken van de dan beschikbare gegevens van het SCP.

De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld voor emancipatie, oplopend tot 10 mln extra in 2011, worden verdeeld over het emancipatie en het homo-emancipatiebeleid. De minister voor homo-emancipatie stelt in 2008 in totaal 2,5 miljoen euro beschikbaar.

Concrete maatregelen

Op het gebied van algemeen homo-emancipatiebeleid zal de minister van OCW deze kabinetsperiode extra middelen inzetten voor:

• Aanmoedigen van het bespreekbaar maken van homoseksualiteit onder jongeren, in kringen waar homoseksualiteit nog een taboe is.

• Koplopergemeenten steunen die samenwerken met homo-organisaties en steun aan de alliantie van de G4 en COC’s in de G4, advies op maat aan de G50 en steun aan de federatie COC Nederland.

• Stimuleren dat «gay & straight» allianties tot stand komen in sectoren: sport, onderwijs, arbeid en ouderenzorg enwelzijn en steun aan politie- en defensie netwerken.

• Onderzoek onder lesbische meiden- en homoseksuele jongens en onder scholieren.

• Steun aan homo-emancipatieproces in bepaalde kringen, steun aan landelijk netwerken van lesbische vrouwen en van transgender personen.

• Behoud van het documentatie- en expositiecentrum over de positie van homoseksuelen tijdens en na de tweede wereldoorlog (IHLIA).

• Homo-emancipatie «algemeen», o.a. een tweejaarlijkse homo-emancipatieprijs, de nationale «coming out day» 11 oktober en dergelijke.

• Bijdrage aan de internationale homo-emancipatie- en mensenrechtentaak van ILGA-Europe en IGLYO-Europe en de Europese uitwisselingsconferentie 2009.

1.B Onderwijs

Een veilige school, voor homoseksuelen, voor iedereen

Een grotere acceptatie van seksuele diversiteit op school is niet los te zien van een veilig schoolklimaat. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) blijft dan ook alle scholen ondersteunen en stimuleren, zodat zij met hun leerlingen, onderwijspersoneel, ouders en andere betrokkenen een open en veilig schoolklimaat kunnen creëren, verbeteren of behouden. Dat geeft homoseksuele leerlingen en leerkrachten de kans om gewoon homo of lesbisch te zijn. In het kader van een veilig schoolklimaat zal daarom expliciet aandacht besteed moeten worden aan de acceptatie van homoseksuele en lesbische leerlingen en leerkrachten.

De minister van Onderwijs besteedt 90 miljoen euro aan scholen voor een veilig schoolklimaat. Dit zal nadrukkelijk ook ten goede moeten komen aan acceptatie van die diversiteit. De minister van Onderwijs zal de onderwijsinstellingen daar op aanspreken. Het creëren van een veilig schoolklimaat is niet eenvoudig maar wel noodzakelijk.

Voorlichting is vooral maatwerk. Uit de ervaringen met recente projecten voor homoseksualiteit blijkt dat schoolbesturen niet altijd uit de voeten kunnen met een benadering die zich uitsluitend op seksuele diversiteit richt. Het is effectiever als seksuele diversiteit onderdeel is van een breder veiligheidsprogramma of projecten voor burgerschap, omgangsvormen en sociale cohesie. In een bredere context vinden scholen aandacht voor seksuele diversiteit meestal wel vanzelfsprekend. Meestal willen ze dan ook graag gebruik maken van voorlichting door ervaringsdeskundige vrijwilligers van het COC. Ook een brede aanpak van algemene omgangsvormen waarin het thema seksuele diversiteit is opgenomen kan werken. In zo’n context ervaren scholen aandacht voor seksuele diversiteit meestal als vanzelfsprekend. Voor scholen zijn genoeg goede praktijkvoorbeelden beschikbaar. Van scholen wordt verwacht dat zij de acceptatie van homoseksualiteit bespreekbaar maken op een manier die aansluit bij hun identiteit.

Het kabinet vindt dat je van leerkrachten mag verwachten dat zij zich professioneel opstellen tegenover homoseksualiteit, homoseksuele collega’s en hun homoseksuele leerlingen. In de afgelopen jaren is door het kabinet veel geïnvesteerd in kennis daarover, verzameld door pedagogische studiecentra zoals het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS).

Ook schoolbesturen moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Het kabinet realiseert zich dat dit voor schoolbesturen geen eenvoudige opgave is. Onderwijsinstellingen verdienen daarbij steun. De minister van Onderwijs komt daarom met een gedragscode voor scholen in het basis- en voortgezet onderwijs. Deze handreiking is ook bedoeld voor leraren, leerlingen en schoolbestuurders en wordt momenteel ontwikkeld door de Commissie Gelijke Behandeling. Deze handreiking zal bestaan uit een aantal richtlijnen waaronder ook het omgaan met homoseksualiteit.

Voor leerlingen is het belangrijk dat zij (leren) omgaan met het gegeven van homoseksualiteit. Dat is niet alleen in het belang van hun homoseksuele klasgenoten, maar ook in dat van henzelf. Een afwijzende houding ten opzichte van verschillen of afwijkende meningen heeft immers een belemmerende werking in hun persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. De Nationale Jeugdraad krijgt van de minister van Onderwijs een meerjarige subsidie om de acceptatie onder verschillende groepen jongeren te bevorderen.

Het bevorderen van een veilige school voor homoseksuelen is niet alleen een belang van leerkrachten en schoolbestuurders maar ook van anderen. De rol van leerlingen, belangenbehartigers en vakorganisaties moet niet onderschat worden. Sociale acceptatie van seksuele diversiteit moet hoger op hun agenda komen te staan. Het kabinet verwelkomt daarom samenwerking in een «gay & straight» alliantie in het onderwijs. De minister van Onderwijs zal de totstandkoming en de activiteiten van zo’n onderwijsalliantie actief ondersteunen.

Ook de rol van gemeenten is belangrijk. In bijvoorbeeld Amsterdam, Rotterdam en Nijmegen tonen onderwijswethouders zich actief en betrokken op dit terrein. Het gaat daarbij niet alleen om het bestuur van het openbaar – lokaal – onderwijs maar ook om de veiligheid in en om scholen en gezondheidsvoorlichting. Bestuurders zouden een voorbeeld kunnen nemen aan deze en andere gemeenten. De minister van Onderwijs zal de onderwijswethouders wijzen op de voordelen van zo’n actieve opstelling. Het kabinet begint met de 50 grote gemeenten, de G50.

In aansluiting op het sociale veiligheidbeleid in het onderwijs blijft OCW aanvullende initiatieven van koplopers voor seksuele diversiteit in het onderwijs ondersteunen. Zoals de Roze Olifant van COC Nederland. Dit project helpt leerlingen en onderwijspersoneel die actie willen voeren voor de acceptatie van seksuele diversiteit. Het uitgangspunt is dat de school haar verantwoordelijkheid zelfstandig oppakt en het thema inbedt in haar omgangsvormenbeleid. Waar dat gebeurt kan ook de rol van het COC weer op de achtergrond zijn. De steun aan de website, informatiebron en helpdesk: www.gayandschool.nl wordt voortgezet.

Op het gebied van onderzoek worden de tweejaarlijkse veiligheidsmonitors in de drie onderwijssectoren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatiesector) voortgezet. Zo kunnen OCW en de onderwijsinstellingen peilen of het veiligheidsgevoel van docenten, onderwijsondersteunend personeel en leerlingen ook in relatie tot seksuele diversiteit is verbeterd. Mochten voor een goed zicht op ontwikkelingen meer informatievragen over homoseksualiteit nodig blijken, dan worden die in de betreffende monitor verwerkt.

De aangescherpte toetsing door de Inspectie van het Onderwijs op het veiligheidsbeleid van scholen en instellingen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie wordt onverminderd voortgezet. Zonodig kan de Inspectie net als in voorgaande jaren gevraagd worden de houding ten opzichte van homoseksualiteit als apart thema te onderzoeken.

Bij opleidingen zal in het kader van diversiteit ook aandacht voor homoseksuelen een plaats moeten krijgen. In het reguliere overleg met beroepsorganisaties, vakorganisaties en de MBO- en HBO-raad zal het belang van aandacht voor diversiteit als aspect van opleidingen op de agenda gezet worden.

Concrete maatregelen

• Er komt een handreiking voor leraren, leerlingen en schoolbestuurders met een aantal richtlijnen, waaronder het omgaan met homoseksualiteit.

• De Nationale Jeugdraad krijgt meerjarige steun voor activiteiten om de acceptatie onder verschillende groepen jongeren te bevorderen.

• Bijdrage aan de totstandkoming van een «gay & straight» onderwijsalliantie om de acceptatie van homoseksuelen op school te bevorderen.

• Steun aan projecten gericht op het verbeteren van sociale acceptatie van homoseksuelen op school, o.a. de Roze Olifant en de website www.gayandschool.nl.

• In veiligheidsmonitors zal ook worden gevraagd naar de veiligheid(gevoelens) van homoseksuelen.

• Het agenderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen bij vakorganisaties en de onderwijsraden.

2 Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: Openbaar Ministerie en Politie

Veiligheid van homoseksuelen

Het kabinet is bezorgd over de situatie rond de veiligheid van homoseksuelen. Het kabinet wil dat mensen meer oog voor elkaar hebben. Geweld tegen en intimidatie en discriminatie van homoseksuelen gaat duidelijk over die grens en is niet te tolereren. Het kabinet neemt hier met kracht stelling tegen, omdat alle burgers – en dus ook homoseksuele – gelijke rechten op veiligheid hebben. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid opkomt voor hun veiligheid en bescherming. Veiligheid is een van de vier pijlers waarop het homo-emancipatiebeleid van het kabinet steunt.

Het kabinet zal een goede registratie van geweld tegen homoseksuelen tot stand brengen, voor meer kennis over homofoob geweld. Daarmee geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Dittrich1. De ontwikkeling van een criminaliteitsbeeld Discriminatie is een van de afspraken die de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie met de politie hebben gemaakt in het convenant voor 2007 (Landelijk Kader Nederlandse Politie). Aansluitend hierop heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties diversiteit binnen de politie tot een beheersmatige prioriteit voor de periode 2008–2011 benoemd. Een divers samengestelde politie, toegerust op een diverse samenleving kan beter misdaden zoals discriminatie bestrijden.

Naast een goed beeld van de aangiften op dit terrein spelen regionale antidiscriminatiebureaus een belangrijke rol bij het zichtbaar maken en agenderen van de plaatselijke situatie. De onlangs opgerichte landelijke antidiscriminatie-organisatie, Artikel 1, tot stand gekomen uit de fusie van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) en de Landelijke Vereniging van Antidiscriminatiebureaus (LVADB), kan rekenen op steun van het kabinet.

Het is van belang dat alle lokale partijen de urgentie voelen om te komen tot een gezamenlijke lokale aanpak discriminatie, waaronder homogeweld. Tijdens de conferentie Gezamenlijke Aanpak Discriminatie op 7 juni 2007, georganiseerd door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in samenwerking met het Openbaar ministerie (OM) en de politie, zijn door gemeenten (VNG), OM, politie, Commissie Gelijke Behandeling en antidiscriminatiebureaus de uitgangspunten voor een gezamenlijke aanpak tegen discriminatie geformuleerd (zie www.justitie.nl).

Ook op Internet zien we een verscheidenheid aan discriminatoire of tot haat of geweld aanzettende uitingen met een homofoob karakter. In 2006 registreerde het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) een toename van het aantal gemelde uitingen op de grond homoseksualiteit. Het werk van het MDI is erop gericht gemelde discriminatoire uitingen van internet verwijderd te krijgen. In 2006 lag het verwijderingpercentage op 97%2.

De ministeries van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) en van Justitie zullen ook in de komende jaren de subsidie aan het MDI continueren.

Aanpak homofoob geweld door politie en Openbaar Ministerie

De aanpak van homofoob geweld loopt langs drie lijnen: aangifte van homofobe geweldsdelicten, inzicht in de aard en omvang van de problematiek en adequate strafvordering van homofobe geweldsdelicten.

Aangiftebeleid

Wanneer aangifte van discriminatie wordt gedaan, zal deze altijd serieuze behandeling van politie en justitie krijgen. Dit geldt uiteraard ook voor commune delicten met een discriminatoire achtergrond, de zogenaamde hate crimes zoals homofoob geweld. In het aangiftebeleid zijn te onderscheiden het bevorderen van de aangiftebereidheid en het intakeproces van de aangifte bij de politie.

Het is belangrijk dat zoveel mogelijk aangiften en meldingen gedaan worden van hate crimes om een reëel beeld te krijgen van de problematiek. Alleen zo kan een optimaal preventief-, handhavings- en opsporingsbeleid gevoerd worden. Niet alleen door de politie, maar door alle ketenpartners.

Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie start eind 2007 in samenwerking met de regionale politiekorpsen Gelderland-Zuid en Amsterdam-Amstelland het project Hate Crimes, dat een looptijd van drie jaar heeft. Het project heeft als doelstelling de aangiftebereidheid van hate crimes te vergroten en hierdoor een beter inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke omvang van hate crimes, zoals homofobe geweldsdelicten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt dit project financieel.

Het project Hate Crimes richt zich op het vergroten van de aangiftebereidheid door de mogelijkheid te bieden een hate crime anoniem te rapporteren. Via de politiekorpsen worden informatiepakketten verspreid met informatie over persoonlijke veiligheid, informatie van het Openbaar Ministerie, lokale contactgegevens van hulplijnen en steungroepen en informatie over het zelf (anoniem) rapporteren van hate crimes, inclusief een rapportageformulier en gefrankeerde envelop met retouradres. De informatiepakketten worden verspreid onder homo-uitgaansgelegenheden en -organisaties, antidiscriminatiebureaus en openbare ruimten zoals bibliotheken en gemeentehuizen.

Alle via deze informatiepakketten verzamelde informatie en gegevens worden bij de Infodesks van de politiekorpsen ingevoerd ter herkenning van trends, spanningsindicators en hotspots, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de preventie, de vermindering en de herkenning van hate crimes.

Daarnaast wordt een website ontworpen die wordt gekoppeld aan www.politie.nl. Via deze website kunnen slachtoffers/belanghebbenden contact opnemen met de regiokorpsen voor een melding of aangifte. De website zal tevens links bevatten naar ondersteunende en betrokken instanties. De pilot gaat in twee regionale politiekorpsen van start. Uiteindelijk zal het project landelijk uitgerold worden in 2011.

