Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 227 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 227 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 4, 6, 6a en 8 van het Frequentiebesluit;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Minister van Economische Zaken;
degene die een aanvraag doet als bedoeld in artikel 3;
aanvrager die toegelaten is tot de veiling;
een of meer biedingen, uitgebracht door middel van een biedkaart;
groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
de volgens actual/360 berekende rente op basis van de door de Europese Centrale Bank vastgestelde Euro Overnight Index Average, minus 4 basispunten;
de frequentieruimte binnen het bereik van 174–230 MHz (Band III), de frequentieruimte binnen het bereik van 470–582 MHz (Band IV), de frequentieruimte binnen het bereik van 582–862 MHz (Band V) en de frequentieruimte binnen het bereik van 1452–1479,5 MHz (L-band), die in het frequentieplan, bedoeld in artikel 3.1 van de wet, bestemd is voor ‘Omroep, TV (analoog en DVB-T).’, ‘Omroep. DVB-T.’ of ‘Digitale omroep als bedoeld in de ITU Radiodienst ‘verkort’, HOL002.’;
ten minste eenderde deel van de netto-capaciteit van een aaneengesloten blok frequentieruimte waarmee in één afgebakend gebied (allotment) meerdere programma’s kunnen worden uitgezonden.
Ingevolge het besluit van de Minister van 5 november 2008 (Stcrt. 2008, 227) zijn de volgende vergunningen beschikbaar om door middel van een veiling te worden verleend:
a. vergunning A: een vergunning met een regionale indeling en een frequentiebereik van 174,160 MHz–175,696 MHz (frequentieblok 5A), 175,872 MHz–177,408 MHz (frequentieblok 5B), 177,584 MHz–179,120 MHz (frequentieblok 5C), 179,296 MHz–180,832 MHz (frequentieblok 5D), 191,584 MHz–193,120 MHz (frequentieblok 7C), 198,592 MHz–200,128 MHz (frequentieblok 8C), 216,160 MHz–217,696 MHz (frequentieblok 11A), 217,872 MHz–219,408 MHz (frequentieblok 11B), 224,880 MHz–226,416 MHz (frequentieblok 12B);
b. vergunning B: een vergunning met een lokale indeling en een frequentiebereik van 1452,192 MHz–1479,408 MHz, verdeeld in zestien afzonderlijke frequentieblokken, LA tot en met LP.
1. Degene die voor één of beide vergunningen in aanmerking wil komen, dient een aanvraag in.
2. In de aanvraag wordt aangegeven welke vergunning of vergunningen, bedoeld in artikel 2, wordt of worden aangevraagd.
3. In de aanvraag worden de namen vermeld van ten minste één en ten hoogste vier natuurlijke personen, die beschikken over een rechtsgeldige en toereikende volmacht om namens de aanvrager handelingen te verrichten gedurende de veiling.
4. De aanvraag bevat verder de gegevens en bescheiden, bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlage I, en wordt overeenkomstig het model in die bijlage ingedeeld.
5. De aanvraag is in de Nederlandse taal gesteld.
6. Met de gegevens en bescheiden, bedoeld in het vierde lid, worden gelijkgesteld zodanige gegevens en bescheiden krachtens het recht van een van de andere lidstaten van de Europese Unie of een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
7. De gegevens en bescheiden, bedoeld in het zesde lid, mogen in afwijking van het vijfde lid, in een van de officiële talen van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte worden gesteld. In dat geval worden die gegevens en bescheiden vergezeld van een Nederlandse vertaling van die gegevens en bescheiden.
1. Elke aanvrager dient slechts één aanvraag in. Per groep is er maar één aanvrager.
2. De aanvraag wordt uiterlijk op 9 januari 2009 om 14.00 uur per post ontvangen op dan wel door middel van persoonlijke overhandiging ingediend bij het volgende adres:
De Minister van Economische Zaken
p/a werkgroep Digitale Omroep
Agentschap Telecom
Emmasingel 1
9726 AH Groningen
3. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de in het tweede lid gestelde eisen, wordt de aanvraag geweigerd.
1. De aanvrager informeert de Minister onmiddellijk, per brief geadresseerd aan het adres, vermeld in artikel 4, tweede lid, over wijzigingen met betrekking tot de in artikel 3, derde en vierde lid, bedoelde gegevens en bescheiden.
2. Na het tijdstip, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt de aanvraag niet gewijzigd.
3. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, of artikel 4, eerste lid, gestelde eisen, deelt de Minister dit de aanvrager mee en stelt de Minister de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid het verzuim te herstellen.
4. De aanvrager heeft gedurende vijf werkdagen, te rekenen vanaf de dag nadat de mededeling, bedoeld in het derde lid, is verstuurd, de gelegenheid het verzuim te herstellen.
5. De gegevens ten behoeve van het verzuimherstel, bedoeld in het derde lid, worden per post ontvangen op dan wel door middel van persoonlijke overhandiging ingediend bij het adres, vermeld in artikel 4, tweede lid.
6. Indien het verzuim, bedoeld in het derde lid, binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, niet is hersteld of de aanvraag na herstel niet voldoet aan de in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, of artikel 4, eerste lid, gestelde eisen, wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling genomen.
1. De aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon naar Nederlands recht of het equivalent daarvan naar het recht van een van de overige lidstaten van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en heeft zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte.
2. De aanvrager voldoet voorts aan de volgende eisen:
1°. de aanvrager verkeert niet in staat van faillissement of liquidatie;
2°. de aanvrager is geen surseance van betaling verleend, noch is door de aanvrager surseance van betaling aangevraagd; en
3°. er is geen beslag gelegd op het vermogen dan wel een of meer bedrijfsmiddelen van de aanvrager, die een aanmerkelijk deel van het vermogen van de aanvrager vormen.
3. Met de eisen van het tweede lid, onder 1, 2 en 3, worden gelijkgesteld zodanige eisen volgens het recht van een van de andere lidstaten van de Europese Unie of een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
4. Binnen vier weken na het tijdstip, bedoeld in artikel 4, tweede lid:
a. stelt de Minister vast of de aanvrager wiens aanvraag in behandeling is genomen, voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste en tweede lid, en
b. geeft de Minister toepassing aan artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit.
5. Indien uit de aanvraag niet blijkt dat aan de eisen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is voldaan dan wel de Minister krachtens artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit een aanvrager volledig uitsluit van deelname aan de veiling, wijst de Minister de aanvraag af.
Bij een procedure van veiling of vergelijkende toets, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van het Frequentiebesluit, kan een aanvrager als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet binnen de categorie digitale omroep niet meer frequentieruimte verwerven dan vier multiplexen die elkaar alle over en weer op ten minste één dezelfde locatie in Nederland overlappen.
Indien na het tijdstip, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en voor de datum van vergunningverlening als bedoeld in artikel 28, eerste lid, de aanvrager frequentieruimte verkrijgt binnen de categorie digitale omroep als gevolg van een overdracht of een overgang, dan wel als gevolg van het feit dat een andere rechtspersoon of vennootschap die houder is van een vergunning binnen de categorie digitale omroep is gaan behoren tot de groep van de aanvrager, kan de Minister, voor zover noodzakelijk in afwijking van de artikelen 9 tot en met 28, de besluiten nemen die nodig zijn om te bereiken dat de aanvrager niet meer frequentieruimte kan verkrijgen dan de frequentieruimte, bedoeld in artikel 7, daaronder begrepen frequentieruimte die niet op basis van deze regeling wordt verdeeld. Hiertoe kan hij onder meer besluiten dat:
a. bij het vaststellen van schaarste de aanvraag van de aanvrager voor één of beide vergunningen niet wordt meegerekend;
b. de uitkomst van een of meer biedronden of een of meer biedingen ongeldig is;
c. een of meer biedronden opnieuw moeten worden gehouden, of
d. een aanvraag van de aanvrager voor één of beide vergunningen wordt geweigerd.
1. Indien de Minister voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 op grond van artikel 6, vierde lid, onderdeel a, vaststelt dat, uitgezonderd de aanvragers waarvan de aanvraag is geweigerd op grond van artikel 6, vijfde lid, slechts één aanvrager voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 6, vindt veiling van die vergunning niet plaats en wordt die vergunning aan de betreffende aanvrager verleend.
2. Indien de Minister voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 op grond van artikel 6, vierde lid, onderdeel a, vaststelt dat, uitgezonderd de aanvragers waarvan de aanvraag is geweigerd op grond van artikel 6, vijfde lid, meerdere aanvragers voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 6, wordt die vergunning geveild.
3. Indien een aanvrager op grond van een krachtens artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit genomen besluit slechts één vergunning mag verwerven, wordt hij voor de toepassing van het eerste en tweede lid uitsluitend aangemerkt als een aanvrager voor die vergunning waarvoor hij een voorkeur heeft aangegeven als bedoeld in bijlage I, onderdeel A.3.
1. Indien na toepassing van artikel 9 de noodzaak van veilen is komen vast te staan, deelt de Minister de desbetreffende aanvragers dit schriftelijk mede. De Minister deelt iedere aanvrager hierbij tevens mede of en voor welke vergunning of vergunningen hij als deelnemer wordt toegelaten tot de veiling alsmede hoeveel vergunningen hij op basis van een krachtens artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit genomen besluit ten hoogste mag verwerven tijdens de veiling.
2. Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de deelnemers tevens bekendgemaakt hoeveel deelnemers er per vergunning zijn en hoeveel deelnemers aan de veiling er in totaal zijn.
1. Iedere deelnemer voldoet een bedrag tot zekerheid van de gestanddoening van zijn bod. Het bedrag is gelijk aan € 300.000 per vergunning. Uiterlijk 48 uur voor het in artikel 12, eerste lid, bedoelde tijdstip, is het bedrag ontvangen op bankrekeningnummer 19.23.23.806, ten name van de Staat der Nederlanden onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken/Agentschap Telecom’, of is voor het bedoelde bedrag ter zekerheidstelling een bankgarantie volgens het model dat als bijlage II bij deze regeling is gevoegd, per post ontvangen op dan wel door persoonlijke overhandiging ingediend bij het in artikel 4, tweede lid, vermelde adres.
2. De deelnemer die heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is gerechtigd om een bod uit te brengen tijdens de eerste ronde van de veiling.
3. De deelnemer die niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is niet gerechtigd om een bod uit te brengen.
1. De Minister bepaalt de plaats van de veiling alsmede het tijdstip waarop de veiling een aanvang neemt. De plaats en het tijdstip van de veiling worden schriftelijk aan de deelnemers medegedeeld.
2. De veiling wordt uitsluitend op werkdagen gehouden.
Gedurende de veiling geschiedt alle communicatie tussen een deelnemer en de Minister uitsluitend schriftelijk.
1. Een deelnemer onthoudt zich voorafgaand aan en gedurende de veilingprocedure van afspraken of gedragingen die afbreuk doen of kunnen doen aan een goed verloop van de veiling, de mededinging in de veilingprocedure daaronder begrepen.
2. De Minister kan een deelnemer die handelt in strijd met het eerste lid van deelname of van verdere deelname aan de veiling uitsluiten.
1. De Minister kan de veiling stopzetten of opschorten.
2. De Minister kan onder meer tot stopzetten of opschorting van de veiling overgaan indien naar zijn oordeel sprake is van afspraken of gedragingen in strijd met artikel 15, eerste lid.
3. Indien een deelnemer in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, kan de Minister:
a. de uitkomst van een of meer biedronden ongeldig verklaren; en
b. besluiten dat een of meer biedronden opnieuw moeten worden gehouden.
De vergunningen, waarvan is komen vast te staan dat die op grond van artikel 9, tweede lid, worden geveild, worden gelijktijdig bij opbod geveild. De veiling vindt in ronden plaats.
1. De Minister stelt voorafgaand aan de eerste ronde met betrekking tot die ronde vast:
1°. vanaf welk tijdstip de biedkaarten kunnen worden ingeleverd; en
2°. op welk tijdstip de biedkaarten uiterlijk moeten zijn ingeleverd.
2. De Minister stelt voorafgaand aan elke volgende ronde vast:
a. met betrekking tot de voorgaande ronde:
1°. het rondenummer;
2°. het aantal keren dat op de onderscheidenlijke vergunningen een geldig bod is uitgebracht;
3°. het door middel van een geldig bod hoogste geboden bedrag per vergunning alsmede het aantal keren dat dit hoogste bedrag is geboden; en
4°. de deelnemer die, na eventuele loting als bedoeld in artikel 25, tweede lid, wordt aangemerkt als degene die de hoogste geldige bieding heeft uitgebracht.
b. met betrekking tot de volgende ronde:
1°. het rondenummer;
2°. het aantal deelnemers dat gerechtigd is een bod uit te brengen op de onderscheidenlijke vergunningen;
3°. het minimaal te bieden bedrag per vergunning;
4°. vanaf welk tijdstip de biedkaarten kunnen worden ingeleverd; en
5°. op welk tijdstip de biedkaarten uiterlijk moeten zijn ingeleverd.
3. Onverminderd artikel 24, tweede lid, eindigt een ronde op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, sub 2, onderscheidenlijk het tweede lid, aanhef en onder b, sub 5, of zoveel eerder als alle biedkaarten zijn ingeleverd met inachtneming van artikel 21, eerste lid.
4. De Minister deelt hetgeen hij heeft vastgesteld op grond van het eerste lid, het tweede lid, aanhef en onder a, sub 1 tot en met 3, en het tweede lid, aanhef en onder b, aan alle deelnemers mee, met dien verstande dat hij per vergunning het op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, sub 3 vastgestelde hoogste geboden bedrag naar boven afrondt op eenheden van € 1.000.
5. De Minister deelt hetgeen hij heeft vastgesteld op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, sub 4, mee aan de betreffende deelnemer.
1. De Minister verstrekt voorafgaand aan elke ronde een biedkaart aan iedere deelnemer die gerechtigd is een bod uit te brengen. Het model van de biedkaart is als bijlage III bij deze regeling gevoegd.
2. Een bod wordt uitgebracht door middel van de in het eerste lid bedoelde biedkaart.
3. De biedkaart wordt in de Nederlandse taal ingevuld en op de plaats van de veiling bij de Minister ingeleverd.
4. Het bedrag van een bieding of een bod wordt zowel in cijfers als letters geschreven en wordt vermeld in hele euro’s.
1. Een bod wordt uitgebracht door middel van een biedkaart die:
a. niet eerder dan het in artikel 19, eerste lid, aanhef en sub 1, onderscheidenlijk tweede lid, aanhef en onder b, sub 4, bedoelde tijdstip, en niet later dan het in artikel 19, eerste lid, aanhef en sub 2, onderscheidenlijk tweede lid, aanhef en onder b, sub 5, bedoelde tijdstip bij de Minister wordt ingeleverd;
b. wordt ingeleverd door een deelnemer die gerechtigd is in de betreffende ronde een bod uit te brengen op de betreffende vergunning dan wel op de betreffende vergunningen; en
c. volledig en op de juiste wijze is ingevuld en ondertekend.
2. De Minister stelt vast of degene die de biedkaart inlevert, gerechtigd is namens de deelnemer handelingen te verrichten in de veilingprocedure.
3. De Minister neemt een biedkaart niet in ontvangst:
a. indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onder a;
b. indien de biedkaart wordt ingeleverd door een deelnemer die niet gerechtigd is een bod uit te brengen; of
c. van degene die niet gerechtigd is namens de deelnemer handelingen te verrichten in de veilingprocedure.
1. Het minimaal te bieden bedrag per vergunning in de eerste ronde is één euro.
2. De onderscheidenlijke minimaal te bieden bedragen per vergunning in elke volgende ronde, bedoeld in artikel 19, tweede lid, aanhef en onder b, sub 3, zijn gelijk aan het op grond van artikel 19, tweede lid, onder 3, hoogste geldig geboden bedrag voor de betreffende vergunning, vermeerderd met een bedrag waarvan de hoogte wordt bepaald op basis van het derde tot en met vijfde lid. De Minister rondt de minimaal te bieden bedragen naar boven af op eenheden van € 1.000.
3. Het bedrag waarmee het hoogst geldig geboden bedrag wordt vermeerderd, is:
a. € 10.000 zolang het hoogst geldig geboden bedrag voor die vergunning nog geen € 100.000 bedraagt; of
b. 10% van het hoogst geldig geboden bedrag voor die vergunning indien het hoogst geldig geboden bedrag € 100.000 of meer bedraagt.
4. In afwijking van het derde lid, onder b, bedraagt het bedrag waarmee het hoogst geldig geboden bedrag wordt vermeerderd, 5% van het hoogst geldig geboden bedrag voor die vergunning, indien het hoogst geldig geboden bedrag € 100.000 of meer bedraagt en het aantal deelnemers dat in de laatst gehouden ronde geldige biedingen heeft uitgebracht op een vergunning kleiner is dan of gelijk is aan drie.
5. In afwijking van het tweede, derde en vierde lid stelt de Minister niet een nieuw minimaal te bieden bedrag voor een vergunning vast, indien
a. er in de voorafgaande ronde geen geldig bod op die vergunning is uitgebracht;
b. de volgende ronde de laatste ronde is, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b; of
c. de volgende ronde een extra ronde is, als bedoeld in artikel 26, derde lid.
6. De Minister kan afwijken van het tweede tot en met vijfde lid.
7. Het aantal vergunningen waarop door een deelnemer in de eerste ronde een bod wordt gedaan, is niet hoger dan de hoeveelheid vergunningen waarvan hem ingevolge artikel 10 is meegedeeld dat hij die op basis van een krachtens artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit genomen besluit ten hoogste mag verwerven. Een deelnemer biedt uitsluitend op de vergunningen waarvoor hij is toegelaten tot de veiling op grond van artikel 10.
1. De eerste ronde uitgezonderd brengt een deelnemer in een ronde een bod uit op ten hoogste het aantal vergunningen waarop zijn geldige bod in de daaraan voorafgaande ronde betrekking had.
2. In afwijking van artikel 22, tweede tot en met vijfde lid, wordt een deelnemer die in een ronde op een vergunning de hoogste geldige bieding uitbracht, geacht in de daarop volgende ronde dezelfde bieding op die vergunning te hebben uitgebracht.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op de eindronde, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, en een extra ronde als bedoeld in artikel 26, derde lid.
1. De Minister beslist over de geldigheid van een bod.
2. Indien een biedkaart niet voldoet aan de artikelen 21, eerste lid, aanhef en onder c, 22 of 23, wordt de deelnemer in totaal ten hoogste vijf keer gedurende de veiling in de gelegenheid gesteld hieraan alsnog te voldoen binnen een door de Minister te stellen termijn.
3. Een bod is ongeldig indien:
a. de biedkaart niet voldoet aan de artikelen 21, eerste lid, aanhef en onder c, 22 of 23; en
b. na toepassing van het tweede lid niet tijdig is voldaan aan de daarin genoemde bepalingen.
4. De deelnemer die een ongeldig bod, bedoeld in het derde lid, heeft gedaan, wordt hiervan door de Minister op de hoogte gesteld.
Indien in een ronde twee of meer deelnemers door middel van geldige biedingen hetzelfde hoogste bedrag voor eenzelfde vergunning hebben geboden, stelt de Minister op grond van een loting vast wie van hen wordt aangemerkt als degene die in die ronde voor die vergunning het hoogste bedrag heeft geboden.
1. De veiling eindigt indien:
a. de hoogste geldige bieding voor elke vergunning hetzelfde bedrag oplevert als in de voorafgaande ronde; of
b. de laatste ronde die door de Minister als eindronde is aangemerkt, heeft plaatsgevonden.
2. De eindronde, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt ten minste vier ronden van te voren aangekondigd aan de deelnemers.
3. In afwijking van het eerste lid vinden na de laatste ronde nog een of meerdere extra ronden plaats, indien twee of meer deelnemers in die laatste ronde hetzelfde hoogste bedrag voor eenzelfde vergunning hebben geboden of hebben staan.
4. In de extra ronden, bedoeld in het derde lid, zijn uitsluitend de deelnemers, bedoeld in het derde lid, gerechtigd een bod uit te brengen voor die vergunning waarvoor zij hetzelfde bedrag hebben geboden.
5. De extra ronden, bedoeld in het derde lid, eindigen zodra er niet hetzelfde hoogste bedrag voor eenzelfde vergunning meer wordt geboden door twee of meer deelnemers.
1. Na toepassing van artikel 27 wordt een vergunning verleend aan de deelnemer met de hoogste geldige bieding op die vergunning. Het door de betreffende deelnemer voor die vergunning verschuldigde bedrag is gelijk aan het door hem geboden hoogste bedrag op de betreffende vergunning. De Minister deelt alle deelnemers mee welke vergunningen aan wie zullen worden verleend.
2. De Minister wijst de overige aanvragen af.
3. Uiterlijk twee weken nadat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan:
a. stort de Minister de waarborgsom van de deelnemer aan wie geen vergunningen worden verleend, terug;
b. stuurt de Minister aan de bank van iedere deelnemer aan wie geen vergunning wordt verleend en die ter zekerheidstelling een bankgarantie heeft overgelegd, een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel II, onder 4, van bijlage II. Een kopie van voornoemde verklaring stuurt de Minister aan de deelnemer;
c. betaalt de deelnemer aan wie een vergunning wordt verleend en die een bankgarantie had gesteld, het door hem verschuldigde bedrag voor die vergunning, door overmaking van dat bedrag op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, Digitale omroepveiling’. Zodra het verschuldigde bedrag is ontvangen, stuurt de Minister een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel II, onder 4, van bijlage II, aan de Bank van die deelnemer. Een kopie van voornoemde verklaring stuurt de Minister aan de deelnemer.
d. wordt de waarborgsom van de deelnemer aan wie een vergunning wordt verleend aangewend voor de betaling van het voor die vergunning verschuldigde bedrag, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat:
1°. indien de waarborgsom van een deelnemer minder dan het voor die vergunning verschuldigde bedrag bedraagt, die deelnemer het restant van het verschuldigde bedrag betaalt door overmaking van dat restant op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, Digitale omroepveiling’, uiterlijk twee weken nadat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, en
2°. indien de waarborgsom van een deelnemer meer dan het voor die vergunning verschuldigde bedrag bedraagt, het bedrag van de waarborgsom dat resteert, aan die deelnemer wordt teruggestort uiterlijk twee weken nadat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan.
4. De Minister vergoedt de rente over de gestorte waarborgsom vanaf de dag waarop hij de waarborgsom heeft ontvangen op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 11, eerste lid, met dien verstande dat de rente wordt vergoed tot en met de dag:
a. voorafgaand aan de dag waarop de waarborgsom door de Minister wordt teruggestort: voor de deelnemer aan wie geen vergunningen worden verleend, of
b. waarop de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan: voor de deelnemer aan wie een vergunning wordt verleend, met dien verstande dat er alleen rente wordt betaald over het door de deelnemer gestorte bedrag.
5. De Minister vergoedt voorts aan een deelnemer van wie de waarborgsom meer bedraagt dan het voor die vergunning verschuldigde bedrag, rente over het restant, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, sub 2°, over de periode vanaf de dag na de dag dat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de waarborgsom door de Minister wordt teruggestort, met dien verstande dat alleen rente wordt betaald over dat restant.
6. De Minister stort de rente, bedoeld in het vierde en vijfde lid, op dezelfde dag waarop hij de waarborgsom of het bedrag dat resteert van de waarborgsom, terugstort.
Deze regeling zal met de bijlagen en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 5 november 2008
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
F. Heemskerk.
.... (naam van een bank die is gevestigd in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte)*, statutair gevestigd te ...., mede kantoorhoudende te ...., hierna te noemen: ‘de Bank’;
In aanmerking nemende:
A. dat artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat voor het gebruik van frequentieruimte een vergunning is vereist van de Minister van Economische Zaken (hierna: ‘de Minister’);
B. dat .......... (naam deelnemer), rechtspersoon naar .......... (het recht van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) recht, statutair gevestigd te ..........., kantoorhoudende te .........., hierna te noemen: ‘de Deelnemer’, voornemens is een bod in de veiling uit te brengen teneinde een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet te verwerven;
C. dat de Minister met betrekking tot de verlening van een vergunning regels heeft gesteld. Deze regels zijn vastgelegd in de Regeling aanvraagprocedure en veiling gebruiksrechten frequentieruimte voor digitale omroep alsmede vaststelling van een maximum aan te verwerven digitale omroepfrequentieruimte;
D. dat de Minister op grond van deze regels van de Deelnemer verlangt dat deze een bankgarantie doet stellen ter zekerheid van al hetgeen de Deelnemer ter zekerheid verschuldigd is, hierna te noemen: ‘de Vordering’, aan de Staat der Nederlanden, rechtspersoon naar Nederlands recht, waarvan de statutaire zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage, hierna te noemen: ‘de Staat’;
E. dat de Deelnemer de Bank heeft verzocht een onherroepelijke en onafhankelijke bankgarantie te stellen ten behoeve van de Staat, welke op eerste verzoek van de Staat betaalbaar is;
1. De Bank stelt zich bij wijze van zelfstandige verbintenis tot een bedrag van .............................. (zegge: .........................................), onherroepelijk garant jegens de Staat voor de betaling van al hetgeen de Staat blijkens een schriftelijke verklaring van de Staat ter zake van de Vordering van de Deelnemer te vorderen heeft, aldus dat de Bank zich verbindt het gevorderde bedrag als eigen verplichting aan de Staat te voldoen.
2. De Bank verbindt zich om als eigen schuld op eerste verzoek en op de enkele schriftelijke mededeling van de Staat zonder overlegging van enig ander document of opgaaf van redenen te verlangen, aan de Staat te voldoen het bedrag dat de Staat verklaart ter zake van de Vordering van de Deelnemer te vorderen te hebben, met dien verstande dat de Bank nimmer gehouden is aan de Staat meer te voldoen dan het hiervoor vermelde maximumbedrag.
3. Deelberoepen onder deze bankgarantie zijn mogelijk. Het maximumbedrag van deze bankgarantie wordt met een bedrag gelijk met dat van elk deelberoep verlaagd.
4. Deze bankgarantie vervalt na ontvangst door de Bank van een per aangetekende brief gezonden schriftelijke verklaring van de Staat dat de bankgarantie vervalt en in ieder geval één jaar na datum van ondertekening van deze garantie, tenzij de Bank ten minste één maand voor de einddatum van de garantie per aangetekende brief een schriftelijke verklaring van of namens de Minister heeft ontvangen dat deze bankgarantie niet vervalt, in welk geval de garantie telkens voor een nieuwe termijn van een jaar geldig is.
5. Deze bankgarantie wordt beheerst door Nederlands recht. Geschillen ter zake van deze bankgarantie kunnen uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde Nederlandse rechter te ’s-Gravenhage.
6. Na verval van deze bankgarantie kan de Staat geen enkele aanspraak meer maken jegens de Bank uit hoofde van deze bankgarantie tenzij de Bank voorafgaande aan het moment waarop deze bankgarantie zou vervallen een mededeling ontving als bedoeld onder 2 waaraan de Bank nog niet voldeed. Op verzoek van de Bank zal de Staat deze bankgarantie nadat deze is vervallen retourneren aan de Bank.
* hetgeen in het bovenstaande cursief is gedrukt moet door de Bank worden ingevuld.
niet in te vullen door de deelnemer
Totaal gedurende de veiling door u verbruikt(e) herstelkans(en) :___
Voor u resterende herstelkansen(en): ___
Biedkaart deelnemer __ deze biedkaart behoort bij ronde ___
• Een bieding wordt uitgebracht in hele Euro’s
• Een bod wordt uitgebracht door middel van deze biedkaart
• Het bedrag van elke bieding wordt in cijfers en letters geschreven
• Indien op een vergunning geen bieding wordt uitgebracht dit aankruisen onder ‘geen bieding’
• De biedkaart wordt in het Nederlands ingevuld
• De biedkaart wordt door een vertegenwoordigingsbevoegde ondertekend
Met de onderhavige regeling worden regels gesteld omtrent de verdeling van digitale omroep frequentieruimte in band III en de L-band. Het betreft frequentieruimte binnen het frequentiebereik van:
174,160 MHz–175,696 MHz (frequentieblok 5A), 175,872 MHz–177,408 MHz (frequentieblok 5B), 177,584 MHz–179,120 MHz (frequentieblok 5C), 179,296 MHz–180,832 MHz (frequentieblok 5D), 191,584 MHz–193,120 MHz (frequentieblok 7C), 198,592 MHz–200,128 MHz (frequentieblok 8C), 216,160 MHz–217,696 MHz (frequentieblok 11A), 217,872 MHz–219,408 MHz (frequentieblok 11B), 224,880 MHz–226,416 MHz (frequentieblok 12B); en
1452,192 MHz–1479,408 MHz, verdeeld in zestien afzonderlijke frequentieblokken, LA tot en met LP.
Door middel van een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2005 is voor digitale omroep frequentieruimte beschikbaar gesteld in band III en de L-band. De onderhavige regeling heeft betrekking op die frequentieruimte. Ingevolge het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 5 november 2008 (Stcrt. 2008, 227, hierna: bekendmakingsbesluit) wordt de betreffende frequentieruimte verdeeld over een tweetal vergunningen. De vergunningen hebben een looptijd van 15 jaar.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Frequentiebesluit (hierna: Fb) wordt voor de verdeling van frequentieruimte voor zakelijk gebruik en commerciële omroep de procedure van veiling of van vergelijkende toets toegepast indien er sprake is van schaarste. In bovengenoemd besluit is aangegeven dat de verdeling van de voor digitale omroep beschikbare frequentieruimte in Band III en de L-band geschiedt door middel van de procedure van veilen.
Er is gekozen voor een veiling omdat dit instrument bij schaarste een eerlijk en transparant verdeelinstrument is om tot een efficiënte verdeling te komen. Met een veiling wordt bovendien het best gewaarborgd dat de vergunningen terecht komen bij partijen die de meeste waarde kunnen generen met deze vergunningen en het beste in staat zijn om innovatieve en voor de consument aantrekkelijke toepassingen te ontwikkelen. Daarbij is een veiling volgens het staande frequentiebeleid het meest geëigende middel om frequenties te verdelen.
Het alternatief, een vergelijkende toets, vereist dat criteria worden opgesteld waarop de verschillende biedingen vergeleken kunnen worden. Bij de onderhavige verdeling is echter moeilijk vast te stellen welke criteria dit zouden moeten zijn. Een criteria zou kunnen zijn het willen waarborgen van innovatieve omroep- en datadiensten. Wat toekomstige succesvolle innovatieve diensten zullen zijn, is echter nu moeilijk te voorspellen en kan snel achterhaald zijn gebleken of niet voldoen aan de behoefte van de consument. Daarbij is middels de eerder genoemde wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2005 al voldoende gewaarborgd dat er innovatie op gang komt in deze frequentieruimte. Daarom is niet gekozen voor een vergelijkende toets.
Het Ministerie van Economische Zaken is voornemens om de gebruiksmogelijkheden van een aantal bestaande vergunningen te verruimen, waardoor (nieuwe) mobiele breedbandige technologieën toegepast kunnen worden (zie: het Transitiekader flexibilisering frequentiegebruik mobiele elektronische communicatietoepassingen, beschikbaar via http://frequenties.ez.nl). Dit betreft de vergunningen voor GSM (900 en 1800 MHz), UMTS (IMT-2000) en WLL (3,5 GHz). Daarnaast zullen ook nieuwe vergunningen beschikbaar komen voor mobiele communicatie, zoals de voorgenomen veiling van spectrum in de 2,6 GHz-band.
Voor het gebruik van frequentieruimte is op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw) een vergunning vereist van de Minister van Economische Zaken. Om een vergunning te kunnen verkrijgen, moet een aanvraag worden ingediend. Ter uitvoering van artikel 4 van het Fb geeft de onderhavige regeling aan op welke wijze een aanvraag voor een vergunning voor digitale omroep moet worden ingediend en welke gegevens bij de aanvraag moeten worden overgelegd. In de regeling is tevens vastgelegd aan welke van de in artikel 6 van het Fb bedoelde eisen een aanvrager moet voldoen om tot de veiling te worden toegelaten (toelatingseisen). Daarnaast strekt de onderhavige regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Fb, op grond waarvan bij Ministeriële regeling in het kader van de behandeling van een aanvraag om een vergunning regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de veiling plaatsvindt.
Bij eerdere verdelingen is wel een aanvraagdocument en een vraag- en antwoordprocedure gebruikt. Het aanvraagdocument was gestoeld op het oude Frequentiebesluit. Nu enerzijds het huidige Frequentiebesluit uitgaat van een consultatie, waarbij partijen reeds voordat de regeling definitief wordt vastgesteld de mogelijkheid hebben om hun zienswijze naar voren te brengen, en anderzijds ervoor is gekozen de conceptvergunningen van een toelichting te voorzien, is de noodzaak voor het (alsnog) hanteren van een aanvraagdocument en vraag- en antwoordprocedure komen te vervallen.
De procedure voor de verdeling van de onderhavige frequentieruimte vangt aan de dag na inwerkingtreding van deze regeling. Vanaf dat moment kunnen partijen een aanvraag indienen voor één of beide vergunningen. Iedere aanvrager dient één aanvraag in, waarop is aangegeven op welke vergunning(en) die aanvraag betrekking heeft. De termijn voor het indienen van de aanvraag verstrijkt op 9 januari 2009, om 14.00 uur.
Na ontvangst van de aanvraag wordt eerst getoetst of die voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de regeling. Aanvragen die te laat worden ingediend, worden geweigerd. Als niet volledig of verkeerd ingevulde aanvragen worden ontvangen, wordt de aanvrager op grond van artikel 5 van de regeling in de gelegenheid gesteld om diens aanvraag aan te vullen zodat wel aan de gestelde eisen is voldaan. Het in het kader van dit herstel door de aanvrager indienen van de gegevens geschiedt op eenzelfde wijze als de indiening van de initiële aanvraag. Herstelt de aanvrager een en ander niet binnen de gestelde termijn, dan wordt zijn aanvraag alsnog niet in behandeling genomen.
Nadat de aanvraag in behandeling is genomen, toetst de Minister of de indiener van de aanvraag voldoet aan de in artikel 6 gestelde eisen ten aanzien van rechtsvorm en financiële positie van de aanvrager. De Minister stelt de aanvrager binnen vier weken na het verstrijken van het tijdstip voor het indienen van de aanvraag op de hoogte of zijn aanvraag in behandeling wordt genomen.
Daarna gaat de Minister na of de te verlenen vergunningen overeenkomstig de opgave, bedoeld in artikel 3, tweede lid, kunnen worden verleend zonder toepassing van een veiling. Is er voor een vergunning maar één aanvraag ingediend, dan wordt de betreffende vergunning respectievelijk worden betreffende vergunningen om niet verleend. In welke situaties dat het geval is, wordt uiteengezet bij de toelichting op artikel 9.
Vervolgens worden voor de overgebleven vergunningen de aanvragers, die aan alle gestelde voorwaarden voldoen, toegelaten tot de veiling, maar alleen tot dat deel of die delen van de veiling waarop diens aanvraag betrekking heeft (derhalve voor één of twee vergunningen).
Voorafgaand aan de veiling wordt aan de als deelnemers toegelaten aanvragers bekendgemaakt hoeveel als deelnemer toegelaten aanvragers er voor de respectieve vergunning(en) zijn, alsmede hoeveel deelnemers er in totaal zijn. De identiteit van de deelnemers wordt hierbij niet bekendgemaakt aan de andere deelnemers. Het beschikbaar stellen van deze informatie heeft tot doel de deelnemers te ondersteunen in hun biedgedrag. De namen van partijen die wel een aanvraag hebben ingediend maar niet deelnemen aan de veiling, maakt de Minister evenmin bekend.
Uiterlijk 48 uur voorafgaand aan de door de Minister aangekondigde tijd waarop de veiling aanvangt, moet een bankgarantie worden overgelegd of een waarborgsom worden gestort. Het bedrag waarop de bankgarantie betrekking heeft (of de totale waarborgsom) wordt bepaald door het aantal vergunningen waarop de aanvraag van de deelnemer betrekking heeft. Bijvoorbeeld: indien alleen voor vergunning A een aanvraag wordt ingediend, moet zekerheid worden gesteld voor € 300.000; indien de aanvraag op allebei de vergunningen betrekking heeft, beloopt het bedrag € 600.000 in totaal (€ 300.000 + € 300.000). Om deelnemers niet in problemen te brengen in verband met openingstijden van banken, zal getracht worden de veiling niet op een maandag of een dinsdag te starten. Deelnemers die niet aan de verplichting tot zekerheidstelling voldoen, zullen op de dag van de veiling geen biedkaart ontvangen en dus ook geen biedingen kunnen uitbrengen.
De veiling van het gebruiksrecht op de voor digitale omroep beschikbare frequentieruimte vindt plaats door middel van een zogenoemde simultane meerrondenveiling. Een dergelijke veiling bestaat uit meerdere biedronden, waarin alle deelnemers steeds een bod kunnen uitbrengen op alle vergunningen waar hun aanvraag ingevolge de opgave, bedoeld in artikel 3, tweede lid, betrekking op heeft. Een deelnemer kan het aantal vergunningen waarop hij biedt, wel verlagen, maar in beginsel niet verhogen (zie voor een nadere uitleg de toelichting bij artikel 23). Bij het vormgeven van de veiling is ernaar gestreefd om het risico van overbieden en samenspanning door deelnemers te voorkomen. Daarnaast treden er tijdens een simultane meerrondenveiling leereffecten voor de deelnemers op. Ook is geprobeerd een optimale balans te vinden tussen snelheid en efficiëntie van de veiling en is gestreefd naar zo min mogelijk administratieve lasten.
De deelnemers brengen hun bod uit door middel van een biedkaart die voorafgaand aan het begin van de eerste ronde aan hen wordt verstrekt, waarbij tevens informatie wordt verstrekt over het tijdstip waarop het bod moet worden uitgebracht alsmede over de plaats waar de biedkaart moet worden ingediend. Iedere ronde kan door een deelnemer steeds één biedkaart worden ingediend. Op die biedkaart moet steeds worden aangegeven op welke vergunning(en) het bod betrekking heeft en welke bedragen er voor de respectieve vergunning(en) worden geboden.
De Minister verwerkt vervolgens in iedere ronde alle biedgegevens. De Minister stelt steeds vast welke uitgebrachte biedkaarten (en dus welke biedingen) geldig zijn en, per te verdelen vergunning, welke biedingen op die geldige biedkaarten de hoogste zijn.
Na iedere ronde maakt de Minister aan de deelnemers bekend welke biedingen – na afronding naar boven op eenheden van € 1.000 – per vergunning de hoogste waren. Daarnaast maakt de Minister nieuwe minimaal te bieden bedragen bekend, die (indien nodig) eveneens naar boven zullen worden afgerond op eenheden van € 1.000. Deze minimaal te bieden bedragen worden vastgesteld aan de hand van een zogenoemde incrementenregel. Deze incrementenregel specificeert een verhoging van het hoogste bod tot een nieuw minimaal te bieden bedrag. Deze verhoging kan afhankelijk zijn van het aantal nog actieve deelnemers. Indien een deelnemer de hoogste geldige bieding op een vergunning heeft uitgebracht, deelt de Minister dit aan de betreffende deelnemer mee. Die deelnemer hoeft in de volgende ronden niet op de vergunning te bieden, maar kan wel weer bieden als in een volgende ronde een hoger geldig bod op de betreffende vergunning wordt uitgebracht dan hij eerder heeft gedaan. Hij moet dan in ieder geval bieden als hij kanshebber wil blijven voor de betreffende vergunning.
Dit gaat door totdat in een bepaalde ronde geen geldig bod meer wordt uitgebracht. De veiling komt dan op een natuurlijke manier ten einde.
Als de Minister van mening is dat de veiling te lang duurt, bijvoorbeeld omdat hij vermoedt dat door deelnemers wordt samengespannen om de duur van de veiling te rekken, kan de Minister de laatste ronde aankondigen. Die, door de Minister aan te kondigen laatste ronde, heet ‘eindronde’. Als dat gebeurt, herleeft in die eindronde als het ware ook het recht van de deelnemer die een geldige hoogste bieding (of geldige hoogste biedingen) heeft gedaan om zich weer in het biedproces te mengen.
Aan het eind van de veiling wordt per vergunning bekend gemaakt welke deelnemer daarop de hoogste bieding heeft uitgebracht. Door de Minister wordt vervolgens onverwijld vergunning verleend aan de betreffende deelnemer.
Een van de doelstellingen van de Telecommunicatiewet is het bevorderen van daadwerkelijke concurrentie op alle relevante markten in de elektronische communicatiesector. Dit blijkt onder andere uit het gegeven dat OPTA asymmetrische ex ante verplichtingen kan opleggen aan partijen met aanmerkelijke marktmacht, indien een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is (artikel 6a.2 Tw). De overheid beschikt naast dit instrument ook over andere instrumenten om daadwerkelijke concurrentie te bevorderen. Zo kan de overheid in een veilingregeling als deze regels stellen ter bevordering van de daadwerkelijke concurrentie op en tussen infrastructuren. Meer concurrentie zorgt in de regel voor een betere prijs en kwaliteit, wat een voordeel oplevert voor de consument. Belangrijk hierbij is dat er niet alleen een rol is weggelegd voor de overheid indien zich een concreet mededingingsprobleem voordoet, maar dat overheidsinterventie ook nodig kan zijn om mededingingsproblemen in de toekomst te voorkomen en/of de mededinging te bevorderen.
Bij de onderhavige verdeling wordt frequentieruimte voor digitale omroep beschikbaar gesteld. Deze frequentieruimte kan worden gebruikt voor innovatieve digitale omroeptoepassingen zoals mobiele video, datadiensten en het toevoegen van beelden aan radioprogramma’s. De kans dat deze toepassingen een succes worden, is het grootst wanneer verschillende aanbieders van infrastructuur vechten om de gunst van de consument. Door te concurreren in prijs, kwaliteit en natuurlijk de inhoudsdienst, zal de consument kunnen kiezen uit de diensten waaraan hij behoefte heeft en kan de consument profiteren van een groter aanbod tegen lagere tarieven. Bovendien heeft, wanneer er meerdere partijen actief zijn, dit naar verwachting een positief effect op de pluriformiteit van het aanbod. Infrastructuurconcurrentie speelt dus een sleutelrol om de markt voor digitale omroepdiensten tot een succes te kunnen maken.
