Besluit van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 27 juli 2009, nr. DJZ/BR/0519-09, tot wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met betrekking tot het Medefinancieringsstelsel

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 2 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken 1.;

Besluit:

ARTIKEL I

Afdeling 4 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 komt te luiden:

AFDELING 4. MEDEFINANCIERINGSSTELSEL

Paragraaf 1. Medefinanciering; activiteiten
Artikel 4.1
  • 1. De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door de ondersteuning van particuliere organisaties in ontwikkelingslanden, aan de hand van een of meer interventiestrategieën, zoals duurzame economische ontwikkeling en directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw of beleidsbeïnvloeding.

  • 2. De activiteiten hebben betrekking op een of meer van de volgende thema’s:

    • a. Groei en gelijke verdeling van middelen,

    • b. Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes en het recht op sexuele en reproductieve gezondheid,c. Veiligheid en ontwikkeling, in het bijzonder in fragiele staten,

    • d. Duurzaamheid, klimaat en energie,

    • e. Duurzame economische ontwikkeling,

    • f. HIV/Aids,

    • g. Onderwijs,

    • h. Gezondheidszorg,

    • i. Mensenrechten,

    • j. Democratisering,

    • k. Goed bestuur,

    • l. Water en sanitatie en

    • m. Sport en cultuur.

Artikel 4.3

Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten:

  • a. die in hoofdzaak gericht zijn op commerciële dienstverlening, investeringen of daarmee samenhangende activiteiten,

  • b. die gericht of mede gericht zijn op proselitisme,

  • c. die in hoofdzaak gericht zijn op studie of onderzoek of

  • d. waarvan de reikwijdte beperkt is tot slechts een land.

Paragraaf 2. Organisaties
Artikel 4.4
  • 1. Voor subsidie op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking particuliere organisaties die:

    • a. niet op winst zijn gericht,

    • b. naar doelstelling, werkzaamheden en uitgavenpatroon geheel of in overwegende mate zijn gericht op structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 4.1,

    • c. statutair in Nederland zijn gevestigd,

    • d. beschikken over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht,

    • e. beschikken over draagvlak in Nederland,

    • f. een zodanig beloningsbeleid voeren dat de honorering van bestuurders en medewerkers niet uitstijgt boven de in de rijksdienst gebruikelijke honorering, en die

    • g. de in Nederland gangbare maatstaven voor het besturen en functioneren van particuliere organisaties zonder winstoogmerk onderschrijven en toepassen.

  • 2. Indien subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband van twee of meer organisaties kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan een van de partijen in het samenwerkingsverband. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden. Uitsluitend organisaties die voldoen aan het eerste lid kunnen voor de toepassing van deze afdeling als partij in een samenwerkingsverband worden aangemerkt.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen; aanvraag
Artikel 4.5
  • 1. Subsidie wordt met toepassing van artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit eens in de vijf jaar verleend voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.

  • 2. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit maakt de minister uiterlijk twaalf maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak zijn beleidregels bekend.

  • 3. In aanvulling op het voor subsidieverlening op grond van deze afdeling vastgestelde subsidieplafond wordt in de beleidsregels vastgelegd hoeveel subsidieaanvragen ten hoogste voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen.

  • 4. Uit oogpunt van beheersing van werklast voor de aanvragers en voor de minister zal de beoordeling van de aanvragen in verschillende ronden kunnen plaatsvinden en kan in elke ronde met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht om aanvulling van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden worden verzocht.

  • 5. De minister legt de daarvoor in aanmerking komende aanvragen voor aan een adviescommissie. De minister benoemt de leden van de adviescommissie en wijst uit hun midden een voorzitter aan. De minister draagt zorg dat de commissie zo is samengesteld dat een onafhankelijke en deskundige oordeelsvorming gewaarborgd is. De minister voegt aan de commissie een secretariaat toe.