Zeer belangrijk bij het intakeproces op het politiebureau is dat de politiemedewerker discriminatie als motief herkent wanneer aangifte of melding gedaan wordt van een delict. Een zorgvuldige en professionele houding tijdens het intakeproces bevordert de aangiftebereidheid. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft in januari 2007 besloten dat structurele aandacht voor diversiteit en discriminatie nodig is in het initieel en postinitieel onderwijs van de politie. Het LECD van de politie kreeg opdracht om daar voor te zorgen.

Het LECD heeft hiertoe een Taskforce Diversiteit en Discriminatie ingesteld die het onderwijs doorlicht en aanbevelingen doet over eventuele aanpassingen en ontwikkelingen. Enkele stappen zijn al gezet:

• In de opleiding voor hulpofficier van Justitie is bijzondere aandacht voor de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie opgenomen.

• In het initieel en postinitieel onderwijs wordt in de kernopgave Service & Intake aandacht besteed aan discriminatie.

• Binnen diversiteit- en integriteittrainingen is specifieke aandacht voor treiter- en geweldsincidenten met een homofobe achtergrond.

• In 2007 zal in het leiderschapsonderwijs nog bekeken worden of diversiteitbeleid (met daarin aandacht voor homoseksualiteit) een nadrukkelijkere plaats zal krijgen.

Inzicht homofobe geweldsdelicten

Voor de aanpak van geweld tegen homoseksuelen is het van belang dat de bedrijfsprocessensystemen van politie en Openbaar Ministerie zicht geven op de aard en omvang van delicten met een discriminatoir element. Hiertoe worden de bedrijfsprocessensystemen van politie en van het Openbaar Ministerie aangepast.

In 2009 krijgen alle regionale politiekorpsen hetzelfde bedrijfsprocessensysteem. In dit systeem wordt een code discriminatie opgenomen. Hierdoor kan bij alle commune delicten met een discriminatoire achtergrond (zoals homofoob geweld) geregistreerd worden dat het om discriminatie gaat.

De Raad van Hoofdcommissarissen heeft in januari 2007 het LECD van de politie de opdracht gegeven een uniform format voor een regionale criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) Discriminatie te ontwikkelen. De regionale CBA’s Discriminatie zullen worden verwerkt tot een landelijk CBA Discriminatie. Voor een zo realistisch mogelijk beeld wordt gebruik gemaakt van zowel politiecijfers als van cijfers van ketenpartners, zoals de antidiscriminatiebureaus. Op grond van de Aanwijzing Discriminatie komen politie, Openbaar Ministerie en antidiscriminatiebureau minimaal twee keer per jaar samen in een regionaal discriminatieoverleg om elkaars cijfers te delen en de gezamenlijke aanpak van discriminatie te bespreken. Per regio en op nationaal niveau ontstaat zo inzicht in discriminatie, waaronder homofoob geweld.

Door het LECD van de politie is met het COC afgesproken dat de politie voorafgaande aan het regionaal discriminatieoverleg actief contact zal zoeken met de afdeling van het COC in de regio om te vernemen of bij de afdeling nog incidenten of andere relevante zaken bekend zijn. Deze kunnen dan in het regionaal discriminatieoverleg besproken worden. Zodoende wordt in 2008 het overleg in de politieregio’s met het COC gestructureerd, ontstaat bij de politie een beter inzicht in de problematiek en zal de toegang tot de strafrechtketen voor slachtoffers en signalen van homofoob geweld verbeterd worden.

Het LECD van de politie levert medio 2008 een eerste landelijk criminaliteitsbeeld van discriminatie. In dit beeld zal aandacht zijn voor de verschillende discriminatiegronden, zoals homoseksuele gerichtheid, racisme en geloofsovertuiging. Het criminaliteitsbeeld geeft een beeld van de aard en omvang van discriminatie van homoseksuelen.

Daarnaast zal de politie jaarlijks een landelijk overzicht van homofoob geweld leveren. Het eerste overzicht mag in ieder geval over de eerste helft van 2008 verwacht worden.

In het nieuwe bedrijfsprocessensysteem van het Openbaar Ministerie, GPS genaamd, zal het mogelijk zijn om voor elk delict de maatschappelijke classificatie aan te geven. Per delict kan deze worden gespecificeerd. Voor discriminatie kan dan onder andere worden aangegeven op welke grond is gediscrimineerd. De grond «homoseksuele gerichtheid» zal naast andere gronden als ras, geslacht, godsdienst of levensovertuiging als maatschappelijke classificatie worden opgenomen. GPS zal naar verwachting eind 2007 gefaseerd binnen het Openbaar Ministerie uitgerold worden. Medio 2008 zijn alle parketten en overige bedrijfsonderdelen van het Openbaar Ministerie voorzien van GPS.

De minister van Justitie zal samen met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek laten doen naar de achtergronden van homofobe delicten. Kennis daarover kan helpen bij de aanpak van homofobe geweldsincidenten en misschien ook bij het voorkomen ervan.

Strafvordering homofobe geweldsdelicten

Bij geweldsdelicten dient een discriminatoire achtergrond in het requisitoir te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken, bij overtredingen van de artikelen 141, 266, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht. De eis moet met 25% worden verzwaard (Aanwijzing Discriminatie en Richtlijn Strafvordering Discriminatie). Het is van belang dat het Openbaar Ministerie deze regel consequent toepast. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie de strafmaat met 25% verhogen als een delict is gepleegd in vereniging of jegens een willekeurig slachtoffer. Het Openbaar Ministerie brengt de toepassing van deze mogelijkheden voor geweldsdelicten met een homofobe achtergrond extra onder de aandacht van de hoofdofficieren.

De strafwetgeving biedt voldoende mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om op de hierboven aangegeven wijze bij het formuleren van de strafeis rekening te houden met de omstandigheid dat een geweldsdelict uit homohaat is begaan. Aanpassing van de wetgeving op dit punt is niet nodig.

Het Openbaar Ministerie onderzoekt tevens in welke gevallen van homofobe geweldsdelicten een gebiedsverbod kan worden opgelegd, bijvoorbeeld door aanwijzing als bedoeld in het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, dat thans bij de Raad van State aanhangig is. Verder is het Openbaar Ministerie in gesprek met de reclassering over het ontwikkelen van taakstraffen bij geweld met een discriminatoire achtergrond, waaronder homofoob geweld.

Concrete maatregelen

• De landelijke organisatie tegen discriminatie, Artikel 1, en het Meldpunt Discriminatie Internet kunnen rekenen op financiële steun.

• Medio 2008 levert de politie een eerste landelijk criminaliteitsbeeld van discriminatie. Het criminaliteitsbeeld geeft een beeld van de aard en omvang van discriminatie van homoseksuelen.

• De politie levert jaarlijks een landelijk overzicht van homofoob geweld. Het eerste overzicht wordt over de eerste helft van 2008 geleverd.

• In 2009 beschikken alle regionale politiekorpsen over een systeem dat delicten met een discriminatoire achtergrond (zoals homofoob geweld) registreert.

• In 2008 beschikt het Openbaar Ministerie over een systeem dat delicten met een discriminatoire achtergrond (zoals homofoob geweld) registreert.

• De Taskforce Diversiteit en Discriminatie zal het onderwijs doorlichten en aanbevelingen doen over eventuele aanpassingen in opleidingen, zoals omgaan met treiter- en geweldsincidenten met een homofobe achtergrond.

• Het Openbaar Ministerie beziet met de reclassering hoe taakstraffen adequaat ingezet kunnen worden bij bijvoorbeeld homofobe geweldsdelicten. Het COC wordt daarbij betrokken.

• Onderzoek naar achtergronden van homofobe delicten (i.s.m. OCW).

3 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Veiligheid

Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid opkomt voor hun veiligheid en bescherming. Het kabinet wil het geweld, intimidatie en discriminatie tegen homoseksuelen aanpakken en de ontwikkelingen in hun sociale acceptatie scherp in de gaten houden. Dat laatste gebeurt door actieve handhaving, opsporing, vervolging en registratie. In het vorige hoofdstuk heeft het kabinet al de maatregelen en de aanpak van het Openbaar Ministerie en de politie uiteengezet.

Wetgeving

Gelijke behandeling Artikel 1 Grondwet

Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is op grond van artikel 1 van de Grondwet (GW) niet toegestaan. Seksuele gerichtheid is niet expliciet opgenomen in het artikel, maar valt onder de term «of welke grond dan ook». Er bestaat geen vooropgestelde hiërarchie in de gronden die al dan niet expliciet genoemd zijn in artikel 1. Onder meer uit het feit dat homo- of heteroseksuele gerichtheid wel specifiek is opgenomen in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), kan worden afgeleid dat artikel 1 ook op deze grond doelt. Het expliciet opnemen van de grond seksuele gerichtheid heeft voor de rechtsbescherming op grond van artikel 1 GW geen consequenties; het verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid is een fundamentele norm in de Nederlandse rechtsorde.

Awgb

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in samenspraak met de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de Algemene wet gelijke behandeling (Awbg) laten evalueren. Deze evaluatie is in december 2006 afgerond. In de evaluatie is onderzocht of de Awgb voldoende aansluit bij de Europese Richtlijnen. Ook de Commissie gelijke behandeling heeft haar zienswijze op het functioneren van de wet en haar eigen werkzaamheden geëvalueerd. In het najaar van 2007 zal het kabinet een reactie geven op de bevindingen in beide evaluaties.

Rijksoverheid als werkgever

Het diversiteitbeleid van het Rijk als werkgever richt zich op een evenwichtig samengesteld personeelsbestand als het gaat om geslacht, leeftijd en etnische achtergrond. Hiervoor vinden extra inspanningen plaats. Homo-emancipatiebeleid is vooral gericht op gelijk behandelen en niet discrimineren van homoseksuelen en is daarmee geen onderdeel van het integraal diversiteitbeleid van het Rijk als geheel. Dit neemt niet weg dat afzonderlijke organisatieonderdelen die dat nodig vinden extra aandacht kunnen besteden aan de positie van homoseksuele werknemers.

Dienstbare overheid

Trouwambtenaren

In het Coalitieakkoord is het volgende afgesproken over trouwambtenaren. Overeenkomstig het destijds geformuleerde beleid brengt zorgvuldige omgang met gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand met zich dat in onderling overleg in plaats van de gewetensbezwaarde een andere ambtenaar van de burgerlijke stand een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht voltrekt, mits in elke gemeente de voltrekking van een dergelijk huwelijk mogelijk blijft. Mochten er in de gemeentelijke praktijk problemen ontstaan, dan zullen initiatieven worden genomen om de rechtszekerheid van gewetensbezwaarde ambtenaren veilig te stellen.

In antwoorden op Kamervragen van de leden Van der Ham en Van der Staaij1 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Algemene Zaken (AZ) en Financiën het kabinetsstandpunt nader toegelicht.

Koninkrijksrelaties: De Nederlandse Antillen en Aruba

De Nederlandse regering onderschrijft het belang van sociale acceptatie van homoseksualiteit, juist in kleine gemeenschappen als op de Antillen en Aruba. Het is van belang dat de lokale homobeweging ondersteund wordt om die acceptatie te vergroten. Niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die activiteiten voor homo-emancipatie ontwikkelen kunnen daarom financiële middelen aanvragen bij de financieringsorganisaties Antiliaanse Medefinancierings Organisatie (AMFO) op de Nederlandse Antillen en de Stichting Centro pa Desaroyo di Aruba (CEDE) op Aruba. De registratie van het eerste «homohuwelijk» op Aruba, begin augustus van 2007, was een stap in de goede richting.

Concrete maatregelen

• Antilliaanse en Arubaanse zelforganisaties van homoseksuelen kunnen in aanmerking komen voor projectsteun van de AMFO respectievelijk CEDE.

• Het kabinet zal eind 2007 een standpunt verkondigen op de bevindingen naar aanleiding van de evaluaties van de Algemene wet gelijke behandeling door de Commissie gelijke behandeling en door externe onderzoekers. In het kabinetsstandpunt zal worden ingegaan op de knelpunten in de wet en op de wijze waarop deze moeten worden opgelost.

4 Justitie

Veiligheid

Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid opkomt voor hun veiligheid en bescherming. Het beleid moet geweld, intimidatie en discriminatie tegen homoseksuelen aanpakken en de ontwikkelingen in hun sociale acceptatie scherp in de gaten houden. Dat laatste gebeurt door actieve handhaving, opsporing, vervolging en registratie. Voor de maatregelen en de aanpak van het Openbaar Ministerie en de politie wordt verwezen naar Hoofdstuk 2 Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Eergerelateerd geweld tegen homoseksuelen

Het openlijk uitkomen voor een andere seksuele geaardheid kan als aantasting van de familie-eer worden gezien. Familieleden proberen soms met geweld de familie-eer te herstellen. Het is onduidelijk hoeveel homoseksuelen hiermee te maken krijgen. Uit recent onderzoek blijkt in ieder geval dat er mannelijke slachtoffers voorkomen en dat het voor hen moeilijk is hulp te vinden.

Het Programma Eergerelateerd Geweld streeft de volgende doelen na:

1. Slachtoffers en risicogemeenschappen zijn weerbaar bij eergerelateerd geweld;

2. Hulpverleners zijn in staat (dreiging van) eergerelateerd geweld te herkennen;

3. Hulpverleners zijn in staat (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld te helpen;

4. Inzicht in het verschijnsel eergerelateerd geweld is op gedegen onderzoek gebaseerd;

5. Politie, vrouwenopvang, OM en andere relevante instanties registreren zaken van eergerelateerd geweld eenduidig;

6. Er zijn genoeg opvangplaatsen voor de (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld.

Het programma formuleert met zijn partners maatregelen om deze doelstellingen te behalen. Omdat deze doelstellingen vooral op lokaal niveau kunnen worden behaald, is inzet vanuit de verschillende beroepsgroepen en een gemeentelijke regie van belang. Als rode draad lopen hier deskundigheidsbevordering, methodieken, risicoscreening, registratie en adequate opvang doorheen. Deze staan ook centraal in de aandacht voor homoseksuelen binnen de aanpak van eergerelateerd geweld. Maatregelen worden opgenomen in het planningsdocument van het Programma Eergerelateerd Geweld, dat de minister van Justitie, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie twee keer per jaar aan de Tweede Kamer voorlegt. Onderzoek heeft uitgewezen dat meer duidelijkheid over aard en omvang van eergerelateerd geweld ten aanzien van mannen, waaronder homoseksuelen, nodig is.

