Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 december 2008, Z/VU-2899284, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ en de Regeling zorgverzekering in verband met aanpassingen ten behoeve van het jaar 2009

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 68 van de Zorgverzekeringswet en 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidies AWBZ wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.1 vervalt.

B

Artikel 2.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘2008 € 170 305 073’ vervangen door: 2009 € 176 521 208.

2. In het tweede lid wordt ‘2008 € 1 512 547’ vervangen door: 2009 € 1 567 755.

C

Artikel 2.5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘maximaal € 1 873’ vervangen door: in 2009 maximaal € 1 936.

2. In het vierde lid wordt ‘2007’ telkens vervangen door ‘2008’, wordt ‘€ 1 814’ vervangen door ‘€ 1 873’ en wordt ‘3,25%’ vervangen door: 3,36%.

D

Artikel 2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘de te verlenen subsidie’ vervangen door ‘de ten behoeve van 2009 te verlenen subsidie’, wordt ‘€ 273’ vervangen door ‘€ 283’, wordt ‘€ 1 169’ vervangen door ‘€ 1 131’, wordt ‘€ 1 715’ vervangen door ‘€ 1 535’, wordt ‘€ 1 325’ vervangen door ‘€ 1 293’, wordt in onderdeel e ‘€ 780’ vervangen door ‘€ 727’, wordt in onderdeel f ‘€ 780’ vervangen door ‘€ 808’, wordt ‘€ 1 096’ vervangen door ‘€ 1 136’, wordt ‘€ 1 793’ vervangen door ‘€ 1 859’ en wordt ‘€ 546’ vervangen door: € 566.

2. In het zesde lid, onderdeel a, wordt ‘de hoogte’ vervangen door ‘het bedrag’ en wordt ‘de toepassing van het zevende lid buiten beschouwing blijft’ vervangen door: de toepassing van artikel 1.7.3 en van het zevende lid buiten beschouwing blijft, voor zover dat bedrag is aangevraagd.

3. Het zesde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de na toepassing van onderdeel a en artikel 2.5.3, derde lid, nog resterende middelen voor het verstrekken van subsidie worden zoveel als mogelijk aangewend voor het ophogen van de subsidies tot een door het College zorgverzekeringen te bepalen uniform bedrag per 1000 inwoners waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar, met dien verstande dat het bedrag van een te verlenen subsidie het bedrag van de aangevraagde subsidie niet overstijgt.

E

Artikel 2.5.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘artikel 2.5.2, eerste lid’ vervangen door: artikel 2.5.2, tweede lid.

2. In het derde lid wordt ‘als volgt verdeeld’ vervangen door ‘in 2009 als volgt verdeeld’ en wordt ‘€ 17 500’ vervangen door: € 18 000.

F

Artikel 2.5.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b, komt te luiden:

  • b. financiering van een spaar/verlofovereenkomst overeenkomstig de CAO Gehandicaptenzorg ten behoeve van de opbouw van een doorbetaald langdurig verlof in een toekomstig jaar;.

2. Onderdeel c vervalt.

3. De onderdelen d en e worden verletterd tot c en d.

G

Artikel 2.5.9 komt te luiden:

Art. 2.5.9

  • 1. De MEE-organisatie verricht de activiteiten, bedoeld in artikel 2.5.1, in samenwerking met de gemeenten in haar werkgebied.

  • 2. De MEE-organisatie doet uiterlijk 1 juni 2009 verslag aan het College zorgverzekeringen van de samenwerking met elke gemeente in haar werkgebied in 2008 en de eerste vijf maanden van 2009. Het verslag vermeldt de afspraken die de MEE-organisatie met elke gemeente in haar werkgebied heeft gemaakt over de samenwerking.

H

Artikel 2.6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding’ vervangen door: begeleiding.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

g. Sociale verzekeringsbank:

Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

h. ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de artikelen 6 en 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals die bepalingen luidden op 31 december 2008, met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend.

I

Artikel 2.6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘€ 1 846 000 000’ vervangen door: voor het jaar 2009 € 2 280 800 000.

2. In het derde lid wordt ‘een maximale subsidie’ vervangen door ‘voor het jaar 2009 een maximale subsidie’ en wordt ‘€ 1 700 000 000’ vervangen door: voor het jaar 2009 € 2 205 800 000.

3. In het vierde lid wordt ‘€ 146 000 000 wordt’ vervangen door: voor het jaar 2009 wordt € 75 000 000.

J

Artikel 2.6.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘onderdeel b, c of d’ vervangen door: onderdeel b, d of h.

2. In het vierde lid wordt ‘en activerende begeleiding in dagdelen’ vervangen door: , activerende begeleiding in dagdelen en begeleiding in dagdelen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar of beroep dan wordt het persoonsgebonden budget verlaagd met ingang van de dag waarop het besluit tot herziening wordt genomen.

K

Artikel 2.6.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bruto persoonsgebonden budget bedraagt in 2009 maximaal voor:

    • a. persoonlijke verzorging:

      1e klasse 1: € 1 471

      2e klasse 2: € 4 414

      3e klasse 3: € 8 089

      4e klasse 4: € 12 502

      5e klasse 5: € 16 914

      6e klasse 6: € 21 327

      7e klasse 7: € 26 474

      8e klasse 8: € 33 092

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 471;

    • b. verpleging:

      1e klasse 0: € 1 269

      2e klasse 1: € 3 787

      3e klasse 2: € 7 570

      4e klasse 3: € 13 877

      5e klasse 4: € 21 450

      6e klasse 5: € 29 017

      7e klasse 6: € 36 589

      8e klasse 7: € 45 421

      9e klasse 8: het bedrag genoemd bij klasse 7, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 7 overschrijdt en een bedrag van € 2 529;

    • c. ondersteunende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 1 837

      2e klasse 2: € 5 512

      3e klasse 3: € 10 105

      4e klasse 4: € 15 617

      5e klasse 5: € 21 126

      6e klasse 6: € 26 639

      7e klasse 7: € 33 066

      8e klasse 8: € 41 335

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 837;

    • d. ondersteunende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 387

      2e klasse 2: € 4 776

      3e klasse 3: € 7 163

      4e klasse 4: € 9 552

      5e klasse 5: € 11 939

      6e klasse 6: € 14 327

      7e klasse 7: € 16 715

      8e klasse 8: € 19 103

      9e klasse 9: € 21 491

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 387;

    • e. ondersteunende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 676

      2e klasse 2: € 5 352

      3e klasse 3: € 8 028

      4e klasse 4: € 10 705

      5e klasse 5: € 13 381

      6e klasse 6: € 15 481

      7e klasse 7: € 18 158

      8e klasse 8: € 20 544

      9e klasse 9: € 22 933

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 387;

    • f. activerende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 2 818

      2e klasse 2: € 8 452

      3e klasse 3: € 15 498

      4e klasse 4: € 23 951

      5e klasse 5: het bedrag genoemd bij klasse 4, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 4 overschrijdt en een bedrag van € 2 818;

    • g. activerende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 745

      2e klasse 2: € 5 491

      3e klasse 3: € 8 235

      4e klasse 4: € 10 982

      5e klasse 5: € 13 727

      6e klasse 6: € 16 473

      7e klasse 7: € 19 217

      8e klasse 8: € 21 963

      9e klasse 9: € 24 708

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 745;

    • h. activerende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 3 034

      2e klasse 2: € 6 068

      3e klasse 3: € 9 102

      4e klasse 4: € 12 134

      5e klasse 5: € 15 168

      6e klasse 6: € 17 627

      7e klasse 7: € 20 661

      8e klasse 8: € 23 407

      9e klasse 9: € 26 151

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 745;

    • i. begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 1 848

      2e klasse 2: € 5 739

      3e klasse 3: € 10 603

      4e klasse 4: € 16 439

      5e klasse 5: € 22 275

      6e klasse 6: € 28 112

      7e klasse 7: € 34 921

      8e klasse 8: € 43 675

      5e klasse 5: het bedrag genoemd bij klasse 7, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 7 overschrijdt en een bedrag van € 1 848;

    • j. begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 404

      2e klasse 2: € 4 809

      3e klasse 3: € 7 213

      4e klasse 4: € 9 617

      5e klasse 5: € 12 022

      6e klasse 6: € 14 426

      7e klasse 7: € 16 830

      8e klasse 8: € 19 234

      9e klasse 9: € 21 639

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 404;

    • k. begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 641

      2e klasse 2: € 5 281

      3e klasse 3: € 7 922

      4e klasse 4: € 10 562

      5e klasse 5: € 13 203

      6e klasse 6: € 15 607

      7e klasse 7: € 18 011

      8e klasse 8: € 20 415

      9e klasse 9: € 22 820

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 404;

    • l. kortdurend verblijf:

      € 100 per etmaal.

2. In het tweede lid wordt ‘de som’ vervangen door: maximaal de som.

3. In het vijfde lid wordt ‘het bruto persoonsgebonden budget’ vervangen door: het maximum bruto persoonsgebonden budget.

4. In het zesde lid wordt ‘de verlening’ vervangen door: de maximum verlening.

5. In het achtste lid wordt ‘een netto persoonsgebonden budget’ vervangen door: een maximaal te verlenen netto persoonsgebonden budget.

L

Artikel 2.6.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt ‘per kalenderjaar’ vervangen door ‘in 2009’ en wordt ‘€ 219’ telkens vervangen door ‘€ 224,21’, wordt ‘€ 315,46’ telkens vervangen door ‘€ 320,68’, wordt ‘€ 16 301’ telkens vervangen door ‘€ 21 703’, wordt ‘€ 14 365’ telkens vervangen door ‘€ 14 812’, wordt ‘€ 21 002’ telkens vervangen door ‘€ 26 535’ en wordt ‘€ 19 759’ telkens vervangen door: € 20 431.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd luidende:

  • 5. Op de met toepassing van het eerste tot en met het vierde lid vastgestelde eigen bijdrage wordt een korting van 33% toegepast.

M

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘onderdeel b of d’ vervangen door: onderdeel b, d of h.

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘invulling’ vervangen door: invulling en ondertekening.

3. In het tweede en zevende lid wordt ‘ondersteunende begeleiding of activerende begeleiding’ telkens vervangen door: begeleiding.

4. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 10. Onder de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde kosten wordt niet verstaan de kosten van bemiddeling bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget of de kosten van bemiddeling bij het beheren en het verantwoorden van een persoonsgebonden budget.

  • 11. Voor de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor ondersteunende of activerende begeleiding, wordt voor de toepassing van dit artikel onder ‘begeleiding’ verstaan: ondersteunende of activerende begeleiding.

  • 12. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag de verzekerde die in 2009 een indicatiebesluit krijgt voor verblijf, het persoonsgebonden budget ook gebruiken voor betaling van huishoudelijke hulp.

N

In artikel 2.6.11, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘bruto persoonsgebonden budget’ vervangen door: maximum bruto persoonsgebonden budget.

O

Artikel 2.6.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. de aanhef komt te luiden:

Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:;

b. aan onderdeel b wordt toegevoegd: , en voor zover deze betalingen betrekking hebben op in de Nederlandse marktomstandigheden redelijk passende kosten.

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Indien de verzekerde geen betalingen heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, dan wordt de subsidie, in afwijking op het vijfde lid, vastgesteld op nihil.

P

In artikel 2.6.14, eerste lid, wordt ‘steekproefsgewijs’ vervangen door: , op basis van een door het College zorgverzekeringen op te stellen protocol.

Q

De paragrafen 2.7 en 2.8 vervallen.

R

Paragraaf 2.9 komt te luiden:

Paragraaf 2.9 ADL-assistentie

Artikel 2.9.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. ADL-woning:

woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen die tot stand zijn gekomen met behulp van subsidie uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten;

b. ADL-assistentie:

gedurende het gehele etmaal direct oproepbare persoonlijke assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning.

Artikel 2.9.2

Het College zorgverzekeringen kan een instellingssubsidie verstrekken voor het verlenen van ADL-assistentie.

Artikel 2.9.3
  • 1. Voor een instellingssubsidie voor ADL-assistentie komt uitsluitend in aanmerking ADL-assistentie aan een verzekerde die is geregistreerd bij het College zorgverzekeringen en die:

    • a. een lichamelijke handicap of een somatische aandoening of beperking heeft;

    • b. is aangewezen op een rolstoeldoorgankelijke woning;

    • c. is aangewezen op ten minste vijf uur ADL-assistentie per week;

    • d. voldoende sociaal zelfredzaam is om zelfstandig te wonen en om zelfstandig zorg op te roepen;

    • e. een indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit heeft, waarin rekening is gehouden met het aantal uren ADL-assistentie.

  • 2. Bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, gaat het College zorgverzekeringen uit van een schriftelijk indicatie-advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg waarin is aangegeven of de verzekerde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d.

Artikel 2.9.4
  • 1. De aanvraag van de instellingssubsidie voor ADL-assistentie gaat vergezeld van een onderbouwde begroting van het aantal uren ADL-assistentie.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.1 wordt het bedrag van de voor 2009 te verlenen instellingssubsidie voor ADL-assistentie berekend door het aantal door de instelling begrote uren ADL-assistentie te vermenigvuldigen met een bedrag van maximaal € 57,04.

Artikel 2.9.5
  • 1. Het subsidieplafond voor het verstrekken van instellingssubsidies voor ADL-assistentie bedraagt voor het jaar 2009 € 71 364 100.

  • 2. Indien het totale bedrag van de voor instellingssubsidies voor ADL-assistentie in aanmerking komende aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, vindt verdeling van het beschikbare budget plaats naar evenredigheid van het aantal begrote uren ADL-assistentie dat met inachtneming van artikel 2.9.5 in aanmerking is gebracht voor de instellingssubsidie.

Artikel 2.9.6

In afwijking van artikel 1.2.1 wordt het bedrag van de vast te stellen subsidie voor ADL-assistentie berekend door het werkelijke aantal verleende uren ADL-assistentie in het jaar 2009 tot ten hoogste het aantal uren ADL-assistentie waarvoor ten behoeve van 2009 een instellingssubsidie is verleend te vermenigvuldigen met een bedrag van maximaal € 57,04.

Artikel 2.9.7
  • 1. De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie registreert op zorgvuldige wijze:

    • a. aan welke verzekerde ADL-assistentie is verleend;

    • b. hoeveel uur ADL-assistentie aan de desbetreffende verzekerde is verleend;

    • c. in en om welke ADL-woning ADL-assistentie aan de desbetreffende verzekerde is verleend;

    • d. het aantal uren ADL-assistentie waarmee in het advies bij het indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit voor de desbetreffende verzekerde rekening is gehouden.

  • 2. De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie verstrekt het College zorgverzekeringen desgevraagd de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende minimaal vijf jaren.

Artikel 2.9.8

De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie zorgt ervoor dat de verzekerde die op 1 januari 2009 reeds ADL-assistentie ontvangt, uiterlijk op 1 juli 2010 voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 2.9.3, onderdeel e.

Artikel 2.9.9

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2012.

S

In artikel 2.11.6 wordt ‘de maximale subsidie’ vervangen door ‘de maximale subsidie voor 2009’, wordt ‘€ 385’ vervangen door ‘€ 397’, wordt ‘€ 232’ vervangen door ‘€ 241’, wordt ‘€ 162’ vervangen door ‘€ 169’, wordt ‘€ 100’ vervangen door ‘€ 102’, wordt ‘€ 297’ vervangen door ‘€ 304’, wordt ‘€ 23 235’ vervangen door ‘€ 23 810’, wordt ‘€ 28 501’ vervangen door ‘€ 29 206’ en wordt ‘€ 37’ vervangen door: € 74.

ARTIKEL II

De paragrafen 2.2.1, 2.2.3, 2.2.3a en 2.2.4a van hoofdstuk 6 van de Regeling zorgverzekering vervallen.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 met dien verstande dat:

  • a. indien het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2008 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in verband met voortzetting van de subsidiëring van de MEE-organisaties (Kamerstukken II, 2007/08, 31 550, nrs. 1–2) op een tijdstip na 1 januari 2009 in werking treedt, artikel I, onderdelen B tot en met G, op dat tijdstip in werking treedt en terugwerkt tot en met 1 januari 2009;

  • b. indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 2008 ingediende voorstel van Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Kamerstukken II 2008/09, 31 706, nr. 1–2) op een tijdstip na 1 januari 2009 in werking treedt:

    • tot dat tijdstip in artikel 2.6.7 van de Regeling subsidies AWBZ in plaats van ‘€ 21 703’ telkens wordt gelezen ‘€ 16 703’ en in plaats van ‘€ 26 535’ telkens wordt gelezen: € 21 535;

    • artikel I, onderdeel L, tweede lid, op dat tijdstip in werking treedt en terugwerkt tot en met 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker.

