Regeling van de Minister van Financiën tot vaststelling voor 2008 van de maatstaven, bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels/tarieven Besluit bekostiging financieel toezicht

6 november 2008

Nr. FM/2008/1518 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 5, 7, tweede lid, en 11 van het Besluit bekostiging financieel toezicht;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op het financieel toezicht;

b. besluit:

Besluit bekostiging financieel toezicht.

Artikel 2

Ter bepaling van de door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, worden voor de volgende categorieën financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 7 van het besluit, de volgende maatstaven vastgesteld:

  • a. clearinginstellingen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • b. kredietinstellingen en ondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • c. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • d. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • e. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • f. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • g. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 6°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • h. kredietinstellingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • i. zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van het besluit: aantal verzekerden als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet;

  • j. verzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, van het besluit: het bruto premie-inkomen;

  • k. beheerders als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f, onder 1°, van het besluit: het gezamenlijk balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;

  • l. beheerders als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, van het besluit: het gezamenlijk balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;

  • m. beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel g, van het besluit: het balanstotaal;

  • n. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, van het besluit: het aantal in Nederland werkzame personen dat door de desbetreffende onderneming belast is met het verrichten van transacties in financiële instrumenten, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd;

  • o. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 3°, van het besluit: het type vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet en het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij de desbetreffende instelling.

Artikel 3

Ter bepaling van de door de Autoriteit Financiële Markten in rekening te brengen tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, worden voor de volgende categorieën financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen, bedoeld in artikel 8, van het besluit, de volgende maatstaven vastgesteld:

  • a. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 3°, van het besluit: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;

  • b. verzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van het besluit: bruto premie-inkomen in Nederland;

  • c. verzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, van het besluit: bruto premie-inkomen in Nederland;

  • d. beheerders en beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, van het besluit: het gezamenlijke balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;

  • e. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, van het besluit: het type vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet en het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij de desbetreffende instelling;

  • f. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van het besluit: het aantal in Nederland werkzame personen dat door die instellingen is belast met het verrichten van transacties in financiële instrumenten;

  • g. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 4°, van het besluit: het aantal directe toezichturen;

  • h. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft: het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de beleggingsonderneming direct of indirect bezighouden met het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd;

  • i. financiële ondernemingen als bedoeld in artikel 2:97, eerste lid, onderdeel a of b, van de wet die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die instellingen;

  • j. marktexploitanten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, van het besluit: het aantal directe toezichturen;

  • k. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, van het besluit, niet zijnde beleggingsinstellingen waarvan de aandelen of andere daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten niet zijnde een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsinstelling een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96, van de wet, of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt: de gemiddelde marktkapitalisatie van de instelling over de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar;

  • l. aanbieders van krediet als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, onder 1°, van het besluit: het aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet;

  • m. aanbieders van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van het besluit: ingelegde gelden;

  • n. adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, onder 1° en 2°, van het besluit: het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd.

Artikel 4

Het minimumbedrag, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit, wordt, voor zover het door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen kosten betreft, vastgesteld op:

  • a. € 31.500 voor clearinginstellingen;

  • b. € 31.500 voor kredietinstellingen en ondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het besluit;

  • c. € 40.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het besluit;

  • d. € 31.500 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van het besluit;

  • e. € 40.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van het besluit;

  • f. € 31.500 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van het besluit;

  • g. € 40.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 6°, van het besluit;

  • h. € 25.000 voor kredietinstellingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen;

  • i. € 681 voor zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van het besluit;

  • j. € 681 voor verzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, van het besluit;

  • k. € 1.000 voor beheerders bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het besluit;

  • l. € 1.000 voor beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel g, van het besluit;

  • m. € 1.000 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, van het besluit;

  • n. € 2.000 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 3°, van het besluit.

Artikel 5

Het minimumbedrag, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit wordt, voor zover het door de Autoriteit Financiële Markten in rekening te brengen kosten betreft, vastgesteld op:

  • a. € 3.702 voor clearinginstellingen en kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, die het bedrijf van clearinginstelling voor eigen rekening uitoefenen;

  • b. € 7.403 voor overige clearinginstellingen en kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

  • c. € 3.847 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 3°, van het besluit;

  • d. € 620 voor schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van het besluit;

  • e. € 0 voor andere schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, van het besluit;

  • f. € 806 voor levensverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, van het besluit;

  • g. € 0 voor andere levensverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 4°, van het besluit;

  • h. € 770 voor beheerders als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, van het besluit;

  • i. € 0 voor beheerders als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van het besluit;

  • j. € 0 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, 5° en 6° van het besluit;

  • k. € 1.336 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van het besluit;

  • l. € 0 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 4°, van het besluit;

  • m. € 0 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, ondergeel g, onder 7° en 9°, van het besluit;

  • n. € 0 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 8°, van het besluit;

  • o. € 1.229 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft;

  • p. € 9.704 voor in Nederland gevestigde financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:97, eerste lid, onderdelen a of b, van de wet, beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten;

  • q. € 0 voor marktexploitanten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 1° tot en met 3°, van het besluit;

  • r. € 3.428 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 1°, van het besluit;

  • s. € 327 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2° van het besluit, voor zover het beleggingsinstellingen betreft;

  • t. € 0 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, van het besluit die geen beleggingsinstelling zijn als bedoeld onder s, waarvan de aandelen of daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten, niet zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;

  • u. € 0 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, van het besluit niet vallen onder instellingen als bedoeld onder s of t waarvan de verhandelbare obligaties of een ander verhandelbaar schuldinstrument of een ander financieel instrument is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;

  • v. € 0 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 3°, van het besluit, voor zover het beleggingsinstellingen betreft;

  • w. € 673 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 3°, van het besluit, waarvan aandelen of financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van hun aandelen, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet, is verleend of een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:96, van de wet, of waarvoor met hun instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt;

  • x. € 115 voor pensioenfondsen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel j, van het besluit;

  • y. € 801 voor aanbieders van krediet als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, onder 1°, van het besluit;

  • z. € 17.913 voor aanbieders van beleggingsobjecten;

  • aa. € 0 voor aanbieders van een financieel product als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, van het besluit, die tevens financiële onderneming, uitgevende instelling of pensioenfonds zijn als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a tot en met k, van het besluit;

  • bb. € 827 voor adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, onder 1°, van het besluit die op 1 juli 2008 deelnemer zijn van de Stichting Financiële Dienstverlening of die nadien een vergunning hebben verkregen, waarvan de aanvraag via de Stichting Financiële Dienstverlening heeft plaatsgevonden;

  • cc. € 1.229 voor overige adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, van het besluit;

  • dd. € 0 voor adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, van het besluit, die tevens een financiële onderneming, uitgevende instelling of pensioenfonds zijn als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a tot en met k, van het besluit;

  • ee. € 0 voor adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, van het besluit, die tevens aanbieder zijn van een financieel product als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, van het besluit.

Artikel 6

De tarieven en bandbreedtes, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, en de bedragen, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit worden vastgesteld zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 7

  • 1. Indien aan een financiële onderneming in het jaar 2007 op grond van de wet een aanwijzing is gegeven of een last onder dwangsom is opgelegd, kan de toezichthouder aan deze financiële onderneming een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de in verband daarmee werkelijk gemaakte kosten die uitstijgen boven de kosten die onder normale omstandigheden voor het toezicht op die financiële onderneming zouden zijn gemaakt.

  • 2. Een bedrag dat door de toezichthouder op grond van het eerste lid in rekening is gebracht en door de desbetreffende financiële onderneming is betaald, wordt onverwijld terugbetaald indien het besluit tot het geven van de aanwijzing of tot het opleggen van de last onder dwangsom is ingetrokken of na beroep is vernietigd.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het gebaseerd is op de werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

Twee of meer aanbieders van beleggingsobjecten die gedurende het gehele jaar, in steeds dezelfde samenstelling, gezamenlijk aanbiedingen doen aan consumenten, of deze aanbiedingen aan consumenten gezamenlijk beheren, worden voor wat betreft deze regeling aangemerkt als één enkele aanbieder.

Artikel 9

Indien de heffing die verschuldigd zou zijn door een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 3° of artikel 8, eerste lid, onderdeel g onder 2° van het besluit of door een financiële onderneming als bedoeld in artikel 2:97, eerste lid, onderdeel a of b, van de wet, berekend op basis van de in oktober 2008 aan de representatieve vertegenwoordiging van de onder toezicht staande ondernemingen ter consultatie voorgelegde heffingsmaatstaven en tarieven, hoger is dan de heffing die verschuldigd zou zijn door de desbetreffende onderneming, berekend op basis van de in april 2008 aan de representatieve vertegenwoordiging van de onder toezicht staande ondernemingen ter consultatie voorgelegde heffingsmaatstaven en tarieven, brengt de toezichthouder aan de desbetreffende onderneming het verschil in mindering op de heffing ingevolge artikel 6, zo nodig in afwijking van de artikelen 4 en 5.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 6

Categorie

Bandbreedte

Verdeelsleutel

clearinginstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van het besluit en kredietinstellingen en ondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 1°, 3° en 5°, van het besluit

€ 0 tot en met € 1 mld.

€ 201 per € 1 mln.

> € 1 mld. tot en met € 5 mld.

€ 87 per € 1 mln.

> € 5 mld. tot en met € 50 mld.

€ 44 per € 1 mln.

> € 50 mld.

€ 11 per € 1 mln.

   

zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, van het besluit

 

€ 0,1030 per verzekerde

   

verzekeraars als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, van het besluit

 

0,0352% van het bruto premie-inkomen

   

beheerders als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het besluit en beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel g, van het besluit

balanstotaal: € 0 tot en met € 5 mld.

€ 0,30 per € 500.000

balanstotaal: > € 5 mld.

€ 0,00

   

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, van het besluit

0 tot en met 10 werkzame personen

€ 400 per werkzame persoon

> 10 werkzame personen

€ 250 per werkzame persoon

   

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 3°, van het besluit

vergunning voor het ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 0 per vergunning

vergunning voor het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.500 per vergunning

 

vergunning voor vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.500 per vergunning

 

vergunning voor beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 0 per vergunning

 

vergunning voor het begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgarantieals bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 4.000 per vergunning

 

vergunning voor het begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.000 per vergunning

 

0 tot en met 250 rekeningen

€ 0 per rekening

 

> 250 tot en met 10.000 rekeningen

€ 11 per rekening

 

> 10.000 rekeningen

€ 0 per rekening

   

kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het besluit en kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van het besluit

€ 0 tot en met € 1 mld.

€ 38,47 per € 1 mln. of een gedeelte daarvan

> € 1 mld. tot en met € 5 mld.

€ 19,23 per € 1 mln. of een gedeelte daarvan

> € 5 mld. tot en met € 50 mld.

€ 7,69 per € 1 mln. of een gedeelte daarvan

> € 50 mld.

€ 0,00

   

schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van het besluit

€ 0 tot en met € 1 mld.

€ 3,37 per € 1 mln. of een gedeelte daarvan

> € 1 mld.

€ 0,00

   

levensverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, van het besluit

€ 0 tot en met € 500 mln.

€ 282,63 of een gedeelte daarvan

> € 500 mln.

€ 0,00

   

beheerders als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e onder 1° van het besluit

€ 0 tot en met € 3,5 mld.

€ 1,57 per € 500.000 of een gedeelte daarvan

> € 3,5 mld. tot en met € 6 mld.

€ 0,95 per € 500.000 of een gedeelte daarvan

> € 6 mld.

€ 0,00

   

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 2° van het besluit

vergunning voor het ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 746 per vergunning

vergunning voor het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.240 per vergunning

 

vergunning voor vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.986 per vergunning

 

vergunning voor beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 2.240 per vergunning

 

vergunning voor het begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 746 per vergunning

 

vergunning voor het begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de wet

€ 746 per vergunning

 

0 tot en met 10.000 rekeningen

€ 1,55 per rekening

 

> 10.000 tot en met 20.000 rekeningen

€ 1,48 per rekening

 

> 20.000 tot en met 100.000 rekeningen

€ 1,28 per rekening

 

> 100.000 tot en met 400.000 rekeningen

€ 0,70 per rekening

 

> 400.000 rekeningen

€ 0,19 per rekening

   

in Nederland gevestigde financiële ondernemingen als bedoeld in artikel 5, onderdeel p, van deze regeling

0 tot en met 10.000 rekeningen

€ 1,55 per rekening

> 10.000 tot en met 20.000 rekeningen

€ 1,48 per rekening

 

> 20.000 tot en met 100.000 rekeningen

€ 1,28 per rekening

 

> 100.000 tot en met 400.000 rekeningen

€ 0,70 per rekening

 

> 400.000 rekeningen

€ 0,19 per rekening

   

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van het besluit

0 tot en met 1 persoon

€ 0

> 1 tot en met 5 personen

€ 578,90 per persoon

> 5 personen

€ 667,96 per persoon

   

beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 4°, van het besluit

 

€ 160,83 per uur

   

marktexploitanten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, van het besluit

 

€ 160,83 per uur

   

uitgevende instellingen, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, van het besluit, niet zijnde beleggingsinstellingen

€ 0 tot en met € 500 mln.

€ 1.374

> € 500 mln. tot en met € 6,5 mld.

€ 4.215

> € 6,5 mld.

€ 8.521

   

aanbieders van krediet als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, onder 1°, van het besluit

0 tot en met 7.500

€ 3,02 per cliënt

> 7.500 tot en met 100.000

€ 0,14 per cliënt

> 100.000

€ 0,00 per cliënt

   

aanbieders van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van het besluit

€ 0 tot en met € 5 mln.

€ 1.343,47 per € 500.000 of een gedeelte daarvan

> € 5 mln. tot en met € 100 mln.

€ 671,73 per € 500.000 of een gedeelte daarvan

> € 100 mln.

€ 0

   

adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, onder 1°, van het besluit, die op 1 juli 2008 deelnemer zijn van de Stichting Financiële Dienstverlening of die nadien een vergunning hebben verkregen, waarvan de aanvraag via de Stichting Financiële Dienstverlening heeft plaatsgevonden

0 tot en met 1,0 fte

€ 0

> 1 fte tot en met 21 fte

€ 160,70 per fte

> 21 fte tot en met 201 fte

€ 146,52 per fte

> 201 fte

€ 0

   

adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, onder 1°, van het besluit die op 1 juli 2008 geen deelnemer zijn van de Stichting Financiële Dienstverlening en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft

0 tot en met 1 fte

€ 0

> 1 fte tot en met 21 fte

€ 203,24 per fte

> 21 fte tot en met 201 fte

€ 184,33 per fte

> 201 fte

€ 0

TOELICHTING

Algemeen

In deze regeling zijn de maatstaven, bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels/tarieven voor het doorlopend toezicht ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor het jaar 2008 vastgesteld. De bij deze regeling vastgestelde tarieven zijn gebaseerd op voorstellen van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (de AFM), die zijn herzien naar aanleiding van twee uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).

Latere vaststelling

Op 18 juni 2008 heeft het CBb twee uitspraken1 ten aanzien van vier effecteninstellingen (thans: beleggingsondernemingen, hierna ook: appellanten) gedaan over de doorberekening van toezichtkosten in 2005 onder de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (de Wte 1995). Deze uitspraken hebben aanleiding gegeven de tarieven voor 2008 voor het doorlopend toezicht ingevolge de Wft – evenals andere tarieven – later vast te stellen dan is voorgeschreven volgens artikel 11, eerste lid, van het Besluit bekostiging financieel toezicht (het Besluit). Hiermee is tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van enkele representatieve (branche)organisaties om voormelde uitspraken bij de tariefvaststelling doorlopend toezicht over 2008 te betrekken. De Tweede Kamer is op de hoogte gebracht2 van deze latere vaststelling en hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant3. Hierin was aangegeven dat er naar gestreefd werd om de tarieven uiterlijk in oktober 2008 vast te stellen. Aangezien – in samenwerking met de AFM en DNB – de inventarisatie van de gevolgen van de uitspraken van het CBb zich niet heeft beperkt tot de kosten ter voorbereiding van wet- en regelgeving, maar hierin tevens andere kostencomponenten zijn betrokken, zijn de tarieven begin november 2008 vastgesteld. Wel is deze regeling direct na ondertekening – en nog voor publicatie in de Staatscourant – ter informatie aan de (representatieve) brancheorganisaties gestuurd en op de website geplaatst.

Kosten ter voorbereiding van wet- en regelgeving AFM en DNB

Het CBb heeft geoordeeld dat de kosten van de toezichthouders die rechtstreeks verband hielden met de voorbereiding van wet- en regelgeving (in nationaal en internationaal verband) niet voor doorberekening aan de appellanten in aanmerking kwamen aangezien deze onvoldoende verband hielden met de aan de toezichthouders ingevolge de Wte 1995 overgedragen taken en bevoegdheden. Dit heeft geleid tot een inventarisatie door het Ministerie van Financiën, de AFM en DNB van de toezichthouderkosten onder de Wft bij voorbereiding van wet- en regelgeving die voor rekening van de Staat dienen te komen enerzijds en de kosten gemaakt door de AFM en DNB ter voorbereiding op wet- en regelgeving die niet voor rekening van de Staat dienen te komen anderzijds.

In 2007 is aan de Tweede Kamer gemeld4 dat de kosten van de ondersteuning door de toezichthouders bij het wetgevingsproces, die verder gaan dan hun adviserende rol, voor rekening van de Staat komen. Hierop heeft de Staat over 2007 de kosten van detachering van medewerkers van de toezichthouders bij het Ministerie van Financiën voldaan. Uit de uitspraken van het CBb en de genoemde inventarisatie kan echter worden afgeleid dat onder de kosten ter voorbereiding van wet- en regelgeving meer kosten vallen dan alleen de detachering van medewerkers van de toezichthouders bij de Staat. Gelet hierop heb ik – met inachtneming van het hierna bepaalde over de marktpartijen waarvan het heffingsbesluit 2007 nog niet onherroepelijk vaststaat, die tevens onder doorlopend toezicht 2008 staan – aanleiding gezien ook deze andere kosten uit 2007 en alle hiermee verband houdende kosten uit 2008 via een verhoging van de overheidsbijdrage aan de toezichthouders in 2008 voor rekening van de Staat te laten komen. Daarnaast komen ook de kosten van voorbereiding van wet- en regelgeving uit eerdere jaren voor rekening van de Staat voor zover deze inbegrepen zijn in de begrote afschrijvingskosten 2008 van geactiveerde voorbereidingskosten.

Kosten andere activiteiten dan voorbereiding van wet- en regelgeving AFM en DNB

Ook is onderzocht of er nog andere activiteiten van de toezichthouders zijn die vanaf 2008 evenmin voor doorberekening aan marktpartijen in aanmerking komen. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de kosten die de AFM maakt voor de website www.geldwaardering.nl en de subsidiëring van de leerstoel financieel toezicht aan de Universiteit van Tilburg vanaf 2008 niet aan de markt zullen worden doorberekend. De kosten die de AFM maakt voor consumentenvoorlichting die niet direct herleidbaar is tot een wettelijke taak worden eveneens vanaf 2008 niet langer aan de markt doorberekend. Naar aanleiding van de CBb-uitspraken worden de rentekosten van de AFM verband houdend met geactiveerde kosten van voorbereiding van toezicht vanaf 2008 niet langer over alle heffingscategorieën verdeeld, maar specifiek aan de heffingscategorieën toegerekend waarop deze betrekking hebben.

De effecten van de hiervoor genoemde wijzigingen zijn verwerkt in de exploitatiesaldi 2007 en/of de begroting 2008. De in deze regeling vastgestelde tarieven zijn hierop gebaseerd. In de begroting worden de verschillende kostensoorten afhankelijk van de heffingscategorie waarop deze betrekking hebben doorberekend. Als gevolg hiervan lopen de effecten op de tarieven van het niet meer of anders doorbelasten van de voormelde kostensoorten per heffingscategorie sterk uiteen. Het gemiddelde effect op de tarieven 2008 van de AFM is ongeveer 4% voor 2007 en 5% voor 2008. Het totaaleffect voor de tarieven 2008 komt daarmee voor de AFM uit op een gemiddelde van 9%. Het gemiddelde effect op de tarieven 2008 van DNB is ongeveer 6% over 2007 en 6% over 2008. Het totaaleffect voor de tarieven 2008 komt daarmee voor DNB uit op een gemiddelde van 11%. Hierbij wordt het volgende opgemerkt: de kosten van de toezichthouders ter voorbereiding van wet- en regelgeving over 2005, 2006 en 2007, voor zover niet reeds door de Staat voldaan, zullen alleen worden gerestitueerd aan marktpartijen waarvan het heffingsbesluit nog niet onherroepelijk vaststaat. Dit is in lijn met de leer van de formele rechtskracht ingevolge waarvan een besluit van een bestuursorgaan waartegen niet tijdig of tevergeefs bezwaar of beroep is ingesteld, vaststaat. Teneinde dit te bewerkstelligen zal op korte termijn een aparte Ministeriële regeling (reparatie over 2007) worden opgesteld. Ten aanzien van het jaar 2007 geldt echter nog het volgende: bij de berekening van voorgenoemde effecten – en het hiervoor vermelde over vergoeding van voorbereidingskosten van wet- en regelgeving over 2007 – is rekening gehouden met het gegeven dat marktpartijen waarvan het heffingsbesluit 2007 nog niet onherroepelijk vaststaat, die tevens onder doorlopend toezicht 2008 staan, worden geacht via de heffing doorlopend toezicht 2008 gecompenseerd te zijn. Dit houdt in dat deze partijen voor het jaar 2007 geen aanspraak kunnen maken op een aparte restitutie onder de nog op te stellen Ministeriële regeling.