Artikel 4.6
  • 1. De ontvanger, dan wel ingeval subsidie ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband is verleend, het samenwerkingsverband, betrekt ten minste 25% van diens inkomsten uit andere bronnen dan:

    • a. door de minister verleende subsidie en

    • b. bijdragen, verstrekt door ten laste van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde organisaties, ten laste van die subsidie.

  • 2. Subsidie kan slechts worden verleend tot ten hoogste 75% van de inkomsten van de organisatie dan wel het samenwerkingsverband.

  • 3. Niet voor toekenning in aanmerking komen:

    • a. subsidieaanvragen voor een periode van minder dan drie jaar,

    • b. subsidieaanvragen voor een bedrag lager dan € 10.000.000 voor programma’s met een looptijd van vijf jaar, met dien verstande dat bij een kortere looptijd van het programma dit bedrag naar rato lager is,

    • c. subsidieaanvragen die voor enig jaar van het subsidietijdvak hoger zijn dan 25% van het voor het desbetreffende jaar beschikbare deel van het subsidieplafond, alsmede

    • d. alle subsidieaanvragen waarbij een organisatie als ontvanger of als partij in een samenwerkingsverband is betrokken en die er in samenhang toe zouden kunnen leiden dat aan die organisatie in enig jaar meer middelen ter beschikking zouden worden gesteld dan 25% van het voor het desbetreffende jaar beschikbare deel van het subsidieplafond.

  • 4. Aan een organisatie kan per subsidietijdvak slechts één subsidie op grond van deze afdeling, uitgezonderd artikel 4.9, worden verleend.

  • 5. Subsidie wordt niet verleend als instellingssubsidie.

Artikel 4.7

Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een samenwerkingsverband omvat de aanvraag mede een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van het samenwerkingsverband en van de wijze waarop de besluitvorming in het samenwerkingsverband plaatsvindt. Voorts omvat de subsidieaanvraag een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd en waarin een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen onderling is neergelegd.

Paragraaf 4. Bijzondere bepalingen
Artikel 4.8
  • 1. Deze afdeling is niet van toepassing op de verlening van subsidie door een Nederlandse vertegenwoordiging namens de minister.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing op de verlening van subsidie aan organisaties waarop de minister op grond van statutaire of organisatorische voorzieningen zeggenschap kan uitoefenen.

Artikel 4.9

De minister kan in beleidsregels als bedoeld in artikel 6 van het Subsidiebesluit, bepalen dat in aanvulling op de toepassing van deze afdeling voor een in de beleidsregels te bepalen tijdvak subsidie kan worden verleend voor activiteiten, bedoeld in deze afdeling. De Minister kan in de beleidsregels bepalen dat een of meer van de artikelen van deze afdeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.G. Koenders.

TOELICHTING

De onderhavige wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 beoogt de juridische grondslag te leggen voor subsidieverlening in het kader van het Medefinancieringsstelsel voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015. De beleidsuitgangspunten hiervoor zijn neergelegd in de Beleidsnotitie Maatschappelijke Organisaties: ‘Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde’ 2..

Ten opzichte van de bepalingen die tot dusverre de subsidiëring in het kader van het Medefinancieringsstelsel beheersten, zijn enkele wijzigingen aangebracht. Deze wijzigingen hebben enerzijds betrekking op de thematische aspecten en anderzijds op de samenwerking tussen organisaties die voor subsidie in aanmerking willen komen en op de wijze waarop de beoordelingsprocedure is vormgegeven.

Wat betreft de thema’s ligt het accent thans op de de thema’s en de beleidsintensiveringen die in de beleidsbrief ‘Een zaak van iedereen’ 3. en in de Beleidsnotitie Maatschappelijke Organisaties zijn neergelegd.

Meer dan tot dusverre zullen samenwerkingsverbanden van twee of meer organisaties voor subsidie in aanmerking kunnen komen,

De beoordelingsprocedure zal in twee fasen worden onderverdeeld. Daarbij zullen aan de hand van de beoordeling van een beknopte aanvraag een beperkt aantal aanvragers worden uitgenodigd om hun aanvraag aan te vullen.

De mogelijkheid om in separate beleidsregels voor de thema’s genoemd in de Afdeling Medefinancieringsstelsel een afzonderlijk subsidiekanaal te openen, naast de reguliere MFS-procedure, is gehandhaafd.

Artikel 4.1

In het eerste lid is bepaald dat de genoemde interventiestrategieën niet exclusief zijn, maar dat ook andere strategieën kunnen worden toegepast om de doelstellingen van het Medefinancieringsstelsel te realiseren.

Het tweede lid bevat een opsomming van de thema’s waarop de subsidiabele activiteiten betrekking kunnen hebben. Ten aanzien van het in het tweede lid onder c opgenomen thema Vrede en veiligheid geldt dat daaronder ook vallen activiteiten in het kader van de zogenoemde 3D-aanpak. Dit betreft de geïntegreerde inzet van diplomatie (diplomacy), militaire diensten (defence) en ontwikkelingssamenwerking (development).

Artikel 4.4

In het eerste lid is aan de gebruikelijke organisatie-eisen in het kader van het Medefinancieringsstelsel toegevoegd de toepassing van de in de Rijksdienst gebruikelijke honorering voor bestuurders en medewerkers van de organisatie en de naleving van de in Nederland gangbare maatstaven voor het besturen en functioneren van goede doelen organisaties, zoals neergelegd in de Code Wijffels.

De omstandigheid dat slechts een beperkt aantal aanvragen voor subsidie in aanmerking zullen komen in samenhang met de hoge drempel die aan de omvang van de subsidieaanvragen gesteld wordt, werkt de geneigdheid tot samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties in de hand, Samenwerkingsverbanden kunnen uitsluitend door tussenkomst van één van hen, de ‘penvoerder’, voor subsidie in aanmerking komen. Uit de aanvraag dient duidelijk te blijken welke organisatie penvoerder is en welke organisatie(s) mede-indiener(s) is respectievelijk zijn.

Artikel 4.6

Eerste en tweede lid

Om een eenzijdige oriëntatie door maatschappelijke organisaties op de subsidieverlener te voorkomen onder verwaarlozing van andere potentiële inkomensbronnen, is bepaald dat organisaties ten minste 25% van hun inkomsten moeten putten uit andere bronnen dan subsidies die direct of indirect ten laste van de begroting van het ministerie komen. Als de subsidie is verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband geldt deze eis voor het samenwerkingsverband als geheel, niet voor de afzonderlijke deelnemers. Wordt niet aan deze eis voldaan, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Derde lid

Te kleine of te grote aanvragen en aanvragen van te lange of korte duur komen niet voor subsidie in aanmerking en zullen uit dien hoofde worden afgewezen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat dit ook geldt voor te hoge aanvragen: in geval van een te hoge aanvraag zal niet bij de subsidieverlening door aanpassing van het verleende bedrag de omvang van de subsidie worden teruggebracht tot het maximumbedrag, maar zal de aanvraag in zijn geheel worden afgewezen.

Hoewel het mogelijk is dat een organisatie bij meerdere aanvragen is betrokken, hetzij als zelfstandige of penvoerende aanvrager, hetzij als partij in een samenwerkingsverband (mede-indiener), zal door één organisatie per jaar in totaal niet meer subsidie kunnen worden verkregen dan 25% van het voor dat jaar beschikbare deel van het subsidieplafond. Indien door een aanvraag of de aanvragen waarin dezelfde organisatie participeert dit maximum zou worden overschreden, wordt deze, respectievelijk worden deze geheel afgewezen.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.G. Koenders.


XNoot
2.

Kamerstukken II, 2008/09, 31933, nr. 1.

XNoot
3.

Kamerstukken II, 2007/08, 31250, nr. 1.

Naar boven