TOELICHTING
In het Ontslagbesluit is geregeld, dat voor het bepalen van de
ontslagkeuze bij het vervallen van arbeidsplaatsen binnen een categorie
uitwisselbare functies het afspiegelingsbeginsel van toepassing is.
Afspiegeling houdt in dat aan de hand van een indeling in leeftijdsgroepen
(15–25, 25–35, 35–45, 45–55 en 55 jaar en ouder) bepaald wordt in welke
(getalsmatige) volgorde werknemers voor ontslag in aanmerking komen. Toepassing
van het afspiegelingsbeginsel is alleen aan de orde als het gaat om het
vervallen van uitwisselbare functies. Het beginsel is dus niet van toepassing
als unieke functies komen te vervallen. In dat geval worden de werknemers op
die functies voor ontslag voorgedragen. Het beginsel is evenmin (onverkort) van
toepassing als functies geheel of gedeeltelijk worden vervangen door andere
functies met wezenlijk andere eisen voor het vervullen daarvan. Als de
betrokken werknemers niet aan de gestelde eisen voor de nieuwe functies voldoen
en naar verwachting ook niet zullen kunnen voldoen, dan kunnen zij voor ontslag
worden voorgedragen.
Het Ontslagbesluit kent weliswaar de mogelijkheid om bepaalde
werknemers uit te zonderen van de toepassing van het afspiegelingsbeginsel
(artikel 4.2, vierde lid) op grond van onmisbaarheid maar dit criterium is
restrictief geformuleerd en wordt dan ook zo toegepast. Werkgevers kunnen
echter gerechtvaardigde belangen hebben om af te wijken van het
afspiegelingsbeginsel omwille van het behoud van vakmensen en met het oog op
behoud van werkgelegenheid op langere termijn. Om die reden wordt in het
Ontslagbesluit de mogelijkheid voor de werkgever om het UWV te verzoeken
bepaalde werknemers buiten de toepassing van het afspiegelingsbeginsel te
houden verruimd. Doel is om de werkgever in staat te stellen werknemers die
over zodanige kennis en bekwaamheden beschikken, dat hun ontslag voor het
functioneren van de onderneming bezwaarlijk zou zijn, te behouden als ontslag
noodzakelijk blijkt te zijn. Deze mogelijkheid komt in plaats van het
zogenoemde onmisbaarheidscriterium waaraan hiervoor is gerefereerd. Gelet op
het karakter van de regeling waarbij een werkgever aannemelijk moet maken dat
het ontslag van een bepaalde werknemer voor het functioneren van de onderneming
bezwaarlijk zal zijn, zal toepassing hiervan zich in hoofdzaak beperken tot de
zogenoemde MKB bedrijven.
De maatregel wordt getroffen in het kader van de huidige economische
crisis en stelt werkgevers in staat werknemers te behouden waarvan zij menen
dat zij voor het functioneren van de onderneming zowel tijdens als na de
crisis, als de bedrijvigheid weer toeneemt, van zodanig belang zijn dat ontslag
van deze werknemers moet worden voorkomen. De maatregel sluit aan bij het
eerder getroffen Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten om ontslag te
voorkomen van werknemers die naar het oordeel van de werkgever essentieel zijn
om te behouden voor de periode na de economische crisis. Met deze wijziging
wordt invulling gegeven aan ‘de andere maatregelen in het belang van het behoud
van vakmanschap’ zoals aangekondigd in de brief van 25 maart 2009 aan de
voorzitter van de Tweede Kamer betreffende de resultaten van het sociaal
overleg d.d. 24 maart 2009 (Kamerstukken II 2008/09
31 700 XV, nr.
56). De maatregel geeft tegelijkertijd uitvoering aan bij de in de
Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Van Hijum c.s. (Kamerstukken II
2008/09, 31 700 XV, nr.
60) waarin de regering wordt verzocht het mogelijk te maken om bij
ontslag rekening te houden met de kennis en competenties van werknemers door
het ‘onmisbaarheidscriterium’ en/of de toepassing daarvan te verruimen.
Als van de mogelijkheid tot afwijking gebruik wordt gemaakt dan heeft
dat gevolg dat de eerstvolgende werknemer in een bepaalde leeftijdscategorie
voor ontslag zal worden voorgedragen. Als binnen de leeftijdsgroep geen
eerstvolgende werknemer (meer) aanwezig is, dan moet worden vastgesteld in
welke andere leeftijdsgroep de eerstvolgende dan voor ontslag voor te dragen
werknemer zit.