Binnen het domein van de digitale omroep is op dit moment al frequentieruimte uitgegeven (namelijk aan de DVB-T-vergunninghouder Digitenne). Met de onderhavige verdeling wordt nieuwe frequentieruimte beschikbaar gesteld voor digitale omroep en daarnaast komt er in de toekomst naar verwachting nog meer frequentieruimte vrij met een dergelijke bestemming. Om te waarborgen dat er op het gebied van digitale omroep voldoende concurrentie plaatsvindt en er meerdere aanbieders actief zijn die digitale omroeptoepassingen aan kunnen bieden, is ervoor gekozen om een maximum te stellen aan de hoeveelheid frequentieruimte binnen de categorie digitale omroep die een partij kan verwerven. Deze maximale hoeveelheid is uitgedrukt in multiplexen. Een multiplex is ten minste eenderde deel van een aaneengesloten blok frequentieruimte waarmee in één afgebakend gebied (allotment) meerdere programma’s kunnen worden uitgezonden (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1). Het maximale aantal multiplexen dat een partij mag verwerven wordt gesteld op vier. Hiermee wordt gewaarborgd dat meerdere partijen op de markt voor digitale omroeptoepassingen actief zijn. De regel voor het maximaal aantal te verkrijgen multiplexen binnen het domein van de digitale omroep geldt voor deze en voor toekomstige frequentieverdelingen. Hiermee wordt gewaarborgd dat niet alleen nu maar ook in de toekomst meerdere aanbieders actief zijn die digitale omroeptoepassingen aan kunnen bieden.
Bovenstaande regel wordt beschreven in artikel 7. Hierin is bepaald dat een aanvrager binnen de categorie digitale omroep niet meer frequentieruimte kan verwerven dan vier multiplexen die elkaar alle over en weer op ten minste één dezelfde locatie in Nederland overlappen. Deze regel dient als volgt te worden uitgelegd. Bij iedere multiplex in de categorie digitale omroep hoort een ‘allotment’ (afgebakend geografisch gebied). Wanneer een vergunninghouder beschikt over meerdere multiplexen, kunnen de allotments die behoren bij die multiplexen elkaar geografisch overlappen. De in artikel 7 neergelegde regel zorgt ervoor dat geen enkele locatie in Nederland binnen meer dan vier allotments van een aanvrager kan vallen. Of, anders gezegd, waar een persoon ook in Nederland staat, hij bevindt zich ten hoogste in vier allotments (behorend bij een multiplex) die vergund zijn aan één aanvrager. Bij het toepassing van artikel 7 is het, uiteraard, niet relevant of en in hoeverre een multiplex feitelijk wordt gebruikt.
Tot slot wordt er op gewezen dat het doel van het totstandbrengen van daadwerkelijke concurrentie voor digitale omroeptoepassingen met de inzet van andere instrumenten niet even effectief bereikt kan worden. Met een uitrolplicht kan bereikt worden dat een vergunning in gebruik wordt genomen. Daadwerkelijke concurrentie kan echter niet worden afgedwongen met een uitrolverplichting. Ex ante regulering door OPTA op basis van artikel 6a.2 Tw is een laatste middel. Wanneer OPTA over gaat tot ex ante regulering staat reeds vast dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is en een of meer aanbieders aanmerkelijke marktmacht hebben. Vanuit het oogpunt van bevorderen van daadwerkelijke concurrentie is het beter om het ontstaan van aanmerkelijke marktmacht te voorkomen dan in te grijpen nadat die positie is ontstaan. Dit laatste argument geldt ook voor de bevoegdheid om een vergunning in te trekken op basis van artikel 3.7, tweede lid, onderdeel f, van de wet (indien instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken). Wanneer een vergunning op die grond wordt ingetrokken, heeft een vergunninghouder reeds een aanmerkelijke marktmacht en is er dus geen sprake van daadwerkelijke mededinging.
De aanvrager dient bij zijn aanvraag de nodige gegevens te overleggen. Deze gegevens dienen ertoe om de aanvrager te kunnen toetsen op de hierboven genoemde toelatingseisen. Het verstrekken van de gegevens kan administratieve lasten voor de aanvrager met zich brengen. Bij het opstellen van de eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning is dan ook gestreefd naar minimale administratieve lasten waarbij voor de gegevens die verstrekt moeten worden zoveel mogelijk is aangesloten bij gegevens die al bij partijen aanwezig zijn.
Een partij die besluit mee te willen dingen naar één of beide vergunningen, zal een aanvraag moeten voorbereiden en indienen. De procedure van vergunningverlening start met het indienen van de aanvraag, welke aanvraag voorbereid moet worden. Hiervoor is nodig:
– Een recent uittreksel uit het handelsregister;
– Een lijst van degenen die bevoegd zijn de aanvrager rechtsgeldig te vertegenwoordigen;
– Een beschrijving van de eigendomsverhoudingen en van strategische overeenkomsten met derden;
– Een verklaring waarin wordt beschreven over welke frequentieruimte in de categorie digitale omroep de onderneming beschikt;
– Een verklaring van een notaris over de juistheid van bovenstaande gegevens, waarin verder is aangegeven dat de aanvrager niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert en dat er geen substantieel beslag gelegd is op de bedrijfsmiddelen van de aanvrager. Deze verklaring is nodig om voldoende zekerheid te krijgen over de getrouwheid van de verklaringen die door de aanvrager wordt gedaan. Een relatief eenvoudig onderzoek van de notaris kan volstaan voor diens verklaring.
De administratieve lasten zijn in dit geval zeer beperkt en wel om de volgende redenen:
– Er wordt maar een beperkt aantal deelnemers verwacht. Op de consultatie hebben in totaal 13 partijen gereageerd, maar het is de verwachting dat maar een gedeelte van deze partijen zal overwegen om deel te nemen aan de veiling;
– De feitelijke aanvraag brengt maar beperkte administratieve lasten met zich, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij gegevens die al bij aanvragers aanwezig zijn;
– De te maken administratieve lasten kunnen worden uitgesmeerd over de vergunningstermijn, die in dit geval 15 jaar bedraagt.
De administratieve lasten bedragen om bovenstaande redenen tussen de € 1.000,- en € 3.000,- per jaar. Omdat dit ruim onder de grens van € 10.000 per jaar ligt, is de regeling niet voor advies aan Actal aangeboden.
De onderhavige regeling is, samen met de conceptvergunningen, van 8 februari tot 6 maart 2008 geconsulteerd. In vervolg op de consultatie is, op basis van de brief aan de Tweede Kamer van 6 mei 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 24 095, nr. 225), op 13 mei overleg gevoerd met de Vaste Kamercommissie van Economische Zaken. Gekozen is om twee commerciële digitale omroepvergunningen te verdelen, in plaats van het eerdere voornemen voor uitgifte van drie commerciële digitale omroepvergunningen. De onderhavige regeling stelt de regels omtrent de verdeling voor deze twee vergunningen vast. De consultatie heeft daarnaast geleid tot een aantal wijzigingen ten opzichte van de concept-regeling:
– artikel 7: in de geconsulteerde concept-regeling waren, ter bevordering van infrastructuurconcurrentie, twee van de drie uit te geven kavels gereserveerd voor nieuwkomers. Er was in de consultatie in het algemeen een roep te horen om meer ruimte voor nieuwkomers. Naar aanleiding van de consultatie en overleg met de Tweede Kamer is besloten om in plaats van drie nog maar twee vergunningen met een omroepbestemming te verdelen. Om in deze situatie infrastructuurconcurrentie zoveel mogelijk te bevorderen, is gekozen om een grens te stellen aan de maximale hoeveelheid frequentieruimte die een partij mag bezitten in de categorie digitale omroep. Deze grens wordt geregeld in artikel 7. Een gevolg van dit besluit is dat een partij die reeds over de maximale hoeveelheid relevante frequentieruimte beschikt, geen vergunningen kan verkrijgen, ook al zijn die vergunningen niet schaars.
– artikel 26, vijfde lid: er was in de concept-regeling voorzien in een loting indien in de laatste ronde (de eindronde) twee exact dezelfde biedingen zouden worden gedaan. In het onwaarschijnlijke geval dat in een geforceerde laatste ronde (de eindronde) twee exact dezelfde hoogste biedingen worden gedaan, is het echter ongewenst dat de uiteindelijke verdeling via loting tot stand komt. Om die reden worden in dat geval zoveel extra ronden gehouden als nodig zijn om een resultaat te bereiken waar deelnemers niet meer hetzelfde hoogste bedrag bieden. Er vindt wat dit betreft geen loting meer plaats: de laatste ronde wordt herhaald totdat er een winnaar is.
– Naast bovenstaande wijzigingen zijn enkele in de consultatie geuite opmerkingen niet overgenomen. Het betreft de wens om het aantal te verkrijgen vergunningen tot twee te maximeren en de wens om door geïnteresseerde partijen een voorkeur voor de te vergunnen kavels te kunnen uitspreken. Het eerste punt is in de nieuwe situatie waarin nog maar twee kavels worden uitgegeven niet meer relevant, het tweede punt is onnodig complicerend en strijdig met het uitgangspunt dat prijsvorming tijdens de veiling plaats zal vinden. Er kan op het aanvraagformulier overigens wel een voorkeur worden opgegeven voor het geval een partij op grond van een op artikel 6a Frequentiebesluit genomen besluit maar één vergunning mag verwerven, maar die voorkeur geldt alleen voor de schaarstetoets en speelt geen rol tijdens de verdere veilingprocedure.
Verder zijn nog enkele verbeteringen aangebracht in de regeling.
In artikel 1 zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. De begrippen ‘bod’, ‘categorie digitale omroep’ en ‘multiplex’ verdienen nadere uitleg.
Per biedronde kan een deelnemer één bod uitbrengen. Dat bod kan echter betrekking hebben op meerdere vergunningen en bestaat in dat geval uit meerdere (aparte) biedingen. Die biedingen worden apart beoordeeld in de zin dat wordt gekeken of zij de hoogste bieding op de betreffende vergunning zijn.
De categorie digitale omroep heeft betrekking op de frequentieruimte die binnen de banden voor omroepsignalen bestemd is voor digitale omroep. De bestemming digitale omroep kent meerdere subvarianten, vandaar dat er drie typen digitale omroepbestemmingen worden genoemd.