TOELICHTING

Algemeen

Met de onderhavige regeling zijn de bedragen in de Regeling subsidies AWBZ ten behoeve van de subsidies in 2009 trendmatig aangepast. Daarnaast is nog een aantal andere aanpassingen doorgevoerd, waarop in de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan.

Artikelsgewijs

Artikel I

In artikel I zijn de wijzigingen in de Regeling subsidies AWBZ geregeld.

Onderdeel A

Paragraaf 2.1 komt te vervallen.

Vooruitlopend op de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bestond er een subsidieparagraaf ‘Diensten wonen met zorg’. Uit deze paragraaf werden ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) diensten gesubsidieerd die met de invoering van de Wmo onder de reikwijdte van die wet vallen. De desbetreffende paragraaf omvatte ook een aantal experimenten die met de invoering van de Wmo nog niet waren beëindigd. Besloten werd deze experimenten ten laste van het AFBZ af te ronden. Dat is inmiddels gebeurd.

Onderdeel B

De wijziging van artikel 2.5.2 betreft indexering van de bedragen van de subsidieplafonds, waarbij tevens rekening is gehouden met een wijziging van het aantal inwoners in Nederland.

Onderdeel C

De wijziging van artikel 2.5.3 betreft indexering van enkele bedragen en een percentage.

Onderdeel D

De wijziging van artikel 2.5.4 betreft actualisering van de bedragen voor het jaar 2009. De normbedragen in het tweede lid zijn gebaseerd op de gemiddelde duur van de diensten.

Dienst A

3,5

uur

Dienst B1

14,0

uur

Dienst B2

19,0

uur

Dienst B3

16,0

uur

Dienst B4

9,0

uur

Dienst B5

10,0

uur

Dienst C

10,0

uur

Dienst D

23,0

uur

Dienst E

7,0

uur

Het uurtarief voor dienst C bedroeg in 2008 € 109,56. Indexering met 3,65% leidt voor 2009 tot een uurtarief van € 113,56.

Het uurtarief voor de overige diensten bedroeg in 2008 € 77,95. Indexering met 3,65% leidt voor 2009 tot een uurtarief van € 80,80.

Deze uurtarieven zijn gebaseerd op 1140 werkbare uren per consulent per jaar.

De uurtarieven zijn vervolgens vermenigvuldigd met de normtijden.

De wijzigingen in het zesde lid zijn bedoeld als een eerste stap in de herallocatie van de budgetten tussen de MEE-organisaties. De MEE-organisaties worden in principe gefinancierd op basis van het aantal te leveren diensten. Maar omdat de subsidieverlening in eerste instantie gebaseerd wordt op de subsidieverlening van het voorgaande kalenderjaar treedt in de praktijk niet of nauwelijks een verschuiving van budgetten op. In het zesde lid is nu, onder a, geregeld dat de budgetten van de MEE-organisaties niet worden geïndexeerd ten opzichte van 2008. Omdat het subsidieplafond wel wordt geïndexeerd vallen daardoor middelen vrij. Deze vrijvallende middelen worden nu, door de wijziging van onderdeel b, toegekend aan de MEE-organisaties met het, gerekend naar het aantal inwoners, laagste budget.

Onderdeel E

Het basisbedrag van € 17 500 in artikel 2.5.5, derde lid, is al enige jaren ongewijzigd gebleven. Dat bedrag wordt nu verhoogd tot € 18 000.

Onderdeel F

De op de balansdatum verschuldigde vakantiegelden vormen een kortdurende verplichting. De verschuldigde vakantiegelden dienen ook als zodanig op de balans te worden opgenomen. Een voorziening voor dit doel valt niet onder de subsidieverstrekking. Onderdeel b van artikel 2.5.6, zoals dat tot 1 januari 2009 luidde, is dan ook met deze regeling vervallen.

De voorziening in het nieuwe onderdeel b (voorheen onderdeel c) wordt conform de oorspronkelijke bedoeling weer teruggebracht tot financiering van een spaar/verlofovereenkomst overeenkomstig de CAO Gehandicaptenzorg ten behoeve van de opbouw van een doorbetaald langdurig verlof in een toekomstig jaar.

Onderdeel G

Per 1 januari 2008 was in een nieuw artikel 2.5.9 geregeld dat MEE-organisaties en gemeenten gezamenlijk een schriftelijke overeenkomst tekenen over de invulling van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.5.1, en dat deze overeenkomst uiterlijk 1 mei 2008 aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) wordt gezonden. Het derde lid van artikel 2.5.9 regelde dat het CVZ daarvoor een model kon vaststellen. Het vijfde lid regelde dat als een gemeente de overeenkomst niet tekende, de MEE-organisatie inzichtelijk moest maken welke inspanningen de organisatie had verricht om tot mede-ondertekening te komen.

Uit de evaluatie van de ingezonden overeenkomsten komt naar voren dat er weliswaar over verschillende terreinen en onderwerpen afspraken zijn gemaakt, maar dat deze nog niet voldoende concreet zijn vastgelegd tussen MEE-organisaties en gemeenten.

In december 2008 heeft er een conferentie over cliëntondersteuning op het lokale niveau plaatsgevonden en in januari 2009 verschijnt een handreiking over goede voorbeelden uit de samenwerkingsovereenkomsten. Het is de bedoeling dat in 2009 MEE-organisaties en gemeenten in navolging van deze voorbeelden actief aan de slag gaan om de samenwerking verder te bevorderen.

In verband daarmee is artikel 2.5.9 anders komen te luiden. In deze bepaling wordt geregeld dat de MEE-organisaties voor 1 juni 2009 schriftelijk moeten rapporteren over de samenwerking in 2008 en de eerste vijf maanden van 2009 én over de voor het jaar 2009 gemaakte afspraken per gemeente.