Slachtofferhulp

Homo-organisaties vragen onder de noemer veiligheid aandacht voor de opvang van slachtoffers. Slachtofferhulp Nederland houdt zich bezig met de juridische ondersteuning en opvang van slachtoffers. Slachtofferhulp Nederland heeft kennis van de lokale situatie en kan indien nodig doorverwijzen. Ook voor homoseksuele slachtoffers is deze kosteloze ondersteuning beschikbaar. Slachtofferhulp Nederland zal met het COC en de G4 bekijken hoe de steun voor deze groep kan worden verbeterd.

Het politieproject Hate Crimes voorziet met het breed te verspreiden informatiepakket in schriftelijke informatie voor slachtoffers over persoonlijke veiligheid en over lokale steungroepen en hulpgroepen. Het project wil slachtoffers vertrouwelijke en verregaande service van hoge kwaliteit bieden.

Asielbeleid

Opvang van homoseksuele asielzoekers

Voor een veilig leefklimaat in de opvanglocaties is er intensief toezicht, in combinatie met regelmatige individuele gesprekken met asielzoekers. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) geeft daarbij specifieke aandacht aan kwetsbare groepen in de opvang, waaronder homoseksuelen. Deze speciale aandacht vertaald zich in een aantal maatregelen.

Zo biedt het COA in een vroeg stadium van het verblijf aan asielzoekers in de centrale opvang intensieve voorlichting. Hierbij wordt duidelijk uiteengezet en bediscussieerd hoe in Nederland wordt omgegaan met rechten, plichten en vrijheden van de burger op het gebied van geloof, gelijkheid van man en vrouw en seksuele voorkeur.

In de huisregels van het COA is bepaald dat het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, verboden is en kan worden bestraft. Het COA kan dus personen die homoseksuele asielzoekers treiteren, discrimineren of intimideren aanpakken. In het uiterste geval leidt dit tot (tijdelijke) uitsluiting van de dader van opvangvoorzieningen. Indien het slachtoffer dit wenst, wordt ondersteuning geboden bij het doen van aangifte bij de politie. Ook kan het slachtoffer worden overgeplaatst naar een andere locatie.

Naast de weerbaarheidtraining die het COA aanbiedt aan vrouwen en meisjes zal een specifieke weerbaarheidtraining ontwikkeld worden gericht op homoseksuele asielzoekers.

Aanbieden van ondersteuning en hulp aan homoseksuele asielzoekers is niet altijd mogelijk, omdat niet alle betrokkenen uit durven of willen komen voor hun homoseksuele geaardheid. COA-medewerkers zullen in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Ook worden homoseksuele asielzoekers gewezen op de mogelijkheid om zich te wenden tot organisaties voor homoseksuelen, zoals het COC.

Er is een klachtenregeling voor asielzoekers. Uit klachten en de incidentenregistratie blijkt geen negatieve bejegening van asielzoekers op grond van hun seksuele voorkeur. Dat kan uiteraard komen doordat bewoners liever niet uitkomen voor hun seksuele geaardheid.

Bij uitplaatsingen vanuit de centrale opvang naar gemeenten is een gelijke behandeling van alle asielzoekers het uitgangspunt. Twee personen van hetzelfde geslacht kunnen zich gezamenlijk laten uitplaatsen naar een woning. Het COA hanteert in toenemende mate een systeem waarbij nieuwe woonruimte zichtbaar wordt gemaakt voor bewoners van de opvang. Deze kunnen hierop dan zelf reflecteren als ze belangstelling hebben.

In het opvangbeleid wordt ervan uitgegaan dat de leefbaarheid op de locaties het beste wordt gewaarborgd door een diversiteit in bewoners. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie in de Nederlandse samenleving en de rechten en plichten die daar gelden. Categorale opvang zou het risico van stigmatisering juist kunnen vergroten. Wel wordt, zoals hierboven uiteengezet, veel aandacht besteed aan kwetsbare groepen en worden ten behoeve van hen zonodig maatregelen genomen.

Ambtsberichten

In de algemene ambtsberichten die de minister van Buitenlandse Zaken op verzoek van de staatssecretaris van Justitie opstelt wordt altijd ingegaan op de positie van specifieke groepen. Het gaat hierbij om groepen waarvan kan worden aangenomen dat zij een kwetsbare positie in de samenleving van het herkomstland innemen, of die om een andere reden nadere aandacht verdienen, mede in het licht van de asielpraktijk. Als dat relevant is, neemt de minister van Buitenlandse Zaken in zijn algemene ambtsberichten een paragraaf op over de positie van homoseksuelen.

Dat geldt in ieder geval voor ambtsberichten over landen waar homoseksualiteit strafbaar is of in de praktijk ernstige discriminatie of bestraffing plaatsvindt. In deze paragraaf wordt enerzijds de juridische positie van homoseksuelen beschreven, anderzijds wordt ingegaan op de maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit en de problemen waarmee homoseksuelen te maken kunnen krijgen die voor hun geaardheid uitkomen.

Nadat het initiatief is genomen om een ambtsbericht te laten opstellen worden door de staatssecretaris van Justitie de «terms of reference» opgesteld. Dit is een lijst met aandachtspunten die de minister van Buitenlandse Zaken dient te betrekken bij het opstellen van het ambtsbericht.

De positie van homoseksuelen behoort tot de standaard. In het geval van sommige landen worden, afhankelijk van de situatie, extra vragen toegevoegd over de positie van homoseksuelen.

Maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd om informatie aan te leveren, die wordt opgenomen in de «terms of reference» van Justitie.

De bijdragen van maatschappelijke organisaties aan de «terms of reference» worden pas sinds medio 2007 geleverd. In 2008 zal worden bezien of dit de kwaliteit van ambtsberichten heeft verbeterd.

Adoptie en ouderschap

Adoptie buitenlandse kinderen en kinderen van lesbische ouders

Op 26 en 27 juni jl. is in de Tweede Kamer plenair overleg gevoerd over het Wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (30 551).

Het wetsvoorstel houdt in dat paren van gelijk geslacht gezamenlijk een buitenlands kind kunnen adopteren. De Wet opneming buitenlandse kinderen wordt daartoe gewijzigd. Verder houdt het wetsvoorstel in dat echtgenoten van gelijk geslacht die een buitenlands kind willen adopteren kunnen volstaan met één adoptieprocedure, in plaats van twee opeenvolgende éénouderadopties. Dat verkort de adoptieperiode van drie naar één jaar.

Lesbisch ouderschap

Om de positie van lesbische paren te verbeteren, wordt voorgesteld de termijn van samenwoning van drie jaar te schrappen bij adoptie van een kind dat is geboren binnen een lesbische relatie. De adoptie kan ten tijde van de geboorte plaatsvinden en kan, mits binnen zes maanden na geboorte van het kind verzocht, terugwerken tot het tijdstip van geboorte (indien verzocht vóór de geboorte) of tot het tijdstip van indiening van het adoptieverzoek (indien verzocht ná de geboorte). Wanneer een kind door middel van kunstmatige bevruchting (anonieme donor) is verwekt en is of wordt geboren binnen een lesbische relatie, is toewijzing van de adoptie uitgangspunt. De adoptant kan een door de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting afgegeven verklaring overleggen, waaruit de rechter kan opmaken dat het kind via kunstmatige bevruchting ter wereld is gebracht. Het wetsvoorstel is op 3 juli jl. aangenomen en thans aanhangig in de Eerste Kamer.

In januari 2007 is een motie aangenomen van het Kamerlid Pechtold c.s. (Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VI, nr. 60). Strekking van de motie is dat de vrouwelijke partner die met de moeder is getrouwd – om juridische ouder te worden van het kind – niet aangewezen is op adoptie. Zij is van rechtswege ouder van het kind. Zijn de vrouwen geregistreerde partners of leven zij anderszins samen, dan kan de vrouwelijke partner van de moeder het kind erkennen. Het feit dat lesbische paren nog altijd zijn aangewezen op de adoptieprocedure doet geen recht aan het gelijkheidsbeginsel, aldus de motie.

Naar aanleiding van deze motie heeft de minister van Justitie, mede namens de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, besloten een Commissie in te stellen onder voorzitterschap van mevrouw mr. N. A. Kalsbeek.

De opdracht aan de Commissie voor het lesbisch ouderschap is de volgende:

1. Te onderzoeken of er een alternatief is voor adoptie om de vrouwelijke partner van de moeder op eenvoudige wijze ouder te laten worden van het kind. Hierbij moet worden gelet op de belangen van alle betrokkenen, de kosten en de tijd van de procedure.

2. Een beeld te schetsen van de juridische implicaties die erkenning, ouderschap van rechtswege of een nieuwe rechtsfiguur met zich meebrengen. Hierbij moet ook worden gekeken naar de bescherming van de positie van de biologische vader. Voorts verdient de erkenning van de denkbare rechtsfiguren in het buitenland de aandacht.

In de brief van 8 juni 2007 van de minister van Justitie is de opdracht aan en de samenstelling van deze commissie opgenomen (Kamerstukken II 2006/07, 30 551 en 30 800 VI, nr. 9). De commissie is op 5 juli jl. voor het eerst bijeengekomen. Op 31 oktober 2007 heeft de commissie het rapport «Lesbisch ouderschap» aan de minister van Justitie aangeboden. De commissie is van mening dat het in ieder geval mogelijk moet zijn voor de duomoeder om het kind te erkennen. Daarnaast kan ook mogelijk worden gemaakt dat een duomoeder van rechtswege ouder wordt als zij gehuwd is met de moeder. Het laatste is een rechtspolitieke keuze die de commissie aan de wetgever overlaat. Het Kabinet beraadt zich thans op de conclusies van het rapport.

Concrete maatregelen

• Met het COC zal worden bekeken hoe de ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland kan worden verbeterd voor deze groep slachtoffers.

• In de opvang van homoseksuele asielzoekers wordt aandacht besteedt aan hun vaak kwetsbare positie. COA zal het gesprek daarover aangaan met het COC.

• Naast de weerbaarheidtraining die het COA aanbiedt aan vrouwen en meisjes, wordt een specifieke weerbaarheidtraining ontwikkeld voor homoseksuele asielzoekers.

• In oktober 2007 brengt de commissie Kalsbeek advies uit over het lesbisch meemoederschap.

• Maatschappelijke organisaties zijn uitgenodigd om aandachtspunten aan te leveren voor ambtsberichten. Homoseksualiteit is standaard onderdeel van ambtsbericht. In 2008 wordt bezien of de kwaliteit van ambtsberichten is verbeterd.

5 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wanneer homoseksuelen door hun geaardheid problemen ervaren in hun maatschappelijk functioneren en welzijn dient daar vanuit de overheid aandacht voor te zijn. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) draagt vanuit verschillende invalshoeken en diverse gradaties bij aan het kabinetsbeleid om homo-emancipatie te bevorderen. Uiteraard is daarvoor ook de inzet van andere overheden en organisaties uit het VWS-veld nodig. VWS kiest in dit verband voor de onderwerpen sport, seksuele vorming, opvang bij eergerelateerd geweld, aandacht voor homoseksualiteit op lokaal niveau en voor kwetsbare doelgroepen (ouderen, gehandicapten en allochtone homojongeren).

Het homo-emancipatiebeleid wordt in de komende tijd – 2008 tot 2011 – hernieuwd vormgegeven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een mix van maatregelen op diverse niveaus:

Kaderstellend (het bevorderen van acceptatie is op alle VWS terreinen – zoals in de zorg, via het welzijnsbeleid en in de sport – de norm);

Agendabepalend (overleg, aanwezigheid bewindspersonen of vertegenwoordiging bij evenementen, thema opnemen in speeches, partners aanspreken op hun verantwoordelijkheid);

Stimulerend (ondersteuning van voorbeeldprojecten, op projectbasis ondersteunen van organisaties die voortrekkersrol vervullen);

Initiërend (binnen VWS inclusief beleid voor homo-emancipatie).

Voor het verzamelen, valideren, verrijken en verspreiden van kennis en informatie op het gebied van homo-emancipatie financiert VWS MOVISIE. Deze organisatie, waar het voormalige kenniscentrum lesbisch en homo-emancipatiebeleid is ondergebracht, werkt voor en met overheden, burgerinitiatieven, vrijwilligers- en professionele organisaties met als doel de participatie en de zelfredzaamheid van homoseksuelen te bevorderen.

5.A Sport

Sport is voor iedereen en sport is tegelijkertijd een afspiegeling van de samenleving. Ook binnen de sport doen zich verschijnselen voor zoals fysieke en verbale agressie, discriminatie en intimidatie. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) illustreerde dit beeld van ongewenste praktijken in het rapport «Een gele kaart voor de sport» (2007).

Sport biedt door haar eigen klimaat, regelgeving en sportieve codes de mogelijkheid «opvoedend» aandacht te schenken aan sportiviteit en respect, bijvoorbeeld ten aanzien van homoseksuelen.

In de beleidsagenda van het huidige kabinet staat dat er actief zal worden gewerkt aan sociale acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren (o.a. van leraren en leerlingen op scholen), in de sport en in etnische gemeenschappen waarin homoseksualiteit nog niet of nauwelijks bespreekbaar is. Homo-emancipatie maakt daarom deel uit van het brede beleid dat de komende tijd gevoerd zal worden ten aanzien van sportiviteit en respect. Nadere informatie daarover is opgenomen in de beleidsbrief «De kracht van sport» (oktober 2008).