Een multiplex omvat een bepaald stuk frequentieruimte dat niet onderbroken mag worden (bijvoorbeeld door een stuk frequentieruimte met een andere bestemming). Met een dergelijk aaneengesloten blok frequentieruimte kan in de regel binnen een bepaald geografisch gebied (ook wel allotment genoemd) een bepaalde hoeveelheid programma’s worden uitgezonden. Gekozen is om een multiplex als eenheid te definiëren als deze ten minste eenderde van de totale capaciteit van het aaneengesloten blok frequentieruimte omvat. De frequentieruimte in de categorie digitale omroep van een houder van slechts een klein deel van een multiplex wordt dus niet meegenomen bij de bepaling van de door die houder – indien die ook aanvrager is – te verkrijgen maximale hoeveelheid frequentieruimte.
Dit artikel vermeldt de beschikbare vergunningen met het bijbehorende frequentiebereik. De technische indeling (en het frequentiebereik) met betrekking tot de vergunningen moet niet worden verward met het geografisch of demografisch bereik.
Artikel 3 geeft aan welke gegevens en bescheiden een aanvraag om een vergunning moet bevatten. Aan de hand van die gegevens en bescheiden wordt onder andere beoordeeld of de aanvrager aan de in artikel 6 vermelde eisen voldoet. Op grond van het tweede lid van artikel 3 moet in de aanvraag worden aangegeven op welke vergunning(en) deze betrekking heeft. De aanvraag kan dus betrekking hebben op één of beide vergunningen.
Het vierde lid verwijst naar het model aanvraagformulier. Met ‘strategische overeenkomsten’ onder A.4 van het model aanvraagformulier wordt gedoeld op voorgenomen of bestaande samenwerkings- of andere overeenkomsten die direct, indirect of potentieel een effect kunnen hebben op de mededinging. Overeenkomsten met betrekking tot structurele samenwerkingsverbanden ter zake van de uitoefening van een te verwerven vergunning moeten hieronder ook worden begrepen. Het betreft uiteraard niet alleen de schriftelijke overeenkomsten, maar bijvoorbeeld ook mondelinge overeenkomsten.
Iedere aanvrager mag slechts één aanvraag indienen. Die aanvraag kan meerdere vergunningen betreffen. Partijen die deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden gezamenlijk aangemerkt als één aanvrager. De aanvraag mag worden aangevuld tot het uiterlijke indieningsmoment vermeld in artikel 4, tweede lid.
Teneinde in aanmerking te komen voor een vergunning moet de aanvraag uiterlijk zijn ingediend op 9 januari 2009 om 14.00 uur op het vermelde adres in Groningen. Na ontvangst van de aanvraag wordt allereerst bezien of deze op tijd is ingediend. Indien dat niet het geval is, wordt de aanvraag geweigerd op grond van artikel 4, derde lid, van de regeling.
Vervolgens wordt bekeken of de aanvraag voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3. Indien aan een of meer van deze eisen niet is voldaan, stelt de Minister de aanvrager conform artikel 5 in de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen, teneinde wel aan de eisen te voldoen. Na constatering van een verzuim en de mededeling daarover heeft de aanvrager vijf werkdagen de gelegenheid het verzuim te herstellen. Indien niet tijdig wordt hersteld, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Indien eventuele gebreken in de aanvraag niet binnen de daartoe gestelde termijn worden hersteld, wordt de aanvraag eveneens niet in behandeling genomen. Indien, na herstel, de aanvraag voldoet aan alle daaraan gestelde eisen, wordt getoetst of de aanvrager voldoet aan de eisen van artikel 6.
Overigens wordt ervan uitgegaan dat een eventueel herstel van een onvolledige aanvraag kan gebeuren binnen de in artikel 6, vierde lid, vermelde termijn van vier weken en dat de Minister binnen die termijn voldoende tijd heeft de eventueel herstelde aanvraag opnieuw op volledigheid te controleren.
De aanvrager is gedurende de procedure (dus ook na het tijdstip waarop de aanvraag moet zijn ingediend) verplicht om de Minister onmiddellijk te informeren over wijzigingen met betrekking tot de verschafte gegevens en bescheiden.
Indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 6 gestelde vereisten, wijst de Minister de aanvraag af.
Om te waarborgen dat er op het gebied van digitale omroep voldoende concurrentie plaatsvindt en er meerdere aanbieders actief zijn die digitale omroeptoepassingen aan kunnen bieden, is ervoor gekozen om een maximum te stellen aan de hoeveelheid frequentieruimte die een partij binnen de categorie digitale omroep kan verwerven. In artikel 7 wordt deze, in de algemene toelichting gemotiveerde keuze, in de regeling neergelegd.
De grens is gezet op vier multiplexen. Gekozen is om een multiplex als eenheid te definiëren als deze ten minste eenderde van de totale capaciteit van het aaneengesloten blok frequentieruimte omvat. Dit gezien het feit dat partijen ook een gedeelte van de multiplex in bezit kunnen hebben. Ook een gedeelte van het bezit van een multiplex impliceert namelijk dat een partij frequentieruimte heeft die zou moeten meetellen bij het bepalen van de maximale hoeveelheid frequentieruimte die men zou mogen hebben. Indien het deel kleiner is dan een derde van de multiplex, telt dat niet mee bij de bepaling van de maximale hoeveelheid te verwerven frequentieruimte.
Teneinde te voorkomen dat het in artikel 7 gestelde maximum aan frequentieruimte in de categorie digitale omroep eenvoudig kan worden ontdoken door niet de gehele multiplex te beheren, maar slechts een deel van de capaciteit, is gekozen voor het criterium ‘eenderde deel van de capaciteit van een multiplex’. Wanneer een vergunninghouder minder dan eenderde deel van de capaciteit van een multiplex beheert, mag, in elk geval, worden aangenomen dat de invloed van die vergunninghouder niet groter is dan zijn aandeel in de multiplex. Niet onaannemelijk is immers dat als één vergunninghouder een groot deel van de capaciteit in de multiplex houdt en de andere vergunninghouders een relatief klein deel van de capaciteit houden, die eerstgenoemde vergunninghouder voor een belangrijk deel zijn stempel kan drukken op belangrijke beslissingen die alle vergunninghouders van die multiplex aangaan. Hierbij valt onder meer te denken aan de uitrol en de kwaliteit van het serviceniveau.
Ook is ervoor gekozen dat een aanvrager binnen de categorie digitale omroep niet meer frequentieruimte mag verwerven dan vier multiplexen die elkaar alle over en weer op ten minste één dezelfde locatie in Nederland overlappen. Wat betreft de uit te geven vergunningen, vergunning A en vergunning B, betekent dit het volgende. Vergunning A (het regionale kavel) bestaat uit 9 multiplexen die elkaar niet overlappen. Vergunning B (de L-band) bestaat uit 117 multiplexen die elkaar niet overlappen. Binnen één vergunning overlappen de tot die vergunning behorende multiplexen elkaar dus niet. Echter, de tot de vergunningen A en B behorende multiplexen kunnen elkaar wel overlappen en wel zodanig dat als een aanvrager zowel vergunning A als B verwerft, hij op iedere locatie in Nederland twee multiplexen heeft die elkaar over en weer kunnen overlappen. Dit betekent dat een aanvrager die nog geen frequentieruimte heeft binnen de categorie digitale omroep beide vergunningen kan verwerven.
Bij het beantwoorden van de vraag of een of meer multiplexen elkaar overlappen is de feitelijke ontvangst niet relevant. Enkel is relevant of een bepaalde locatie in Nederland binnen het allotment behorend bij een multiplex valt. De grootte van ieder allotment is bepaald in de vergunning.
Bij het beoordelen of een aanvraag de maximale hoeveelheid te verwerven frequentieruimte overschrijdt, wordt niet alleen in aanmerking genomen de frequentieruimte die verdeeld wordt, maar ook de relevante frequentieruimte (dus: frequentieruimte in de categorie digitale omroep) die reeds vergund is. Hiertoe stelt de Minister op grond van de informatie in de aanvraag vast in hoeverre een deelnemer (al dan niet direct) beschikt over frequentieruimte voor digitale omroep. Hier valt ook onder relevante frequentieruimte waarover een ander onderdeel van de groep van de aanvrager beschikt. Een aanvrager zal op basis van artikel 6a, tweede lid, van het Frequentiebesluit worden uitgesloten van de verdeling indien hij (inclusief de relevante frequentieruimte van een ander deel van de groep waar hij toe behoort) de gestelde grens overschrijdt. Relevante frequentieruimte die is vergund aan een van de ondernemingen die deel uitmaakt van de groep waartoe de aanvrager behoort, telt dus mee. Of een aanvrager die grens overschrijdt, wordt bepaald voorafgaand aan de schaarstebepaling. Zelfs als later blijkt dat er (verder) geen interesse is in (een gedeelte van) de betreffende frequenties, kan een partij die is uitgesloten van verdere deelname aan het verdeelproces, geen frequenties verwerven. Een aanvrager die al wel over relevante frequentieruimte beschikt, maar niet de gestelde grens overschrijdt, zal onder extra voorwaarden worden toegelaten tot het verdeelproces (artikel 6a van het Frequentiebesluit en artikel 10 van de regeling). Die extra voorwaarden zullen kort gezegd inhouden dat hij door deelname aan de verdeelprocedure niet zoveel frequentieruimte zal kunnen bemachtigen, dat hij aan het eind van de veiling de gestelde maximum hoeveelheid frequentieruimte overschrijdt.
Ingevolge artikel 7 kan een aanvrager binnen de categorie digitale omroep niet meer frequentieruimte verwerven dan vier multiplexen die elkaar alle over en weer op ten minste één dezelfde locatie in Nederland overlappen.
Wanneer een aanvrager of een van diens groepsmaatschappijen na het tijdstip waarop de aanvraag uiterlijk moet zijn ontvangen, frequentieruimte verkrijgt in de categorie digitale omroep, dan dient deze frequentieruimte meegerekend te worden bij het beantwoorden van de vraag of de aanvrager het maximum al dan niet overschrijdt. Het is onwenselijk dat een aanvrager kan blijven deelnemen aan de veiling, indien hij één of beide vergunningen niet meer kan verwerven als gevolg van een overdracht of overgang van een vergunning die betrekking heeft op relevante frequentieruimte, dan wel een verandering in de samenstelling van de groep waartoe de aanvrager behoort. Immers, het blijven deelnemen aan een veiling kan de uitkomst van de veiling beïnvloeden. Omdat dit onwenselijk is, geeft artikel 8 bevoegdheden aan de Minister om te bewerkstelligen dat een aanvrager of een van diens groepsmaatschappijen niet meer frequentieruimte kan verkrijgen dan het maximum in artikel 7.
Nadat de aanvragers zijn getoetst aan de eisen van artikelen 6 en 7, stelt de Minister op basis van de door deze aanvragers ingediende aanvragen vast of sprake is van schaarste. Indien voor een vergunning slechts één aanvrager voldoet aan vorenbedoelde eisen, wordt deze vergunning aan deze aanvrager verleend zonder toepassing van een veiling. De vergunning wordt dan – afgezien van mogelijke verlenings- en toezichtskosten – om niet verleend.
Indien één of beide vergunningen schaars zijn (dat wil zeggen dat meer dan één deelnemer voor die vergunning(en) een aanvraag heeft ingediend), vindt een veiling plaats. Aan de als deelnemer toegelaten aanvragers wordt medegedeeld hoeveel andere deelnemers er voor de verschillende vergunningen zijn en hoeveel deelnemers er in totaal zijn.
Afhankelijk van de vraag of voor één of beide vergunningen wordt vastgesteld dat sprake is van schaarste, zal de veiling doorgang vinden voor één of twee vergunningen. Er is dus sprake van één veiling, waar één of twee vergunningen tegelijkertijd worden geveild. Deelnemers aan de veiling kunnen, afhankelijk van de vraag of zij voor de betreffende vergunning(en) een aanvraag hebben ingediend, op de te veilen vergunning(en) bieden.
Bij de schaarstebepaling wordt tevens rekening gehouden met de frequentieruimte voor digitale omroep waarover de aanvrager of diens groep reeds beschikt. Zie artikel 7 voor nadere toelichting.
Er is voor gekozen een zekerheidstelling van deelnemers te vragen om zeker te weten dat de deelnemers aan de veiling ook serieuze bedoelingen hebben met de eventueel te verkrijgen vergunningen. Die zekerheidstelling kan op twee manieren worden gerealiseerd: ten eerste door overmaking van het betreffende bedrag op het aangegeven bankrekeningnummer en ten tweede door overlegging van een bankgarantie ten bedrage van het betreffende bedrag. De deelnemer kan zelf kiezen of hij een bankgarantie overlegt of een waarborgsom stort.
Bij het vaststellen van de hoogte van de som per vergunning is gekeken naar de centrale opstartkosten om een vergunning te gaan exploiteren. Partijen zullen, ongeacht of ze één of twee vergunningen verwerven en ongeacht hoe grootschalig ze hun netwerk opzetten, een dergelijk bedrag moeten investeren. Een inschatting komt uit op een bedrag van ruim twee miljoen euro. Deze kosten houden nog geen rekening met de kosten van het bouwen en operationeel houden van het netwerk. Wil een partij een werkend netwerk opzetten dan zal dit bedrag nog een stuk hoger uitkomen. Hoe hoog is moeilijk te zeggen aangezien de vergunninghouders zelf bepalen wat voor soort netwerk ze precies aanleggen.
Aan de hand van het bovenstaande uitgangspunt is gekozen voor een zekerheidsstelling van € 300.000 per vergunning. Dat wil zeggen dat, als een partij op allebei de vergunningen wil kunnen bieden, die partij zekerheid moet stellen voor een bedrag van twee maal € 300.000 (derhalve € 600.000). Met een dergelijk bedrag wordt verwacht dat alleen serieuze aanvragers zich inschrijven en is een bedrag gekozen dat gerelateerd is aan de investeringen die partijen in ieder geval zullen moeten doen wil men een vergunning gaan exploiteren.
In artikel 11 is bepaald dat uiterlijk 48 uur voor het tijdstip waarop de veiling een aanvang neemt, de zekerheidstelling op de vermelde bankrekening ontvangen dient te zijn of de bankgarantie per post dan wel door persoonlijke overhandiging ingediend moet zijn bij de Minister. Alle stortingen ten behoeve van de zekerheidstelling, ontvangsten per post of overhandigingen van de bankgarantie na het vermelde moment worden niet meegeteld.
Indien de zekerheidstelling of bankgarantie niet in orde is kan de deelnemer geen biedingen uitbrengen op de vergunningen en dus ook geen vergunningen verwerven. Dit volgt uit artikel 11, derde lid. Voor de goede orde zij er op gewezen dat dit betekent dat als een aanvrager twee vergunningen aanvraagt maar slechts voor één vergunning een zekerheidsstelling biedt, hij voor beide vergunningen niet gerechtigd is een bod uit te brengen.
In deze artikelen zijn algemene bepalingen omtrent de veiling opgenomen. Zo zal de Minister aan de deelnemers bekend maken waar en wanneer (en op welk tijdstip) de veiling zal aanvangen (artikel 12). Op grond van artikel 14 loopt alle communicatie tussen de Minister en de deelnemers tijdens de veiling schriftelijk. Met ‘alle’ communicatie wordt bedoeld communicatie over biedkaarten, biedingen en over beslissingen van de Minister omtrent geldigheid van de biedingen gedurende de veilingprocedure. Bepaalde praktische communicatie op de plaats van de veiling zal uiteraard mondeling gebeuren. Voorts gelden er ingevolge artikel 15 bepaalde (gedrags)regels waar de deelnemers zich voorafgaand en gedurende de veiling aan moeten houden. Hiermee wordt beoogd samenspanning tussen deelnemers (collusie) te voorkomen. Een deelnemer die zich schuldig maakt aan collusie kan door de Minister van (verdere) deelname aan de veiling worden uitgesloten. Een tijdens de veiling uitgebracht (geldig) bod door een later van deelname aan de veiling uitgesloten deelnemer, blijft echter geldig (artikel 17), tenzij de Minister anders besluit. De Minister kan op grond van artikel 16, derde lid, besluiten dat een of meer biedronden ongeldig zijn en dat een of meer biedronden opnieuw moeten worden gedaan. Het zal moeten gaan om gevallen waarbij de (prijsvorming tijdens de) veiling dusdanig verstoord is dat het op dezelfde voet laten doorgaan zou leiden tot een onacceptabele uitkomst.
Indien een ronde ongeldig wordt verklaard, is een deelnemer ook niet meer aan het door hem in die ronde gedane bod gehouden. Voor de ronden die niet ongeldig worden verklaard, blijft de deelnemer vanzelfsprekend gehouden aan zijn bod.
Zoals reeds in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, worden de vergunningen verdeeld via een zogenoemde simultane meerrondenveiling.
Tijdens de veiling wordt gewerkt met biedkaarten. Die worden steeds voorafgaand aan een ronde aan de deelnemers verstrekt. De biedkaart wordt ingeleverd door middel van overhandiging aan de Minister. Iedere partij krijgt voorafgaand aan iedere ronde één biedkaart (artikel 20). Er is dus geen sprake van biedkaarten per vergunning, maar biedkaarten per ronde. De biedingen op verschillende vergunningen op een geldige biedkaart vormen samen het bod.
Om een geldig bod uit te kunnen brengen, moet de biedkaart goed zijn ingevuld, ondertekend en moet de biedkaart niet te vroeg, niet te laat en door de bevoegde persoon worden ingediend.
Een ronde eindigt op het door de Minister vastgestelde tijdstip of eerder als alle biedkaarten eerder zijn ingeleverd. Dit neemt niet weg dat een deelnemer in de gelegenheid kan worden gesteld om een verzuim met betrekking tot de biedkaart te herstellen in de tijd nadat de officiële rondetijd verstreken is (artikel 19, derde lid).
Het minimaal voor een vergunning te bieden bedrag in de eerste ronde is 1 euro (artikel 22, eerste lid). De Minister stelt voor iedere ronde na de eerste ronde een verhoging (het zogenoemde increment) vast bovenop het hoogste (geldig) geboden bedrag en een nieuw minimaal te bieden bedrag naar boven afgerond op hele duizenden euro’s voor iedere vergunning in de nieuwe ronde. Deze verhogingen en de nieuwe minimaal te bieden bedragen kunnen uiteraard – ze zijn immers afhankelijk van de geboden bedragen – per vergunning verschillen.
Bij het vaststellen van de hoogte van de incrementen is zoveel mogelijk geprobeerd een balans te vinden tussen efficiëntie van de veiling en snelheid. Complicerende factor hierbij is dat de waarde van de vergunningen op het moment dat deze regeling tot stand komt, onbekend is. Het is echter niet onaannemelijk dat de respectieve waarde van de vergunningen boven de € 100.000 ligt.
Er is voor gekozen om, totdat sprake is van een hoogst geboden bedrag van € 100.000 voor een vergunning, het nieuwe minimaal te bieden bedrag voor die vergunning telkens te verhogen met € 10.000 (het increment). Daarna – als het hoogst geboden bedrag voor een vergunning meer dan € 100.000 bedraagt, wordt het minimaal te bieden bedrag voor die vergunning telkens verhoogd met 10% van het geboden bedrag. Zodra er echter nog maar drie of minder deelnemers actief zijn (dat wil zeggen actief in de veiling, niet per vergunning), bedraagt de verhoging (het increment) steeds 5% van het hoogst geboden bedrag.
Er wordt niet verhoogd indien er in de voorafgaande ronde geen geldig bod op die vergunning is uitgebracht, of wanneer de volgende ronde de laatste ronde is, of de volgende ronde een extra ronde is (artikel 22, vijfde lid).
Door bovenstaande incrementenregel wordt de balans tussen snelheid en efficiëntie zoveel mogelijk gegarandeerd. De regels gelden ten aanzien van beide vergunningen; de vergunningen worden gelijkwaardig behandeld omdat de verschillen niet voldoende kunnen worden ingeschat. Bovendien is gestreefd naar zoveel mogelijk eenvoud van de ‘spelregels’ van de veiling.
De Minister kan afwijken van deze verhogingsregels (zesde lid). Dit is een mogelijkheid die is ingebouwd voor het geval het verloop van de veiling geen recht doet aan de doelstelling van de geformuleerde verhogingsregels. Zo kan er bijvoorbeeld worden gestuurd als partijen te lang afwachtend gedrag vertonen en de veiling daardoor grote vertraging oploopt.
Voor zover nodig is in het zevende lid bepaald dat een deelnemer niet op meer vergunningen kan bieden dan waarvoor hij is toegelaten tot de veiling.
Artikel 23 regelt of een deelnemer nog een bod uit mag brengen, alsmede het aantal vergunningen waarop dat bod betrekking kan hebben. De gedachte achter deze ‘activiteitenregel’ is de volgende. Bij een simultane meerrondenveiling vindt de prijsvorming over verschillende ronden plaats. Daarvoor is het noodzakelijk dat deelnemers ook hun daadwerkelijke vraag bieden en geen afwachtende houding aannemen. De deelnemers mogen vanaf het begin van de veiling op die vergunningen bieden waarvoor zij tot de veiling zijn toegelaten. De hoofdregel (zie eerste lid) is dat een deelnemer op ten hoogste het aantal vergunningen een bod kan uitbrengen waarop zijn bod in de voorafgaande ronde betrekking had. Hierdoor kan het aantal vergunningen waarop een bod betrekking heeft omlaag gaan of gelijk blijven. Dat dwingt deelnemers ertoe om al vroeg in de veiling hun totale vraag bekend te maken. Hierdoor verloopt de veiling inzichtelijker, wat van belang is voor de prijsvorming.