Het is de bedoeling dat het schriftelijke verslag bestaat uit:

  • een evaluatie over de samenwerking van het afgelopen jaar;

  • een actualisering en/of verdieping van de afspraken zoals gemeenten en MEE-organisaties die in het komende jaar willen doorvoeren op grond van de bovengenoemde analyse, conferentie en handreiking.

Voor deze actualisering en verdieping dienen de goede voorbeelden uit de conferentie en handreiking uitdrukkelijk als inspiratiebron.

Het doel van artikel 2.5.9 blijft ongewijzigd namelijk het bevorderen van de samenwerking tussen gemeenten en MEE-organisaties, opdat:

  • integrale cliëntondersteuning voor alle doelgroepen op lokaal niveau bevorderd wordt, inclusief de doelgroep van mensen met een ggz-achtergrond;

  • gemeenten hun regieverantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning ook voor de MEE-doelgroepen waar kunnen maken;

  • MEE-organisaties passen in de lokale structuren met inachtneming van de bovenregionale structuren.

Gemeenten zijn in het kader van de Wmo verantwoordelijk voor de invulling van het prestatieveld ‘informatie, advies en cliëntondersteuning’. MEE-organisaties ontvangen een specifieke subsidie voor het uitvoeren van deze taken op het terrein van cliëntondersteuning. In de kabinetsreactie op het SER-advies ‘Langdurige zorg verzekerd: Over de toekomst van de AWBZ’ (advies van 18 april 2009, nr. 2008/03) wordt aangegeven dat cliëntondersteuning bij de evaluatie van de Wmo betrokken wordt. De resultaten van de Wmo-evaluatie komen eind 2009 beschikbaar. Op basis van deze resultaten neemt het kabinet een definitief besluit over het al dan niet overhevelen van de MEE-middelen naar de Wmo.

Onderdeel H

Met ingang van 1 januari 2009 is het Besluit zorgaanspraken AWBZ gewijzigd. Een van de wijzigingen betreft het terug brengen van de drie zorgvormen ‘ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling’ tot twee zorgvormen te weten: begeleiding en behandeling. In verband daarmee is artikel 2.6.1, onderdeel b, aangepast. Voor verzekerden die op 31 december 2008 nog een geldig indicatiebesluit voor ondersteunende of activerende begeleiding hadden of uiterlijk op die datum daarvoor een indicatiebesluit hadden aangevraagd, gelden tot het einde van de geldigheid van hun indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2010 nog de oude omschrijvingen van die zorg. Vanwege dit overgangsrecht voor het jaar 2009 zijn de oude begrippen ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding in een nieuw onderdeel h opgenomen. Dit onderdeel zal per 1 januari 2010 worden geschrapt.

De toevoeging van de Sociale verzekeringsbank (SVB) in een nieuw onderdeel g hangt samen met de nieuwe artikelen 2.6.16 tot en met 2.6.18.

Onderdeel I

Met de wijziging van artikel 2.6.2 is voor 2009 het subsidieplafond, het maximale subsidiebedrag voor zorgkantoren en het bedrag aan aanvullende middelen dat het CVZ aan zorgkantoren toekent, vastgesteld.

Onderdeel J

De wijzigingen in het eerste en vierde lid zijn hierboven bij onderdeel H reeds toegelicht.

Het zorgkantoor is, indien sprake is van een toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb), bevoegd om bezwaar te maken tegen het indicatiebesluit. Indien bezwaar of beroep leidt tot een herziening van het primaire indicatiebesluit dan treedt dat herziene indicatiebesluit, ook wat betreft de ingangsdatum, in de plaats van het oorspronkelijke besluit. Het nieuwe aan artikel 2.6.4 toegevoegde vijfde lid, regelt dat in dat geval het pgb vanaf het moment van de herziening verlaagd wordt.

Onderdeel K

De tarieven in artikel 2.6.6 zijn geïndexeerd. De tarieven voor begeleiding zijn het gevolg van een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De tarieven voor ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding zijn gehandhaafd in verband met overgangsrecht dat in 2009 nog van toepassing is.

De wijzigingen die betrekking hebben op de toevoeging van de woorden maximum of maximaal in het tweede, vijfde, zesde en achtste lid worden toegelicht bij de wijziging op artikel 2.6.13, vijfde lid.

Onderdeel L

Het betreft hier een trendmatige verhoging van de eigen bijdrage die in overeenstemming is met de geïndexeerde bedragen van artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg.

Onderdeel M

De wijziging van het eerste lid van artikel 2.6.9 heeft tot gevolg dat het verantwoordingsformulier ondertekend moet worden door de budgethouder of diens wettelijk vertegenwoordiger. Budgethouders die een beroep doen op de diensten van een bemiddelingsbureau houden daardoor inzicht in de besteding van hun pgb.

In het nieuwe tiende lid is geregeld dat onder de noodzakelijke kosten verbonden aan zorg niet wordt begrepen de bemiddeling bij het aanvragen van een pgb of de bemiddeling bij het beheren en het verantwoorden van het pgb.

In 2009 kan het zorgkantoor, als gevolg van overgangsrecht, nog pgb’s toekennen voor ondersteunende en activerende begeleiding. Door de toevoeging van het elfde lid kunnen ook deze budgethouders de besteding van het pgb verantwoorden onder de nieuwe functie ‘begeleiding’.

In het nieuwe twaalfde lid is geregeld dat verzekerden die in 2009 een indicatiebesluit krijgen voor verblijf, het pgb ook mogen besteden aan huishoudelijke hulp. Dit geldt dus alleen voor mensen die in 2009 voor het eerst een indicatiebesluit krijgen voor langdurig verblijf of daarvoor geherindiceerd worden.