In de afgelopen jaren heeft VWS diverse, relatief kleine, projecten ondersteund, die zich richten op verbetering van het klimaat in sportverenigingen en op agendasetting van de homosport in Nederland en in Europa (Raad van Europa). Zo heeft het project van de Nederlandse Culturele Sportbond (NCS) en Homosport Nederland «Emancipatie en integratie in de sport», dat onlangs is afgerond, geresulteerd in een speciale website, workshop en module voor opleidingen. Tevens is onderzoek gedaan naar de positie en acceptatie van homoseksualiteit in de sport. Dit heeft geresulteerd in verschillende rapporten, te weten «Het gaat om de sport» (Mulierinstituut, 2003), «Gewoon doen» (SCP, 2006), «Het voordeel van thuis spelen» (Mulierinstituut, 2007) en «Een gele kaart voor de sport» (SCP, 2007). Uit deze rapporten blijkt dat de georganiseerde sport niet altijd open staat voor homosporters en dat zij hun geaardheid vaak voor zich houden, omdat in sportverenigingen nogal eens grappen en denigrerende opmerkingen worden gemaakt over homoseksualiteit. Ook komt naar voren dat veel takken van sport, vooral de wedstrijdgerichte varianten, vaak een heteroseksuele, mannelijke uitstraling hebben. Homoseksuelen (ook ouderen en vrouwen) zijn daarom minder geneigd om lid te worden van een sportvereniging. Tevens blijkt dat homoseksuelen nagenoeg evenveel aan sport doen als heteroseksuelen. Er zijn wel duidelijke verschillen in vormen van sportbeoefening. Mannen sporten meer individueel. Vrouwen sporten meer in fysiek ingestelde teamsporten. Onduidelijk is of die verschillen verklaard kunnen worden door een mogelijk homo-onvriendelijk klimaat binnen de georganiseerde sport.

Het kabinet streeft naar een tolerant sportklimaat, waarin op basis van respect en gelijkwaardigheid samen wordt gesport. In dit sportklimaat moet er plaats zijn voor iedereen en dus ook voor homoseksuele sporters. Dit geldt zowel voor de georganiseerde als voor de ongeorganiseerde sport. Negatieve verschijnselen, zoals discriminatie en intimidatie van homoseksuelen in de sport, manifesteren zich het meest in sportverenigingen die contactsporten in teamverband organiseren. Dit is onwenselijk en maakt dat homoseksuelen zich ongewenst voelen.

Om een sportief sportklimaat te creëren, waarin gelijkwaardigheid en respect voor iedereen centraal staat, zal VWS de volgende maatregelen nemen.

1. De staatssecretaris van VWS vraagt NOC*NSF aandacht te hebben voor acceptatie van homoseksualiteit. Het kabinet wil samen met de georganiseerde sport tot een gedragscode komen voor de sport. Die handreiking moet geschikt zijn voor sportbonden en vertaald worden naar verenigingsniveau. Een gedragscode houdt onder meer in dat bonden discriminatie op grond van seksuele voorkeur expliciet afkeuren. Ook verenigingsbesturen dienen zich daaraan te houden.

2. De UEFA heeft de bestrijding van homofobie opgenomen in haar doelstellingen. De KNVB zet zich mede ten gevolge hiervan in om met haar partners discriminatie op grond van ras, geloof, etniciteit en seksualiteit in het voetbal aan te pakken. Resultaten hiervan zullen bekend gemaakt worden tijdens het twintigjarig bestaan van de European Gay & Lesbian Sport Federation (EGLSF) in het voorjaar van 2009.

In oktober 2007 zal er een bijeenkomst van Football Against Racism Europe (FARE) worden gehouden worden, met de kick-off voor het diversiteitbeleid. Resultaten uit het voetbal kunnen een uitstraling hebben op overige sporten. VWS zal hieraan bijdragen en stimuleren dat andere bonden de in het voetbal opgedane ervaringen zullen gebruiken om ook binnen andere sporten een meer homovriendelijk sportklimaat te creëren. VWS zal in dit kader een bijeenkomst met de sportbonden en andere partners organiseren.

3. Omgaan met (seksuele) diversiteit en inclusief denken in het algemeen behoren onderdeel te zijn van de competenties van trainers en coaches in de sport. Daarom dient er in de sportopleidingen hieraan aandacht te worden besteed. Dat kan binnen de sportkaderopleidingen van de sportbonden en via het curriculum van de academies voor lichamelijke opvoeding (alo’s) en de sport en bewegen opleidingen binnen het Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO). De met rijkssteun door de Nederlandse Culturele Sportbond (NCS) ontwikkelde module zal met steun van VWS samen met OCW onder de aandacht van de betrokken instellingen gebracht worden om zo implementatie van deze module te bevorderen.

4. VWS zal in 2008 met de ministeries van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) en Jeugd en Gezin een expertmeeting met de partners van het programma «Meedoen allochtone jeugd door sport» organiseren.

5. In het kader van sportbeleid van de rijksoverheid zijn sportambassadeurs benoemd. Ambassadeurs hebben een meerwaarde doordat ze beleidsdoelen uitdragen en aandacht creëren voor maatschappelijk relevante onderwerpen. In het kader van sportiviteit en respect zal door de ambassadeurs ook aandacht voor homofobie in de sport worden gevraagd.

6. VWS zal projecten ondersteunen die een tolerant sportklimaat voor homoseksuelen bevorderen, zoals de John Blankenstein Foundation.

7. Het SCP-onderzoek «Een gele kaart voor de sport» wordt vervolgd met een verdiepingsonderzoek. Hiermee wordt getracht om meer zicht te verkrijgen op ervaringen uit de praktijk. Daarbij zal ook een vergelijking worden gemaakt met andere maatschappelijke sectoren.

8. Uit gesprekken met het veld is naar voren gekomen dat er behoefte is aan samenwerkingsverbanden tussen diverse maatschappelijke organisaties om daarmee de acceptatie van homoseksualiteit te bevorderen. In het belang van de totstandkoming van «gay & straight» sportallianties zal OCW een landelijk initiatief van organisaties ondersteunen. VWS en OCW nodigen hierbij onder andere de KNVB, de NCS en Homosport Nederland (zij hebben hun interesse hierin reeds aangegeven) uit om aan zulke allianties verder invulling te geven.

Concrete maatregelen

• De staatssecretaris van VWS zal de acceptatie van homoseksualiteit in de georganiseerde sport agenderen in het overleg met NOC*NSF. Gewenst doel is een gedragscode.

• VWS zal een bijeenkomst organiseren met de sportbonden en andere partners om goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen.

• VWS en OCW dragen zorg dat binnen sportopleidingen aandacht wordt geschonken aan seksuele diversiteit.

• VWS, WWI en Jeugd en Gezin organiseren met de spelers van het programma «Meedoen allochtone jeugd door sport» een expertmeeting over homoseksualiteit.

• Ambassadeurs worden ingezet ter bevordering van sportiviteit en respect.

• Projecten die een tolerant sportklimaat voor homoseksuelen bevorderen worden ondersteund.

• Het SCP-rapport «Een gele kaart voor de sport» krijgt een vervolg. Daarin zal wederom aandacht besteed worden aan negatieve opmerkingen over homoseksualiteit.

• OCW zal een landelijk initiatief van sportorganisaties ondersteunen. Zo’n «gay & straight» sportalliantie zal zich richten op de acceptatie van homoseksuelen.

5.B Seksuele vorming

Cijfers uit het onderzoek «Seks onder je 25e» (2005 Rutgers Nisso Groep/ Soa Aids Nederland) tonen aan dat homoseksualiteit onder jongeren van 12 tot 25 jaar nog verre van geaccepteerd is. Als jongeren ouder worden, worden ze minder negatief over homoseksualiteit. Vooral laagopgeleiden, gelovigen en jongeren met een etnische achtergrond staan er afwijzend tegenover. Onder deze groepen jongeren bestaan bovendien (nog) veel misverstanden over homoseksualiteit.

Homoseksuele jongeren zijn een risicogroep met betrekking tot specifieke problemen op het gebied van seksualiteit. Ze hebben vaker dan andere jongeren te maken met seksuele dwang. Weerbaarheid verdient daarom speciale aandacht binnen seksuele vorming. Bij onveilige seks bestaat ook bij homoseksuelen op latere leeftijd meer kans op hiv en andere seksueel overdraagbare ziekten. Aandacht voor veilig vrijen blijft onverminderd belangrijk.

Concrete maatregelen

VWS bevordert seksuele vorming in en buiten school door organisaties te financieren als de Rutgers Nisso Groep en Soa Aids Nederland. Ook de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) hebben een belangrijke rol bij seksuele vorming.

In 2007 is VWS gestart met een nieuw programma bij Zorg Onderzoek Nederland/Medische Wetenschappen (ZON/mw), de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Het programma «Seksuele gezondheid van de jeugd» heeft een looptijd van vijf jaar en bouwt voort op de resultaten uit het onderzoek «Seks onder je 25e». Het is bedoeld om de seksuele gezondheid van jongeren te bevorderen, met speciale aandacht voor allochtone en laagopgeleide jongeren. Binnen het programma zal worden gewerkt aan de aanpassing en uitvoering van bestaande preventieve interventies (bijvoorbeeld lespakketten en materialen voor in het jongerenwerk). Tevens zullen nieuwe preventieve interventies worden ontwikkeld.

Binnen preventieve interventies op het gebied van seksuele gezondheid is alleen informatievoorziening over bijvoorbeeld veilig vrijen niet voldoende. Er moet ook worden gesproken over relaties en seksualiteit en verschillen tussen mensen met betrekking tot seksualiteit. Weerbaarheid is ook een belangrijk onderdeel. Homoseksualiteit blijft daarom een aandachtspunt binnen de verschillende te nemen maatregelen. De geconstateerde negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit onder jongeren is een aandachtspunt binnen het programma. Verder werkt de staatssecretaris van VWS aan een nieuw systeem van eerstelijns hulpverlening, waar jonge mensen terecht kunnen met allerlei vragen over of problemen met seksualiteit. Homoseksualiteit heeft hier ook een plek.

In het kader van de soa-bestrijding financiert de minister van VWS de Schorerstichting, die het gedeelte van het preventieprogramma hiv/soa voor homoseksuele mannen uitvoert. Ook draagt de Schorer bij aan De Gezonde School. Lespakketten over seksualiteit, inclusief homoseksualiteit, worden ontwikkeld en het gebruik ervan wordt bevorderd door GGD’en en verschillende non-gouvernementele organisaties (NGO’s).

5.C Opvang en hulp bij eergerelateerd geweld

De aanpak van eergerelateerd geweld wordt door het gehele kabinet ondersteund. Belangrijk onderdeel binnen het Programma Eergerelateerd Geweld (naast maatschappelijke preventie, zie ook paragraaf 7.1, en strafrechtelijke aanpak) is het thema bescherming. De staatssecretaris van VWS draagt hiervoor de beleidsverantwoordelijkheid. Binnen het thema bescherming wordt aandacht besteed aan de opvang en bescherming van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld. De concrete maatregelen betreffen onder andere het voorzien in adequate opvang, toegespitste behandelmethodiek, aandacht voor nazorg en samenwerking tussen lokale partners. Deze maatregelen hebben ook betrekking op de groep van homoseksuele mannen.

5.D Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Het is van belang dat gemeenten gestimuleerd worden om in het gemeentelijke beleid aandacht te besteden aan homo-emancipatiebeleid. Uit de laatste monitor over het gemeentelijke homobeleid Homoseksualiteit in gemeenten (december 2006) blijkt dat het percentage gemeenten dat beleidsmaatregelen neemt sinds 2003 is gestegen van 6.2 naar 9.1 procent. Bovendien neemt het aantal beleidsmaatregelen per gemeenten toe. In 2003 waren er 31 gemeenten die twee of meer beleidsmaatregelen namen. Op dit moment zijn dit er 42.

Concrete maatregelen

De per 1 januari 2007 ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) biedt gemeenten een goede mogelijkheid om ook aandacht te besteden aan de participatie en ondersteuning van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. In het kader van de implementatie van de Wmo is in 2006 de handreiking Wmo en Seksuele Diversiteituitgebracht. Daarin staan tips voor gemeenten die in hun Wmo-beleid aandacht willen besteden aan kwetsbare homoseksuele en transseksuele burgers.

VWS financiert MOVISIE voor het onder meer verspreiden van deze kennis. Met behulp van deze handreiking kunnen gemeenten op alle prestatievelden van de Wmo, afhankelijk van de lokale situatie, bezien welke acties nodig zijn voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Bijvoorbeeld op het gebied van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Onlangs heeft de staatssecretaris van VWS een brief over deze onderwerpen naar de Tweede Kamer gestuurd. VWS gaat investeren in de versterking van de lokale ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers. Het is vervolgens aan gemeenten om concreet invulling te geven aan beleid op dit gebied en of zij daarbij ook aandacht willen schenken aan specifieke groepen.

Wmo-project bij het COC

VWS financiert tot eind 2007 een Wmo-project bij COC Nederland. In Rotterdam, Eindhoven, Middelburg en Friesland worden proeftuinen ingericht om te kijken hoe de inspraak van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen bij het Wmo-beleid kan worden vergroot. Op basis van de resultaten zal in 2008 worden nagegaan welke verdere acties nodig zijn. MOVISIE wordt daarbij betrokken.

5.E Kwetsbare groepen

Homo-emancipatie richt zich ook op kwetsbare groepen. In dat kader worden er projecten door VWS gefinancierd.

Ouderen

De staatssecretaris van VWS heeft met de brief van 31 mei 2007, «Zorg voor ouderen: om de kwaliteit van het bestaan», een duidelijke visie op de zorg voor ouderen neergelegd. In de brief wordt nadruk gelegd op het daadwerkelijke contact tussen cliënt en professional, wat bij kan dragen aan een betere kwaliteit in de zorg. De staatssecretaris van VWS vindt het vanzelfsprekend dat dit van toepassing is op alle ouderen in Nederland. Een goede bejegening die op de persoon aansluit moet ook gelden voor homoseksuele ouderen in de zorg. Middels diverse meetinstrumenten wordt onderzoek gedaan naar de cliëntgerichtheid en de zorginhoudelijke kwaliteit in de zorg. In 2008 wordt de ouderenzorg gemeten en zal blijken hoe cliënten de ouderenzorg ervaren. Daarnaast is er een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in voorbereiding waarin het vaststellen van een zorgplan samen met de cliënt wordt geregeld. Dit betekent dat de zorgaanbieder de plicht heeft om nadrukkelijk samen met cliënt afspraken te maken over de zorg die geleverd moet worden. Dit geeft cliënten een instrument in handen om expliciet eisen te kunnen stellen.

Project roze ouderen in Nederland

ANBO voor 50-plussers, COC Nederland, Schorer en Movisie (voorheen Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid) hebben vorig jaar het projectplan «Roze Ouderen in Nederland» ontwikkeld. De ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) financieren dit plan (tot eind 2007).