Zonder bovenstaande activiteitenregel is de kans op strategisch gedrag groter, waardoor ‘springerig’ biedgedrag (distorted demand) kan optreden. Als er geen activiteitenregel is vastgesteld, is het namelijk mogelijk voor deelnemers om hun vraag aan het begin van de veiling achter te houden en bijvoorbeeld slechts op één vergunning te bieden, om vervolgens later in de veiling hun vraag te verhogen. Zulk strategisch gedrag vertraagt de veiling niet alleen, maar creëert ook onzekerheden over het veilingverloop. Voor deelnemers wordt het geheel niet inzichtelijk en een inefficiënte verdeling kan het gevolg zijn. Dergelijk strategisch gedrag wordt aan banden gelegd door een activiteitenregel omdat partijen worden gedwongen om vanaf het begin van de veiling open kaart te spelen over hun totale vraag naar vergunningen. Het risico van flexibiliteitsverlies van deelnemers (het verhogen van de vraag tijdens de veiling wordt namelijk aan banden gelegd) weegt niet op tegen de gevolgen van strategisch gedrag indien er geen activiteitenregel is. Deelnemers zullen er alert op moeten zijn dat zij hun totale vraag niet te lichtzinnig verlagen.
Artikel 23 lid 2 regelt dat bieders met het hoogste bod op een vergunning worden geacht ditzelfde hoogste bod in de ronde daarna van rechtswege op die vergunning te hebben uitgebracht. Zo behouden deelnemers automatisch hun ‘activiteit’ die is vastgesteld in lid 1. Hierbij geldt wel dat deze activiteit gebonden is aan het specifieke kavel waarop deze hoogste bieding is gedaan en dat deelnemers dus niet kunnen wisselen van kavel met de activiteit die gerelateerd is aan die hoogste bieding. Wisselen van kavels kan een deelnemer pas weer doen als hij wordt overboden door een andere bieder, en dus hoogste-bieder-af is. In dat geval is lid 2 namelijk niet meer van toepassing op die deelnemer. Een gevolg van dit tweede lid is dat een deelnemer, uitgezonderd de laatste aangekondigde ronde en de extra ronden, zichzelf niet kan overbieden – zijn bieding voor die vergunning in de volgende ronde is namelijk precies hetzelfde. Dit houdt feitelijk geen beperking in voor een deelnemer, aangezien een deelnemer altijd de kans heeft zijn bieding te verhogen zodra hij overboden wordt door een andere deelnemer.
Het kan voorkomen dat in een ronde meerdere deelnemers exact hetzelfde bedrag bieden op een vergunning. De kans daarop is niet groot omdat een deelnemer zijn bod in hele euro’s uit kan brengen. Mocht het gebeuren dat meerdere deelnemers exact hetzelfde bedrag bieden op een vergunning, en mocht dit tevens het hoogst geboden bedrag op die vergunning zijn, dan wordt door middel van loting bepaald wie voor die vergunning de deelnemer is die wordt aangemerkt als degene die in die ronde de voor die vergunning het hoogste bedrag heeft uitgebracht (artikel 25). Dit is van belang voor het vaststellen van de deelnemer met het hoogste bod volgens artikel 23, tweede lid. Deze deelnemer wordt namelijk in de volgende ronde geacht datzelfde bod nogmaals uit te brengen, en hoeft zijn bieding dus niet te verhogen om zijn activiteitspunt te behouden. De deelnemer met een gelijke hoogste bieding die niet wordt aangewezen als deelnemer met de hoogste bieding voor die vergunning, wordt niet geacht op grond van artikel 23, tweede lid, van rechtswege een bieding te hebben uitgebracht in de volgende ronde en kan daarom in die ronde opnieuw een bieding uitbrengen op die vergunning, al is dat dan met inachtneming met het nieuwe vastgestelde minimum te bieden bedrag voor die vergunning.
Indien de biedkaart op de juiste manier is ingevuld en ingeleverd, is het bod – en daarmee de specifieke bieding(en) op de biedkaart – geldig.
Het bod wordt in zijn geheel geldig of ongeldig verklaard. Een eenmaal ingeleverde biedkaart kan door de betrokken deelnemer niet meer worden gewijzigd of ingetrokken, ook al is de ronde nog niet verstreken. Dit laat de mogelijkheid onverlet om eventuele – door de Minister geconstateerde – tekortkomingen wat betreft de invulling van de biedkaart te herstellen (artikel 24, tweede lid): als een deelnemer een biedkaart verkeerd invult, krijgt hij ten hoogste vijf kansen in totaal gedurende de veiling om een en ander te herstellen. Let wel, van wijzigen van het bod is geen sprake, er kan alleen worden hersteld. Het mag een deelnemer dus meerdere keren per ronde gebeuren, maar maximaal vijf keer tijdens de hele veiling. De deelnemer die deze kansen verspeelt en vervolgens een ongeldige biedkaart inlevert, levert daarmee een ongeldig bod in en kan niet meer deelnemen aan het vervolg van de veiling.
De vaststelling van de hoogste geldige bieding op een bepaalde vergunning vindt plaats op basis van het op de biedkaart ingevulde bedrag, dus voorafgaand en niet na afronding van een bieding zoals bedoeld in artikel 19, vierde lid. Afronding gebeurt op eenheden van € 1.000 en naar boven; de hoogste geldige (afgeronde) bieding per vergunning wordt enkel (naar boven) afgerond bekendgemaakt aan de deelnemers. Afronding van de hoogst geboden bedragen is een van de maatregelen die wordt genomen om samenspanning tussen deelnemers tegen te gaan. De afronding gebeurt steeds naar boven om discussie over de afronding te voorkomen. De vergunning moet, als die niet schaars is, meer waard zijn dan € nul. Ter illustratie: als op een vergunning in de eerste ronde € 700 wordt geboden, zal de bieding worden afgerond op € 1.000, en als in de eerste ronde op een vergunning € 2 wordt geboden, zal ook dat worden afgerond op € 1.000. Bij het kiezen van de afrondingseenheid van € 1.000 is zoveel mogelijk geprobeerd een balans te vinden tussen efficiëntie van de veiling en het voorkomen van collusie. Complicerende factor hierbij is dat voor de overheid de waarde van de vergunningen op het moment dat het veilingmodel werd gemaakt, niet voorzienbaar was. Om die reden is de afrondeenheid behoudend op € 1.000 gesteld.
Voor de volledigheid wordt benadrukt dat het hier enkel gaat om een afronding om collusie tegen te gaan. Als een deelnemer bijvoorbeeld in de eerste ronde € 2 biedt en in de rest van de veiling wordt die bieding niet overtroffen, dan zal de vergunning aan de betreffende deelnemer worden verleend voor € 2. Overigens zullen de nieuwe minimaal te bieden bedragen per vergunning ook naar boven worden afgerond op eenheden van € 1.000 (artikel 22, tweede lid).
De Minister stelt vast welke hoogste (specifieke) biedingen op de respectieve vergunningen zijn gedaan. Vervolgens begint een nieuwe ronde waarin de deelnemers weten hoe hoog de hoogste biedingen op de respectieve vergunningen in de laatst gehouden (de vorige) ronde waren, maar niet door wie die biedingen zijn gedaan. Alleen de deelnemer die de hoogste bieding uitbracht op de betreffende vergunning, wordt daarvan op de hoogte gebracht.
Voor het geval de veiling wordt getraineerd, er gedurende de gehele veiling op één vergunning niet wordt geboden en daarom de veiling niet natuurlijk eindigt of om wat voor reden dan ook te lang duurt (of indien het ernaar uitziet dat de veiling te lang gaat duren), is voor de Minister de mogelijkheid ingebouwd om een zogenoemde eindronde aan te kondigen. Dit is een mogelijkheid waarvan alleen gebruik zal worden gemaakt indien de Minister dit in het kader van de efficiëntie van de veiling nodig acht.
In het onwaarschijnlijke geval dat in die geforceerde laatste ronde (de eindronde) twee exact dezelfde hoogste biedingen worden gedaan, is het ongewenst dat de uiteindelijke verdeling via loting tot stand komt. Om die reden worden in dat geval zoveel extra ronden gehouden als nodig zijn om een resultaat te bereiken waar deelnemers niet meer hetzelfde hoogste bedrag bieden.
De veiling is afgerond als de laatste ronde of de laatste extra ronde heeft plaatsgevonden.
Aan het eind van de veiling wordt vastgesteld en bekendgemaakt welke vergunning zal worden verleend en aan wie. Indien de deelnemer aan wie een vergunning wordt verleend ter voldoening van het bedrag ter zekerheidstelling een waarborgsom heeft gestort, wordt dit bedrag al dan niet gedeeltelijk voor de betaling van het door hem geboden bedrag aangewend. Indien de deelnemer een lager bedrag schuldig is dan de waarborgsom, krijgt die deelnemer het restant teruggestort. Uiteraard zal, indien de deelnemer een hoger bedrag heeft geboden dan het bedrag van zijn waarborgsom, die deelnemer het restant ook moeten betalen en overmaken op de in artikel 11 vermelde bankrekening. Indien de betreffende deelnemer echter een bankgarantie heeft overgelegd, dient hij binnen twee weken het door hem geboden bedrag te betalen. Indien de deelnemer niet (tijdig) betaalt, wordt de door hem overgelegde bankgarantie voor betaling aangewend. Het eventuele restant van het verschuldigde bedrag moet dan alsnog door de deelnemer worden betaald.
De rente over de gestorte bedragen komt toe aan de deelnemer tot aan het moment dat aan de deelnemer een vergunning is verleend en er dus een betalingsverplichting jegens de Minister ontstaat. Vanaf dat moment is de rente die betrekking heeft op dat deel van de waarborgsom dat de Minister op basis van de toekenning van de vergunning toekomt, voor de Minister.
Overigens staat het bedrag dat door de deelnemer moet worden betaald op grond van de veilingregeling los van eventuele bijkomende zogenoemde verlenings- en toezichtskosten.
Voor de volledigheid wordt hier nog vermeld dat de afgifte van vergunningen met betrekking tot frequentiegebruik via een veiling door een zogenoemde nationale regelgevende instantie geen economische activiteit is in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: ‘Zesde Richtlijn’). De Zesde Richtlijn is daarmee niet van toepassing op dit soort activiteiten, zie zaken C-369/04 en C-284/04 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Dit soort activiteiten is daarmee ook niet onderworpen aan belasting over de toegevoegde waarde (BTW).
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
F. Heemskerk.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-820.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.