Vanwege hun in de regel zwakkere arbeidsmarktpositie moet voorkomen
worden dat toepassing van de mogelijkheid tot afwijking van het
afspiegelingsbeginsel er toe leidt dat een werkgever bovenmatig meer jongere of
oudere werknemers voor ontslag voordraagt. Om dit te voorkomen is opgenomen dat
toepassing van het de afwijkingsmogelijkheid er niet toe mag leiden dat door de
werkgever meer werknemers in de leeftijdsgroepen van 15 tot 25 jaar en van 55
jaar en ouder voor ontslag worden voorgedragen dan zonder toepassing van de
afwijkingsmogelijkheid geval zou zijn, waarbij een afwijking is toegestaan van
maximaal 10%. De werkgever zal bij het verzoek moeten aantonen dat hieraan
wordt voldaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat als op grond van een voorgenomen
ontslag in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder 10 werknemers moeten worden
ontslagen, toepassing van de afwijkingsmogelijkheid er hooguit toe kan leiden
dat 1 werknemer (10% van 10 = 1) extra uit deze categorie kan worden
voorgedragen voor ontslag (in plaats van een werknemer uit een andere
leeftijdscategorie). Bij de toepassing van genoemd percentage geldt, dat altijd
naar boven toe wordt afgerond. Vandaar de toevoeging ‘met een minimum van 1
werknemer’ in onderdeel c van het nieuwe vierde lid van artikel 4.2.
De mogelijkheid tot afwijking kan ook alleen worden toegepast als de
werkgever een duidelijk en bestendig beleid voert waaruit blijkt dat aan
werknemers eisen worden gesteld wat betreft het verwerven van kennis en
bekwaamheden voor het verrichten van de werkzaamheden in het kader de categorie
uitwisselbare functies waarbinnen arbeidsplaatsen komen te vervallen. Een
dergelijk beleid kan niet voor het eerst blijken vlak voor het verzoek dat een
werkgever aan het UWV doet om toepassing te geven aan de mogelijkheid tot
afwijking. Bestendig wil dan ook zeggen, dat een dergelijk beleid gedurende een
redelijke termijn moet hebben gegolden alvorens een beroep op de
afwijkingsmogelijkheid kan worden gedaan. Het is aan het UWV om te beoordelen –
in het licht van de omstandigheden van het geval – of dat het geval is. Verder
zal de werkgever ook aannemelijk moeten maken dat de werknemers op wie het
verzoek betrekking heeft daadwerkelijk over zodanige kennis en bekwaamheden
beschikken dat hun ontslag voor het functioneren van de onderneming bezwaarlijk
zou zijn. Bij een verzoek tot afwijking zullen stukken moeten worden gevoegd,
waaruit voor het UWV afdoende blijkt dat aan de gestelde criteria is voldaan.
De stukken moeten het verzoek van de werkgever duidelijk ondersteunen. Door de
eisen die worden gesteld aan de werkgever die wil afwijken van het
afspiegelingsbeginsel, wordt willekeur voorkomen. In het kader van een
collectief ontslag kan op grond van de bepalingen van de Wet melding collectief
ontslag hierover gesproken worden met de belanghebbende verenigingen van
werknemers.
Een werknemer kan uiteraard bezwaar maken tegen de
vergunningverlening voor ontslag omdat hij meent dat hij in het licht van zijn
kennis en bekwaamheden ten onrechte hiervoor wordt voorgedragen. Met andere
woorden, niet over minder (of zelfs over meer) kennis en bekwaamheden beschikt
dan de werknemer die niet voor ontslag wordt voorgedragen, maar daar volgens de
regels van het afspiegelingsbeginsel wel voor in aanmerking komt. Bij de
beoordeling van een dergelijk bezwaar past het UWV terughoudendheid. Dat kan
ook niet anders. Het kan niet zo zijn dat het UWV op de stoel van de werkgever
gaat zitten en zijn oordeel over een werknemer in de plaats stelt van dat van
de werkgever, zo dat al mogelijk zou zijn. Dat is uiteraard anders als evident
is – aan de hand van de aangeleverde informatie – dat de door de werkgever
gemaakte keuze een onjuiste is.
Net als het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten heeft ook
deze maatregel een tijdelijk karakter. Het Ontslagbesluit zal in beginsel met
ingang van 1 september 2011 weer zodanig worden gewijzigd, dat het voorheen
bestaande onmisbaarheidscriterium uit het oorspronkelijke artikel 4.2, vierde
lid, weer zal gaan gelden. Hiermee wordt (met inbegrip van de periode gedurende
welke een werkgever een vergoeding verschuldigd is aan het UWV vanwege
voortijdig ontslag van een werknemer) aangesloten bij de periode gedurende
welke het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachtengeldt. De maatregel zal
voor die tijd worden geëvalueerd aan de hand waarvan zal worden bezien hoe met
deze mogelijkheid tot afwijking van het afspiegelingsbeginsel is omgegaan, wat
de effecten daarvan zijn en in welke mate hieraan nog behoefte bestaat. Voor
een dergelijke evaluatie is het uiteraard nodig dat de toepassing van de
maatregel wordt gemonitord. Hiervan zal voor de zomer van 2010 verslag worden
gedaan aan de Tweede Kamer. Mocht daar op dat moment aanleiding toe bestaan dan
zal de maatregel worden aangepast.
De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.