Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008, nr. WJZ/8187136, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van sterktes in innovatie (Subsidieregeling sterktes in innovatie)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 4, 5, derde en vierde lid, 6, derde lid, 9, eerste lid, 12, vierde lid, 13, 14, 15, 17, eerste en derde lid, 18, eerste en vijfde lid, 19, eerste lid, 21, 25, 44, 50, tweede lid, en 53, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

geïndustrialiseerde landen:

Canada, Japan, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika;

innovatie:

technologische innovatie, met inbegrip van niet-technologische aspecten voor zover ze dienstbaar zijn aan technologische innovatie;

innovatieproject:

een samenhangend geheel van activiteiten, dat is gericht op innovatie voor Nederland en een bijdrage kan leveren aan duurzame economische groei in Nederland;

innovatiesamenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband waarvan de activiteiten bestaan uit de uitvoering van een innovatieproject;

minister:

de Minister van Economische Zaken;

opkomende markt:

Brazilië, China, India, Indonesië, Maleisië, Thailand, Zuid-Afrika, Zuid-Korea.

Artikel 1.2

  • 1. Het rapport van feitelijke bevindingen, bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, wordt opgesteld op basis van het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 bij deze regeling

  • 2. Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU L 391) en, indien de subsidie-ontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.3

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.4

  • 1. Het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bedraagt € 35.

  • 2. Het uurtarief, bedoeld in artikel 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt € 35.

Artikel 1.5

Deze regeling valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214).

HOOFDSTUK 2. INTERNATIONAAL INNOVEREN

Artikel 2.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

EUREKA-innovatieproject:

een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

geïndustrialiseerde landen innovatieproject:

een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen;

internationaal innovatiesamenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een opkomende markt, een geïndustrialiseerd land of een land dat deelneemt aan het EUREKA-programma;

opkomende markten innovatieproject:

een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de opkomende markten.

Artikel 2.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject uitvoert.

Artikel 2.3

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 2.4

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is:

    • a. € 500.000 voor opkomende markten innovatieprojecten;

    • b. € 750.000 voor EUREKA-innovatieprojecten of geïndustrialiseerde landen innovatieprojecten.

Artikel 2.5

In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, komen kosten slechts voor subsidie in aanmerking voor zover ze na aanvang van een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject zijn gemaakt of, indien indiening van de aanvraag tot verlening van subsidie plaatsvindt na aanvang van een innovatieproject, voor zover ze na de indiening van die aanvraag zijn gemaakt.

Artikel 2.6

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.7

  • 1. Er is een Adviescommissie Internationaal Innoveren die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 2.9 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 2.10.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijftien leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.8

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 2.9

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 2.10

  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. een innovatieproject meer bijdraagt aan technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties groter zijn;

    • c. de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland;

    • d. meer wordt aangesloten bij de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 2.11

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengen de subsidie-ontvangers gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.12

  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatieonderzoek van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag waarop subsidie wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 3. IOP’S

Artikel 3.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

IOP:

een op innovatie gericht onderzoeksprogramma als bedoeld in artikel 3.7 met als zwaartepunt fundamenteel onderzoek en bestaande uit een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten welke door publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers worden uitgevoerd;

IOP-project:

een onderzoeksproject passend binnen een innovatiegericht onderzoeksprogramma, bestaande uit een voor Nederland nieuw, planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten op het terrein van fundamenteel onderzoek of een combinatie van fundamenteel onderzoek met industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

IOP-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers, waaronder ten minste een in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en ten minste twee in Nederland gevestigde ondernemers.

Artikel 3.2

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een IOP-samenwerkingsverband dat een IOP-project uitvoert dat past in een IOP.

  • 2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, kan de minister op aanvraag subsidie verstrekken aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een IOP-samenwerkingsverband.

Artikel 3.3

De penvoerder is een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie.

Artikel 3.4

Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover namens de commissie, genoemd in artikel 3.9, aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

Artikel 3.5

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De subsidie bedraagt voorts:

    • a. een forfaitaire bijdrage van € 7.000 per onderzoeker in geval van een stage van een onderzoeker in het buitenland van minimaal drie maanden;

    • b. 50 procent van de kosten van octrooiaanvragen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers, tot een maximum van € 8.000 per octrooi.

Artikel 3.6

  • 1. Een bijdrage van een gemeente, provincie of openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of van een ander bestuursorgaan wordt aangemerkt als publieke cofinanciering.

  • 2. In afwijking van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EZ-subsidies wordt de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, niet aangemerkt als subsidie verstrekt door een bestuursorgaan.

Artikel 3.7

Als IOP’s zijn de volgende onderzoeksprogramma’s aangewezen:

  • a. genomics;

  • b. elektromagnetische vermogenstechniek (EMVT);

  • c. precisietechnologie;

  • d. integrale productcreatie en -realisatie (IPCR);

  • e. mens-machine interactie (MMI);

  • f. self healing materials;

  • g. generieke communicatie;

  • h. oppervlaktetechnologie;

  • i. beeldverwerking;

  • j. photonic devices.

Artikel 3.8

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.9

  • 1. Voor elk onderzoeksprogramma, genoemd in artikel 3.7, is er een adviescommissie die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 3.10 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.11.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twaalf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 3.10

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het onderzoek onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. er een aanzienlijke kans is dat de uitvoering of het resultaat van het onderzoek zal leiden tot een ernstige aantasting van milieu of leefomgeving.

Artikel 3.11

  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een IOP groter is;

    • b. het IOP-project meer voldoet aan kwaliteit en innovativiteit;

    • c. het IOP-project meer mogelijkheden bevat voor economisch perspectief van de voorziene resultaten van het project;

    • d. het IOP-project een bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Voor de rangschikking weegt het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 2/9 en het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 1/9.

Artikel 3.12

  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan de evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde IOP-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.13

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het IOP-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan, de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten, van de aangevraagde en overgedragen IE-rechten en over de toepassing van de resultaten van het IOP-project.

Artikel 3.14

  • 1. De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

    • a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

    • b. de instandhouding en exploitatie van de rechten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

  • 2. Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het IOP-project.

  • 3. Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers geen interesse hebben in de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten kan de subsidie-ontvanger, alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister en behoudens de situatie dat de minister bij de subsidieverlening een verplichting heeft opgelegd met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan, ter beschikking stellen aan derden:

    • a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

    • b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

    • c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

  • 4. De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

  • 5. De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

Artikel 3.15

  • 1. Als organisaties of instellingen in de zin van artikel 53, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, worden alle IOP-samenwerkingsverbanden aangewezen.

  • 2. In afwijking van artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies dient de subsidie-ontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling in binnen zes maanden na het tijdstip waarop het IOP-project moet zijn uitgevoerd.

HOOFDSTUK 4. LIFE SCIENCES & HEALTH

§ 1. Begripsbepalingen Life Sciences & Health

Artikel 4.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

ETB-samenwerkingsverband:

een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

  • a. dat uit minimaal twee MKB-ondernemers bestaat waarbij de ene in Nederland is gevestigd en de andere deelneemt aan het Euro Trans Bio netwerk,

  • b. waarin de inbreng van de MKB-ondernemers gezamenlijk minimaal 50 procent van de totale subsidiabele kosten van het LSH-project bedraagt,

  • c. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project en

  • d. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is;

internationaal MKB-samenwerkingsverband:

een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

  • a. dat bestaat uit minimaal twee deelnemers waarbij de ene in Nederland is gevestigd als MKB-ondernemer en de andere in een land, genoemd in bijlage 4.1;

  • b. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project en

  • c. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is.

LSH-project:

een internationaal innovatieproject op het gebied van:

  • a. geneesmiddelenontwikkeling,

  • b. ontwikkeling van medische technologie welke leidt tot specifieke behandelmethodes of diagnostiek of

  • c. ontwikkeling van biomedische materialen of producten gebaseerd op deze materialen, dat past binnen bijlage 4.2.

§ 2. Subsidie aan ETB-samenwerkingsverbanden

Artikel 4.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een ETB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.3

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.4
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 750.000.

Artikel 4.5

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6
  • 1. Er is een Adviescommissie Life Sciences & Health die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 4.8, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.9.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.7

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is vier jaar.

Artikel 4.8

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het ETB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.9
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.10
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Subsidie aan internationale MKB-samenwerkingsverbanden

Artikel 4.11

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal MKB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.12

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.13
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 750.000.

Artikel 4.14

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.15
  • 1. De in artikel 4.6 bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 4.17, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.18.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.16

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is vier jaar.

Artikel 4.17

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het internationaal MKB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.18
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.19
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 5. FOOD & NUTRITION DELTA

§ 1. Begripsbepalingen Food & Nutrition Delta

Artikel 5.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

FND-haalbaarheidsproject:

een samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een FND-innovatieproject;

FND-innovatieproject:

een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 5.1;

FND-MKB-innovatieproject:

een FND-innovatieproject, uitgevoerd door een FND-MKB-samenwerkingsverband;

FND-MKB-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-MKB-innovatieproject;

FND-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-innovatieproject, dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. FND-haalbaarheidsprojecten

Artikel 5.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een FND-haalbaarheidsproject uitvoert.

Artikel 5.3
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een FND-haalbaarheidsproject 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 50.000.

Artikel 5.4

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.5

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is één jaar.

Artikel 5.6

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het FND-innovatieproject waarop het FND-haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

  • b. van het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • c. het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Artikel 5.7

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.8
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. FND-innovatieprojecten

Artikel 5.9

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer, in een FND-samenwerkingsverband dat een FND-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.10

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-MKB-samenwerkingsverband.

Artikel 5.11
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een FND-innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 1.000.000.

Artikel 5.12

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.13
  • 1. Er is een Adviescommissie Food & Nutrition Delta die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 5.15 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 5.16.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 5.14

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is vier jaar.

Artikel 5.15

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien van het FND-innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 5.16
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het FND-innovatieproject meer bijdraagt aan:

    • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 5.17

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.18
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. FND-MKB-innovatieprojecten

Artikel 5.19

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een FND-MKB-samenwerkingsverband dat een FND-MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.20

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-MKB-samenwerkingsverband.

Artikel 5.21
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een FND-MKB-innovatieproject:

    • a. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 400.000.

Artikel 5.22

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.23

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is twee jaar.

Artikel 5.24

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien het FND-MKB-innovatieproject niet voldoende bijdraagt aan:

  • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

  • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

  • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

Artikel 5.25
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 6. HTAS-INNOVATIEPROJECTEN

§ 1. Begripsbepalingen HTAS-innovatieprojecten

Artikel 6.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

HTAS-doorbraakproject:

een samenhangend geheel van activiteiten,al dan niet opgesplitst in opeenvolgende deelprojecten, dat de strategische hoofddoelen van het innovatieprogramma High Tech Automotive Systems (HTAS) zoals genoemd in bijlage 6.1 haalbaar kan maken, en is gericht op de in de roadmap van HTAS benoemde prioriteiten zoals genoemd in bijlage 6.2, waarbij het gaat om een in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit tenminste één MKB-ondernemer en tenminste één onderzoeksorganisatie en dat voor gezamenlijke rekening en risico een HTAS-doorbraakproject uitvoert;

HTAS-internationaal innovatieproject:

een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een Eureka-label of betreffende een samenwerkingsverband met Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of een samenwerkingsverband op basis van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en dat bijdraagt aan en past binnen de doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-programma zoals genoemd in bijlage 6.1;

HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband:

een internationaal innovatiesamenwerkingsverband waarbij:

  • 1°. ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is die een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert, en

  • 2°. ten minste één van de partijen die deelnemen aan het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband gevestigd is in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma, in Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of in een staat die deelneemt aan een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

§ 2. HTAS-doorbraakprojecten

Artikel 6.2
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband dat een HTAS-doorbraakproject uitvoert.

  • 2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, kan de minister op aanvraag subsidie verstrekken aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband.

Artikel 6.3

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband.

Artikel 6.4
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een HTAS-doorbraakproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 2.000.000.