De eerste activiteit bestond uit een belweek onder roze ouderen naar hun behoeften en wensen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Belangrijke conclusies zijn onder andere dat het leef- en werkklimaat binnen de ouderenzorg homovriendelijker moet en dat in de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden voorlichting over homoseksualiteit wordt gegeven. Ook valt het verbergen van hun eigen homoseksualiteit onder ouderen op. Het gaat dan om de angst om «ermee te koop te lopen», zodat je bijvoorbeeld de foto van je vriend of vriendin weghaalt als de thuiszorg langskomt. De aanbevelingen van het Groenboek worden in het project vertaald in activiteiten voor wonen, opleidingen en zorg. In dit traject worden ook ActiZ (organisatie van zorgondernemers) en Aedes (vereniging van woningcorporaties) betrokken. Na afloop van het project zal de balans worden opgemaakt.

Bejegening in de zorg door hulpverleners of medecliënten/patiënten moet correct zijn, ongeacht herkomst of levenswijze. Op dit moment is er veel aandacht voor bejegening en zeggenschap in het kwaliteitsprogramma Zorg voor Beter (verbetertrajecten op bijvoorbeeld het gebied van zorgplan, medezeggenschap en kwaliteit). Ook dat is gericht op correcte bejegening van iedereen.

Mensen met verstandelijke beperking

Een vaak vergeten groep als het gaat om het omgaan met seksualiteit zijn de mensen met verstandelijke beperking. Het bespreken van seksuele gevoelens met deze doelgroep is vaak nog een taboe en krijgt daarom nauwelijks aandacht. In het programma «Zorg voor Beter» wordt middels projecten gehoor gegeven aan de hierboven genoemde problemen rondom seksualiteit. Ook is er aandacht voor het omgaan met seksualiteit.

Opvang, hulp en netwerk allochtone homojongeren

Het is bekend dat veel lesbische vrouwen en homoseksuele mannen van met name allochtone afkomst een dubbelleven leiden, omdat homoseksualiteit in hun omgeving niet wordt geaccepteerd. Dit kan isolement veroorzaken. Daarom voert VWS het project «opvang, hulp en netwerk allochtone homojongeren» uit, met (tijdelijke) pilots in Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Tilburg. De pilots moeten duidelijk maken aan welke opvang en ondersteuning allochtone homojongeren behoefte hebben. De pilots ontwikkelen manieren om ze uit hun isolement te halen, zoals een website om anoniem te chatten. Ook wordt er opvang geboden (Veilige Haven in Amsterdam). De ervaringen van de pilots worden gebundeld in een eindrapportage voor overdracht aan gemeenten en instellingen.

Daarmee worden aan gemeenten handvatten gegeven om deze opvang en hulpverlening structureel in te bedden in hun reguliere beleid. Zij hebben, vanwege de Wmo (zie hierboven), de primaire taak om deze jongeren op te vangen en te ondersteunen.

Op basis van de eindrapportage zal de staatssecretaris van VWS, in 2008, bekijken welke verdere acties nodig zijn. Daarbij zal ook een relatie worden gelegd met het Programma Eergerelateerd Geweld (zie hierboven) en met het project Dialoog (zie onder 1A.).

Concrete maatregelen

• In het vijfjarige programma van Zon/Mw: «Seksuele gezondheid van de jeugd» zal homoseksualiteit aandacht krijgen bij het bevorderen van de seksuele gezondheid van jongeren, met speciale aandacht voor allochtone en laagopgeleide jongeren.

• Het Programma Eergerelateerd Geweld zal in de vierde voortgangsrapportage (mei 2008) rapporteren over eventuele maatregelen betreft opvang en bescherming van homoseksuele slachtoffers van eergerelateerd geweld.

• Afhankelijk van de resultaten van het project om de inspraak van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen bij het Wmo-beleid te vergroten, zal in 2008 nagegaan worden welke mogelijke acties verder moeten worden ondernomen. MOVISIE wordt daarbij betrokken. Verder wordt in 2008 de stand van zaken van het project Roze Ouderen in Nederland opgemaakt.

• In het kwaliteitsprogramma «Zorg voor Beter» wordt aandacht besteed aan de bejegening en zeggenschap, ook waar dit homoseksuele zorgvragers betreft.

• In 2008 wordt bezien welk vervolg het vierstedenproject, op het gebied van opvang, hulp en netwerk allochtone homoseksuelen, moet krijgen.

6 Jeugd en Gezin

De programmaminister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor de samenhang van de kabinetsinspanningen op het terrein van Jeugd en Gezin. Daar waar in de voorliggende homo-emancipatienota specifieke maatregelen genoemd worden die betrekking hebben op jongeren, zullen deze samen of in overleg met de minister voor Jeugd en Gezin opgepakt worden. Een voorbeeld hiervan is het programma «Meedoen allochtone jeugd door sport»1.

Op de volgende terreinen is er sprake van een directe beleidsverantwoordelijkheid voor Jeugd en Gezin. Als een jeugdige zich bewust wordt van de eigen (homo)seksualiteit, dan kan dat bij hem of haar leiden tot bepaalde emoties en/of vragen. Hetzelfde geldt voor zijn of haar ouders. Voor alle opgroei- en opvoedingsvragen kunnen jeugdigen en hun ouders terecht bij de centra voor Jeugd en Gezin. Dus ook voor vragen op het terrein van homoseksualiteit. Daar waar nog geen centra voor Jeugd en Gezin zijn, kan ondersteuning gezocht worden bij instellingen zoals de Jeugdgezondheidszorg.

Het is verder van belang dat het kabinet scherp blijft toezien op het tegengaan van homovijandig gedrag. Hiertoe hebben de Samenwerkende Inspecties Jeugd (de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie Werk en Inkomen) onderzocht in hoeverre het thema homotolerantie en homovijandigheid meegenomen kan worden in de (uitvoering van) reguliere sectorale toezichttrajecten in 2007. Daar waar dat mogelijk bleek te zijn is het in de toezichttrajecten meegenomen. De eerste (sectorale) rapportages zullen in 2008 verschijnen.

Hiernaast zullen de Samenwerkende Inspecties Jeugd in 2007 twee expertbijeenkomsten met ervaringsdeskundigen houden. In (en na) de expertmeetings zullen de Samenwerkende Inspecties Jeugd aandacht vestigen op het thema homotolerantie en met name op de keerzijde daarvan, op homo-intolerantie en homovijandig gedrag van jongeren.

De eerste expertmeeting bestrijkt het onderwijsterrein. De centrale vraag zal zijn: Hoe kan het toezicht effectief ingezet worden tegen homovijandigheid in scholen?

De tweede expertmeeting richt zich op verschillende samenwerkende jeugdinstellingen en heeft als doel te onderzoeken of een (integraal) toezicht bij deze jeugdinstellingen kan leiden tot het signaleren van homovijandig gedrag bij jeugdigen. Hierdoor wordt in beeld gebracht op welke plaatsen en in welke situaties homovijandig gedrag het meest voorkomt.

De inspecties kunnen zo op termijn, nadat gericht beleid is ingevoerd, onderzoeken of een reductie van homovijandig gedrag geconstateerd kan worden. En waar dat dan niet of in onvoldoende mate het geval is, kunnen de inspecties voorstellen doen voor verdere gerichte maatregelen aan instellingen en in overleg treden met verantwoordelijke overheidsinstanties.

Concrete maatregelen

• In 2007 houden de Samenwerkende Inspecties Jeugd twee expertbijeenkomsten met ervaringsdeskundigen over het thema homotolerantie en met name over de keerzijde daarvan.

7 Wonen, Wijken en Integratie

7.1 Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen en het aanpakken van discriminatie

Homoseksualiteit is in sommige etnische kringen een controversieel onderwerp. Het zit in de taboesfeer en wordt verworpen vanwege onder andere religieuze en culturele tradities. In politiek en maatschappelijk opzicht is het dringend noodzakelijk om te zoeken naar manieren om dit taboe op homoseksualiteit te doorbreken.

Directe aanleiding om homoseksualiteit bespreekbaar te maken in etnische heteroseksuele kringen, waren een reeks gewelddadige incidenten tegen homoseksuelen in 2005 waar groepen jongeren uit etnische minderheden bij waren betrokken. Uit regionale monitoren blijkt dat een beduidend aantal etnische jongeren geen homo’s en lesbo’s in hun vriendenkring willen hebben. Deze homovijandigheid uit zich intern, binnen etnische groepen en ook extern, jegens andere homoseksuelen. Jonge etnische homoseksuelen jongeren ervaren binnen hun eigen etnische kring grote moeilijkheden als hun homoseksuele geaardheid bekend wordt. Mishandeling en uitsluiting kunnen dan plaatsvinden. Daarnaast worden steeds vaker aangiften gedaan van molest en mishandeling van homo’s door groepen etnische jongeren bij uitgaansgelegenheden, op straat en in openbaar toegankelijke ruimten.

Om de vijandigheid jegens homoseksualiteit onder groepen etnische jongeren aan te pakken zijn in 2005 tot en met 2007 trajecten gestart gericht op sociale acceptatie van homoseksuelen en lesbo’s. Diverse initiatieven worden sindsdien ondernomen, varierend van lokale bijeenkomsten over seksuele diversiteit, radioprogramma’s, inloopbijeenkomsten en trainingsprogramma’s gericht op het weerbaar maken van etnische homoseksuelen en lesbo’s.

Dit kabinet wil specifieke aandacht blijven geven aan de bevordering van «respect voor verschil», in het bijzonder in etnische kring. Met de betrokken organisaties zal worden gewerkt aan activiteiten voor het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring(-en) en aan maatregelen om discriminatie van homoseksuelen aan te pakken.

Voor de periode 2008–2011 wordt beleid gericht op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring(-en) gecontinueerd.

Zo ontplooit de homobelangenorganisatie COC-Nederland in samenwerking met Artikel 1. in 2007 diverse initiatieven om de etnische gemeenschappen in Nederland te bewegen tot het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in eigen kring. Hiertoe hebben beide organisaties een Masterplan opgesteld, gericht op het creëren van een sfeer waarin homoseksuelen het zelfvertrouwen vinden om de dialoog in hun directe omgeving te starten. Naast een inhoudelijke discussie, willen de beide organisaties rolmodellen creëren om de voornaamste vooroordelen ten aanzien van homoseksualiteit weg te nemen. Het Masterplan wordt uitgevoerd in samenwerking met vele partners waaronder allochtone (homo) zelforganisaties en etnische organisaties.

Als onderdeel van het Masterplan worden de volgende projecten uitgevoerd:

• Het maken van een korte speelfilm, met sprekende voorbeelden en bekende acteurs, als middel om het gesprek mee aan te gaan. Elementen uit de film zullen worden gebruikt in een lespakket voor middelbare scholieren;

• Mediacampagnes, aan de hand van factsheets met rolmodellen in samenwerking met landelijke, regionale en lokale radio en tv-zenders;

• Zichtbaarheidcampagne op festivals die door etnische minderheden worden bezocht. Speciaal informatiemateriaal wordt ontwikkeld;

• Respect Festival, in de vorm van een talkshow met interviews en optredens van rappers en stand up comedians;

• Stand up comedy met aansluitend een debat met het publiek;

• Uitgave van Expreszo over allochtonen en homoseksualiteit;

• Diverse lokale activiteiten om het gesprek over homoseksualiteit in etnische kring aan te gaan;

• Laagdrempelige website waarop allochtone homoseksuele jongeren informatie kunnen halen en contacten kunnen leggen.

In dit kader werkt ook het kennis- en expertisecentrum FORUM op basis van een eigen Masterplan aan een internet community van homoseksuele allochtone jongeren, om hun weerbaarheid te versterken. Naast een website wordt een toolkit ontwikkeld, waarmee ze zelf initiatieven kunnen realiseren. Het project beoogt ook een netwerk op te bouwen van vertrouwenspersonen, waar jongeren uit de doelgroep zonodig op kunnen terugvallen. Bij dit project werkt FORUM nauw samen met relevante partijen, zoals COC-Nederland en met zelforganisaties van etnische minderheden.

De genoemde trajecten zijn op dit moment nog tot eind 2007 in uitvoering. Na afloop zal een evaluatie plaatsvinden van de Masterplannen van COC-Nederland/Art. 1 en van FORUM. Getoetst wordt of de projecten hebben bijgedragen aan het beter bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen, en aan het versterken van de weerbaarheid van homoseksuele allochtonen. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie en een bijeenkomst met experts op het gebied van homoseksuele allochtonen zal nadere invulling aan het beleidstraject 2008–2011 worden gegeven.

7.2 Landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen

Slachtoffers van discriminatie, bijvoorbeeld opgrond van seksuele geaardheid, moeten in bij hen in de buurt terecht kunnen voor ondersteuning. Daarom stelt het rijk jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar voor een landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen. Gemeenten worden wettelijk verplicht om de burger toegang te bieden tot antidiscriminatievoorzieningen. Daar kunnen ze terecht voor laagdrempelig, onafhankelijk en efficiënt advies en bijstand als zij zich gediscrimineerd voelen. Daarnaast wijzen de voorzieningen een door naar de politie, de rechter en de Commissie Gelijke Behandeling. Gemeenten kunnen de voorzieningen aanvullend financieren voor voorlichtingswerkzaamheden en beleidsadvisering.

In de tweede helft van 2007 zal de minister voor WWI een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zenden. De innvoeringsdatum van het wetvoorstel zal naar verwachting 1 januari 2009 zijn.

Met deze wetgeving in het vooruitzicht wil de minister voor WWI zoveel mogelijk toewerken naar een landelijk dekkend netwerk. Derhalve geldt voor de jaren 2006, 2007 en 2008 een overbruggingsmaatregel (Septembercirculaire 2006, Junicirculaire 2007, Septembercirculaire 2007), waartoe bestuurlijke convenanten zijn afgesloten.

Om te komen tot een sluitende keten van discriminatievoorzieningen komen er een landelijke website en een telefoonnummer waar burgers klachten kunnen melden. Burgers kunnen dus meteen terecht bij de antidiscriminatievoorziening in hun eigen gemeente. De website en telefoonlijn zijn een laagdrempelige aanvulling op de landelijke infrastructuur.

Om de burger te informeren over de mogelijkheden voor melding van discriminatie zal de minister voor Wonen, Wijken en Integratie bovendien op verzoek van de Tweede Kamer bij de uitwerking van de wetgeving in samenwerking met Art. 1 en de VNG een landelijke voorlichtingscampagne vormgeven. Bij deze campagne wordt ook aandacht geschonken aan klachten in het kader van sexuele geaardheid.

De landelijke vereniging tegen discriminatie, Art. 1, speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van het landelijke dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen en hun professionalisering. Deze nieuwe landelijke vereniging, Art. 1, heeft een belangrijke rol gespeeld in de informatievoorziening richting gemeenten, provincies en antidiscriminatiebureaus en de verspreiding van kennis en expertise. Om medewerkers van antidiscriminatievoorzieningen te trainen, biedt Art. 1 cursussen aan over klachtbehandeling. Klachtbehandelaars leren hier hoe ze slachtoffers van discriminatie goed kunnen helpen. Een onderdeel van deze cursussen is specifiek gericht op de omgang met burgers die vanwege hun seksuele geaardheid slachtoffer zijn geworden van discriminatie.

Concrete maatregelen

• Het beleid gericht op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen wordt onverkort voortgezet. Inhoudelijke vormgeving is afhankelijk van de evaluatie van projecten die eind 2007 aflopen.

• Jaarlijks is 6 miljoen euro beschikbaar voor een landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen.

• Aanbieding wetsvoorstel landelijk dekkend netwerk discriminatievoorzieningen in 2e helft 2008.

8 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gelijke rechten zijn niet alleen belangrijk voor werknemers, maar ook voor bedrijven. Een gelijke behandeling is noodzakelijk om de talenten van werknemers maximaal te kunnen ontwikkelen en benutten. Het ondersteunen van gelijke behandeling en het promoten van diversiteit op de werkvloer en in bedrijven blijft daarom aandachtspunt in het kabinetsbeleid.

Wetgeving

Op basis van artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam kan de Europese Raad maatregelen nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van onder andere seksuele gerichtheid. Richtlijn 2000/78/EG van 2 december 2000 is gebaseerd dit artikel. Nederland heeft zich destijds sterk gemaakt voor het opnemen van seksuele gerichtheid in deze richtlijn. De richtlijn verplicht de lidstaten maatregelen te nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van onder andere seksuele gerichtheid. Naar aanleiding van Europese antidiscriminatiewetgeving, zoals Richtlijn 2000/78 EG, is de nationale wetgeving van EU-landen de afgelopen jaren aanzienlijk gewijzigd. Nu is het van belang dat gelijke behandeling ook daadwerkelijk in praktijk gebracht wordt. Nederland zet zich hier voor in, onder meer door aandacht te besteden aan discriminatie op grond van (homo- of hetero-)seksuele geaardheid bij ambtelijke uitwisselingen en contacten met andere lidstaten.

Iemand die meent slachtoffer te zijn van discriminatie kan een klacht indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) of antidiscriminatiebureau, of naar de rechter gaan. De CGB kan ook op eigen initiatief onderzoek doen en een oordeel uitspreken. Deze mogelijkheid tot het doen van onderzoek uit eigen beweging is uitgebreid via de Evaluatiewet Awgb. Deze is op 13 september 2005 door de Eerste Kamer aangenomen (Kamerstuk 2004–2005, 29 311). Voorheen moest een onderzoek op eigen initiatief van de CGB een hele sector betreffen. Door de wetswijziging is ook een kleinschalig onderzoek uit eigen beweging mogelijk. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderzoekt op dit moment nog de mogelijkheid van het opnemen van discriminatie als psychosociale arbeidsbelasting in de Arbowet.

Acceptatie op de werkvloer

Op verzoek van de staatssecretaris van VWS heeft het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht hoe het in Nederland gesteld is met de acceptatie en tolerantie van homoseksualiteit. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelde middelen beschikbaar om in dit onderzoek extra aandacht te besteden aan de situatie op de werkvloer. In september 2006 verscheen het SCP-rapport «Gewoon doen! Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland». Het komt nog steeds voor dat homoseksuelen op de werkvloer te maken krijgen met een negatieve houding vanwege hun geaardheid. Uit het rapport blijkt ook dat pesterijen en discriminatie op het werk serieus worden aangepakt, ook op werkplekken waar geen specifiek homo- of diversiteitbeleid bestaat.

De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) is een periodiek onderzoek naar arbeidsomstandigheden in Nederland, uitgevoerd door TNO in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doel van de NEA is om arbeidsomstandigheden in Nederland in brede zin te «monitoren». Dit wordt gedaan bij een grote en representatieve steekproef van werknemers. Onderwerpen die in de enquête aan de orde komen zijn bijvoorbeeld werktijden, werkdruk, lawaai en gevaarlijke stoffen, maar ook intimidatie, pesten en discriminatie. Eén van de vragen uit de NEA 2006 is «Komt er op uw werk discriminatie voor naar seksuele voorkeur?» 2.8% van de 24 100 respondenten beantwoordde deze vraag met «ja, regelmatig». Dit waren iets vaker mannen dan vrouwen. De resultaten zijn onderverdeeld naar bedrijfstak, bijvoorbeeld 3,2% in de horeca en 1,4% in de financiële dienstverlening.

Arbeid

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt in zijn beleid voor gelijke behandeling nadrukkelijk rekening met seksuele geaardheid. Door voorlichting (via internet, brochures, publicatie van artikelen in (vak)tijdschriften en voorlichtingsbijeenkomsten), door regelmatig overleg met betrokken organisaties en door het subsidiëren van onderzoek en projecten wordt het in de praktijk brengen van gelijke behandeling op de werkvloer gesteund. Voor SZW is het uitgangspunt bij subsidietoekenning: een positieve benadering en het aangaan van het gesprek met het bedrijfsleven, waarbij goede voorbeelden en het belang van diversiteit op alle niveaus onder de aandacht worden gebracht.

Enkele voorbeelden van voorlichtings- en trainingsprojecten:

Werving en selectie

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de Europese Commissie subsidie aangevraagd voor het project «Werving en selectie zonder zorgen». Het gaat om workshops die vooroordelen moeten wegnemen en een gelijke behandeling bevorderen bij werving en selectie door HRM-managers, personeelsfunctionarissen en functionarissen van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007)

2007 is door de Europese Commissie uitgeroepen tot «Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen» De Commissie wil met dit initiatief proberen een einde te maken aan onderscheid en discriminatie, maar vooral ook de voordelen van verscheidenheid te benadrukken. Ook Nederland besteedt in 2007 uitgebreid aandacht aan het onderwerp met workshops, debatten en een subsidieregeling voor speciale projecten. De activiteiten die Nederland heeft georganiseerd in het kader van het Europees Jaar van Gelijke Kansen, zijn samengevat in een Nationaal Actie Plan. Diverse organisaties die zich inzetten voor gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie, zoals expertisecentra, sociale partners en ngo’s, zijn betrokken bij het opstellen van het plan. Enkele voorbeelden van activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het Europees Jaar zijn het symposium «Gekleurde Plafonds» en de workshops over gelijke behandeling en discriminatie voor journalisten, geestelijke verzorgers en voorgangers en voor rechters in opleiding. Ook is er een speciale subsidieregeling in het leven geroepen: de Tijdelijke Nationale subsidieregeling Europees Jaar van Gelijke kansen. 21 projecten die gelijke kansen en diversiteit bevorderen hebben op basis van deze regeling al subsidie ontvangen.

Zorgverlof

De homobeweging pleitte in haar beleidsvisie voor het bieden van meer mogelijkheden voor zorgverlof voor niet-familieleden. Zorgverlof is echter niet altijd de oplossing voor zorgproblemen. De oplossing kan bijvoorbeeld ook gezocht worden in andere regelingen zoals het aanpassen van de arbeidstijden. De wet regelt nu voor zorgverlof de minimumrechten van de werknemer ten opzichte van de werkgever en beperkt zich daarbij tot familieleden. Het staat sociale partners vrij om deze rechten uit te breiden en dit op te nemen in de CAO.

Concrete maatregelen

• Onderzoek naar opnemen van discriminatie als factor voor psychosociale arbeidsbelasting in de arbeidsomstandigheden (Arbowet).

• Voor projecten gericht op gelijke behandeling op de werkvloer worden middelen beschikbaar gesteld.

9 Defensie

In 1974 werd het verbod op homoseksualiteit in de krijgsmacht opgeheven. De acceptatie van homoseksuele militairen was desondanks nog ver te zoeken. De Stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht die in 1987 is opgericht vervult een belangrijke rol in de behartiging van de belangen van het homo-, lesbisch-, bi- en transseksueel defensiepersoneel. Dit doet zij onder meer door de voortgang van de vertaling van het homobeleid bij Defensie in de gaten te houden, te adviseren, overleg te plegen met de politieke en militaire leiding en het organiseren van conferenties. Gaandeweg is voortgang geboekt bij de homo-emancipatie binnen de krijgsmacht. In 1992 is een groot onderzoek uitgevoerd naar de acceptatie en discriminatie van homoseksueel personeel. De uitkomsten van dat onderzoek hebben in belangrijke mate de basis gelegd voor het homo-emancipatiebeleid bij Defensie. Vervolgonderzoeken hebben plaatsgevonden in 1998 en 2006.

«Uniform uit de kast»

Het onderzoek uit 2006 van het Sociaal Cultureel Planbureau «Uniform uit de kast» sloot aan op het bredere SCP-onderzoek naar de acceptatie van homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking (rapport «Gewoon doen»).

Uit het rapport «Uniform uit de kast» komt een genuanceerd beeld naar voren van de acceptatie van homoseksualiteit bij de krijgmacht. Er is sprake van een brede acceptatie (90%). De acceptatie is door de jaren heen gelijk gebleven of zelfs iets toegenomen. Wat betreft opvattingen over gelijke rechten en antidiscriminatie komen de uitkomsten overeen met die van de Nederlandse bevolking. Gemiddeld genomen heeft het defensiepersoneel een positieve houding tegenover homoseksualiteit. Toch is het beeld niet helemaal rooskleurig. Uit het onderzoek blijkt ook dat een deel van het defensiepersoneel, evenals de Nederlandse bevolking, moeite heeft met de zichtbaarheid van homoseksualiteit. Eenderde van het personeel heeft geen waardering voor de aandacht die naar dit thema uitgaat. Verder blijkt dat vrijwel alle geïnterviewde personen uit het onderzoek wel eens een negatieve ervaring heeft opgedaan als gevolg van de seksuele geaardheid. Een aanzienlijk deel durft op het werk niet openlijk voor de seksuele geaardheid uit te komen. Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat het defensiepersoneel niet goed op de hoogte is van het beleid omtrent homoseksualiteit, de kennis van het beleid en de uitvoering van het beleid op punten te wensen over laten.

Het huidige beleid van Defensie richt zich op acceptatie, emancipatie en integratie van homoseksueel defensiepersoneel door middel van opleidingen, hulpverlening, onderzoek en voorlichting. Op basis van de uitkomsten van «Uniform uit de kast» is besloten tot intensivering van het huidige beleid.

Voor de periode 2008–2011 blijft het beleid van Defensie gericht op het bevorderen van de emancipatie en de ondersteuning van homoseksuele defensiemedewerkers, zowel in Nederland als binnen Europa. Het creëren van een veilige werkomgeving voor al het personeel en het uitbannen van alle vormen van ongewenst gedrag en discriminatie zijn daarbij essentieel. Het tot nu toe gevoerde beleid blijft ongewijzigd van kracht, maar wordt waar nodig geïntensiveerd. Meer concreet gaat het daarbij om het volgende.

Opleidingen

Hoewel op het gebied van opleidingen het nodige is gedaan, blijkt dat er nog steeds te weinig aandacht is voor diversiteit en homoseksualiteit. Daarom is een project gestart om die thema’s in alle initiële en loopbaanopleidingen bij Defensie een duidelijke plek te geven.

Voorlichting

Het is van belang om te blijven werken aan goede voorlichting, zowel intern als extern gericht. Om die reden heeft Defensie – met de politie – in 2007 voor het eerst deelgenomen aan de Roze Zaterdag. Deze deelname (en samenwerking) wordt in de komende jaren voortgezet. Daarbij gaat Defensie werken aan haar imago als «diverse» werkgever, met een goede en veilige werkomgeving voor homoseksueel personeel.

Onderzoek

Het onderzoek «Uniform uit de kast» heeft geen uitspraak gedaan over de acceptatie van homoseksueel personeel door defensiepersoneel met een bepaalde etnisch culturele achtergrond. Daarvoor is aanvullend en meer gericht onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek start in 2008.

Voorts wordt in 2010 opnieuw een defensiebreed (vervolg-)onderzoek gedaan naar de acceptatie van homoseksualiteit bij Defensie en naar de effecten van het gevoerde beleid.

Stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht (SHK)

In november 2007 vindt de viering plaats van het twintigjarige bestaan van de Stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht (SHK). Defensie blijft de stichting ondersteunen, onder meer met subsidies, andere faciliteiten en geld voor de organisatie van specifieke projecten.

De SHK werkt met vrijwilligers. De SHK heeft Defensie gevraagd om professionele ondersteuning, die een deel van de administratieve werklast over zou kunnen nemen. Defensie heeft echter meerdere netwerken, onder andere een vrouwennetwerk en een multicultureel netwerk. Defensie streeft ernaar om de samenwerking van deze netwerken te bevorderen en ze gezamenlijk gebruik te laten maken van de professionele ondersteuning, voor een eerste periode van 4 jaar (2008–2011). Dit plan wordt in het najaar van 2007 besproken.

Om het internationale karakter van de homoproblematiek in de krijgsmacht aandacht te geven, organiseren Defensie en de SHK in samenwerking met de politie in 2010 een internationale conferentie «homosexuality in the armed forces». Daarnaast wordt de samenwerking met andere (internationale) homo/organisaties bevorderd om kennis en ervaring te delen.

Concrete maatregelen

• Thema diversiteit, o.a. homoseksualiteit, wordt ingebouwd in initiële en vervolg opleidingen.

• Meerjarige ondersteuning van het netwerk SHK (i.s.m. OCW).

• Internationale uitwisseling homo-emancipatie en krijgsmacht in 2010 (i.s.m. OCW).

• Onderzoek in 2008 en derde peiling van de acceptatie in de krijgsmacht in 2010.

• Meer zichtbaarheid van Defensie tijdens evenementen als Roze Zaterdag.

10 Buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking

10.A Homo-emancipatie in de bilaterale relaties

Respect voor mensenrechten is een voorwaarde voor homo-emancipatie. Als mensenrechten van homoseksuelen worden geschonden – zoals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vreedzame betoging – tekent de Nederlandse regering in principe protest aan bij de betreffende autoriteiten. Daarbij verwijst ze naar de internationale verplichtingen. Dit gebeurt soms via het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheid Beleid (GBVB) van de Europese Unie. In andere gevallen maakt Nederland gebruik van bilaterale kanalen. Ook de mensenrechtenambassadeur speelt hierin een actieve rol.

In de zomer van 2007 heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een onderzoek laten uitvoeren naar de strafbaarheid van homoseksuele handelingen in de 36 landen waarmee Nederland een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt. In 18 van de 36 partnerlanden bleken homoseksuele handelingen strafbaar. De Nederlandse ambassades is verzocht om afschaffing van strafbaarstelling in de dialoog met de autoriteiten van het partnerland op te nemen.

Het thema ligt in veel van deze landen uiterst gevoelig. Toch zal worden geprobeerd om, als dat tot zinvolle resultaten kan leiden, met de lokale autoriteiten tot een gesprek hierover te komen, in het kader van bredere mensenrechtenkwesties.

Naast de juridische positie is ook de maatschappelijke positie van seksuele minderheden een aandachtsgebied voor de Nederlandse ambassades. Veel ambassades onderhouden hiertoe contacten met homobelangengroepen in het betreffende land. Waar nodig verlenen ambassades steun door bijvoorbeeld rechtszaken waarin seksuele geaardheid een rol speelt nauw te volgen, zoals recent in Oeganda.

10.B Homo-emancipatie in multilaterale fora

Raad van Europa

In de Raad van Europa heeft Nederland, naar aanleiding van geweld tegen vreedzaam demonstrerende homoseksuelen in Moskou op 27 mei 2006, het initiatief genomen voor een EU-verklaring. Daarin werd elke uiting van racisme, xenofobie, intolerantie, discriminatie en homofobie veroordeeld. Ook werd de verantwoordelijkheid van de autoriteiten benadrukt voor het waarborgen van de rechten en plichten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inclusief de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering. De verklaring is op 21 juni 2006 tijdens de bijeenkomst van het Comité van Ministers uitgesproken.

De secretaris-generaal van de Raad van Europa, Terry Davis, heeft in verschillende verklaringen zijn zorg uitgesproken over de toenemende homofobie en gepleit voor het slechten van muren van vooroordeel en intolerantie. De mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, Thomas Hammarberg, heeft homofobie en alle uitingen daarvan eveneens tot aandachtsgebied verklaard.

Nederland ondersteunt in de periode tot en met 2009 de aanstelling van een expert op het gebied van homorechten. Deze expert zal het kantoor van de mensenrechtencommissaris versterken en zal het thema homofobie binnen de Raad van Europa verder op de agenda plaatsen.

OVSE

Binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) behandelen drie persoonlijke vertegenwoordigers van het voorzitterschap vraagstukken rond tolerantie en non-discriminatie. Persoonlijke vertegenwoordiger Anastasia Crickley is belast met de bestrijding van discriminatie tegen christenen en andere vormen van discriminatie, waaronder die op grond van seksuele oriëntatie. Ook het OVSE-kantoor voor democratische instellingen en mensenrechten (Office for Democratic Institutions and Human Rights – ODIHR) heeft een apart programma voor de bevordering van verdraagzaamheid en non-discriminatie. Het kantoor beheert een website met informatie over internationale instrumenten en praktische initiatieven ter bevordering van tolerantie (http://tandis.odihr.pl).

Vanaf 2006 heeft Nederland in OVSE-verband meer expliciet aandacht gevraagd voor discriminatie op grond van seksuele geaardheid. Een van de redenenen daarvoor is de groeiende homofobie in Midden- en Oost-Europese landen (die alle deel uitmaken van de OVSE). Bij een aantal deelnemende staten stuit dat op weerstand, vooral omdat seksuele geaardheid op dit moment niet als specifieke grond voor discriminatie wordt genoemd onder de relevante OVSE-verplichtingen. Vanuit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid financiert Nederland de deelname van niet-gouvernementele organisaties (waaronder COC) aan OVSE-conferenties om met «side-events» aandacht te vragen voor ervaringen in Nederland met het bespreekbaar maken van dergelijke vraagstukken. Nederland zal zich ook de komende jaren ervoor inzetten dat deze thematiek binnen de OVSE op de agenda blijft.

VN

Tijdens de 59ste sessie van de Mensenrechtencommissie (2003) diende Brazilië een resolutie in over mensenrechten en seksuele geaardheid, die staten opriep om de mensenrechten van een ieder te respecteren, ongeacht seksuele geaardheid. Het debat hierover verliep stormachtig en resulteerde in uitstel tot de sessie van 2004. Ook toen was de steun voor de resolutie beperkt tot westerse landen; de resolutie sneuvelde. Een nieuw initiatief voor een VN-resolutie lijkt kansloos. Zodra er een realistische kans is dat een soortgelijke tekst wel wordt aangenomen zal Nederland zich opnieuw actief inzetten.

Mede gezien het bovenstaande vindt Nederland het belangrijk dat homobelangenorganisaties ook vertegenwoordigd zijn bij de VN en daartoe consultatieve status kunnen verwerven. Het Non-Governmental Organizations (NGO) Comité van ECOSOC (Economic and Social Council) beslist veelal negatief op aanvragen van homo-organisaties. In EU-verband wordt dan ook al enige tijd actief gelobbied om aanvragen van deze organisaties goedgekeurd te krijgen door de ECOSOC. Dat het zoveel inspanning kost om homo-organisaties een consultatieve status te laten verwerven, illustreert hoe de krachtverhoudingen zijn in de VN en het NGO-Comité. Formele bemoeienis van Nederland in het NGO-Comité is niet mogelijk, omdat Nederland daar geen lid van is. Wel stemmen de EU-leden in het Comité tegen deze negatieve aanbevelingen van het Comité.

Nederland is sinds januari 2007 weer lid van de ECOSOC. Besluitvorming in de ECOSOC geschiedt met een meerderheid van stemmen. Nederland zet zich actief in om (in EU-verband en met andere gelijkgezinden) aanvragen van homo-organisaties te ondersteunen en ECOSOC lidstaten te benaderen, opdat deze organisaties alsnog een status kunnen krijgen. Dit werd eind juli 2007 nog bekroond door de toelating van twee organisaties Coalition Gaie et Lesbienne du Québec en de Zweedse Federatie voor de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en Transgender personen, ondanks het negatieve advies van het VN «NGO Comité». Tenslotte ondersteunt Nederland actief de aanvraag voor consultatieve status van COC-Nederland, die in 2008 door het NGO Comité in behandeling zal worden genomen.

Op internationaal niveau zijn meerdere koepelorganisaties van groeperingen voor homobelangen actief. Dit zijn onder meer de International Gay & Lesbian Youth Organisation (IGLYO), International Lesbian & Gay Association (ILGA). Het werk van deze organisaties wordt vaak gedaan door vrijwilligers. Bij die federaties zijn veel Nederlandse homo-organisaties en verenigingen aangesloten, zoals het COC, Expreszo. Maar ook algemene organisaties zijn lid, zoals de Algemene Onderwijsbond. De minister voor homo-emancipatie wil een impuls geven aan beide federaties, die belangrijk werk verrichten voor de internationale emancipatie van homoseksuelen.

Vanuit het Mensenrechtenfonds van Buitenlandse Zaken zullen activiteiten worden ondersteund die bijdragen aan de bestrijding van discriminatie van homoseksuelen.

10.C Homo-emancipatie en de EU

Het verbod op discriminatie op grond van seksuele geaardheid wordt uitdrukkelijk in artikel 13 EG-Verdrag genoemd. Dit artikel geeft de Raad de bevoegdheid om, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, maatregelen te nemen tegen discriminatie op grond van geslacht, ras, godsdienst, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid. Nederland acht het van groot belang dat op EU-niveau gelijke behandelingsnormen bestaan voor de genoemde discriminatiegronden. Immers, gelijke behandeling betreft een fundamentele waarde die door alle lidstaten en burgers gerespecteerd dient te worden. Inmiddels zijn verschillende maatregelen op grond van artikel 13 EG-Verdrag tot stand gebracht.

In 2005 heeft de EU een «raamstrategie non-discriminatie» aangenomen, die voortkwam uit het «Groenboek over gelijkheid en non-discriminatie» van 2004. In de raamstrategie wordt beschreven dat de nationale wetgevingen van de EU lidstaten omgezet moeten worden als gevolg van de communautaire antidiscriminatie wetgeving (richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG). De Commissie geeft aan nauwgezet toezicht te houden bij de omzetting van deze wetgeving en dat ze waar nodig inbreukprocedures zal starten. Richtlijn 2000/78 is van toepassing op gelijke behandeling in arbeid en beroep en verbiedt discriminatie op grond van seksuele geaardheid. De Europese Commissie is in juli 2007 een consultatieronde gestart die haar moet helpen met het ontwikkelen van nieuwe maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, godsdienst of levensovertuiging, ras, handicap, leeftijd en seksuele gerichtheid te bestrijden. De Europese Commissie wil de mening van zo veel mogelijk mensen horen over de vraag hoe discriminatie op andere terreinen dan arbeid effectief kan worden bestreden. Nederland steunt deze consultatieronde en ziet de bevindingen van de Commissie op basis hiervan met belangstelling tegemoet.

Homo-emancipatiebeleid behoort tot de competentie van nationale regeringen. Op dit terrein behoort Nederland met de andere Beneluxlanden, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, de Scandinavische landen én Spanje tot de kopgroep in Europa. Dit is ook goed zichtbaar in de opstelling van de bevolking ten opzichte van homoseksuelen. Bijlage I (SCP-publicatie «Gewoon doen») gaat nader in op de plaats van Nederland ten opzichte van het buitenland.

De problemen in die kopgroep vertonen opvallend vaak overeenkomsten en soms is ook de aanpak gelijk. Samenwerking tussen Europese landen door goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen, biedt kansen om de effectiviteit van het homo-emancipatiebeleid verder te verbeteren. Daarom wil het kabinet een bijeenkomst houden van landen in de kopgroep. Centraal daarbij staat de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden op de thema’s: dialoog, onderwijs en veiligheid. Deze uitwisseling zal ook worden gedeeld met landen die nog achterblijven.

10.D Steun aan homo-organisaties in het buitenland

Behalve met diplomatieke middelen draagt het kabinet bij aan homo-emancipatie door middel van financiële ondersteuning van homobelangengroeperingen in het buitenland. Capaciteitsopbouw van dergelijke organisaties verloopt onder meer via het Matra projectenprogramma, dat in 2007 een project van start zal zien gaan op het terrein van homo-emancipatie en rechten van seksuele minderheden. Het COC heeft subsidie toegezegd gekregen voor een project met de Turkse organisatie die opkomt voor homorechten. Het kabinet stelt daarvoor ruim zes ton beschikbaar.

Eerdere vergelijkbare projecten van COC zijn uitgevoerd in de periode 2002–2005. In de Oekraïne ging het om een bedrag van bijna 4 ton euro. Voor Roemenië en Bulgarije in de periode 2001–2004 was bijna 4 ton euro beschikbaar. Het geld was bedoeld voor de versterking van lokale belangengroeperingen en rechtsbescherming voor seksuele minderheden. De projecten hebben de lokale organisaties versterkt.

Daarnaast ontvangen het COC en de Schorerstichting subsidie vanuit Official Development Assistance (ODA)-middelen. Hoofdreden voor deze ondersteuning zijn trouwens de activiteiten die deze organisaties ondernemen op het terrein van hiv/aidsbestrijding en -preventie.

Gefinancierd uit het kader Thematische Medefinanciering startte COC-Nederland in 2006 het PRECIS-project met partnerorganisaties in Centraal Azië en Oost-Europa. Doel van dit project is de verdere verspreiding van hiv/aids en andere soa’s onder seksuele minderheden in deze regio terug te dringen. Door het project zullen genderspecifieke campagnes voor hiv/aidspreventie gehouden worden voor seksuele minderheden. De capaciteit van lokale homo-organisaties zal in zeven landen versterkt worden. De weerbaarheid van de homogemeenschap tegen verdere verspreiding van hiv/aids wordt vergroot en er wordt meer inzicht verkregen in het seksuele gedrag van seksuele minderheden. Hiv/aids en soa-preventie zullen worden opgenomen in het nationale beleid.

Schorer zet zich in voor structurele armoedebestrijding in DAC-landen (Development Assistance Committee) door het aanbieden en uitvoeren van kadertraining en organisatieontwikkeling aan lokale ngo’s. Het gaat daarbij om homo-emancipatie, buddyzorg en hiv/aids-preventie. Schorer doet dit in samenwerking met Hivos, ICCO (Interchurch Organisation for Development Co-operation) en Cordaid. In het kader van het medefinancieringsstelsel wordt tot eind 2010 een programma gefinancierd dat zich primair richt op hiv/soa-preventie voor seksuele minderheden, in relatie tot armoedebestrijding. Daarbij wordt ingezet op institutionele en thematische capaciteitsversterking van de partnerorganisaties en op «mainstreaming» richting gezondheidsbeleid enuitvoering binnen de landen waar de partners werkzaam zijn. De organisatie richt zich op training, advies en praktische ondersteuning. Schorer is via de partnerorganisaties actief in Zuid-Afrika, Botswana, Namibië, Zimbabwe, Brazilië, Costa Rica, Honduras, Ecuador en Suriname.

Op lokaal niveau geven enkele ambassades ook financiële ondersteuning aan homobelangenorganisaties. Zo financiert de ambassade in Dhaka (Bangladesh) de Bandhu Social Welfare Society, die opkomt voor de rechten van seksuele minderheden en belangrijk werk verricht op het terrein van hiv/aids preventie.

10.E Rol van Hivos en andere medefinancieringsorganisaties

Hivos voelt zich vanuit haar humanistische achtergrond nauw betrokken bij de emancipatiestrijd van seksuele minderheden. Homorechten zijn volgens Hivos onlosmakelijk verbonden met vrijheid, zelfbeschikking en toegang tot kansen en mogelijkheden. Omdat dit gerelateerd is aan ontwikkeling staat de emancipatie van seksuele minderheden (in ontwikkelingslanden) ook op de agenda van Hivos. Voor Hivos is de emancipatie van homoseksuelen, lesbiennes, biseksuelen en transgenders niet alleen onderdeel van de bredere hiv/aids en mensenrechtenprogramma’s, maar ook een doel op zich. Een belangrijke aanleiding voor het uitbreiden van het aantal homobelangenorganisaties dat Hivos ondersteunt en het formuleren van specifiek beleid was niettemin juist de aidspandemie. In het hiv/aids beleid van Hivos kwam daardoor sinds begin jaren 90 speciale aandacht voor risicogroepen als homomannen en het dubbele stigma waar zij mee te maken kunnen hebben: het dragen van het aidsvirus en hun seksuele voorkeur.

Inmiddels voeren de zuidelijke partners van Hivos 57 projecten uit, in 25 landen, op het terrein van homorechten. Hiermee is in totaal ruim 2 miljoen euro per jaar gemoeid. 1,6 miljoen gaat naar specifieke homobelangenpartners. Het overige deel naar vrouwenorganisaties, hiv/aids organisaties en algemene mensenrechtenorganisaties die homorechten meenemen in hun programma’s en projecten.

De aanpak van Hivos bestaat naast de traditionele financiersrol uit zes componenten:

• het ondersteunen van lokaal activisme;

• het versterken van een wereldwijde homobeweging;

• donorcoördinatie;

• het versterken van intersectorale allianties (het op nationaal niveau doen aansluiten van de homobeweging bij andere sociale bewegingen);

• het sluiten van internationale allianties (bijvoorbeeld gericht op lobby richting het VN-systeem);

• kennis delen en capaciteitsopbouw van homo-organisaties.

Zes van de Hivosprojecten betreffen het ondersteunen van Nederlandse en wereldwijde organisaties zoals het COC, Schorer en ILGA (International Lesbian and Gay Association), maar ook het opzetten van een nieuwe wereldwijd virtueel platform voor educatie over homoseksualiteit «GALE». Hivos is met Empowerment Lifestyle Services de oprichter van dit project, dat in september moet gaan starten. Verder vindt Hivos het belangrijk dat er meer uitwisseling en contact is tussen de organisaties in Nederland die zich met internationale homo-emancipatie projecten bezig houden. Samen met een aantal collega’s (COC, Schorer, Amnesty International en WPF) is daartoe het PILE-platform (Platform voor Internationale LGBT1 Educatie) opgericht.

Concrete maatregelen

• Afschaffing strafbaarstelling homoseksuele handelingen wordt opgenomen in dialoog met landen waar dit speelt (ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ)).

• Actieve lobby voor homo-organisaties die consultatieve status bij ECOSOC nastreven, waaronder COC (BZ).

• Uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden homo-emancipatie met kopgroeplanden in Europa (OCW i.s.m. BZ).

• Financiering homorechtenexpert bij Raad van Europa (BZ).

• Steun voor het mensenrechtenwerk van ILGA-Europe, IGLYO (International Gay and Lesbian Youth Organization) (OCW)

• Voortzetting subsidie voor capaciteitsopbouw homo-organisaties en bestrijding hiv/aids onder risicogroepen in buitenland (BZ).

• Gastheer jaarvergadering ILGA (OCW).


XNoot
1

Met de term «homo» of «homoseksuelen» wordt in deze nota bedoeld: lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen en transgender personen, tenzij dit anders in de tekst is aangegeven. De term «homoseksualiteit» wordt in deze nota gebruikt in brede zin als onderdeel van de persoonlijke en sociale identiteitsbeleving van individuen en niet enkel het aspect van seksualiteit.

XNoot
2

Monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland, SCP, september 2007, ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

In 21minuten.nl zegt een overgrote meerderheid van de 100 000 deelnemers gelijke kansen, solidariteit, verbod op discriminatie, beschermen van minderheden en gelijkheid voor de wet «zeer belangrijke» beginselen te vinden. bron: Publieke Zaak, 6 oktober 2007.

XNoot
1

Acceptatie van homoseksualiteit in internationaal perspectief, «Gewoon Doen», SCP, september 2006, pp. 29–33.

XNoot
1

Zie ook bijlage I; SCP-rapport; hoofdstuk 2, september 2007.

XNoot
2

Nationale Jeugdraad 2006, seksualiteit en tolerantie; De Graaf et al, 2005; Outway, 2005; ITS onderzoek veiligheid op scholen, 2001; Seks onder je 25e, RNG, 2005. Rotterdamse Jeugd Monitor 2000/2001 en 2003/2004.

XNoot
3

Homonegativiteit is een houding tegenover homoseksualiteit die zich vertaalt in negatieve houdingen, meningen, gedachtes en opvattingen over homoseksuelen, «hoofdstuk 2, SCP Gewoon Doen», september 2006.

XNoot
4

Nationale Jeugdraad 2006, seksualiteit en tolerantie; De Graaf et al, 2005; Outway, 2005; ITS onderzoek veiligheid op scholen, 2001; Seks onder je 25e, RNG, 2005. Rotterdamse Jeugd Monitor 2000/2001 en 2003/2004.

XNoot
5

Onderzoek Politie en Wetenschap 2007, Lokaal belevingsonderzoek RADAR, Rotterdam, COC-onderzoek en onderzoek van de Gay Krant in 2006. I.H. Meyer, Minority stress and mental health in gay men, Journal of Health and Social Behaviour 995, Mar;36!): 38–56. Enquête Een Vandaag Opiniepanel i.s.m. COC onder 23 000 panelleden (waaronder 1800 homoseksuelen) 42% van homoseksuelen is zich het afgelopen jaar onveiliger gaan voelen op straat, 21 augustus 2007.

XNoot
6

Het kenniscentrum seksualiteit van de Rutgers Nisso Groep schat dat 6 procent van de Nederlandse mannen homoseksueel is en 5 procent van de vrouwen. Waarschijnlijk gelden die percentages voor alle leeftijden, en etnische- of levensbeschouwelijke groepen. Ons land telt dus ongeveer 0,9 miljoen burgers met een homoseksuele, biseksuele of lesbische voorkeur.

XNoot
7

«Beleidsvisie», visie van de homobeweging op het coalitieakkoord, COC en MOVISIE, 1 juni 2007.

XNoot
1

Het aantal meldingen bij antidiscriminatiebureaus is sinds 2002 gestegen van 127 naar 158 meldingen in 2005. Op het totaal aantal meldingen is het aandeel van homodiscriminatie relatief toegenomen van 3% in 2002 tot 4% van alle klachten in 2005.

XNoot
2

Meldpunt Discriminatie Internet, blz. 18, jaarverslag 2006.

XNoot
3

Emancipatiemonitor 2006, SCP & CBS; CBS bevolkingsstatistiek, allochtonen naar herkomst en generatie, januari 2006.

XNoot
4

SCP «monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland», september 2007, blz. 18, hoofdstuk verschillen tussen etnische groepen; bijlage I van de nota.

XNoot
5

Homojongeren magazine Expreszo.

XNoot
6

Seks onder je 25e, RNG, 2006; Rotterdamse Jeugd Monitors 2000/2001 en 2003/2004.

XNoot
7

SCP «monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland», september 2007, blz. 20, hoofdstuk verschillen tussen jongeren; bijlage I van de nota; Rotterdams onderzoek toont aan dat de tolerantie van leerlingen afneemt. Volgens de Jeugdmonitor 2005 van de GGD in Rotterdam is het aantal jongeren op het vmbo dat negatief is over homoseksualiteit niet verbeterd, sinds 2000/2001. Onder Turkse en Marokkaanse leerlingen en leerlingen met een orthodoxe geloofsovertuiging lijkt de acceptatie zelfs terug te lopen.

XNoot
8

Culturele Veranderingen in Nederland, SCP.

XNoot
9

Beleidsvisie, visie van de Nederlandse homobeweging op het coalitieakkoord, 1 juni 2007, COC en MOVISIE.

XNoot
10

Eerste homo-emancipatiegolf werd gemarkeerd door de oprichting van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee door jhr. mr. Jacob Anton Schorer in 1912, dat streefde naar afschaffing van het wetsartikel dat homoseksualiteit strafbaar stelde (artikel 248 bis) en door de verschijning van het eerste homotijdschrift «Levensrecht», waaruit later het COC is ontstaan (1946). Homo encyclopedie van Nederland; Ambo/Anthos, augustus 2005, blz. 48.

XNoot
1

Dit blijkt uit de evaluatie van het project De Dialoog I en uit de deelname van minderjarigen met ouders aan de Canal Pride 2007.

XNoot
2

COC Nederland, nieuwjaarstoespraak 2006 voorzitter Frank van Dalen, Amsterdam; resp. Beleidsvisie COC en MOVISIE 2007, blz. 9.

XNoot
3

Zie tabel 1, hoofdstuk 1.

XNoot
4

Coalitieakkoord CDA, PvdA en ChristenUnie 7 februari 2007, blz. 30.

XNoot
5

Zie tabel 1, hoofdstuk 1. Toelichting op deze tabel is opgenomen in bijlage I.

XNoot
6

Periodieke peiling onder gemeenten door het Kenniscentrum lesbisch- en Homo-emancipatiebeleid, MOVISIE.

XNoot
7

Homo-emancipatiebeleid steunt op vier pijlers van het coalitieakkoord: «veiligheid en respect», «sociale samenhang», «de overheid als bondgenoot en een dienstbare publieke sector» en «een actieve en constructieve rol van Nederland in Europa en de wereld».

XNoot
1

Project De Dialoog; Brede Maatschappelijke Dialoog over homoseksualiteit in levensbeschouwelijke kringen.

XNoot
2

Deze nieuwe instelling is de opvolger van het Landelijk Bureau Racismebestrijding en Landelijke Vereniging van Anti Discriminatie Bureaus.

XNoot
1

Motie-Dittrich voor de registratie van incidenten tegen homoseksuelen; Kamerstuk 27 017, nr. 20 van 24 april 2006.

XNoot
2

Receptenboek homoseksualiteit in het onderwijs bevat tal van aanknopingspunten, april 2005, COC Nederland, APS en de AOb.

XNoot
1

«Tweede Monitor Gemeentelijk Homobeleid»; aan dit criterium voldoen gemeenten die twee of meer beleidsmaatregelen treffen. Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, 2006.

XNoot
2

Lantaarnprijs is ingesteld door het kenniscentrum, thans MOVISIE.

XNoot
3

Nijmegen in 2003 en Rotterdam in 2006.

XNoot
1

CIVIQ: het kenniscentrum en adviesbureau op het gebied van vrijwillige inzet, Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO): het landelijke expertisecentrum opbouwwerk en werkt aan transfer, innovatie en kwaliteitsontwikkeling NIZW Sociaal Beleid: het kennisinstituut voor lokale vraagstukken op het gebied van welzijn, zorg en wonen Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid: verbindt kennis en praktijk van homo- en lesbische emancipatie en helpt beleid en uitvoering tot stand te brengen, TransAct: het landelijk expertisecentrum aanpak huiselijk en seksueel geweld en vraagstukken rond sekse en etniciteit en X-S2: X-S2 is een kennisnetwerk voor beleid en praktijk in de sociale sector en stimuleert kennisuitwisseling tussen professionals op landelijk, provinciaal en lokaal niveau.

XNoot
2

Paars over Roze, nota homo-emancipatie, april 2001.

XNoot
3

In september 1972 is het NVIH-COC koninklijk goedgekeurd.

XNoot
4

Landelijke vrijwilligersorganisatie. www.kringen.nl.

XNoot
1

Visie van de homobeweging op het coalitieakkoord en aanbevelingen. COC Nederland en MOVISIE, «Beleidsvisie», juni 2007.

XNoot
2

European Social Survey 2004.

XNoot
1

Coalitieakkoord van CDA, PvdA en ChristenUnie 7 februari 2007, blz. 3 en 12.

XNoot
1

Communicatieplan jeugd; VWS brief aan de Tweede Kamer, 13 december 2006, 27 017, nr. 30.

XNoot
1

VWS nieuwsbrief Wet Maatschappelijke ondersteuning, staatsecretaris van VWS, maart 2005.

XNoot
2

Fem Fusion, Roze Zaterdag 2007, Beleidsvisie Lesbische Emancipatie, 15 juni 2007.

XNoot
3

Mensen die buiten de traditionele indeling in de twee geslachten vallen. Volgens kenniscentrum lesbisch en homo-emancipatiebeleid wordt daar onder gerekend: transseksuelen, transgenderisten, travestieten en interseksuelen. Factsheet, maart 2007. RNG «Seksuele Gezondheid in Nederland 2006»: 0,5% van de Nederlandse bevolking voelt zich psychologisch meer het andere dan de eigen sekse (16 300–49 000 mannen en 16 000–48 000 vrouwen van 19 t/m 69 jaar oud) en 5,1% van de mannen (229 000–332 000 personen) en 5% van de vrouwen (219 000–321 000 personen) voelt zich psychologisch evenzeer man als vrouw. Circa 150 volwassenen melden zich jaarlijks aanmelden bij het genderteam van de VU, en daarvan ca. 100 een behandelingstraject begint.

XNoot
1

Feitenoverzicht Gelijke behandeling van homo- en biseksuelen door de Nederlandse overheid, oktober 2004, blz. 5, ministerie van VWS.

XNoot
2

De Joke Smit-prijs is een regeringsprijs op emancipatiegebeid die iedere twee jaar wordt uitgereikt. Is in 1985 ingesteld en vernoemd naar de feministe Joke Smit, na een initiatief van vrouwelijke Eerste en Tweede Kamerleden in het Kamerbreed Vrouwenoverleg. zie: http://www.emancipatieweb.nl/emancipatie_algemeen#1934.

XNoot
3

«Mainstreaming policies on sexual orientation in Europe», Ministerie van VWS, december 2004.

XNoot
1

Zie beknopt verslag Rondetafelbijeenkomst in bijlage II van deze nota.

XNoot
2

Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland: «Gewoon Doen», september 2006, SCP «aanbevelingen».

XNoot
1

Motie-Dittrich, 27 017, nr. 20, 13 april 2006 registratie van delicten met homofobe achtergrond.

XNoot
2

Jaarverslag MDI 2006.

XNoot
1

Vergaderjaar 2006–2007, tweede Kamer, Aanhangsel van de Handelingen, nummers 1147, 1564 en 1574 van 29 maart en 21 mei 2007.

XNoot
1

Zie pagina 18, punt 4 onder het kopje «Concrete maatregelen op het gebied van sport».

XNoot
1

LGBT betekent Lesbian Gay Bisexual and Transgender.

Naar boven