Onderdeel N en O

In het vijfde lid van artikel 2.6.13 stond vermeld dat artikel 4:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Volgens de toelichting op artikel 2.6.13 is het zorgkantoor verplicht om de subsidie lager vast te stellen indien het pgb niet volledig is besteed. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 januari 2008 (LJN: BC4315) uitgesproken dat deze verplichting in strijd is met artikel 3:4 Awb omdat artikel 4:46 Awb een ‘kan-bepaling’ is, zodat er een belangenafweging dient plaats te vinden. De verwijzing naar artikel 4:46 Awb voldeed dus niet aan de bedoeling. De regeling gaat uit van subsidiëring op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. De bedragen genoemd in artikel 2.6.6 zijn bedoeld als maximumbedragen; dat is met de wijziging van artikel 2.6.6 nu ook expliciet in de regeling vastgelegd. Afgezien van een beperkt verantwoordingsvrij bedrag (vijfde lid, onderdeel a), zijn bij de vaststelling van de subsidie de werkelijke kosten bepalend voor de hoogte van het subsidiebedrag (vijfde lid, onderdeel b).

Indien de subsidie aldus op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag van de maximaal verleende subsidie, is dit geen lagere vaststelling in de zin van artikel 4:46, tweede lid, Awb. De verwijzing naar dat artikel is daarom vervallen.

Budgethouders verantwoorden soms kosten die niet in verhouding staan tot de gangbare markttarieven. Zorgkantoren beschikten tot nu toe niet over de mogelijkheid om deze kosten af te wijzen. Door in onderdeel b van het vijfde lid op te nemen dat de kosten naar de Nederlandse marktomstandigheden redelijk dienen te zijn, hebben de zorgkantoren in ieder geval de mogelijkheid om onredelijk hoge kosten af te wijzen.

Het gebeurt regelmatig dat de budgethouder geen kosten verantwoordt maar wel recht meent te hebben op het verantwoordingsvrije bedrag. Door de toevoeging van het zesde lid is duidelijk dat het verantwoordingsvrije bedrag vervalt als de budgethouder geen zorgkosten verantwoordt.

Onderdeel P

De wijziging van artikel 2.6.14 houdt in dat niet meer geregeld is dat het zorgkantoor steekproefsgewijs de verantwoording van de verzekerde over het gebruik van het pgb controleert, maar dat doet op basis van een protocol van het CVZ.

Onderdeel Q

Een aantal jaren geleden zijn alle overheidssubsidies doorgelicht, waaronder ook de premiesubsidies. Daar waren belangrijke redenen voor:

  • er was een grote versnippering aan subsidies;

  • subsidies werden voor de meest uiteenlopende doeleinden ingezet;

  • vaak in weinig relatie met het actuele beleid;

  • er was overlap;

  • de ongeveer 60 premiesubsidies werden als administratief zeer belastend gezien.

Besloten werd alle bestaande premiesubsidies te beëindigen en voor zover voortzetting van financiering wenselijk werd geacht, de activiteiten onder de geëigende structurele financiering te brengen.

Premiesubsidies zouden in beginsel alleen nog maar tijdelijke subsidies voor pseudoverstrekkingen zijn. Pseudoverstrekkingen hebben betrekking op zorg waarvan het voornemen bestaat deze in het pakket op te nemen. Met ingang van 1 januari 2006 zijn de doelen waarvoor premiesubsidie uit het AFBZ wordt verleend beperkt tot pseudoverstrekkingen (tijdelijk), pgb, en abortus. Deze doelen liggen vast in artikel 44 van de AWBZ en vormen de weerslag van het nieuwe subsidiebeleid waartoe het kabinet heeft besloten (Kamerstukken II 2003/04, 29 214, nr. 5). Aangezien er op 1 januari 2006 nog activiteiten werden gesubsidieerd uit het AFBZ die niet aan die doelen en dus niet aan artikel 44 van de AWBZ voldeden, werd in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet een overgangsbepaling (artikel 3.1.7) opgenomen waarin geregeld werd dat dergelijke subsidies nog tot uiterlijk 1 januari 2009 konden worden voortgezet. Op 1 januari 2009 bestaat er geen juridische grondslag meer voor de paragrafen 2.7 en 2.8. De paragrafen 2.7 en 2.8 hadden betrekking op het subsidiëren voor de bouw, de exploitatie en aanpassingen van ADL-woningen. Voor deze subsidies heeft het kabinet besloten dat de financiering per 1 januari 2009 via de reguliere kanalen moet geschieden (Kamerstukken II 2007/08, 26 631, nr. 261). Vanaf die datum is het aan de woningcorporaties om vergelijkbare voorzieningen te realiseren. Voor de aard- en nagelvaste individuele aanpassingen aan de woningen ligt er een plicht op grond van de Wmo voor gemeenten.

Onderdeel R

Paragraaf 2.9 geeft regels voor het subsidiëren van ADL-assistentie in de ADL-woningen. Het gaat hier om zorg die bestaat uit persoonlijke verzorging en verpleging, maar de voorwaarden om deze zorg te leveren, zijn dusdanig dat het nog niet mogelijk is de ADL-assistentie onder de reguliere AWBZ-zorg te laten vallen. Bij die voorwaarden gaat het om de financiering van de collectieve voorzieningen via het tarief voor de ADL-assistentie. Daardoor is de ADL-assistentie een stuk duurder dan de reguliere persoonlijke verzorging en verpleging. Hiervoor moet een reguliere oplossing gevonden worden. Ook ontbreekt het heffen van een eigen bijdrage voor deze zorg.

Daarom wordt de subsidiëring van ADL-assistentie vanuit de Regeling subsidies AWBZ voortgezet tot 1 januari 2012. In artikel 2.9.9 is geregeld dat deze paragraaf per 1 januari 2012 vervalt. De periode tot 1 januari 2012 zal benut worden om de belemmeringen op te heffen om deze zorg onder de reguliere aanspraken te laten vallen. Om die overgang soepel te laten verlopen, is het de bedoeling om per 1 januari 2010 ook voor deze hulp eigen bijdragen te gaan heffen zoals die ook voor de reguliere persoonlijke verzorging en verpleging gelden.

Het besluit om de subsidiëring van ADL-assistentie voor drie jaar voort te zetten, om de uitvoeringspraktijk van de paragraaf te verbeteren, om de bouw- en aanpassingenparagraaf te beëindigen en om de verantwoordelijkheid voor collectieve voorzieningen over te hevelen naar aanbieders van ADL-assistentie is aanleiding geweest om de subsidieparagraaf ADL-assistentie volledig te herzien.

Zo is de definitie van ADL-assistentie verduidelijkt om de indicatiestelling en de gegevensuitwisseling met het AWBZ-systeem te verbeteren. Deze verbeteringen in de uitvoeringspraktijk zijn noodzakelijk omdat ADL-bewoners naast zorg vanuit de herziene paragraaf ook aanspraak kunnen hebben op zorg vanuit de AWBZ. Vanaf 1 januari 2009 kunnen woningcorporaties de verantwoordelijkheid voor collectieve voorzieningen overdragen aan de aanbieders van ADL-assistentie.

Artikel 2.9.1 bevat de begripsbepalingen.

Een ADL-woning maakt deel uit van een aantal bij elkaar horende sociale huurwoningen (ook wel een ADL-cluster genoemd), die voor zwaar lichamelijk gehandicapte bewoners adequaat zijn aangepast. ADL-woningen zijn bedoeld voor bewoning door verzekerden die voldoen aan de nadere voorwaarden genoemd in artikel 2.9.3. Naast de ADL-woningen heeft een cluster een centrale ruimte, de zogenoemde ADL-eenheid. Vanuit deze ADL-eenheid wordt op verzoek en aanwijzing van de gehandicapte bewoners van de ADL-woningen ADL-assistentie verleend. Een ADL-cluster omvat 12 tot 24 ADL-woningen. Begin 2009 wordt er in ruim 90 ADL-clusters ADL-assistentie verleend. Op dit moment zijn er nog een aantal ADL-clusters in aanbouw met subsidie uit het AFBZ waardoor het aantal ADL-clusters in de komende jaren zal groeien tot ruim 100 ADL-clusters.

Een belangrijke wijziging is de verduidelijking van de definitie van ADL-assistentie. Omdat ADL-bewoners behalve zorg vanuit de paragraaf ook zorg vanuit de AWBZ nodig kunnen hebben, is een duidelijke afbakening noodzakelijk tussen zorg vanuit de subsidieparagraaf en aanvullende zorg vanuit de AWBZ. Het ontbreken van deze afbakening heeft in de afgelopen jaren tot onduidelijkheid geleid bij cliënten, indicatiestellers, zorgkantoren en zorgaanbieders. De ADL-assistentie is een voorliggende voorziening die het niet mogelijk maakt in en om de ADL-woning een beroep te doen op persoonlijke verzorging en verpleging als bedoeld in de AWBZ.

ADL-assistentie betreft onder meer hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen op verzoek en aanwijzing van de ADL-bewoner in- en om de ADL-woning, zoals hulp bij eten/drinken (serveren van voedsel op bed en op tafel en hulp bij eten/drinken), verplaatsen, persoonlijke hulp en toilet maken (mondverzorging, haarverzorging, scheren, nagels knippen, kleden, hulp bij baden en toiletbezoek) en verpleegtechnische/medische assistentie (zoals het geven van medicijnen, het aanlegen van verbanden en spalken, huidverzorging bij decubitus, aan- en uitdoen van een prothese en het aanleggen van een draagurinaal).

Voor het verlenen van ADL-assistentie worden instellingssubsidies verstrekt aan de rechtspersonen die de ADL-assistentie verlenen (artikel 2.9.2).

Artikel 2.9.3 omvat de voorwaarden waaraan de subsidieontvanger moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Bepaald is aan wie de subsidieontvanger ADL-assistentie mag verlenen. Een verzekerde met een lichamelijke handicap of somatische aandoening dient aangewezen te zijn op zorg op afroep en op een rolstoeldoorgankelijke woning. De verzekerde dient zodanig sociaal zelfredzaam te zijn dat hij zelfstandig kan wonen. Onder sociale zelfredzaamheid wordt verstaan: persoonlijke onafhankelijkheid, sociale verantwoordelijkheid, het hebben van inzicht in de zorgvraag en om zelfstandig ADL-assistentie te kunnen inroepen.

In onderdeel e is vastgelegd dat de subsidieontvanger er voor dient te zorgen dat verzekerden die zorg in en om de ADL-woning ontvangen, beschikken over een AWBZ-indicatie waarop de omvang van de ADL-assistentie in mindering is gebracht. De AWBZ-indicatie na aanvang van de bewoning bevat uitsluitend de omvang van de persoonlijke verzorging en verpleging vanuit de AWBZ (dit zijn alleen de uren buiten de ADL-woning) en geeft daarnaast inzicht in de omvang van de ADL-assistentie vanuit de subsidieparagraaf (dit zijn de uren persoonlijke verzorging en verpleging in- en om de ADL-woning). Zowel bestaande als nieuwe ADL-bewoners moeten een AWBZ-indicatie hebben waarop de omvang van de ADL-assistentie in mindering is gebracht. Voor de bestaande bewoners is in artikel 2.9.8 geregeld dat zij pas per 1 juli 2010 aan deze voorwaarde moeten voldoen.

In artikel 2.9.4 wordt de begrotingssystematiek nader uitgewerkt. De aanvraag moet vergezeld gaan met een onderbouwde begroting. De subsidieverlening bestaat uit het product van het aantal begrote uren ADL-assistentie en het uurtarief. Het zorgvolume (het aantal te leveren uren ADL-assistentie) wordt gebaseerd op een raming van het zorgvolume die globaal overeen dient te komen met het aantal geïndiceerde uren voor de ADL-bewoners. Door een expliciete koppeling van het zorgvolume, de (her)indicatiestelling en de bekostiging wordt een meer transparante en beheersbare bekostiging nagestreefd. Het is van belang dat per 2010 een controleberekening van het geraamde zorgvolume mogelijk wordt op basis van actuele gegevens van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het is – mede uit het oogpunt van het perspectief van reguliere AWBZ-bekostiging – van belang te komen tot een nadere onderbouwing van het uurtarief op basis van recente gegevens.

Onderdeel van het uurtarief is een bedrag voor het gebruik van collectieve voorzieningen. De voornaamste collectieve voorziening is het alarmintercomsysteem. Het alarmintercomsysteem is het systeem waarmee ADL-assistentie mogelijk gemaakt wordt. Het alarmintercomsysteem is onontbeerlijk voor direct oproepbare persoonlijke assistentie op verzoek en aanwijzing gedurende het hele etmaal. Het sanitair en de deurmotoren in de ADL-eenheid vallen ook onder collectieve voorzieningen in het ADL-cluster. Een hoog/laagbad voor collectief gebruik door de ADL-bewoners kan onderdeel uitmaken van het sanitair in de ADL-eenheid. Individuele aanpassingen aan het alarmintercomsysteem (bijv. blaaszuigbediening of stemalarm) maken onderdeel uit van het alarmintercomsysteem.

De verantwoordelijkheid voor onderhoud, reparatie en vervanging van deze voorzieningen ligt tot 31 december 2008 bij de corporaties, de eigenaren van ADL-woningen. De bedoeling is dat woningcorporaties en aanbieders van ADL-assistentie afspraken maken over gebruik, onderhoud, reparatie en vervanging van collectieve voorzieningen. De subsidiëring van collectieve voorzieningen maakt onderdeel uit van de instellingssubsidie van aanbieders van ADL-assistentie. In 2009 is voor de financiering van onderhoud, reparatie en vervanging van collectieve voorzieningen een opslag toegevoegd aan het uurtarief. Voor het jaar 2009 geldt een maximum uurbedrag van € 57,04.

Het subsidieplafond in artikel 2.9.5, eerste lid, is bedoeld voor de subsidiëring van ADL-assistentie. In voorgaande jaren is toestemming verleend voor de bouw van nieuwe ADL-clusters.

Indien de aanvragen voor instellingsubsidie het plafond overstijgen, worden deze aanvragen naar evenredigheid gehonoreerd (artikel 2.9.5, tweede lid).

Artikel 2.9.6 bepaalt dat het bij de subsidievaststelling in aanmerking te nemen zorgvolume bestaande uit het aantal daadwerkelijk geleverde uren zorg, in het jaar 2009 tot ten hoogste het aantal uren ADL-assistentie waarvoor ten behoeve van 2009 een instellingssubsidie is verleend te vermenigvuldigen met het bedrag, genoemd in artikel 2.9.5. In verband met de koppeling van de subsidievaststelling naar het daadwerkelijk geleverde zorgvolume, wordt aan de subsidieontvanger in artikel 2.9.7 de verplichting opgelegd, per bewoner het aantal verleende uren ADL-assistentie te registreren. Vanaf het subsidiejaar 2008 is expliciet in het controleprotocol opgenomen dat de accountant het aantal geleverde uren zorg dient te controleren.

Artikel 2.9.7 regelt ook verder specifieke registratie van belangrijke gegevens en het bewaren ervan. Deze registratie is nodig voor evaluatie van de subsidieparagraaf.

Artikel 2.9.8 is getroffen om te waarborgen dat ook bestaande bewoners van ADL-woningen een indicatiebesluit van het CIZ ontvangen waarin op de geïndiceerde AWBZ-zorg de ADL-assistentie in mindering is gebracht.

Onderdeel S

De wijziging van de bedragen in artikel 2.11.6 betreft de trendmatige tariefsaanpassing voor loon- en prijsstijgingen.

Artikel II

Dit artikel regelt het vervallen van de paragrafen 2.2.1, 2.2.3, 2.2.3a en 2.2.4a van hoofdstuk 6 van de Regeling zorgverzekering.

Aan de subsidiemogelijkheid van paragraaf 2.2.1 is vanwege de reguliere mogelijkheden geen behoefte. Er is ook nooit gebruik van gemaakt.

Op grond van paragraaf 2.2.3 was al sinds 1 januari 2007 geen subsidie meer mogelijk. De paragrafen 2.2.3a en 2.2.4a regelden de afbouw van de subsidie aan de gezondheidscentra en de zwaarder gestructureerde samenwerkingsverbanden in twee jaar, te weten 2007 en 2008.

Voor paragraaf 2.2.5 was al in artikel 6.2.41.7 geregeld dat deze paragraaf per 1 januari 2009 vervalt. Hiermee zijn er per 1 januari 2009 geen tijdelijke premiesubsidies als bedoeld in artikel 68 van de Zorgverzekeringswet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker.

Naar boven