Artikel 6.5

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6.6
  • 1. Er is een Adviescommissie HTAS-innovatieprojecten die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 6.8.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 6.7

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 6.8

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. indien de subsidiabele kosten van een HTAS-doorbraakproject minder dan € 1.500.000 bedragen;

  • c. indien het in onvoldoende mate gaat om het realiseren van een technologische doorbraak en er in onvoldoende mate sprake is van in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

  • d. indien er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

  • e. indien van het HTAS-doorbraakproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

§ 3. HTAS-internationale innovatieprojecten

Artikel 6.9

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

Artikel 6.10

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband.

Artikel 6.11
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een HTAS-internationaal innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 1.000.000.

Artikel 6.12

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 6.13

De adviescommissie, genoemd in artikel 6.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 6.14 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 6.15.

Artikel 6.14

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 6.15

De minister beslist afwijzend op een aanvraag

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. wanneer het project niet past binnen de focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma zoals omschreven in bijlage 6.1;

  • c. indien van het HTAS-internationaal innovatieproject project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 6.16
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HTAS-internationaal innovatieproject meer voldoet aan de volgende criteria:

    • a. technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de doelmatigheid en de doeltreffendheid van een project, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties;

    • c. de verwachte economische waarde van de projectresultaten, de aansluiting bij de doelstellingen van de deelnemers en de uitgebreidheid van de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de in bijlage 6.1opgenomen doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 6.17

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het HTAS-internationaal innovatieproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

HOOFDSTUK 7. INNOWATOR

§ 1. Begripsbepalingen InnoWATOR

Artikel 7.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

innoWATOR-project:

een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1;

internationaal innoWATOR-project:

een innovatieproject dat industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan omvat en dat, voor zover het industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan betreft, hetzij is voorzien van een EUREKA-label, hetzij een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen, en dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1 van deze regeling;

innoWATOR-samenwerkingsverband:

een innovatiesamenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt;

internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband:

een innovatie samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een internationaal innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt en één andere partij deelneemt die is gevestigd in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma of die is gevestigd in een geïndustrialiseerd land.

§ 2. InnoWATOR-projecten

Artikel 7.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een innoWATOR-samenwerkingsverband dat een innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.3

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 7.4
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 500.000.

Artikel 7.5

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen

Artikel 7.6
  • 1. Er is een Adviescommissie innoWATOR die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 7.8 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 7.9

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste 21 leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 7.7

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 7.8

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

  • b. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

  • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het project betrokken is;

  • d. van het innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 7.9
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking beter is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers, de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie, de betrokkenheid van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie bij het project;

    • b. het meer bijdraagt aan technologische innovatie, tenminste blijkend uit de mate waarin kennis uit een onderzoeksorganisatie wordt aangewend ten behoeve van het innoWATOR-project;

    • c. het meer bijdraagt aan het duurzaam Nederlands economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de betrokkenheid van een relevante beoogde eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband, groter is.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 7.10
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Internationale innoWATOR-projecten

Artikel 7.11

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband dat een internationaal innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.12
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 500.000.

Artikel 7.13

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 7.14

De adviescommissie, genoemd in artikel 7.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 7.16 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 7.17.

Artikel 7.15

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 7.16

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

  • b. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

  • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het project betrokken is;

  • d. van het Internationaal innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 7.17
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van het internationaal innoWATOR-project beter is, blijkend uit de kwaliteit van de methodologie, het werkplan en de wijze waarop de resultaten zullen worden geëxploiteerd en verspreid;

    • b. de kwaliteit van het internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband beter is, blijkend uit de kwaliteit van het project management, de competentie en complementariteit van de deelnemers in het samenwerkingsverband, de betrokkenheid bij het project van een eindgebruiker, de deelname van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie aan het internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband;

    • c. het internationaal innoWATOR-project een grotere impact heeft, blijkend uit de mate van innovativiteit, de duurzaamheid van de projectresultaten, de toegevoegde waarde van de internationale samenwerking en het economische perspectief;

    • d. de resultaten van het internationaal innoWATOR-project gunstiger zijn in verhouding tot de kosten van het project.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 7.18

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt de subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het internationaal innoWATOR-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.19
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 8. MARITIEM

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

maritiem innovatieproject:

een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, binnen de sectoren offshore en maritieme maakindustrie;

maritiem innovatiesamenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een maritiem innovatieproject;

maritiem MKB-project:

een samenhangend geheel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject;

maritiem MKB-samenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een maritiem MKB-project dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een MKB-ondernemer is en een andere partij een ondernemer of een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. Maritieme MKB-projecten

Artikel 8.2

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem MKB-samenwerkingsverband, dat een maritiem MKB-project uitvoert dat past binnen bijlage 8.1, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem MKB-project uitvoert dat past binnen bijlage 8.1.

Artikel 8.3

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 8.4
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een maritiem MKB-project 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 100.000.

Artikel 8.5

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 8.6

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is een jaar.

Artikel 8.7

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem MKB-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. het maritiem MKB-project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen zoals opgenomen in bijlage 8.1;

  • c. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

  • d. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende economische perspectieven en toepassingsmogelijkheden biedt;

  • e. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem MKB-samenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

§ 3. Maritieme innovatieprojecten

Artikel 8.8

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, dat een maritiem innovatieproject uitvoert dat past binnen de kaders van bijlage 8.1, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem innovatieproject uitvoert dat past binnen de kaders van bijlage 8.1.

Artikel 8.9

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 8.10
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een maritiem innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 1.000.000.

Artikel 8.11

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 8.12
  • 1. Er is een Adviescommissie Maritiem Innovatie Programma die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 8.14 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 8.15, eerste lid.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste elf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 8.13

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is vier jaar.

Artikel 8.14

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 200.000;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het maritiem innovatieproject;

  • d. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

Artikel 8.15
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking hoger is;

    • b. zij meer bijdragen aan technologische innovatie;

    • c. het economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital, beter is;

    • d. het meer bijdraagt aan duurzaamheid.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 8.16
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde maritiem innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 9. POINT ONE BOEGBEELD

§ 1. Begripsbepalingen Point One Boegbeeld

Artikel 9.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Europees Point One samenwerkingsverband:

een consortium van ondernemingen en eventueel andere partners, bijvoorbeeld onderzoeksorganisaties, dat zich in ten minste twee EUREKA-landen bevindt;

Internationaal Point One R&D-project:

een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Internationaal R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat is voorzien van een ITEA2, Catrene of MEDEA+ label en dat leidt tot een nieuw product, proces of tot een nieuwe dienst;

Internationaal Point One R&D-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één ondernemer, dat onderdeel uitmaakt van een Europees samenwerkingsverband en dat is opgericht voor de uitvoering van een Internationaal Point One R&D-project;

Point One MKB-project:

een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point One MKB-samenwerkingsverband, dat leidt tot een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een Point One R&D-project;

Point One MKB-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een Point One MKB-project;

Point One R&D-project:

een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point One R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst;

Point One R&D-samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder minstens twee ondernemers, waarvan één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een Point One R&D-project;

§ 2. Point One MKB-projecten

Artikel 9.2

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer in een Point One MKB-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Point One MKB-project dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.3
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 100.000.

Artikel 9.4

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 9.5

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is één jaar.

Artikel 9.6

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het Point One R&D-project waarop het Point One MKB-project betrekking heeft onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1;

  • b. het Point One R&D-project waarop het Point One MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

  • c. het Point One MKB-project onvoldoende economisch perspectief, toepassingsmogelijkheden en R&D-kansen van projectresultaten bevat.

Artikel 9.7
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Point One R&D-projecten

Artikel 9.8

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Point One R&D-samenwerkingsverband die een Point One R&D-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.9
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 2.000.000.

Artikel 9.10

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.11
  • 1. Er is een Adviescommissie Boegbeeldprogramma die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.13 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.14.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twintig leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 9.12

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 9.13

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. het onaannemelijk is dat ten minste 20 procent van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door MKB-ondernemers in het Point One R&D samenwerkingsverband;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Point One R&D-project;

  • d. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.14
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Point One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van het in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1 opgenomen programma;

    • b. de kwaliteit van de samenwerking, ten minste blijkend uit de mate van betrokkenheid van MKB-ondernemingen en het effect van het project op MKB-ondernemingen alsmede de mate van samenwerking met onderzoeksorganisaties;

    • c. technologische innovatie;

    • d. het duurzaam economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 9.15
  • 1. De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het Point One R&D-project.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 9.16
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Internationale Point One R&D-projecten

Artikel 9.17

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een Internationaal Point One R&D-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Internationaal Point One R&D-project dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.18
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 5.000.000.

Artikel 9.19

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.20

De in artikel 9.11 genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.22 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.23.

Artikel 9.21

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 9.22

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Internationaal Point One R&D-project;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.23
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Internationaal Point One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het Internationaal Point One R&D-project, met name van het MKB;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Internationaal Point One R&D-project met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen en strategische afstemming met andere clusters;

    • d. technologische- en procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria a en b zwaarder dan de criteria c tot en met e.

Artikel 9.24
  • 1. De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het internationale Point One R&D-project.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 10. POLYMEREN

§ 1. Begripsbepalingen polymeren

Artikel 10.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

polymeren haalbaarheidsproject:

een samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject en dat past binnen bijlage 10.1;

polymeren MKB-innovatieproject:

een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 10.1 en dat wordt uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverband;

polymeren MKB-samenwerkingsverband:

een innovatiesamenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren MKB-innovatieproject waarvan ten minste één van de deelnemers in het polymeren MKB-samenwerkingsverband is een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer en een andere partij is ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie.

§ 2. Polymeren haalbaarheidsprojecten

Artikel 10.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een polymeren haalbaarheidsstudie uitvoert.

Artikel 10.3
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 50.000.

Artikel 10.4

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.5

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is één jaar.

Artikel 10.6
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. van het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

    • b. het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

    • c. het polymeren haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

  • 2. De afwijzingsgrond, genoemd in artikel 23, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 10.7
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Polymeren MKB-innovatieprojecten

Artikel 10.8

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een polymeren MKB-samenwerkingsverband dat een polymeren MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 10.9

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 10.10
  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer.

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3. Het in artikel 5, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedoelde bedrag is € 300.000.

Artikel 10.11

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.12

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is vier jaar.

Artikel 10.13
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de subsidiabele kosten van het polymeren MKB-innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

    • b. er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

    • c. het polymeren MKB-innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

      • 1°. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in bijlage 10.1;

      • 2°. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

      • 3°. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het polymeren MKB-innovatieproject en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. deze wordt ingediend door een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

  • 2. De afwijzingsgrond, genoemd in artikel 23, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 10.14
  • 1. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 11. FORMULIEREN

Artikel 11.1

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. subsidie voor projecten op grond van deze regeling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.1;

  • b. subsidievaststelling voor projecten op grond van deze regeling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.2;

  • c. een vooraanmelding als bedoeld in artikel 3.4 is opgenomen in bijlage 11.3.

HOOFDSTUK 12. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 12.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 1.1, 11.1, 11.2 en 11.3, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 3 december 2008

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGE 4.1

Behorende bij artikel 4.1

China

Canada

Denemarken

India

Ierland

Japan

Verenigde Staten

Verenigd Koninkrijk

Zwitserland

Zweden

BIJLAGE 4.2

Behorend bij artikel 4.1

Bedrijven en kennisinstellingen hebben samen met het ministerie van EZ het innovatieprogramma Life Sciences & Health (LSH) ontwikkeld. Het programma stimuleert jonge hightech bedrijven nieuwe medische producten (vaccins, geneesmiddelen), behandelingen (weefsel- en orgaanherstel, medische implantaten) en diagnostica te ontwikkelen. Nederland heeft een sterke kennispositie op dit gebied. Bedrijven als Organon, Philips Medical en DSM en diverse jonge, beursgenoteerde life sciences bedrijven als Crucell, Pharming, Octoplus en Galapagos zijn op hun gebied internationaal toonaangevend. De ambitie van het innovatieprogramma LSH is om Nederland een internationale hotspot te laten worden op het gebied van medisch en klinisch onderzoek, waar gezondheidsgerelateerde life sciences bedrijven goed kunnen werken en groeien.

Het ambitieniveau van dit innovatieprogramma is daarbij:

  • Verdubbeling van het aantal R&D georiënteerde LSH-bedrijven binnen 10 jaar van 150 naar 300.

  • Verdubbeling van de omzet van de LSH-sector binnen 10 jaar van 15 miljard euro naar 30 miljard euro.

  • Meer produkten (verder) in de klinische pijplijn (van onderzoek naar patiënt).

De kansen op het gebied van life sciences & health liggen vooral op de gebieden personalized medicine, preventieve diagnostiek en regeneratieve geneeskunde. Hier heeft Nederland met het genomics research en het lopende biomedisch onderzoek een goede kennispositie opgebouwd en zijn recent ook enkele belangrijke publiek-private samenwerkingen gestart. Dit betreft TIPharma, het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het BioMedical Materials program (BMM), die zich richten op het pre-competitieve deel van de kennisontwikkeling.

De drie belangrijke knelpunten binnen de LSH-sector zijn de doorgroei van jonge hightech MKB-ers, netwerkvorming en knelpunten binnen het LSH klimaat (o.a. human capital en wet- en regelgeving). Deze knelpunten belemmeren de valorisatie van lopend en nieuw publiek en privaat onderzoek. Deze punten worden met onderstaande agenda aangepakt.

Actielijn 1: kapitaal voor ontwikkelingsprojecten

Europese life sciences bedrijven hebben te maken met de zogenoemde ‘equity gap’. In de groeifase, waarbij nieuwe productconcepten de klinische onderzoeksfase ingaan, is het voor een life sciences bedrijf moeilijk financiering te vinden. In deze actielijn wordt dan ook gepleit voor een risicodragend krediet. Dit krediet moet de hefboom zijn om bedrijven in deze fase mede door een venture capitalist gefinancierd te laten worden.

Actielijn 2: (internationale) samenwerking stimuleren

De valorisatiestap van concepten die voortkomen uit de publiek-private samenwerkingen is een belangrijke om uiteindelijk tot een medisch innovatief product te komen. De sector pleit dan ook voor ondersteuning bij samenwerking. Het gaat hierbij om ondersteuning bij (internationele) samenwerkingsprojecten en bij facility sharing van bijzondere apparatuur of productiefaciliteiten. Ook vallen netwerkevenementen die R&D-samenwerking stimuleren onder deze actielijn.

Actielijn 3: overige knelpunten (waaronder human capital, wet- en regelgeving en het stimuleren van ondernemerschap)

Deze actielijn is erop gericht om alle randvoorwaarden om innovaties tot stand te laten komen zo optimaal mogelijk te maken. Het klimaat in Nederland moet buitenlandse LSG-bedrijven aantrekken. Een voorbeeld hiervan is om ervoor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is (van MBO tot WO) en het verhogen van internationale bekendheid op dit terrein.

Dit hoofdstuk Life Sciences & Health van deze regeling is onderdeel van actielijn 2 van het innovatieprogramma LSH.

BIJLAGE 5.1

Behorende bij artikel 5.1

Achtergrond

Diverse workshops en consultaties met de grootbedrijven, MKB bedrijven, brancheorganisaties en onderzoeksorganisaties vonden plaats om het Innovatieprogramma FND inhoudelijk vorm en focus te geven. Dit is eerst voor fase 1 en daarna voor fase 2 gedaan. Ten behoeve van het opzetten van de onderzoeksprogramma’s van fase 1, het TTI WCFS+, is een zorgvuldig proces doorlopen van het identificeren van consumentenbehoeften, via functionele en wetenschappelijke doelen tot het ontwikkelen van innovatiethema’s en -projecten. De consumentenbehoeften die zijn geïdentificeerd als belangrijke marktgebieden voor de toekomst zijn:

  • Lichaamsvorm

    mensen willen in alle fasen van hun leven een gezond lichaam. Dit varieert bijvoorbeeld van goede bot- en spieropbouw tijdens de groeifase tot het er goed uitzien.

  • Resistentie tegen ziektes

    het verhogen van de resistentie tegen ziektes is gericht op het verhogen van de kwaliteit van leven en het gezond opgroeien van kinderen.

  • Gevoel van welbevinden

    deze behoefte varieert van het gezond en vitaal voelen tot het bestrijden van depressies.

  • Kwaliteit van leven van ouderen

    dit is met name gericht op het verlengen van de levensduur en het verhogen van de kwaliteit van leven in de laatste levensjaren. Specifieke voorbeelden zijn het behouden van mentale vermogens en het behouden van een goede spierfunctie bij ouderen.

  • Gezondheid van kinderen

    voor gezond opgroeien is het van belang dat kinderen een gevarieerd en gezond eetpatroon hebben. In westerse landen wordt overgewicht van kinderen een steeds groter probleem.

  • Voorkomen van chronische ziektes

    diverse ziektes zijn gerelateerd aan voeding. Voorbeelden zijn hart- en vaatziektes, diabetes en obesitas. Functionele voeding kan bijdragen aan het verminderen van deze voedingsgerelateerde ziektes.

  • Smaak en gemak

    dit zijn belangrijke aspecten bij voeding. Dit hangt onder andere samen met het feit dat de westerse mens steeds minder tijd besteed aan het bereiden van zijn eten. Ook ten aanzien van gezonde voeding zijn deze aspecten van essentieel belang.

  • Voedselveiligheid

    dit is een basisvoorwaarde bij voeding. Aspecten die hier aan de orde zijn, zijn integrale controle in de keten, gedeelde verantwoordelijkheid bij ketenpartijen en heldere communicatie.

  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid van voeding

    Het WCFS+ onderzoek is precompetitief van aard en omvat vijf innovatiethema ’s: Voeding en Gezondheid, Sensoriek en Structuur, Bio-ingrediënten en Functionaliteit, Consumentengedrag, en Veiligheid en Conservering.Tijdens de interactie met het MKB over de vormgeving van fase 2 van hetInnovatieprogramma FND bleek dat de wensen en behoeften van MKB bedrijven inhoudelijk grotendeels aansluiten bij de thema’s van de WCFS+-onderzoeksagenda. Echter er zijn ook een aantal aanvullende kennisbehoeftes geïdentificeerd die voor een belangrijk deel gericht zijn op aanpalende technologie die ondersteunend is voor procesinnovaties in Food & Nutrition. Deze betreffen: processing, ICT, logistiek.

Innovatiethema’s

Binnen fase 2 van het Innovatieprogramma FND worden de volgende innovatiethema’s onderscheiden:

  • Voeding en Gezondheid

Er ontstaat steeds meer bewustzijn omtrent de rol van voeding en gezondheid van mensen. Dit leidt allereerst tot behoefte aan nieuwe kennis omtrent de relatie tussen voedingsmiddelen en gezondheid en de identificatie van gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen en voedingscomponenten. Daarnaast leidt dit tot de vraag naar methoden en technologie om niet-invasief gezondheid, het ontstaan van ziekten in relatie tot voeding en het effect van gezondheidsbevorderende stoffen te monitoren. Verder zijn van belang methoden en technieken om de intrinsieke gezondheidswaarde van voedingsmiddelen te monitoren en behouden in de keten en deze gezondheidswaarde van producten actief te verhogen zonder dat dit ten koste gaat van andere gewenste eigenschappen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • onderbouwing van gezondheid van inhoudsstoffen bijv. gericht op het voorkomen van hart en vaatziekten, het bevorderen van darmgezondheid, het ondersteunen mentale prestaties en het voorkomen van obesitas en diabetes,

  • de selectie en identificatie van gezondheidsbevorderende stoffen en methoden en technieken voor de selectie en ontwikkeling van gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen en voedingscomponenten,

  • methoden, technieken en biomarkers om bijv. gezondheid, het ontstaan van ziekten in relatie tot voeding en het effect van gezondheidsbevorderende stoffen te monitoren. Dit is mede van belang om gepersonificeerd voedingsadvies mogelijk te maken,

  • (multi)analyse technieken ter identificatie/monitoring van inhoudstoffen in de keten,

  • beïnvloeden van niveaus van inhoudsstoffen middels innovatie en optimalisatie van uitgangsniveaus en behoud gedurende verdere schakels in de keten,

  • (multi)analyse/in-line technieken ten behoeve van tracking en tracing in de keten van componenten die gerelateerd zijn aan gezondheid.

  • Sensoriek en structuur

Naast gezondheid zijn structuur en sensoriek van voedingsmiddelen belangrijke kwaliteitsaspecten die de keuze van de consument bepalen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de invloed van structuur van voedingsmiddelen op het mondgevoel en vrijkomen van geur- en smaakstoffen tijdens consumptie. Een goede controle over beide aspecten is een belangrijke vereiste om de beoogde producten met hoge toegevoegde waarde te kunnen realiseren.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • onderbouwing van effect van inhoudsstoffen of processing op structuur en sensoriek,

  • beïnvloeding/optimalisatie/behoud van structuur/sensoriek door middel van innovatie en of optimalisatie van processing, bijvoorbeeld om op maat gezonde voedingsproducten te kunnen maken die zijn gericht op specifieke doelgroepen als kinderen of ouderen,

  • (multi) analyse technieken ter identificatie/monitoring van structuur en sensoriek gedurende processing in de keten.

  • Bio-ingrediënten en Functionaliteit

Zowel de selectie, de winning en exploitatie van functionele bio-ingrediënten, als de selectie en exploitatie van enzymen en micro-organismen die betrokken zijn bij het verkrijgen van bioactieve moleculen, als het borgen van de gewenste bio-activiteit op het moment van gebruik zijn belangrijke uitdagingen in de ontwikkeling van gezonde en functionele voedingsmiddelen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • De selectie, winning en toepassing van functionele bio-ingrediënten,

  • Enzymatische en microbiële conversie van grondstoffen om te komen tot functionele bio-ingrediënten en een optimale kwaliteit van voedingsmiddelen,

  • De selectie en optimalisatie van micro-organismen die een specifiek gezondheidsbevorderend effect hebben,

  • Methodes voor een optimale productie van functionele bio-ingrediënten.

  • Veiligheid en Conservering

Gegarandeerde beschikbaarheid van veilig voedsel is een van de eerste vereisten waaraan de sector moet kunnen voldoen. Om gezonde voedingsmiddelen te produceren met een optimale kwaliteit (smaak, geur en structuur) en veiligheid zijn verbeterde (minimal processing) conserveringstechnieken nodig. Veranderende consumentenbehoeften en de in het kader van deze behoeften ontwikkelde nieuwe producten en productieprocessen vereisen technologie om de veiligheid, kwaliteit en functionaliteit van voedingsmiddelen gedurende processing en in de keten te kunnen borgen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • (multi)analyse/in-line technieken ten behoeve van tracking en tracing in de keten van componenten die gerelateerd zijn aan veiligheid, kwaliteit en functionaliteit,

  • methoden en technieken voor het verbeteren van houdbaarheid en conservering van voedingsmiddelen,

  • intelligente verpakkingen voor o.a. versproducten.

  • Consumentengedrag

De ontwikkeling van onderscheidende nieuwe processen en producten vergt dermate veel geld en de terugverdientijd is zodanig lang dat het van groot belang is om de behoefte en het gedrag van de consument van morgen goed te kunnen voorspellen.

Onderzoeksprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • technieken ter ondersteuning van het onderzoek naar consumentengedrag.

  • innovaties ter beïnvloeding van het consumentengedrag (bijv. Life style in het kader van gezondheid).

  • Aanpalende Technologie voor Food & Nutrition

Vooral voor MKB bedrijven zijn niet food gerelateerde technologische innovaties van groot belang om op het gebied van Food & Nutrition te komen tot nieuwe producten, processen en diensten.

Voorbeelden zijn technologie op het gebied van ICT, scheidingen, in line analyse voor processen, miniaturisering van productietechnologie, producttracering en intelligente verpakkingen.

BIJLAGE 6.1

Behorende bij de artikelen 6.1, 6.15 en 6.16

De Strategische doelen en focusgebieden

Het Nederlandse cluster van automotive bedrijven heeft de ambitie om binnen vijf jaar één van de leidende innovatieprogramma’s in Europa te worden op het gebied van automotive technologie.

De strategische doelstellingen zijn:

  • 20% reductie van brandstofverbruik

  • 20% reductie van CO[2]-uitstoot van vrachtwagens;

  • 25% reductie van reistijd;

  • verhoging van de verkeersveiligheid;

  • banengroei in de sector met 10.000 FTE;

  • een omzetgroei van EUR 12 miljard naar EUR 20 miljard in 2015.

De automotive sector wil deze ambitie en doelstellingen bereiken door in te zetten op twee focusgebieden waarin Nederland internationaal kan excelleren. Deze focusgebieden betreffen Driving guidance en Vehicle efficiency.

Driving guidance

Driving guidance betreft begeleiding- en informatiesystemen voor de verbetering van de mobiliteit. Het beïnvloedt het rijgedrag van de bestuurder voor een betere doorstroming van het verkeer, de verhoging van de actieve- en passieve veiligheid en het ontzien van het milieu. Binnen het focusgebied Driving guidance zijn er drie nadere thema’s vastgesteld:

  • Connected car. Het gaat hier om de draadloze verbinding van de auto met de buitenwereld voor veiligheid, verkeersmanagement (bijv. autopositionering, navigatie, rekeningrijden etc.) infotainment download, internet, reparatie-informatie.

  • Vehicle dynamics control. Hieronder wordt verstaan de toepassing van geavanceerde intelligente chassis controle systemen (bijv. rem- en besturing assistentie) waardoor eerder en geassocieerd geanticipeerd kan worden op kritische verkeerssituaties

  • Integrated human machine interaction (HMI). Het betreft het gebruik van verkeersveiligheid en bestuurderondersteunende comfortsystemen die overbelasting van de bestuurder kunnen veroorzaken. Een geïntegreerde en adaptieve HMI zal in staat zijn de verschillende functies onderling af te stemmen en op maat gesneden te kunnen worden op de gemoedstoestand van de bestuurder. Geavanceerde HMI is de toegevoegde waarde van ondersteunende- en waarschuwingssystemen, waardoor de mogelijkheid tot het voorkomen van verkeersongevallen verbeterd wordt.

Vehicle efficiency

Bij Vehicle efficiency wordt door verbetering van het totale aandrijvingsysteem het brandstofverbruik verminderd. Binnen het focusgebied Vehicle efficiency zijn twee nadere thema’s vastgesteld:

  • Efficient powertrain. Dit betreft een integrale aanpak van de totale powertrain, waarbij geavanceerde verbrandingstechnieken, uitlaatgasnabehandelingssystemen en (hybride) automatische transmissieconcepten een belangrijke rol spelen. Het doel is om het brandstofverbruik met 20% te verminderen.

  • Light constructions. Het gaat hier om de samenwerking tussen systeemleveranciers, materiaalleveranciers en onderzoeksorganisaties om te komen tot constructies die leiden tot significantie gewichtsverminderingen. Naast de vermindering van het brandstofverbruik wordt hierbij een betere voertuigbeheersing (rijeigenschappen), een lager geluidsniveau en een bredere toepassing van kunststoffen en andere nieuwe materialen nagestreefd.

BIJLAGE 6.2

Behorende bij artikel 6.1

De prioriteiten voor 2009 zijn:

Efficient powertrain, Connected car en Vehicle dynamics control.

Deze onderwerpen zijn uitwerkt in de bijlage 6.1.

BIJLAGE 7.1

Behorende bij de artikelen 7.1, 7.8 en 7.16

Achtergrond

Wereldwijd is sprake van een toenemende behoefte aan nieuwe watertechnologie. Onder watertechnologie wordt hier verstaan: alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme. Deze toenemende behoefte wordt onder meer veroorzaakt door de groei van de bevolking en de welvaart, de verandering van het klimaat met periode van extreme droogte en neerslag en door de toenemende en nieuwe verontreinigingen van het milieu en daarmee het oppervlakte- en grondwater. Deze ontwikkelingen vereisen een duurzame oplossing.

Door deze maatschappelijke opgave ontstaat de komende jaren een omvangrijke en snelgroeiende vraag op de wereldmarkt. In 2001 bedroeg de omzet op de wereldmarkt 292 miljard euro en was het groeipercentage 11%.

Als dichtbevolkt land aan de monding van grote rivieren beschikt Nederland noodzakelijkerwijs over veel wetenschap en ervaring op het gebied van watertechnologie. Op de wereldranglijst met octrooiaanvragen staat Nederland bijvoorbeeld op de zevende plaats. Verhoudingswijs wordt deze kennis en kunde echter onvoldoende verzilverd op de buitenlandse markten.

Dit wordt onder meer veroorzaakt door de bijzondere kenmerken van de thuismarkt: de vraagzijde lijkt vrijwel verzadigd en wordt gedomineerd door risicomijdende monopolisten (bestuurd worden door overheden) zonder commerciële exportambities; de aanbodzijde is zeer heterogeen en bestaat uit vele middelgrote en kleine productiebedrijven en enkele middelgrote adviesbureaus.

De omzet van de Nederlandse waterzuiveringsector bedroeg in 2003 ongeveer EUR 9,1 miljard per jaar, waarvan 2,1 miljard op buitenlandse markten.

De komende jaren staat de Nederlandse waterzuiveringsector voor grote opgaven, bijvoorbeeld het zuiveren van de toenemende vervuiling, voldoen aan strengere wet- en regelgeving zoals de Europese Kaderrichtlijn Water en het benutten van de grote exportpotentie, inclusief de Millennium Development Goals.

De Nederlandse watersector wil bovengenoemde maatschappelijke opgaven en economische kansen benutten door gebruik te maken van haar sterke uitgangspunten en door het verminderen en wegnemen van de belemmeringen. Het verwezenlijken van deze ambities vereist innovatie.

In september 2005 presenteerde de watersector haar visie op de toekomst in de brochure: ‘een wereld om water, naar een nieuwe aanpak voor de watersector’. Teneinde een prominente positie te veroveren binnen deze toekomstvisie wil de watersector op een nieuwe manier gaan samenwerken en zich daarbij richten op kansrijke thema’s (focus en massa). De strategie om deze ambitie en positie op het gebied van watertechnologie te bereiken is vervolgens weergegeven in de brochure ‘een wereld om water, innovatieprogramma watertechnologie (april 2006)’.

Uitdagingen

De uitdagingen en kansen voor die de Nederlandse watertechnologiesector met behulp van innovatie wil benutten zijn onder meer:

  • Verbetering van de maatschappelijke baten tegen geringe publieke kosten.

    De Nederlands watertechnologiesector wil bijdragen aan het overheidsbeleid op het gebied van volksgezondheid en milieu door het ontwikkelen en toepassen van innovaties met een gunstige prijs/kwaliteitverhouding.

  • Vergroten van het aandeel op de snelgroeiende wereldmarkt.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil optimaal profiteren van de mondiale groei en wil haar positie op de wereldmarkt aanzienlijk verbeteren. Dit vereist een toename van de omzet en de export. Meer van hetzelfde volstaat dan niet, innovatie is nodig. Bovendien vragen de partijen op de wereldmarkt steeds vaker om totaaloplossingen: Design, Finance, Built and Operate

  • Implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water.

    De uitvoering van nieuwe wet- en regelgeving in Europa vereist innovatie. Door als eerste met de beste oplossingen te komen kan de Nederlandse watertechnologiesector zich onderscheiden en een groot de van de Europese markt bedienen.

  • Millennium Development Goals.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil een bijdrage leveren aan de Millennium Development Goals. Wereldwijd moeten voor het jaar 2015 nog 1,2 miljard mensen toegang krijgen tot drinkwater en 2,6 miljard mensen tot sanitaire voorzieningen. De Nederlandse overheid heeft aangekondigd hiervan 50 miljoen mensen duurzaam toegang te beiden tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

Doelstelling

Het hoofddoel van het Innovatieprogramma Watertechnologie luidt:

Nederland beschikt over een excellente watertechnologiesector die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland.

Dit hoofddoel is vertaald in vier subdoelen:

  • 1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is aan de mondiale groei.

  • 2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang.

  • 3. De Nederlandse watertechnologiesector onderscheidt zich doordat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken.

  • 4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Het verwezenlijken van deze (sub) doelen vereist de ontwikkeling en toepassing van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. De noodzakelijke innovatie wordt echter verhinderd door diverse belemmeringen.

Focus op vier kansrijke clusters

De Nederlandse watertechnologiesector wil haar inspanningen met betrekking tot innovatie concentreren op vier kansrijke clusters en de daarbijbehorende technologievelden, namelijk:

  • 1. Drink- en industriewatervoorziening:

    • a. ontzilting,

    • b. blue energy,

    • c. waterproductietechnologie,

    • d. waterverdeling en kwaliteit.

  • 2. Afvalwatertechnologie:

    • a. koolstof/stikstof-cyclus

    • b. terugwinning van energie en componenten,

    • c. scheiden aan de bron,

    • d. membranen en bioreactoren

  • 3. Sensoring-technologie, monitoring en control:

    • a. veiligheid en milieu,

    • b. procesbewaking en control.

  • 4. Interactie met natuurlijke systemen:

    • a. waterverdeling en -kwaliteit,

    • b. ondergrondse water/energie-opslagsystemen.

Belemmeringen en knelpunten bij innovatie

De belemmeringen voor innovatie op het gebied van watertechnologie vinden hun oorsprong en oorzaak onder meer in:

  • 1. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiesector.

    De Nederlandse watertechnologiesector bestaat uit ongeveer 1400 veelal middelgrote en kleine bedrijven en instellingen, met ieder hun eigen nichemarkten en plaats in de innovatieketen. Deze beperkte schaalgrootte en vergaande specialisaties belemmert de noodzakelijke onderlinge samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling. Ook de totstandkoming van exportconsortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden wordt hierdoor belemmerd.

  • 2. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiemarkt.

    Afnemers van watertechnologie in Nederland zijn, naast de watergebruikende industrie, vooral de drinkwaterbedrijven en waterschappen. Deze publieke instellingen zijn eigendom van en worden bestuurd door overheden. Zij hebben ieder een wettelijke zorg- en leveringsplicht voor een beperkt deel van Nederland. Mede hierdoor hebben zij geen commerciële exportambitie. Door hun monopoliepositie en hun gebonden klanten is de onderlinge concurrentie gering en voelen zij geen sterke prikkel om taken uit te besteden aan commerciële partijen. Gelet op hun verantwoordelijkheid voor volksgezondheid en milieu zijn zij terughoudend in het toepassen van nieuw technologie.

  • 3. De specifieke kenmerken van de Nederlandse kennisinfrastructuur.

    De onderzoeksactiviteiten op het gebied van watertechnologie zijn in Nederland verdeeld over verschillende onderzoeksorganisaties zoals technische universiteiten (Delft, Twente, Wageningen), TNO, Wetsus, Kiwa, Unesco-IHE, enzovoort. Door deze versnippering ontbreekt een gemeenschappelijke visie op en sturing van het lange termijn onderzoek. Deze versnipperde kennisinfrastructuur enerzijds en de kleinschalige, verdeelde watertechnologiesector anderzijds belemmeren bovendien de totstandkoming van een gemeenschappelijk en vraaggestuurd innovatieprogramma.Deze specifieke kenmerken van de sector, de kennisinfrastructuur en de markt leiden tot een gebrek aan:

    • focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën

    • snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde,

    • launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen,

    • samenwerking bij export.

Instrumenten ter bevordering van innovatie

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie in haar Innovatieprogramma de volgende instrumenten voorgesteld:

  • De oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie, bedoeld voor de ontwikkeling van precompetitieve en vraaggestuurde kennis ten behoeve van doorbraaktechnologieën.

  • De Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ten behoeve industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling door samenwerkingsverbanden. Projecten dienen te liggen op het terrein van de eerder genoemde kansrijke clusters en aandachtsgebieden.

  • Steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling.

  • Een ondersteunende faciliteit voor launching customers, bedoeld om op de thuismarkt proefprojecten en referentieprojecten te realiseren waarin de werking en betrouwbaarheid van innovaties wordt gedemonstreerd en bewezen.

  • Steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden, bijvoorbeeld Design, Finance, Built en Operate.

BIJLAGE 8.1

Behorende bij de artikelen 8.2, 8.8 en 8.9

1. Inleiding

Nederland heeft een sterke maritieme sector. Deze sector omvat een aantal belangrijke wereldspelers in de offshore en de maritieme maakindustrie, een groot aantal kleine bedrijven en enkele internationaal bekende kennisinstituten. De sector vormt als cluster binnen Nederland een goed georganiseerd geheel waarin zowel wetenschappelijke kennis, toepassingskennis als commerciële kennis van de wereldmarkt wordt verenigd. De maritieme cluster is een onderdeel van het zogenaamd sleutelgebied ‘Water’, zoals gedefinieerd door het Nederlandse Innovatieplatform.

2. Doelstelling Maritiem Innovatie Programma

Het Maritiem Innovatie Programma heeft tot doel te bereiken dat de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in de offshore en maritieme maakindustrie een toonaangevende positie van Nederland op het gebied van productleiderschap en regievoering behouden en versterken. Dit op basis van onderscheidende technologie en een concurrerend positie in prijs/kwaliteit verhouding gebaseerd op een sterke kennisbasis en een hechte samenwerking in de maritieme cluster, rekening houdend met de maatschappelijke randvoorwaarden.

3. Focus Maritiem Innovatie Programma

In het Visiedocument 2020 van juni 2006, schetst de maritieme cluster de innovatiekansen en knelpunten. Op basis van dit document is er in twee werkgroepen een strategische agenda opgesteld voor de Nederlandse offshore- en de maritieme maakindustrie. Het zal grote inspanningen vergen om enerzijds de kansen te benutten, en anderzijds de knelpunten die deze kansen in de weg staan, op te oplossen. Voor de maritieme maak- en de offshore industrie zijn deze uitdagingen in het Maritiem Innovatie Programma vastgelegd. De sleutelwoorden in dit programma zijn: innovatie en concurrentiekracht alsmede energie, milieu, veiligheid en transport.

De vier speerpunten waarop de maritieme cluster zijn positie wil versterken zijn:

1. LNG supply chain

Toelichting: het aandeel van LNG (liquefied natural gas, vloeibaar aardgas) in de energievoorziening van de middenlange termijn zal sterk toenemen. De Nederlandse offshore bedrijven hebben de ambitie om daarbij een significante rol te spelen bij zowel de vaste als drijvende LNG-terminals in de leveringsketen;

2. Olie en gaswinning onder extreme omstandigheden (zoals zeer diep water en ontoegankelijke omgeving);

Toelichting: de groei van de wereldeconomie heeft de vraag naar olie en gas sterk doen toenemen, terwijl de makkelijk toegankelijke wingebieden uitgeput raken. Mondiaal worden daarom de exploratie en exploitatie activiteiten verlegd naar (zeer) diep water in belangrijke winningsgebieden zoals de Golf van Mexico;

3. Complexe specials;

Toelichting: Nederland excelleert in het bouwen van zogenaamde complexe specials, dat wil zeggen schepen met een gespecialiseerde en complexe functionaliteit, waaraan door de eindgebruiker hoge en specifieke kwaliteitseisen worden gesteld. Complexe specials zijn baggerschepen, shortsea schepen, megajachten en schepen voor rechtshandhaving op zee;

4. Procesinnovatie;

Toelichting: de Nederlandse maritieme maakindustrie moet het hebben van het slimmer en sneller maken van complexe producten. In een steeds ingewikkelder proces van integraal ontwerpen, international sourcing en intensieve samenwerking in de keten blijkt het bedrijfsleven in staat zijn positie te versterken d.m.v. innovatie van het voortbrengingsproces resulterend in o.a. kostenbeheersing.

Deze subsidieregeling richt zich alleen op de eerste 3 speerpunten. Voor het vierde speerpunt, Procesinnovatie, worden separate initiatieven ontwikkeld.

4. De deelprogramma’s

Het Maritiem Innovatie Programma is opgebouwd uit vier deelprogramma’s die voortkomen uit de door de maritieme cluster geconstateerde specifieke knelpunten, waarbij met name de eerste twee deelprogramma’s nauw met elkaar samenhangen.

Die vier deelprogramma’s zijn:

A. Research voor bedrijfsoverschrijdende kennis en technologie;

Toelichting: doorbraken en innovaties zijn noodzakelijk om in de maritieme maakindustrie en in de offshore dienstverlening de kennis en technologie tijdig beschikbaar te hebben. De steeds hogere eisen die gesteld worden ten aanzien van milieu, veiligheid en duurzaamheid moeten snel door nieuwe kennis en technologie kunnen worden ingevuld.

B. Samenwerking;

Toelichting: dit deelprogramma richt zich op het intensiveren van de samenwerking en de kennisuitwisseling tussen het MKB, grotere bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en het stimuleren van innovatie binnen het MKB;

C. Verbeteren van de huidige en waarborgen van de toekomstige kennisbasis;

Toelichting: dit deelprogramma richt zich op het versterken van de opleidingen, het onderwijs en de kennisbasis. Er is in de gehele maritieme cluster nu al een groot gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel;

D. Programma voor de eliminatie van innovatiedrempels;

Toelichting: dit deelprogramma is gericht op het slechten van belemmeringen voor innovatie in wet- en regelgeving en het bevorderen van innovatieve pilotprojecten waarmee een nieuwe werkwijze kan worden getoetst.

5. Activiteiten en instrumenten

In het eerste deelprogramma gaat het voornamelijk om de ontwikkeling van platformtechnologie, die sector breed kan worden ingezet. Hierin spelen publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en met name de grote bedrijven een belangrijke rol. Daarnaast is het de uitdrukkelijke bedoeling dat het MKB meer betrokken wordt bij deze ontwikkelingsactiviteiten. Hiervoor zullen samenwerkingsprojecten tussen grote bedrijven en toeleveranciers worden uitgevoerd. In het tweede deelprogramma zal de samenwerking tussen (MKB-) bedrijven onderling en tussen bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties worden gestimuleerd. Hiervoor wordt in eerste instantie gedacht aan thematische netwerken, maar ook exportondersteuning voor het MKB en kennisoverdrachtsactiviteiten vallen hieronder. Voor 2007 waren voor deze twee deelprogramma’s een tender voor onderzoek- en ontwikkelingsprojecten voorzien, maritieme innovatieprojecten geheten, en een subsidieregeling voor haalbaarheidsprojecten.

6. Prioriteiten

Gelet op de eerste twee speerpunten van de cluster zullen de research- en samenwerkingsactiviteiten onder de deelprogramma’s A en B voor de offshore dienstverlening bijdragen aan:

  • Nieuwe ontwerptechnologie, gericht op de ‘life cycle’ en veiligheid, en nieuwe omgevingscondities voor diep water en LNG systemen;

  • Kennis en predictie-gereedschap met betrekking tot het gedrag van LNG-carriers in zeegang en ondiep water, en de interactie tussen lading en carrier;

  • Kennis en productie technologie met betrekking tot cryogene systeemcomponenten;

  • Technologie voor industriële toepassing van simulatiemodellen ten behoeve van ontwerp, engineering en training; decision support modellen en risico beheerssystemen; remote control, sensing en plaatsbepaling; positioneringstechnologie voor korte en lange termijn toepassingen, en seismische en flow assurance technologie voor diepwater applicaties, en installatietechnologie voor diep water.

Gelet op het derde speerpunt van de cluster zullen de research- en samenwerkingsactiviteiten onder de deelprogramma’s A en B voor de maritieme maakindustrie bijdragen aan:

  • Nieuwe concepten voor schepen en systemen die beantwoorden aan de eisen van eindgebruikers en maatschappij;

  • Nieuwe voortstuwings- en energiesystemen die leiden tot gereduceerde emissies en lager brandstofgebruik;

  • Nieuwe materialen en verbindingstechnologie leidend tot betere, lichtere, goedkopere en duurzame constructies;

    Het vierde speerpunt, procesinnovatie, valt buiten deze subsidieregeling.

7. Monitoring

De werking van het programma wordt gemonitored door de maritieme cluster en door Economische Zaken. De monitoring door de maritieme cluster is vooral gericht op het bereiken van de resultaten van het innovatieprogramma en de monitoring door Economische Zaken op de verantwoording van de financiële betrokkenheid van het departement.

BIJLAGE 9.1

Behorende bij de artikelen 9.2, 9.6.9.7. 9.13 en 9.21

De Strategische Onderzoeksagenda van Point One

Point One heeft een Strategische Onderzoeksagenda opgesteld op basis van de bijdragen van de Nederlandse partijen die werkzaam zijn op het terrein van embedded systemen en nano-elektronica en de reeds beschikbare internationale roadmaps van MEDEA+, ITEA2.

Doel van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One is het verstrekken van een integrale richtlijn voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten die gezamenlijk worden ondernomen door grote bedrijven, MKB’s, overheid, universiteiten en andere publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties.

De ambities van Point One zijn verwoord in het Orangebook. De ambitie is: het verkrijgen van het wereldwijde leiderschap in innovatie en business op het terrein van embedded systemen en nanoelektronica. De ambitie laat zich vertalen in programma doelen voor 2011. In het Orange book zijn deze helder geformuleerd:

  • de omzet van bedrijven die op dit terrein actief zijn, moet met ruim 30 procent zijn toegenomen tot € 26 miljard per jaar;

  • de huidige bedrijven hebben hun marktpositie versterkt en tientallen nieuwe bedrijven zijn opgestart;

  • via een speciaal durfkapitaalfonds zijn miljoenen risicodragend kapitaal beschikbaar gekomen;

  • de partners hebben toegang tot grote onderzoeksfaciliteiten;

  • het huidige aantal toeleveranciers is met meer dan honderd bedrijven gegroeid;

  • de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in het Point One ecosysteem beschikken over voldoende gekwalificeerde kenniswerkers en vaklieden.

De uitvoering van de Strategische Onderzoeksagenda maakt het mede mogelijk de ambities en programmadoelen van Point One te realiseren.

De Strategische Onderzoeksagenda is gebaseerd op:

  • a. de huidige en toekomstige maatschappelijke behoeftes met betrekking tot toepassingen;

  • b. de nationale en internationale onderzoeksonderwerpen en technologische roadmaps.

Nadere informatie over de Strategische Onderzoeksagenda van Point One en het Point One Orange book kan gevonden worden op www.point-one.nl. Hier staat een Engelstalige versie van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One.

De toepassingsdomeinen van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One zijn (genummerd volgens de SRA):

  • 2.1 Gezondheid;

  • 2.2 Mobiliteit/transport;

  • 2.3 Veiligheid;

  • 2.4 Communicatie;

  • 2.5 Educatie en vermaak;

  • 2.6 Energie en milieu.

De technologiedomeinen van de Strategische Onderzoeksagenda van Point One zijn (genummerd volgens de SRA):

  • 3.2 Nano-elektronica

  • 3.2.1 Radio frequenties (circuits en systemen, devices, interconnectie, verpakking en antennes);

  • 3.2.2 Hoge voltages en kracht;

  • 3.2.3 Sensoren en actuatoren;

  • 3.2.4 ‘System-in-Package’;

  • 3.2.5 ‘Heterogeneous and system ability’ ontwerpmethodes.

  • 3.3 Embedded systemen

  • 3.3.2 Architecturen en Platforms;

  • 3.3.3 Systeem engineering;

  • 3.3.4 Integratie van hard- en software;

  • 3.3.5 Gegevens afhandeling in complexe embedded systemen;

  • 3.3.6 Distributie, compositie en communicatie;

  • 3.3.7 Systeeminteractie;

  • 3.3.8 Bewegings- en positiecontrole;

  • 3.3.9 Kwaliteit en afhankelijkheid.

  • 3.4 Halfgeleider gerelateerde apparatuur en hun werking

  • 3.4.2 Lithografie;

  • 3.4.3 Wafer afhandelingsapparatuur;

  • 3.4.4 Metrologie en ‘characterization’gereedschappen;

  • 3.4.5 More than Moore apparatuur;

  • 3.4.6 Back-end apparatuur.

  • 3.5 Interactie tussen technologieën

  • 3.5.2 Interactie tussen Nano-elektronica en Embedded systemen;

  • 3.5.3 Interactie tussen Nano-elektronica en apparatuur;

  • 3.5.4 Andere interactie onderwerpen (materiaal technologie, beyond CMOS).

BIJLAGE 10.1

Behorende bij de artikelen 10.1 en 10.13

§ 1. Doelstellingen

De Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten maakt onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma.

