Aanwijzingsregeling algemeen opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee

30 juni 2009

Nr. 5608854/09

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel 1

De officieren en de onderofficieren der Koninklijke marechaussee zijn voor zover zij namens de Commandant der Koninklijke marechaussee geschikt en bekwaam zijn geoordeeld, met de opsporing van strafbare feiten belast.

Artikel 2

Met de opsporing van strafbare feiten zijn eveneens belast de militairen van de Koninklijke marechaussee die zijn toegelaten tot de fase beroepspraktijkvorming van de opleiding algemeen opsporingsambtenaar Koninklijke marechaussee in de gevallen waarbij tijdens die fase van de opleiding door hen daadwerkelijk politietaken worden uitgeoefend.

Artikel 3

De Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee van 29 maart 1994, nr. 430243/594/GJD, CWW 85/008 (Stcrt. 70) wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Aanwijzingsregeling algemeen opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

TOELICHTING

De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge deze bepaling zijn met de opsporing van strafbare feiten belast de door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee. De onderhavige regeling vervangt de Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee (Stcrt. 1994, nr. 70). Hoewel structuur en inhoud van de regeling voor een groot deel hetzelfde is gebleven, werd herziening op een aantal punten noodzakelijk.

Allereerst hangt wijziging samen met een wijziging van artikel 6, vierde lid, Politiewet 1993 en artikel 141, onder c Wetboek van Strafvordering (Stb. 2007, 230). Waar in deze wettelijke bepalingen de opsporingsbevoegdheid voorheen was gekoppeld aan de uitoefening van de politietaken (bedoeld in artikel 6 Politiewet 1993), is als gevolg van die wetswijziging deze koppeling komen te vervallen. De huidige aanwijzingsbeschikking bevat nog een verwijzing naar de gevallen waarin zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken welke hun zijn opgedragen bij artikel 6 van de Politiewet 1993 en andere wetten. Met deze onderhavige wijziging komt deze te vervallen.

Daarnaast was aanpassing nodig in verband met een te treffen voorziening voor de militairen van de Koninklijke marechaussee die zijn toegelaten tot de fase beroepspraktijkvorming van de opleiding algemeen opsporingsambtenaar Koninklijke marechaussee. In artikel 2 is bepaald dat deze eveneens met de opsporing van strafbare feiten zijn belast in de gevallen waarbij tijdens die fase van de opleiding door hen daadwerkelijk politietaken worden uitgeoefend. Militairen kunnen tijdens de zo genoemde beroepspraktijkvorming onder toezicht en verantwoordelijkheid van een ervaren opsporingsambtenaar praktijkervaring opdoen. Voor de begeleiding zijn ervaren en speciaal daartoe opgeleide opsporingsambtenaren aangewezen.

In de Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee werden naast de officieren en onderofficieren ook andere militairen der Koninklijke marechaussee aangewezen. Bij die andere militairen der Koninklijke marechaussee ging het om de beroepsmarechaussees op wier akte van aanstelling hun bevoegdheid door of namens de Commandant der Koninklijke marechaussee was aangetekend. Deze bepaling was relevant voor de beroepsmarechaussees welke in dienst kwamen en werden opgeleid tot algemeen opsporingsambtenaar, maar die niet doorstroomden naar de (onder-)officiersrangen. Aangezien deze situatie zich momenteel niet meer voor doet, komt in de onderhavige regeling deze bepaling dan ook niet meer terug.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven