Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 december 2008, nr. WJZ/84032 (8236), houdende vaststelling van de gevallen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (Regeling ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet 1988;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

Monumentenwet 1988;

beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de wet.

Artikel 2. Advisering over aanvragen om een monumentenvergunning

De gevallen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, zijn:

  • a. het afbreken van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,

  • b. het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld in onderdeel a,

  • c. het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, en

  • d. het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan.

Artikel 3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Door deze ministeriële regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de wet), zoals gewijzigd bij de wet van 18 december 2008 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning. Door deze wetswijziging is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (namens de minister: de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; hierna: de RACM) niet langer verplicht in alle gevallen op grond van artikel 16 van de wet over aanvragen om een monumentenvergunning te adviseren. De adviesrol wordt op grond van artikel 16, eerste lid, van de wet door de onderhavige regeling nader ingevuld en beperkt tot vergunningaanvragen die de monumentale waarden van een beschermd monument wezenlijk raken. Gelet op de verantwoordelijkheid van de minister voor het rijksmonumentenbestand is het van belang dat de minister in de gelegenheid is zijn visie over dit soort verstrekkende ingrepen formeel kenbaar te maken. Door de reductie van het aantal verplichte adviezen zal er meer tijd beschikbaar zijn voor die aanvragen waarover nog wel wordt geadviseerd. De kwaliteit en bruikbaarheid van de adviezen kan daardoor verbeteren. Ook is er meer ruimte voor een vroegtijdige betrokkenheid van de RACM bij belangrijke transformatieprocessen van monumenten.

2. Landelijke pilot

Met instemmingvan de Tweede Kamer is vanaf 18 april 2008 op basis van mijn brief van 7 februari 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 29 314, nr. 24) alvast vooruitgelopen op de voorgenomen beperking van de ministeriële adviesplicht. Via een landelijke pilot hebben gemeenten en de RACM ervaring opgedaan met een beperkte adviesplicht. In de bijlage bij voornoemde brief zijn drie soorten ingrepen onderscheiden, alle verduidelijkt met voorbeelden. Het betrof:

  • afbraak van het monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,

  • reconstructie van het monument of een deel daarvan, en

  • wijziging van een monument of een overwegend deel daarvan ingeval van herbestemming van het monument.

Deze criteria bleken de beoogde lading voldoende te dekken. Wel bleek er in de praktijk een discrepantie te bestaan tussen wat men in gangbaar taalgebruik onder afbraak verstaat en datgene wat met deze categorie werd beoogd. Als voorbeeld noem ik het ingrijpend wijzigen van de padenstructuur van een beschermde historische parkaanleg. Zulke ingrijpende wijzigingen zal men niet snel met sloop associëren. Maar omdat ze wel van grote invloed zijn op de monumentale waarde van een monument, wordt in aanvulling op eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer in deze regeling een extra categorie ingrepen onderscheiden.De bedoeling hiervan is uitdrukkelijk niet om alsnog over veel meer ingrepen dan aanvankelijk beoogd te blijven adviseren, maar om interpretatieverschillen te voorkomen. De reikwijdte van deze toevoeging blijkt uit de toelichting op artikel 2, onderdeel b.

3. Advisering door onder meer de RACM

Voor de kwaliteit van de monumentenzorg is kennis van zaken op gemeentelijk niveau onontbeerlijk. De ondersteuning door de RACM aan gemeenten zal niet meer vanzelfsprekend gekoppeld zijn aan concrete restauratie en wijzigingsplannen maar de RACM zal zijn expertise via publicaties en internet blijven inzetten ten behoeve van gemeenten en andere doelgroepen.

Het is voorts te verwachten dat de informele adviespraktijk door de reductie van het aantal formele adviezen aan belang zal winnen. Gemeenten kunnen – gelet op de recente taakstellingen waaraan ook deze dienst niet ontkomt, binnen de grenzen van het redelijke – een direct beroep blijven doen op de expertise van de RACM. Hierbij valt te denken aan specialistische kennis over interieurs, historisch kleurgebruik, bijzondere materialen (beton, natuursteen), glas-in-lood, brandpreventie, orgels en klokken, molens, waterwerken, groene monumenten, bouwfysica en bijzondere restauratievraagstukken in het algemeen.

De RACM is niet de enige instantie waar kennis over de praktijk van de monumentenzorg voorhanden is. Gemeenten en particuliere organisaties hebben zelf kennis in huis of huren deze in en geven zo invulling aan hun verantwoordelijkheid. Als vervolg op de decentralisatie van de monumentenzorg in 1988 is samen met de provincies een steunpuntennetwerk tot stand gebracht om met name de kleinere monumentengemeenten beter in staat te stellen hun verantwoordelijkheid op grond van de wet op te pakken. Doel van het steunpuntennetwerk is ondersteuning van deze gemeenten door middel van eerstelijnszorg en het bieden van een kennisplatvorm waarin de betrokken partijen informatie uitwisselen en taken afstemmen.

4. Omvang adviesplicht

In deze toelichting is per categorie ingrepen een aantal voorbeelden opgenomen waarop de adviesplicht al dan niet betrekking heeft. Deze voorbeelden zijn grotendeels afkomstig uit de proefperiode. Ik wijs erop dat hiermee geen uitspraak wordt gedaan over de wenselijkheid van de genoemde ingrepen vanuit het oogpunt van monumentenzorg. Ze zijn louter bedoeld ter verduidelijking van de ministeriële adviesplicht. Anders gezegd: uit het feit dat de minister (namens de minister: de RACM) niet meer verplicht adviseert over bijvoorbeeld een doorbraak van een muur, mag niet de conclusie worden getrokken dat daarover door hem een positief oordeel wordt gegeven. De gemeente moet – de monumentencommissie gehoord – zelf een afweging maken ten aanzien van het al dan niet verlenen van een vergunning.

Ingrepen waarover de minister niet meer zal adviseren, zijn bijvoorbeeld: beperkte herstelwerkzaamheden aan metsel- of pleisterwerk, het aanbrengen of vervangen van zonwering, reclame- of informatieborden, het aanbrengen van achterzetbeglazing, herstel of vervanging van dakgoten, plaatsing van een glazen tochtportaal in een kerk, het vernieuwen van de balkkoppen, het herstel van gevelornamenten, het aanbrengen van Arbo-voorzieningen ten behoeve van onderhoud, het aanbrengen of moderniseren van sanitaire voorzieningen en sloop ten behoeve van het plaatsen van een dakkapel of dakraam. Ook zal de minister niet langer adviseren over afbraak waarbij op voorhand duidelijk is dat er geen monumentale waarden verloren gaan, zoals bij het verwijderen van een aanbouw zonder monumentale waarde of het weer zichtbaar maken van oorspronkelijke elementen door verwijdering van recente toevoegingen.

5. Inbreng derden

Bij de totstandkoming van deze regeling is gebruik gemaakt van inbreng van de Federatie Grote Monumentengemeenten en de provinciale steunpunten.

Artikelgewijs

Artikel 2, onderdeel a (afbraak van een beschermd monument of een gedeelte daarvan)

Bij (gedeeltelijke) afbraak van een beschermd monument is de reden tot aanwijzing als beschermd monument door de minister en daarmee de grondslag van de status van beschermd monument in het geding. Daarom dient de minister altijd te adviseren over een vergunningaanvraag voor afbraak van een monument of gedeeltelijke afbraak van ingrijpende aard. Onder gedeeltelijke afbraak van ingrijpende aard wordt verstaan het slopen van een groot of belangrijk deel van het monument, waarbij sprake is van een substantiële aantasting c.q. wijziging van het monument. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

  • het slopen van een gevel als gevolg van bouwvalligheid;

  • het slopen van de inwendige structuur van een monument, zoals het verwijderen van de brandmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte van een boerderij of wijziging van de interne structuur van een grachtenpand of herenhuis;

  • sloop van het woon- of bedrijfsgedeelte van een boerderij; en

  • sloop na brand.

Met afbraak is ook bedoeld sloop en herbouw ter plaatse dan wel elders, alsmede verplaatsing van een monument zonder dat deze gepaard gaat met sloop.

Artikel 2, onderdeel b (ingrijpende wijziging van een beschermd monument)

De minister dient altijd te adviseren over een vergunningaanvraag voor een ingrijpende wijziging waarbij de consequenties gelijk staan aan gedeeltelijke afbraak van ingrijpende aard. Ingrijpend wil ook hier zeggen dat sprake is van een substantiële aantasting c.q. wijziging van een monument door de voorgenomen werkzaamheden. Voorbeelden van ingrijpende wijzigingen waarover de ministeriële adviesplicht gehandhaafd blijft, zijn:

  • ingrijpende structurele wijzigingen van het casco (dat wil zeggen muren, kap, balklagen, gevels), zoals het aanbrengen van liften en nieuwe trappenhuizen;

  • het wijzigen van de dakbedekking, zoals het vervangen van een rieten dak door een schroef- of pannendak, het vervangen van oud-Hollandse pannen door moderne en het wijzigen van een Maasdekking in een Rijndekking (of andersom);

  • restauratie van een monument, waarbij aspecten als fundering, casco, dakbedekking of integrale aanpak van het metselwerk aan de orde komen en waarbij bouwfysische maatregelen of grootschalige vervanging van historische materialen plaatsvinden;

  • het plaatsen van een grootschalige aan- of uitbouw;

  • het dichtbouwen of overkappen van binnenplaatsen;

  • het verwijderen van (onderdelen van) historische interieurs, zoals stucplafonds, wandbespanningen, lambriseringen en wandkasten; en

  • het ingrijpend wijzigen van de structuur van een beschermde tuin- of parkaanleg, bijvoorbeeld door het verleggen van het beloop van een historisch padenpatroon, het egaliseren van het reliëf, het bouwen in een zichtas en het kappen van een bomenlaan zonder herplant.

Artikel 2, onderdeel c (reconstructie van een beschermd monument)

De minister dient altijd te adviseren over een vergunningaanvraag voor het uitvoeren van werkzaamheden waarbij de huidige staat van het monument of een deel daarvan wordt teruggebracht naar een vroegere staat. Hierbij gaan doorgaans monumentale waarden verloren. Het moet gaan om een substantiële aantasting dan wel wijziging van het monument waardoor de staat van het monument wezenlijk wijzigt. Hierbij valt te denken aan:

  • het herbouwen van een verdwenen toren aan een kerk;

  • het opbouwen van een ruïne;

  • het reconstrueren van een gevel, bijvoorbeeld door het vervangen van de 19de-eeuwse vensters door vensters in 18de-eeuwse vorm;

  • het terugbrengen van een al dan niet veronderstelde vroegere staat van een interieur (inclusief kleurstelling);

  • het terugbrengen van een eerdere staat van een parkaanleg; en

  • het completeren van een molen.

Artikel 2, onderdeel d (nieuwe bestemming aan een beschermd monument)

De minister dient tot slot altijd te adviseren over een vergunningaanvraag voor een wijziging van een monument of van een belangrijk deel daarvan als gevolg van een functiewijziging. Functie en staat van een monument zijn nauw met elkaar verweven. Een wijziging van deze twee-eenheid kan direct ingrijpen in de reden van de aanwijzing als beschermd monument. Dit geldt ook voor monumenten die reeds meermalen van functie gewijzigd zijn. Juist die meervoudige geschiedenis heeft vaak interessante gebouwen opgeleverd. Bovendien gaat de functiewijziging meestal gepaard met relatief ingrijpende sloop-, verplaatsings- en soms zelfs reconstructieaspecten.

Het is niet de bedoeling dat de minister adviseert over het voornemen tot wijziging van de bestemming van het monument in het bestemmingsplan. Het al dan niet wijzigen van het bestemmingsplan doet niet ter zake voor de beoordeling of sprake is van functiewijziging zoals in deze regeling is bedoeld. Het gaat hier om de wijzigingen van het monument en de mogelijke aantasting van monumentale waarden ten gevolge van veranderend gebruik. Het verbouwen van een villa tot appartementen heeft wellicht geen wijziging van het bestemmingsplan tot gevolg, maar kan wel grote invloed op de monumentale waarden hebben. Andere voorbeelden van wijziging bij herbestemming waarover de minister zal blijven adviseren, zijn:

  • het transformeren van een kerk ten behoeve van een sociaal-culturele functie, een kantoorfunctie of een woonfunctie;

  • het bewoonbaar maken van het bedrijfsgedeelte van een boerderij;

  • het samenvoegen van woon-winkelpanden tot één appartementencomplex; en

  • het verbouwen van een voormalige fabriek tot appartementencomplex.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven