29 314
Beleidsbrief Cultuur 2004–2007

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2008

Recent heeft de Raad van State advies uitgebracht over een voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer de beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning. Ik zal bevorderen dat dit wetsvoorstel op korte termijn bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Met het wetsvoorstel wil ik de procedure voor het verlenen van vergunningen voor veranderingen aan rijksmonumenten vereenvoudigen en gemeenten meer verantwoordelijkheid te geven.

Ik heb het voornemen om in de aanloop naar deze wetswijziging de adviespraktijk zo vorm te geven, dat reeds in de geest van deze wet wordt gehandeld. Graag wil ik u daarover informeren.

Inleiding

In het bestaande stelsel van de monumentenzorg zijn de monumentencommissie van de gemeente én de minister verplicht te adviseren over een vergunningaanvraag voor verandering aan een rijksmonument. Aan deze dubbele adviesplicht wordt in het wetsvoorstel voor een deel een einde gemaakt door gemeenten in een aantal gevallen de ruimte te bieden om vergunningaanvragen zonder tussenkomst van het Rijk af te doen. Dit moet ertoe leiden dat het aantal adviezen sterk vermindert en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zich kan concentreren op die aanvragen waarbij advisering door het Rijk een duidelijke meerwaarde oplevert.

Het wetsvoorstel vormt een uitwerking van de beleidsbrief van de voormalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van der Laan «Meer dan de som» (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 314, nr. 1) en haar brief over de monumentenzorg (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 314, nr. 4). Daarmee is uitvoering gegeven aan het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Balkenende II (Kamerstukken II 2002–2003, 28 637, nr. 19), waarin veel nadruk wordt gelegd op onder andere het verminderen van regeldruk. Deze uitgangspunten zijn door het huidige kabinet overgenomen.

Systeem van de huidige wetgeving

De bevoegdheid om aan monumenten een rijksbescherming te geven is belegd bij de minister en de bevoegdheid tot vergunningverlening voor aanpassing van rijksmonumenten bij burgemeester en wethouders. Op grond van de Monumentenwet 1988 zijn de monumentencommissie, de minister en – indien het monument buiten de bebouwde kom ligt – gedeputeerde staten verplicht om burgemeester en wethouders te adviseren over een vergunningaanvraag. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de aanvraag aan de directeur van de RACM en bij een monument dat buiten de bebouwde kom ligt aan gedeputeerde staten. De minister (namens hem de RACM) en gedeputeerde staten adviseren binnen twee maanden. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen, maar in ieder geval binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Burgemeester en wethouders sturen aan de minister en gedeputeerde staten een mededeling van de beschikking op de aanvraag.

Nieuwe systematiek

In de nieuwe systematiek die is beschreven in het genoemde wetsvoorstel, is de minister niet meer in alle gevallen verplicht om te adviseren over een aanvraag om een monumentenvergunning. Nieuw is dat alleen in de gevallen die worden bepaald bij ministeriële regeling, de gemeente verplicht is de aanvraag voor advies aan de minister voor te leggen.

Dit moet ertoe leiden dat het aantal adviezen sterk vermindert. Voor gemeente en Rijk betekent dit minder interbestuurlijke lasten en voor de aanvrager tijdwinst.

De (verplichte) adviesrol van de minister zal zich beperken tot aanvragen voor ingrepen die het voortbestaan van een monument raken, zoals sloop van een (gedeelte van een) rijksmonument, reconstructie en herbestemming. Op deze wijze kan de verantwoordelijkheid van de minister voor het voortbestaan van de door hem aangewezen rijksmonumenten, ook in de gewijzigde situatie, vorm krijgen.

Adviespraktijk in de aanloop naar inwerkingtreding van de wetswijziging

Het beperken van de ministeriële adviesplicht is bij verschillende gelegenheden besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Federatie Grote Monumentengemeenten. Daarbij is gezamenlijk de wens geformuleerd in de aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel reeds een stap te zetten.

Ik zie daarvan de voordelen. Een belangrijk deel van de beoogde lastenverlichting kan dan reeds in 2008 worden bereikt. Een ander voordeel is dat in de aanloop naar de nieuwe wet ervaring kan worden opgedaan met de nieuwe manier van werken. In feite is het een landelijke pilot.

Ik heb dan ook het voornemen heb om, indien de Tweede Kamer hiermee akkoord gaat, mijn adviespraktijk op zo kort mogelijke termijn zo vorm te geven dat reeds in de geest van de binnenkort aan uw Kamer aan te bieden wetswijziging kan worden gewerkt.

Concreet betekent dit dat ik aan de gemeenten kenbaar zal maken dat ik alleen nog maar over bepaalde categorieën vergunningaanvragen advies zal uitbrengen. In lijn met het wetsvoorstel en wat in de memorie van toelichting over het onderwerp wordt gesteld, heb ik in de bijlage bij deze brief uitgewerkt om welke gevallen het gaat.1) Een en ander is met de VNG en de Federatie Grote Monumentengemeenten besproken en kan rekenen op hun instemming.

Deze opzet zal ertoe leiden dat de RACM niet meer over alle vergunningaanvragen voor wijzigingen aan rijksmonumenten een advies uitbrengt, terwijl – strikt genomen – artikel 16, tweede lid van de Monumentenwet 1988 dit wel voorschrijft.

Ik acht het verantwoord om deze stap te zetten omdat:

• vooruit wordt gelopen op een wetsvoorstel tot wijziging van de genoemde bepaling;

• voor de maatregel veel draagvlak is, en;

• in de periode tot aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, gemeenten, indien zij daarom vragen (ook voor minder ingrijpende wijzigingen aan monumenten), altijd een rijksadvies zullen ontvangen.

Naar ik hoop kan uw Kamer zich vinden in de in deze brief omschreven adviespraktijk. Bij de uitvoering daarvan zal worden benadrukt dat deze werkwijze niet definitief is zolang het wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988 niet door beide Kamers der Staten-Generaal zal zijn aanvaard. In geval van twijfel blijft de vigerende wet het uitgangspunt van handelen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven