De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de artikelen 7.2 en 8.2 van de Mediawet 2008;
Besluit:
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. Commissariaat:
Commissariaat voor de Media;
- b. minister:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- c. Stimuleringsfonds:
Stimuleringsfonds voor de pers;
- d. wet:
Mediawet 2008.
HOOFDSTUK 2. COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA
§ 2.1 Bezoldiging voorzitter en leden
Artikel 2 Bezoldiging
1. De leden van het Commissariaat worden bezoldigd volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 17 als vermeld in
Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, op basis van een volledige werkweek.
2. De bezoldiging wordt aan de hand van de arbeidsduur, bepaald in artikel 6, naar evenredigheid vastgesteld.
3. De bezoldiging wordt in maandelijkse termijnen betaald en wordt niet langer uitbetaald dan tot de dag van overlijden.
4. De leden van het Commissariaat hebben recht op een vakantie-uitkering overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Bezoldigingsbesluit
Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
Artikel 3 Reis- en verblijfkosten
De leden van het Commissariaat hebben recht op een vergoeding voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit
binnenland en het Reisbesluit buitenland.
Artikel 4 Representatievergoeding
De leden van het Commissariaat ontvangen een representatievergoeding overeenkomstig het Besluit vergoeding representatiekosten
rijkspersoneel en de Regeling representatievergoeding OCW 2005 ter hoogte van het bedrag behorende bij categorie I, genoemd
in de bijlage bij laatstgenoemde regeling.
Artikel 5 Overige vergoedingen
1. Het Commissariaat regelt de overige vergoedingen van kosten van haar leden die verband houden met de uitoefening van hun
functie.
2. De regels behoeven de goedkeuring van de minister.
3. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 6 Gemiddelde arbeidsduur
1. Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur voor de leden van het Commissariaat 25 uur per week.
2. De minister kan, in het belang van een goede uitvoering van de taken van het Commissariaat, op verzoek van het Commissariaat
de gemiddelde arbeidsduur per week tijdelijk verhogen tot maximaal 32 uur.
Artikel 7 Arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. Bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte ontvangen de leden van het Commissariaat volledige doorbetaling van hun bezoldiging
tot aan het tijdstip van toekenning van een invaliditeitspensioen op grond van de Wet privatisering ABP respectievelijk op
grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, met dien verstande dat de doorbetaling in ieder geval
eindigt op de dag waarop de benoemingstermijn eindigt.
2. Aanspraken op uitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid wegens ziekte op grond van enige sociale zekerheidswet worden
in mindering gebracht op de doorbetaling van de bezoldiging.
Artikel 8 Wachtgeld
1. Als een lid van het Commissariaat na afloop van de benoemingstermijn niet wordt herbenoemd, heeft hij aanspraak op een uitkering
overeenkomstig de volgende leden.
2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend voor een periode die gelijk is aan het tijdvak waarin betrokkene
zonder onderbreking lid van het Commissariaat was, met dien verstande dat de uitkering in ieder geval eindigt met ingang van
de dag waarop betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of met ingang van de dag volgende op de dag van overlijden.
3. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt niet toegekend als betrokkene op eigen verzoek niet als lid van het Commissariaat
wordt herbenoemd of herbenoeming weigert, of als betrokkene na afloop van de benoemingsperiode de leeftijd van 65 jaar heeft
gepasseerd.
4. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt gedurende het eerste jaar 80 procent en vervolgens 70 procent van de laatstelijk
als lid van het Commissariaat genoten bruto bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering.
5. Als in de bezoldiging van het rijkspersoneel een wijziging wordt aangebracht, wordt de in het vierde lid bedoelde laatstelijk
genoten bezoldiging voor de toepassing van dat lid met ingang van het tijdstip van ingang van de bezoldigingswijziging overeenkomstig
aangepast.
6. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die niet reeds werden genoten tijdens de uitoefening van de functie, worden
met de uitkering verrekend. De verrekening vindt alleen plaats ten aanzien van bedragen die 30 procent van de laatstgenoten
bruto bezoldiging en vakantie-uitkering overschrijden.
Artikel 9 Uitvoering
Het Commissariaat is belast met de uitvoering van de artikelen 2 tot en met 5, 7 en 8. De daaruit voortvloeiende kosten van
bezoldiging, vergoedingen en uitkeringen komen ten laste van het Commissariaat.
§ 2.2 Overige bepalingen
Artikel 10 Uitoefening functie
1. Het is de leden van het Commissariaat in de uitoefening van hun functie verboden vergoedingen, beloningen, giften of beloften
van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.
2. De leden van het Commissariaat doen desgevraagd aan de minister schriftelijk opgave van de nevenfuncties die zij vervullen
bij de aanvang van de uitoefening van hun functie en van de aan die nevenfuncties verbonden beloningen.
Artikel 11 Vrijwaring
Als een lid van het Commissariaat financiële gevolgen ondervindt uit persoonlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de
uitoefening van zijn functie, wordt hij daar door de Staat der Nederlanden van gevrijwaard, tenzij de aansprakelijkheid het
gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag, zoals opzet of grove schuld van betrokkene.
HOOFDSTUK 3. STIMULERINGSFONDS VOOR DE PERS
Artikel 12 Bezoldiging
1. De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds worden bezoldigd volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal
17 als vermeld in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, op basis van een volledige werkweek.
2. De bezoldiging wordt aan de hand van de arbeidsduur als bepaald in artikel 16 naar evenredigheid vastgesteld.
3. De bezoldiging wordt in maandelijkse termijnen betaald en wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden.
4. De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds hebben recht op een vakantie-uitkering overeenkomstig de artikelen 21
en 22 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
Artikel 13 Reis- en verblijfkosten
De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds hebben recht op een vergoeding voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig
het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.
Artikel 14 Representatievergoeding
De minister kan aan de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds een representatievergoeding toekennen overeenkomstig
het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel en de Regeling representatievergoeding OCW 2005.
Artikel 15 Overige vergoedingen
1. Het Stimuleringsfonds regelt de overige vergoedingen van de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds voor kosten die
verband houden met de uitoefening van hun functie.
2. De regels behoeven de goedkeuring van de minister.
3. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 16 Gemiddelde arbeidsduur
Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur voor de voorzitter van het bestuur van het Stimuleringsfonds
acht uur per week en voor de overige leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds vier uur per week.
Artikel 17 Uitvoering
Het Stimuleringsfonds is belast met de uitvoering van de artikelen 12 tot en met 15. De daaruit voortvloeiende kosten van
bezoldiging, uitkeringen en vergoedingen komen ten laste van het Stimuleringsfonds.
Artikel 18 Vrijwaring
Als een lid van het bestuur van het Stimuleringsfonds financiële gevolgen ondervindt uit persoonlijke aansprakelijkheid die
voortvloeit uit de uitoefening van zijn functie, wordt hij daar door de Staat der Nederlanden van gevrijwaard, tenzij de aansprakelijkheid
het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag, zoals opzet of grove schuld van betrokkene.
HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Overgangsbepaling personeel Commissariaat voor de Media
Voor personeel dat in dienst is van het Commissariaat en dat afkomstig is van het bureau van de Regeringscommissaris voor
de Omroep en de Nederlandse Omroep Stichting geldt dat diensttijd die is doorgebracht bij het bureau van de Regeringscommissaris
voor de Omroep en de Nederlandse Omroep Stichting meetelt als diensttijd die is doorgebracht bij het Commissariaat.
Artikel 20 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
Artikel 21 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers.
TOELICHTING
Algemeen
Het koninklijk besluit waarin de rechtspositie van het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de pers is
geregeld dateert al weer van 1989.1 In 2001 is er een update geweest waarbij ondermeer de voorzieningen bij ziekte en opneming van een wachtgeldregeling voor
het Commissariaat voor de Media zijn gecodificeerd.2 De regels worden nu opnieuw vastgesteld bij ministeriële regeling. De eerste reden hiervoor is dat volgens de nieuwe Mediawet
2008 het Commissariaat en het Bedrijfsfonds onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vallen.3 Op grond van de Kaderwet stelt voortaan de minister de rechtspositie vast.4 In de tweede plaats kunnen enkele onderdelen van de huidige regeling vervallen. De regels over de tegemoetkoming in de ziektekosten
worden geschrapt omdat deze voorziening voor rijksambtenaren is vervallen. De bepalingen over de vaststelling van de rechtspositie
van het personeel kunnen ook weg, omdat de Kaderwet dat regelt.5 En verder hebben enkele overgangsregels voor personeel van het Commissariaat, dat indertijd overkwam van het voormalige bureau
van de Regeringscommissaris voor de Omroep en de NOS, geen betekenis meer. Ten derde worden nu alle regels omtrent de rechtspositie
van het Commissariaat en het Stimuleringsfonds in één regeling bij elkaar gezet. De gemiddelde arbeidsduur van het Commissariaat
en het Stimuleringsfonds zijn bij ministeriële regeling vastgesteld.6 Daarin is ook een percentage vermeld voor de verrekening van eigen inkomsten met wachtgeld. Deze regels worden nu samengevoegd
in één regeling. In de vierde plaats worden bestaande afspraken over de representatievergoeding vastgelegd en wordt op verzoek
van het Commissariaat een regeling opgenomen om de arbeidsduur tijdelijk te verhogen. Ten slotte wordt een vrijwaringclausule
voor de leden van het Commissariaat en de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Dit artikel regelt de bezoldiging van de leden van het Commissariaat. Deze bezoldigingsregels zijn niet gewijzigd. De exacte
bezoldiging wordt vastgesteld aan de hand van het aantal uren dat de leden gemiddeld per week werken. De gemiddelde arbeidsduur
is in artikel 6 vastgesteld op 25 uur per week.
Artikelen 3 en 4
Deze artikelen regelen dat de leden van het Commissariaat recht hebben op een reiskostenvergoeding en een representatievergoeding.