Tarieven AFM

Beleggingsondernemingen

Ingevolge voormelde CBb-uitspraken is in deze regeling – op voorstel van de AFM – een nieuwe heffingsmaatstaf vastgesteld voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, van het Besluit.

Deze nieuwe heffingsmaatstaf voor de betreffende beleggingsondernemingen met een publieksfunctie is gebaseerd op de toezichtinspanning en omvat een risicocriterium en een omvangcriterium. Dit betekent dat de heffingen gerelateerd worden aan de vergunningtype(n) waarover een instelling per 1 januari van het lopende jaar beschikt en het aantal effectenrekeningen per 31 december van het voorgaande jaar die bij de instelling worden aangehouden of waarover het beheer wordt gevoerd. Via deze gecombineerde maatstaf ontstaat een beter verband tussen de toezichtinspanning en de heffing voor een instelling. De hoogte van het deel van de heffing op basis van de vergunningtype(n) is afhankelijk van de vergunningtypen waarover een instelling beschikt. Dit deel van de heffing vervangt de algemene basisheffing. Onder de categorie beleggingsondernemingen vallen ook de kredietinstellingen als bedoeld in artikel 2:97 van de Wft die effectendiensten aanbieden. Zij beschikken slechts over één vergunning welke hen het recht geeft alle activiteiten te verrichten die gelden voor een beleggingsonderneming die beschikt over alle vergunningtypen. Deze kredietinstellingen krijgen een gecombineerde heffing. Enerzijds een heffing op basis van hun vergunningtype van € 9.704, hetgeen gelijk is aan een heffing van een beleggingsonderneming die beschikt over alle vergunningtypen. Anderzijds een heffing op basis van de maatstaf ‘aantal effectenrekeningen’.

Overgangsregeling

De thans vastgestelde heffingsmaatstaven en tarieven voor betreffende beleggingsondernemingen, waaronder voormelde kredietinstellingen, hebben tot gevolg dat er ten opzichte van de eerder dit jaar ter consultatie aan marktpartijen voorgelegde maatstaven en tarieven herverdeeleffecten optreden die voor een aantal (over het algemeen kleine) beleggingsondernemingen leiden tot aanmerkelijk hogere tarieven. Teneinde deze plotselinge en onvoorzienbare betekenisvolle stijging door de latere vaststelling van deze regeling te ondervangen, is besloten om deze ondernemingen hiervoor over 2008 te compenseren. Deze compensatie houdt in dat het nadelige verschil tussen de heffing op basis van het oorspronkelijke voorstel van de toezichthouders, zoals dit in april jl. bij brancheorganisaties is geconsulteerd, en de heffing op basis van de in oktober jl. geconsulteerde tarieven op ondernemingsniveau voor 2008 volledig wordt gecompenseerd.

Daardoor zullen de kosten voor (kleinere) ondernemingen in 2008 niet stijgen ten opzichte van de in april 2008 geconsulteerde systematiek. Dit laat uiteraard onverlet dat de heffing in 2008 kan toenemen doordat de situatie van de beleggingsonderneming zelf is gewijzigd.

Voorts is besloten ook over de jaren 2009 en 2010 een gedeeltelijke compensatie te bieden voor de betekenisvolle stijging als gevolg van deze nieuwe heffingsmaatstaf. Deze zal in beginsel in 2009 bestaan uit circa 50% van de betekenisvolle stijging van toezichtkosten en in beginsel in 2010 uit circa 25%.

Beleggingsobjecten

Voor aanbieders van beleggingsobjecten geldt dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om gezamenlijk een aanbod aan de consument uit te brengen. Doorgaans is de tweede aanbieder een (onafhankelijke) rechtspersoon, die de activa c.q. opbrengstrechten ten behoeve van de consument bewaart. Een dergelijke constructie kan extra bescherming bieden aan consumenten in het geval van faillissement van de eerste aanbieder. Doorberekening van een tarief aan beide aanbieders kan het uitbrengen van een gezamenlijk aanbod – en dus extra zekerheid voor de consument – ontmoedigen. Gelet hierop en op het gegeven dat de toezichtinspanningen niet of nauwelijks wijzigen is een dergelijke dubbele heffing in deze regeling uitgesloten door artikel 8. De aanbieders blijven wel beide hoofdelijk aansprakelijk voor wat betreft de vordering van de AFM op de aanbieders.

Deelnemer Stichting Financiële Dienstverlening (StFD)

De StFD is een organisatorisch verband van marktpartijen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het Besluit dat door middel van zelftoezicht een bijdrage levert aan de uitvoering door de toezichthouder van het toezicht op de naleving van de wet. Om die reden komen de deelnemers hiervan voor een lager tarief in aanmerking. Aangezien de StFD haar onderzoek van zelftoezicht verricht naar de adviseurs en bemiddelaars die op 1 juli deelnemer zijn, geldt het lagere tarief alleen voor adviseurs en bemiddelaars die op 1 juli 2008 deelnemer zijn van de StFD. Daarnaast geldt het lagere tarief voor adviseurs en bemiddelaars die in 2008 als toetreders tot de markt een vergunning aanvragen via de StFD. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat het lagere tarief eveneens geldt voor adviseurs en bemiddelaars die voor 1 juli 2008 hun vergunning intrekken en op dat moment deelnemer zijn van de StFD.

Overig

Het toezicht van de AFM op beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft is qua omvang en aard vergelijkbaar met het toezicht van de AFM op adviseurs en bemiddelaars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel m, onder 1°, van het Besluit die geen deelnemer zijn van de StFD. Om die reden zijn in deze regeling voor desbetreffende beleggingsondernemingen en adviseurs en bemiddelaars een identieke maatstaf en tarieven vastgesteld. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat het voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft niet mogelijk is deelnemer te zijn van de StFD en te dien aanzien dan ook geen tarieven zijn vastgesteld.

Tarieven DNB

Beleggingsondernemingen

Ingevolge voormelde CBb-uitspraken is – ook op voorstel van DNB – een nieuwe heffingsmaatstaf vastgesteld voor beleggingsondernemingen met een publieksfunctie. Deze is vergelijkbaar met die van de AFM en betreft een combinatie van een maatstaf gerelateerd aan de vergunningtype(n) waarover een instelling beschikt en het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij de desbetreffende instelling. Zodoende ontstaat een beter verband tussen de daadwerkelijke toezichtinspanning en de heffing voor een instelling, terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de draagkracht van de onderneming. De heffingsmaatstaf is ter consultatie aan marktpartijen voorgelegd en kan over het algemeen rekenen op steun uit de markt. De heffing bestaat uit; (i) een minimumbedrag voor alle beleggingsondernemingen met een publieksfunctie, (ii) een tarief per type vergunning, en (iii) een tarief per effectenrekening vanaf 250 effectenrekeningen met een maximum van 10.000 effectenrekeningen. Anders dan bij de AFM vervangt de heffing op basis van het type vergunning niet de algemene basisheffing, maar vormen deze – samen met een heffing op basis van het aantal effectenrekeningen – de heffing voor de desbetreffende beleggingsondernemingen.

Overgangsregeling

Voor wat betreft de doorberekening door DNB van voormelde nieuwe heffingsmaatstaf wordt voorzien in een vergelijkbare overgangsregeling als bij de AFM (zie hiervoor: onder meer in beginsel compensatie van circa 50% over 2009 en circa 25% over 2010 voor de betekenisvolle stijging van de heffingsmaatstaf).

Extra kosten bij aanwijzing of last onder dwangsom AFM en DNB

In artikel 7 van deze regeling is bepaald dat de toezichthouder kosten in rekening mag brengen voor de extra werkzaamheden die gepaard gaan met de totstandkoming van een aanwijzing of een last onder dwangsom. Het gaat nadrukkelijk niet om de repressieve handhavingkosten, maar alleen om het verscherpte toezicht dat voortkomt uit het geven van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom. In het tweede lid is geregeld dat de kosten voor de extra werkzaamheden worden terugbetaald indien achteraf zou blijken dat het geven van de aanwijzing of de last onder dwangsom niet gerechtvaardigd was.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.


XNoot
1

Uitspraken van het CBb van 18 juni 2008 met kenmerk AWB 07/183 en AWB 07/184.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2007/08, 28 122, nr. 27.

XNoot
3

Stcrt. 2008, 132.

XNoot
4

Kamerstukken II 2006/07, 28 122, nr. 22.

Naar boven