Ook deze arbeidsvoorwaarden zijn niet veranderd. De representatievergoeding is in de regeling nader gespecificeerd. In de
praktijk ontvangen de leden van het Commissariaat een representatievergoeding volgens de Regeling representatiekostenvergoeding
OCW 2005.7 Op dit moment bedraagt de vergoeding € 191,85 per maand.
Artikel 5
Dit artikel bepaalt dat het Commissariaat voor overige vergoedingen zelf een regeling vaststelt. Het gaat om vergoedingen
voor een lease-auto, het gebruik van een mobiele telefoon en de beschikbaarheid van een computer voor thuiswerken, inclusief
verbindingen. De regeling van het Commissariaat behoeft de goedkeuring van de minister. Naast op grond van ‘strijd met het
recht’ is de onthouding van goedkeuring mogelijk op grond van strijd met het algemeen belang. Hierbij kan het onder andere
gaan om strijd met het kabinetsbeleid op het gebied van vergoedingen. Indien de vergoedingen buitensporig zijn ten opzichte
van de andere vergoedingen die de leden van het Commissariaat ontvangen, kan dit een aanwijzing zijn dat er sprake is van
strijd met het algemeen belang.
Artikel 6
Er is geen reden de gemiddelde arbeidsduur van 25 uur per week te veranderen. Wel is in overleg met het Commissariaat vastgesteld
dat omstandigheden het soms noodzakelijk maken dat de commissarissen tijdelijk meer dan de gemiddelde 25 uur per week werken,
bijvoorbeeld bij ontstentenis of ziekte van een van de commissarissen of wanneer er een piekbelasting ontstaat als gevolg
van aan het Commissariaat opgedragen werkzaamheden. De minister kan dan de arbeidsduur tijdelijk optrekken naar maximaal gemiddeld
32 uur per week.
Artikelen 7 tot en met 9
Deze artikelen regelen de rechten bij arbeidsongeschiktheid, het recht op wachtgeld en de uitvoering van de bezoldigingsregels
voor de leden van het Commissariaat. Deze arbeidsvoorwaarden zijn niet gewijzigd. Met betrekking tot het wachtgeld is nog
toegevoegd dat geen recht op de uitkering bestaat als het lid bij zijn uittreden de leeftijd van 65 jaar inmiddels heeft bereikt.
Dit is een logische aanvulling op de bepaling dat het recht op uitkering vervalt als de betrokkene 65 jaar wordt.
Artikel 10
Dit artikel heeft tot doel de onafhankelijkheid van de leden van het Commissariaat te garanderen. Het eerste lid is een bestaande
bepaling. Het tweede lid is een aanvulling op de regels over nevenfuncties van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De
Kaderwet bepaalt in artikel 13 dat de leden van het Commissariaat alle nevenfuncties en voornemens om nevenfuncties te aanvaarden
bij de minister melden en dat nevenfuncties openbaar worden gemaakt. Het tweede lid van artikel 10 bepaalt aanvullend dat
de leden bij de minister desgevraagd opgeven welke vergoedingen zij ontvangen met het verrichten van de nevenfuncties. De
verdiensten aan nevenfuncties zijn van belang bij het toekennen van vergoedingen en in het kader van de financiële verantwoordelijkheid
van de minister voor het Commissariaat is het wenselijk dat de minister de mogelijkheid heeft naar de verdiensten van de leden
van het Commissariaat te informeren.
Artikel 11
Als toezichthouder op de omroepsector kan het Commissariaat te maken krijgen met grote financiële belangen en mogelijk navenante
schadeclaims als gevolg van beslissingen. Hoewel er geen reden is voor bijzondere zorg op dit punt8 vind ik het redelijk een regeling te treffen die voorkomt dat individuele commissarissen financiële gevolgen ondervinden
van genomen beslissingen. Uiteraard wordt ernstig verwijtbaar gedrag, zoals opzet of grove schuld, daarvan uitgesloten. Ik
sluit daarbij aan bij gebruikelijke vrijwaringbepalingen zoals bijvoorbeeld die voor de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie
Autoriteit (OPTA).
Artikelen 12 tot en met 18
De artikelen 12 tot en met 17 regelen de vaste bezoldiging, de vergoeding voor reiskosten, de representatievergoeding, overige
vergoedingen en de gemiddelde arbeidsduur per week van de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds. Deze arbeidsvoorwaarden
zijn materieel niet gewijzigd. De optionele representatievergoeding is formeel een kan-bepaling geworden. Dit sluit aan bij
de huidige praktijk waarin er geen behoefte bestaat aan de vergoeding. Niet uit te sluiten is dat deze behoefte zich in de
toekomst wel zal voordoen.
Toegevoegd is een vrijwaringclausule (artikel 18). Het Stimuleringsfonds heeft aangegeven een dergelijke clausule op prijs
te stellen. Ik vind dat redelijk.
Artikel 19
Enkele oude overgangsregels behouden hun betekenis voor enkele personeelsleden van het Commissariaat die afkomstig zijn van
het voormalige bureau van de Regeringscommissaris voor de Omroep of de NOS. In dit artikel zijn de overgangsregels die nog
relevant zijn voor de betreffende werknemers uit de artikelen 7 en 8 van het besluit van 1989 overgenomen en samengevoegd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.