Het Polymeren Innovatie Programma is een van de onderdelen van het Businessplan Chemie, dat in 2006 verschenen is. De ambitie van het Polymeren Innovatie Programma is ‘een quantum leap te bereiken in de bijdrage van de Nederlandse Polymeren gemeenschap aan de kwaliteit van leven, duurzaamheid en economische groei’. Het Polymeren Innovatie Programma draagt hiermee bij aan de overall doelstellingen van het Businessplan Chemie:

  • verdubbeling van de bijdrage van chemie aan het BBP in 10 jaar (van € 12 miljard in 2007 naar € 24 miljard in 2017).

  • halvering van het gebruik van fossiele grondstoffen voor de chemie binnen 25 jaar (van 657 PJ in 2005 naar 578 PJ in 2032).

Het Polymeren Innovatie Programma zal voor 20% bijdragen aan de verdubbeling van het BBP, dat wil zeggen een bijdrage aan het BBP van € 2,4 miljard en voor bijna 30% aan een reductie van het energieverbruik: 90 PJ.

Het Polymeren Innovatie Programma bestaat voor een groot deel uit precompetitieve research, uitgevoerd binnen het DPI. Daarnaast is een DPI-Value Center (DPI-VC) opgericht dat zich richt op het ondersteunen van voornamelijk MKB en starters door de samenwerking te bevorderen, bedrijven met elkaar en met onderzoeksorganisaties in contact te brengen, versterken business development op diverse onderdelen. Hierdoor ontstaat nieuwe business met een hoge toegevoegde waarde of wordt de bedrijvigheid uitgebreid. De time to market en time to profit van veelbelovende innovatieprojecten wordt bekort. De slaagkans van innovatieprojecten wordt verhoogd. Tevens kan het DPI-VC best practices voor succesvolle aanpak van innovatieprojecten met een hoog risico opstellen.

§ 2. Waardeketens

Om de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma te ondersteunen is de Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ingesteld. Deze subsidieregeling is gericht op innovatieve projecten in de polymerensector, het polymer value system. Het polymer value system bestaat uit een verscheidenheid aan spelers die op verschillende gebieden actief zijn. Binnen het systeem kunnen drie waardeketens onderscheiden worden:

  • de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. Nederland heeft een sterke positie in deze keten met multinationale ondernemingen als DSM, Shell, Akzo, Dow, Sabic en GE Plastics.

  • de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. In deze keten zijn zowel grote (Polynorm, Helvoet en Wavin) als kleine bedrijven (Microdrop, Hysitron en Nano Specials) vertegenwoordigd.

  • de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen. Bedrijven als Philips, Océ, Sigma en Medtronic gebruiken de functionaliteit van polymeermaterialen en vertalen dit naar eindproducten met een toegevoegde waarde voor gebruik door consumenten.

Het werkgebied van het polymeren innovatie programma omvat alle bedrijven en kennisinstituten in zowel de polymeer als de producten en toepassingen waardeketen. Voor de apparaat/systeem waardeketen ligt de focus van het polymeren innovatie programma op de bedrijven met een strategische interesse in polymeer applicaties.

§ 3. Duurzaamheidsdoelstellingen

Als resultaat van een interactief proces geleid door de Federatie Nederlandse Rubber en Kunststofindustrie in samenwerking met het midden en kleinbedrijf en grote bedrijven is een lijst ontwikkeld met thema’s voor gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen. Het Polymeren Innovatie Programma heeft deze thema’s overgenomen.

Deze thema’s zijn:

  • a. inzet van nieuwe materiaaleigenschappen en technologie . Recent onderzoek heeft geleid tot hybride materialen (bijvoorbeeld metalen en polymeren) met nieuwe eigenschappen. De focus binnen dit thema ligt op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde toepassingen voor producten alsook op de ontwikkeling van geschikte manieren om deze nieuwe producten te verwerken.

  • b. inzet van duurzame grondstoffen en opschaling van productieprocessen en specifieke of betere verwerkingstechnieken voor duurzame grondstoffen. Het gebruik van biomassa als grondstof voor de productie van polymeren is al in volle gang. Dit thema omvat benodigdheden en mogelijke aanpakken om productieprocessen verder op te schalen, het opzetten van samenwerkingsverbanden met andere waardeketens (bijvoorbeeld agribusiness).

  • c. hergebruik van polymeren en producten die gebaseerd zijn op polymeren. Belangrijke onderwerpen zijn zuiverheid van het eindproduct, verbeterde aanpak van het recyclen van hybride en bio-based polymeer materialen, verbetering van eigenschappen van gerecyclede polymeren en afname van de kosten voor recycling.

  • d. doorbraken op gebied van milieuvriendelijkheid van materialen en additieven. De focus zal in dit thema komen te liggen op de vervanging van additieven met voor het milieu minder gunstige eigenschappen zoals: kobalt, antimonium, broomverbindingen en formaldehyde. Daarnaast zal gezocht worden naar manieren om het volume toegevoegde additieven te verlagen.

  • e. verdere reductie van energiegebruik voor de productie en verwerking van polymeren. Sinds 1998 is het energiegebruik door bedrijven in de product- en toepassingenwaardeketen met meer dan 40% gereduceerd; toch blijft dit een onderwerp met hoge prioriteit waarbij een gezamenlijke aanpak noodzakelijk is.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Na de Herijking Financieel Instrumentarium (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 XIII, nr. 73) is een vereenvoudiging van de subsidieregelgeving bij het ministerie van Economische Zaken (EZ) doorgevoerd. In vervolg hierop is bij brief van de Minister van Economische Zaken van 28 februari 2008 (Kamerstukken 2007/08, 31 200 XIII, nr. 47) uiteen gezet op welke wijze het financiële instrumentarium van het ministerie van EZ verder zal worden gestroomlijnd. Belangrijkste doel van deze stroomlijning is het terugbrengen van het aantal regelingen en het vergroten van de onderlinge samenhang om te komen tot een helder en transparant instrumentarium.

Het Kaderbesluit EZ-subsidies (Kaderbesluit) is de basis voor dit eenvoudiger instrumentarium met lagere verkrijgingskosten. Het concrete subsidiebeleid is via ministeriële regelingen, gebaseerd op dit Kaderbesluit, vormgegeven. Overeenkomstig de brief van 28 februari 2008 zijn op 1 januari 2009 vier modules van het EZ-instrumentarium met een daarvoor geldende ministeriële regeling onder de werking van het Kaderbesluit gebracht. De planning is dat de andere drie modules vanaf begin 2010 onder de werking van het Kaderbesluit zullen worden gebracht.

De vier modules, die vanaf 1 januari 2009 zijn ingevoerd, betreffen respectievelijk Starten, Groeien en Overdragen, Innoveren, Sterktes in de Regio en Sterktes in Innoveren. Deze regeling geeft invulling aan het subsidiebeleid op het gebied van Sterktes in Innoveren.

2. Het Kaderbesluit EZ-subsidies

Het Kaderbesluit heeft als belangrijke doelstelling de eenheid van subsidieregelingen op het terrein van het ministerie van EZ. Dit wordt bereikt door in het Kaderbesluit bepalingen op te nemen die in (vrijwel) alle subsidieregelingen voorkomen, vaak op eenzelfde of bijna eenzelfde wijze. Waar nodig is uiteraard wel onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten instrumenten, maar in veel gevallen is dit niet nodig en geldt één bepaling voor alle subsidies. Door het Kaderbesluit zijn onnodige verschillen weggenomen en kent niet elke afzonderlijke subsidieregeling meer bepalingen over met name de procedurele stappen, beslistermijnen, voorschotten en subsidievaststelling. Op de verschillende onderwerpen die in het Kaderbesluit worden geregeld, wordt hieronder kort ingegaan. Immers, veelal zullen deze onderwerpen niet meer in deze regeling terugkomen.

De definities die in het Kaderbesluit zijn opgenomen, gelden behalve voor het Kaderbesluit ook voor alle ministeriële regelingen die op dit besluit zijn gebaseerd. Bepaalde begrippen worden dus niet meer in de regelingen gedefinieerd, terwijl hier wel een definitie voor geldt.

In hoofdstuk 2 van het Kaderbesluit zijn bepalingen opgenomen over het verstrekken van subsidie. Belangrijk is in de eerste plaats dat de minister subsidie kan verstrekken voor bepaalde terreinen. Op basis van artikel 2 zullen de belangrijkste kenmerken van een subsidieregeling bij ministeriële regeling worden opgenomen. De mogelijke subsidiabele activiteiten zijn niet limitatief opgesomd in het besluit. In deze regeling wordt steeds per subsidie-instrument, veelal aan het begin van een hoofdstuk aangegeven aan welke aanvragers voor welke subsidiabele activiteiten subsidie zal worden verstrekt.

Hoofdstuk 3 van het Kaderbesluit heeft betrekking op de hoogte van de subsidie. Indien de hoogte van de subsidie vastligt in de Europese regels over staatssteun, zijn deze regels in de bijlage bij het Kaderbesluit opgenomen. Waar dit niet het geval is, is de hoogte van de subsidie vastgelegd in deze regeling. Ook zijn enkele algemene bepalingen opgenomen over de hoogte van de subsidie in het geval voor één project verschillende subsidies worden verstrekt.

Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de subsidiabele kosten. Niet alle kosten van een project zullen in alle gevallen voor subsidie in aanmerking komen. In dit hoofdstuk zijn drie methoden voor berekening van de subsidiabele kosten opgenomen. Bedoeling van het aanbieden van de drie berekeningsmethoden is dat een aanvrager van subsidie altijd een methode voor de berekening van de subsidiabele kosten zal kunnen vinden die goed aansluit bij zijn eigen bedrijfsvoering en administratieve organisatie. Ook zullen zowel grote als kleine organisaties met één van deze drie methoden uit de voeten kunnen, en zullen administraties niet of niet ingrijpend hoeven te worden aangepast. In hoofdstuk 5 zijn enkele bepalingen opgenomen over het subsidieplafond en de wijze van verdelen hiervan. Belangrijk is dat elke subsidieregeling een subsidieplafond bevat, dat op een transparante wijze wordt verdeeld onder de aanvragers. De concrete plafonds zijn niet in deze regeling terug te vinden, maar zullen afzonderlijk in een regeling die alle plafonds regelt, worden samengebracht. Wel is steeds bepaald op welke wijze het subsidieplafond verdeeld zal worden.

Hoofdstuk 6 bevat algemene bepalingen over de samenstelling en de werkwijze van adviescommissies. Adviescommissies adviseren de minister over de vraag of bepaalde aanvragen voldoen aan de desbetreffende subsidieregeling, en bij tenders adviseren de adviescommissies over de rangschikking van de aanvragen. Indien van een adviescommissie gebruik wordt gemaakt, gelden de bepalingen uit dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 7 heeft betrekking op het indienen van een aanvraag. De standaardbepalingen over het indienen van een aanvraag zijn in dit hoofdstuk opgenomen, bijvoorbeeld dat een aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een formulier. Bij deze ministeriële regeling zijn de formulieren vastgesteld.

Hoofdstuk 8 bevat een aantal afwijzingsgronden. Indien in deze regeling niet specifiek is aangegeven dat afwijzingsgronden niet gelden, gelden deze afwijzingsgronden altijd, en zij moeten dus in samenhang worden gelezen met de in deze regeling per subsidie opgenomen afwijzingsgronden.

Hoofdstuk 9 heeft betrekking op de beslissing op aanvraag. Belangrijk element in dit hoofdstuk zijn de beslistermijnen, die zijn geharmoniseerd, en dus niet meer in deze regeling terugkomen.

In hoofdstuk 10 zijn voorwaarden voor de subsidie-ontvanger opgenomen. Dit hoofdstuk is met name relevant voor subsidies die verstrekt worden via een financier. De inhoud van deze overeenkomst is in het Kaderbesluit nader uitgewerkt. Uiteraard kan deze overeenkomst veel meer bevatten.

Hoofdstuk 11 bevat bepalingen over de verplichtingen van subsidie-ontvangers. Deze verplichtingen gelden, tenzij hier expliciet van af is geweken in deze regeling.

Hoofdstuk 12 regelt de voorschotten. Het voorschotregime wordt in belangrijke mate geharmoniseerd, en een besparing van administratieve lasten wordt bereikt door het verstrekken van ambtshalve voorschotten. Dit houdt in dat voorschotten niet langer hoeven te worden aangevraagd door de subsidie-ontvanger. Ook worden voorschotten op vaste momenten uitgekeerd, waardoor subsidie-ontvangers weten wanneer zij een voorschot kunnen verwachten. Bepalingen over de voorschotten komen dus niet meer voor in de hoofdstukken van deze regeling.

Tot slot bevat hoofdstuk 13 bepalingen over de subsidievaststelling. De procedure en termijnen zijn de belangrijkste ingrediënten van dit hoofdstuk, en dit zijn bepalingen die dus ook niet meer in deze regeling voorkomen.

3. Rijksbreed subsidiekader

In de brief van de minister van Financiën van 20 december 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 031/29 949, nr. 20) zijn de plannen voor een rijksbreed bindend, uniform uitvoeringskader voor subsidies zoals deze zijn aangekondigd in het programma Regeldruk bedrijven en de Nota Vernieuwing Rijksdienst gepresenteerd. Doel van dit rijksbrede subsidiekader is, evenals het doel van het Kaderbesluit, om de uitvoerings- en administratieve lasten van subsidies te reduceren. Het gaat dan om de vereenvoudiging en uniformering van voorwaarden en procedures van de uitvoerings- en verantwoordingseisen. Waar mogelijk is in deze regeling reeds rekening gehouden met de uitwerking van de brief van 20 december 2007. Bij de aanpassing van het Kaderbesluit, die begin 2010 in werking treedt, kunnen andere wijzigingen, die samenhangen met het Rijksbrede subsidiekader worden ingevoerd.

4. Hoofdstuk 2. Internationaal innoveren.

4.1 Algemeen

Het ministerie van EZ heeft een coherent beleid gericht op samenwerking van Nederlandse ondernemers met buitenlandse ondernemers en onderzoeksorganisaties. Er is sprake van een programmatisch georiënteerde benadering, met specifieke instrumenten gericht op samenwerking met partijen uit Eureka-landen, geïndustrialiseerde landen en opkomende markten. Daarnaast is er sprake van bijzondere voorzieningen in het kader van innovatieprogramma’s, die zich richten op sterke innovatie en groei van specifieke sectoren en het Eurostars programma, speciaal gericht op het high-tech MKB. Het instrument internationaal innoveren werkt met internationale tenders en bouwt daarmee voort op de goede ervaringen van Nederlandse bedrijven met de Subsidieregeling internationale innovatieprojecten 2007 en 2008 en de Subsidieregeling opkomende markten 2007 en 2008. Het instrument internationaal innoveren wordt ondersteund met actief flankerend beleid op kansrijke thema’s. De combinatie van internationale thematische inzet via de innovatieprogramma’s en een generiek instrument dat ruimte biedt voor andere thema’s geeft de nodige flexibiliteit om Nederlandse ondernemers de mogelijkheid te bieden in te spelen op interessante nichemarkten en veelbelovende ontwikkelingen in het buitenland. Het instrument is bedrijfsgericht: alleen ondernemers kunnen een aanvraag indienen. Onderzoeksorganisaties mogen alleen participeren als partner.

4.2 Doelstelling

De doelstelling van het instrument is om de Nederlandse deelname aan internationale innovatieprojecten, dat wil zeggen Eureka-projecten, projecten met Geïndustrialiseerde Landen en projecten met Opkomende Markten, financieel te ondersteunen.

4.3 Eureka

Eureka is een Europees netwerk dat internationale samenwerking op het gebied van marktgerichte Onderzoek & Ontwikkeling (O&O) ondersteunt. Het is bottom-up: alle technologiegebieden zijn welkom. Ieder land ondersteunt de eigen deelnemers en heeft daarvoor één of meerdere regelingen opengesteld voor samenwerking in Eureka-verband. 70 Procent van de regelingen staan naast Eureka ook open voor andere vormen van samenwerking (vaak nationaal). Van deze regelingen kent 30 procent een voorkeursbehandeling voor Eureka-projecten. De voorwaarden van de regelingen en de aard van de voorkeursbehandeling variëren van land tot land. Op Eureka niveau worden projecten getoetst aan de Eureka criteria en wordt het Eureka-label toegekend en daarmee een brug geslagen tussen de nationale regelingen. In een aantal landen is het hebben van het Eureka-label, net als in Nederland, een voorwaarde voor financiering.

Daarnaast biedt Eureka industriële consortia en betrokken overheden de mogelijkheid om strategische initiatieven op te zetten. Deze kunnen onder meer de vorm van clusters krijgen zoals Information Technology for European Advancement 2 (ITEA2), Micro Electronics Development for European Advancement (MEDEA+/CATRENE) en EUROGIA+. De clusters zijn ‘de facto’ internationale innovatieprogramma’s, met eigen Strategische Research Agenda’s (SRA’s), tenders, labelling van projecten en beheer. Binnen de clusters maken overheden vaak afspraken over het synchroniseren van nationale financiering. Ten slotte is het in Eureka verband mogelijk om met een aantal landen gezamenlijke tenders te lanceren en afspraken te maken voor centrale fundingbeslissingen. Door zijn open en flexibele structuur kan Eureka ook nationale innovatieprogramma’s assisteren bij het realiseren van hun internationale ambities.

Het Eureka-label moet door de internationale projectleider bij het nationale Eureka-kantoor worden aangevraagd. De projectleider is niet noodzakelijkerwijs een Nederlandse partij. Voor de aanvraag van het Eureka-label dienen alle deelnemers het Eureka Project Form in te vullen en te ondertekenen. Een dergelijk formulier één van de vereiste documenten bij het aanvragen van subsidie op grond van dit hoofdstuk van de onderhavige regeling. Het Nederlandse Eureka-kantoor, onderdeel van SenterNovem, zorgt voor de internationale afstemming en – behalve het invullen en ondertekenen van het Eureka Project Form – voor de formele handelingen ter verkrijging van het Eureka-label.

4.4 Geïndustrialiseerde Landen

Op basis van deze regeling kunnen Nederlandse bedrijven samenwerken op R&D-gebied met een aantal geïndustrialiseerde landen geselecteerd: Canada, Japan, Singapore en de VS. Deze landen zijn interessante partners voor Nederland, onder meer vanwege de aanwezige technologiekennis van hoog niveau en omdat er interessante afzetmarkten zijn.

4.5 Opkomende Markten

Samenwerking op het gebied van O&O met Opkomende Markten is essentieel om Nederlandse bedrijven te positioneren in deze grote, snel groeiende markten. Door samen met lokale partijen kennis en technologie te ontwikkelen krijgen Nederlandse bedrijven een unieke toegang tot buitenlandse markten. Dat veronderstelt de mogelijkheid om op O&O gebied samen te werken. De keuze voor de landen weerspiegelt daarom enerzijds de belangen van het bedrijfsleven en anderzijds de aanwezigheid van factoren zoals een voldoende (technisch) opleidingsniveau, hoogwaardige industriële productie en voldoende O&O capaciteit. Subsidie voor projecten met Opkomende Markten wordt met zogenoemde Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)-gelden van het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Een deel van het HGIS-budget dient specifiek te worden besteed aan technologische samenwerking met opkomende markten. Het budget kan dus niet vrij worden ingezet op andere beleidsdoelstellingen.

4.6 Tenders voor Internationale innovatieprojecten

Om de continuïteit van de Nederlandse deelname in internationale innovatieprojecten te kunnen waarborgen is het van belang om periodiek tenders uit te schrijven. Om die reden zullen voor internationale innovatieprojecten twee tenders per jaar te worden gepubliceerd. Bij de openstelling van deze tenders zal rekening worden gehouden met relevante data in Eureka-kader.

5. Hoofdstuk 3. IOP’s

De onderzoekswereld speelt een belangrijke rol in het voortdurende proces van technologische vernieuwing. Het doel van het IOP-instrument (Innovatie OnderzoeksProgramma) is het tot stand komen van langdurige strategische R&D-samenwerking tussen bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties op voor de Nederlandse economie belangrijke gebieden. Het zwaartepunt van een IOP is daarbij gericht op fundamenteel onderzoek aan de Nederlandse universiteiten en overige onderzoeksinstellingen, in de richting van de strategische onderzoeksbehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven. Afgeleide doelstellingen van een IOP zijn:

  • optimale focus en massa op de technologievelden die worden ondersteund;

  • wisselwerking tussen bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties;

  • valorisatie en verankering om een brug te slaan tussen kennis en kassa;

  • bijdrage aan duurzame ontwikkeling.

IOP’s staan aan het begin van de kennisketen. Voor een IOP bestaat de doelgroep uit bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties die in staat en bereid zijn tot deelname aan een meerjarig strategisch onderzoeksprogramma en daarvoor inhoudelijk en financieel commitment laten zien. Het onderzoeksprogramma wordt bij voorkeur ontwikkeld in het kader van de programmatische aanpak van het ministerie van EZ. IOP’s worden verder gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten waarop intensief wordt samengewerkt door publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en bedrijven. Met een IOP kan een begin van netwerkvorming op een ontluikend technologiegebied een flinke ontwikkelingsimpuls krijgen. Er bestaat bij de start van een IOP nog geen of slechts incidentele samenwerking tussen publiek gefinancierde onderzoeksinstellingen en bedrijven, er is dan nog geen publiek-privaat netwerk. Bij elk IOP wordt een begin van een netwerk van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en bedrijven (groot en klein) ontwikkeld tot een hecht IOP-samenwerkingsverband, waaruit nieuwe initiatieven voor onderzoek en ontwikkeling kunnen ontstaan. Veel aandacht wordt besteed aan het goed overdragen van kennis en verankering van het netwerk.

De looptijd van een IOP beslaat in de regel tweemaal een periode van ongeveer vier à zes jaar. Het meerjarige strategische onderzoeksprogramma dat ten grondslag ligt aan elk van deze perioden is een vertaling van de wensen en ambities van de hiervoor beschreven doelgroep, rekening houdend met de programmatische innovatieaanpak van het ministerie van EZ en de doelstelling tot het creëren en versterken van een publiek-privaat netwerk op het desbetreffende terrein.

IOP-projecten kunnen verplicht worden bekendheid te geven aan de resultaten van het project. Hiermee wordt beoogd de opgedane kennis ook beschikbaar te stellen aan anderen die deze kennis kunnen toepassen. Elk IOP-project wordt daarom omgeven door een begeleidingscommissie bestaande uit bedrijven. Bij een bredere toepassing dan alleen bij de deelnemers aan een IOP-project worden de effecten op economie, duurzaamheid en technologie versterkt. Echter, volledige openbaarheid over alle kennis in een onderzoek kan strijdig zijn met belangen van deelnemende bedrijven. De verplichtingen met betrekking tot welke kennis openbaar dient te worden gemaakt en op welk tijdstip (gedurende de looptijd van het onderzoek of na afloop daarvan) zullen dan ook, in verband met de specifieke situatie kunnen variëren. Niettemin kan ook dan sprake zijn van het opleggen van verplichtingen inzake het openbaar maken van bijvoorbeeld een samenvatting van het onderzoek of de (hoofdlijnen van) de resultaten ervan.

Partijen in een IOP-project sluiten een samenwerkingsovereenkomst, waarin zij een voorziening treffen voor het verwerven van intellectuele eigendomsrechten, het in stand houden en de exploitatie van die rechten. Indien een deelnemer in het kader van IOP-project een octrooi aanvraagt, is die deelnemer gehouden om de andere deelnemers in het IOP-project een marktconforme vergoeding te betalen. Dit houdt in dat indien een partij de intellectuele eigendomsrechten wil verkrijgen, hij hiervoor de marktprijs moet betalen, met aftrek van de relatieve eigen bijdrage in het samenwerkingsverband.

6. Hoofdstuk 4. Life Sciences & Health

6.1 Algemeen

Bedrijven en onderzoeksorganisaties hebben samen met het ministerie van EZ het innovatieprogramma Life Sciences & Health(LSH) ontwikkeld. Het programma stimuleert jonge hightech bedrijven nieuwe medische producten (vaccins, geneesmiddelen), behandelingen (weefsel- en orgaanherstel, medische implantaten) en diagnostica te ontwikkelen. De ambitie van het innovatieprogamma LSHis om Nederland een internationale hotspot te laten worden op het gebied van medisch en klinisch onderzoek, waar gezondheidsgerelateerde life sciences bedrijven goed kunnen werken en groeien.

De doelstellingen van het innovatieprogramma zijn:

  • Verdubbeling van het aantal R&D georiënteerde LSH-bedrijven binnen 10 jaar van 150 naar 300;

  • Verdubbeling van de omzet van de LSH-sector binnen 10 jaar van 15 miljard euro naar 30 miljard euro;

  • Meer producten (verder) in de klinische pijplijn (van onderzoek naar patiënt).

Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zijn onderstaande actielijnen opgesteld:

  • Actielijn 1: het verkleinen van het investeringstekort in deze sector, dat wil zeggen de overbrugging van de periode tot risicokapitaalverstrekkers bereid zijn in een bedrijf te investeren;

  • Actielijn 2: het stimuleren van (inter)nationale samenwerking;

  • Actielijn 3. flankerend beleid gericht op bijvoorbeeld menselijk kapitaal, communicatie en regelgeving.

Het hoofdstuk Life Sciences & Health is onderdeel van actielijn 2 van het innovatieprogramma Life Sciences & Health.

Met dit hoofdstuk van de regeling kunnen twee verschillende internationale samenwerkingsverbanden worden gefaciliteerd: ETB-samenwerkingsverbanden en Internationale MKB-samenwerkingverbanden.

6.2 ETB-samenwerkingsverbanden

De criteria waaraan de aanvraag en de projecten moeten voldoen komen grotendeels overeen met de internationale ETB-criteria (zie en www.eurotransbio.net), maar kent op bepaalde punten aanvullende criteria voor de Nederlandse deelnemers (zie www.senternovem.nl/etb en http://www.lifescienceshealth.com/). Hoewel de regelingen in de verschillende deelnemende landen op elkaar zijn afgestemd, zijn tussen deze landen bepaalde verschillen aanwezig die met specifieke nationale uitgangspunten te maken hebben. Dit is onder meer voor Nederland het geval met betrekking tot het aandachtsgebied (in Nederland alleen LSH), de vorm van financiële ondersteuning (in Nederland subsidie) en het projecttype (in Nederland experimentele ontwikkeling en industrieel onderzoek). Het is de verantwoordelijkheid van de partners in het samenwerkingsproject om ervoor te zorgen dat de activiteiten passen binnen de nationaal geldende voorwaarden. Met deze regeling wordt het ‘Nederlandse deel’ gesubsidieerd van een ETB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

6.3 Internationale MKB-samenwerkingsverbanden

De criteria waaraan deze samenwerkingsverbanden moeten voldoen komen aan Nederlandse zijde grotendeels overeen met de eisen van een ETB-samenwerkingsverband, aan buitenlandse zijde kan echter van deze eisen worden afgeweken (zie http://www.senternovem.nl/innovatieindialoog/innovatieprogrammas/life_sciences_and_health.asp en http://www.lifescienceshealth.com/). Deze samenwerkingsverbanden zijn bedoeld om Nederlandse MKB-ondernemers de mogelijkheid te geven om samen te werken met partijen uit het buitenland die niet binnen de deelnemende landen vallen van het ETB-samenwerkingsverband. De landen waarmee binnen een internationaal MKB samenwerkingsverband kan worden samengewerkt staan vermeld in het jaarwerkplan van het LSH-innovatieprogramma en staan bekend als strategische focuslanden (zie http://www.senternovem.nl/innovatieindialoog/innovatieprogrammas/life_sciences_and_health.asp). Per tender zal een keuze worden gemaakt uit één (of meerdere) van deze landen. Met dit hoofdstuk van deze regeling wordt het ‘Nederlandse deel’ gesubsidieerd van een breder internationaal MKB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

7. Hoofdstuk 5. Food and Nutrition Delta

7.1 Algemeen

Het Food and Nutrition Delta Innovatieprogramma (FND) richt zich op innovatie in het deel van de voedingsmiddelenindustrie ná de oogst met de daarbij betrokken kennisinfrastructuur. FND heeft als doel om van Nederland de leidende innovatieregio voor voeding te maken. Het Innovatieprogramma FND is in het kader van het sleutelgebied ‘Flowers & Food’ opgezet door een 75-tal partijen, waaronder alle grote bedrijven, MKB-bedrijven, brancheorganisaties en onderzoeksorganisaties, in dialoog met de ministeries van EZ en LNV. Het FND-programma bestrijkt de hele innovatieketen van kennis, via kunde, naar kassa. Het bestaat uit twee delen: deel 1 (FND1) is het wetenschappelijk onderzoekprogramma van het Top Institute Food and Nutrition (TIFN). Deel 2 (FND2) is een programma voor het omzetten van kennis in producten, processen en diensten met een hoge toegevoegde waarde en voor het versterken van het innovatievermogen van het MKB. EZ heeft voor het FND-programma in totaal EUR 124,5 miljoen euro gereserveerd. Het FND innovatieprogramma is in 2006 van start gegaan.

7.2 Doel FND programma

De belangrijkste doelstellingen van het Innovatieprogramma FND zijn:

  • Het Nederlandse bedrijfsleven (inclusief MKB) te voorzien van excellente kennis voor innovaties op het gebied van ‘Food & Nutrition’;

  • Nederland internationaal op de kaart zetten als een toonaangevend ‘Food & Nutrition’ kennisland met (MKB-)bedrijven die kennis succesvol omzetten naar nieuwe producten en processen;

  • Veel meer bedrijven gaan innoveren dan voor de start van het programma;

  • Innovaties bij bedrijven op een hoger niveau brengen zodat een hogere toegevoegde waarde kan worden gehaald;

  • Verbetering van de kwaliteit van leven van mensen en de volksgezondheid door het ontwikkelen van innovatieve producten die een gezond voedingspatroon en gezonde levensstijl ondersteunen.

7.3 Programmalijnen FND2 en subsidie-instrument daarin

Binnen FND2 zijn twee programmalijnen gedefinieerd. De eerste lijn is ‘Marktgedreven innoveren’. Deze lijn heeft als doelstellingen het intensiveren en versnellen van innovatieprocessen in de voedingsmiddelenindustrie. Dit moet leiden tot nieuwe producten, processen en diensten, het effectiever maken van innovatieprocessen, het versterken van de vraagsturing en het vergroten van de participatie van MKB-bedrijven in het innovatieproces. De tweede lijn ‘Investeren in competentieontwikkeling’ is erop gericht om het innoverend vermogen van het MKB-bedrijfsleven duurzaam te vergroten. De bij het programma behorende hoofdstuk van deze regeling vormt een onderdeel van de programmalijn ‘Marktgedreven innoveren’. Voor twee soorten projecten kan subsidie worden verleend: voor haalbaarheids- en voor innovatieprojecten. Bij innovatieprojecten wordt verschil gemaakt tussen projecten die door samenwerkingsverbanden van ondernemingen al dan niet met onderzoeksorganisaties worden uitgevoerd en projecten die door samenwerkingsverbanden tussen MKB-ondernemingen worden uitgevoerd. Deze instrumenten worden ingezet in combinatie met een actief flankerend beleid, waarbij partijen onder andere via innovatiemakelaars met elkaar in contact worden gebracht om tot betere resultaten te komen. Dit bevordert het tot stand komen van de meest innovatieve en economisch perspectiefvolle projecten en daarmee het zo efficiënt en effectief mogelijk behalen van de doelstellingen van het Innovatieprogramma FND.

8. Hoofdstuk 6. HTAS

8.1 Algemeen

Dit hoofdstuk vormt een onderdeel van het innovatieprogramma High Tech Automotive Systems (HTAS). Het HTAS-innovatieprogramma dat is opgesteld door de Nederlandse automotive-industrie, combineert de kansen met de relatieve sterktes van de Nederlandse automotive-industrie. De Nederlandse automotive-sector kenmerkt zich als een veelzijdige sector, met diverse eindfabrikanten en ruim 250 toeleveranciers op verschillende plaatsen in de keten, aangevuld met toonaangevende onderzoeksorganisaties en leveranciers van diensten op het gebied van engineering en testing. De verschillende ondernemingen die veelal geworteld zijn in de elektronica, ICT, software en precisiemachinebouw, opereren stuk voor stuk internationaal en deels in nichemarkten. De internationale automobiel-industrie is volop in beweging en dit biedt goede kansen voor Nederland. Het Nederlandse cluster van automotivebedrijven heeft de ambitie om binnen vijf jaar één van de leidende innovatieprogramma’s in Europa te worden op het gebied van automotivetechnologie. De doelstellingen zijn naast banengroei in de sector met 10.000 FTE en een omzetgroei van € 12 miljard naar € 20 miljard in 2015 ook 20 procent reductie van CO2-uitstoot van vrachtwagens en brandstofverbruik, 25 procent reistijdreductie en verhoging van de verkeersveiligheid. Het HTAS-innovatieprogramma bevat een strategische agenda en een programma dat voorziet in nieuwe producten, nieuwe samenwerkingsverbanden en een knelpunten aanpak. Het programma bevat niet alleen O&O focusgebieden, maar bevat ook activiteiten op het gebied van onderwijs, kennistransfer en business development. De volledige tekst van het HTAS-innovatieprogramma kan worden gevonden op www.htas.nl. De gedefinieerde focusgebieden zijn te vinden in bijlage 6.1 van deze regeling. Het is duidelijk dat het bedrijfsleven niet alle initiatieven kan nemen om de geconstateerde knelpunten te elimineren. Daarnaast is er een impuls nodig vanuit de overheid om het bedrijfsleven, met name het MKB, internationaal concurrerende producten en diensten te laten ontwikkelen. Een tweede belangrijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan een bredere toepassing van de ontwikkelde technologie in HTAS-verband. Dit hoofdstuk van deze regeling probeert dit te realiseren door, vanuit de lijn voor O&O, subsidie te verstrekken voor HTAS-doorbraakprojecten via een ‘eerst komt, eerst maalt’-regeling en voor HTAS-internationale innovatieprojecten via een tender.

8.2 HTAS-doorbraakprojecten

Het doel van HTAS-doorbraakprojecten is het ondersteunen en versnellen van projecten die van strategisch belang zijn voor het bereiken van de doelen van in het innovatieprogramma HTAS. Daarnaast is samenwerking tussen grote en kleine ondernemingen en onderzoeksorganisaties van groot belang om toegang tot de markten en technologieën te krijgen. Die samenwerking is nu onvoldoende. Dit hoofdstuk van deze regeling dient deze samenwerking te stimuleren. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de HTAS-doorbraakprojecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Het is essentieel dat ingediende aanvragen vallen binnen de strategische onderzoeksagenda van HTAS. Elk jaar wordt door het HTAS-bestuur in overleg met de minister een jaarwerkplan opgesteld waarin de doelen voor dat jaar beschreven staan en de prioriteiten zijn vastgelegd. HTAS-doorbraakprojecten dienen deze prioriteiten te ondersteunen. De prioriteiten zijn weergegeven in bijlage 6.1

De HTAS-doorbraakprojecten moeten leiden tot concepten die uiteindelijk industrieel toepasbaar zijn. Ze moeten breed van opzet zijn en de industriële waardeketen, van onderzoeksorganisaties, MKB-clusters tot aan Original Equipment Manufacturers (OEMers), dient zo goed mogelijk vertegenwoordigd te zijn. Ook is een duidelijke inbreng van het MKB vereist.

8.3 HTAS-internationale innovatieprojecten

Het doel van HTAS-internationale innovatieprojecten is het verbreden en versterken van de technologische basis van de HTAS-focusgebieden en het stimuleren van internationale samenwerking. Het biedt financiële ondersteuning aan Nederlandse deelname aan HTAS-internationale innovatieprojecten, te weten Eureka-projecten, projecten met Geïndustrialiseerde Landen, of projecten met landen waar een bilaterale overeenkomst mee afgesloten is. Het project moet duidelijk bijdragen aan innovatie in de focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma en aan de HTAS-doelstellingen (zie bijlage 6.2).

9. Hoofdstuk 7. InnoWATOR

9.1 Algemeen

Met dit hoofdstuk worden onderzoek en ontwikkeling gesubsidieerd op het gebied van de watertechnologie door samenwerkingsverbanden van ondernemers en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. Het is één van de acties die voortvloeien uit het Innovatieprogramma Watertechnologie.

9.2 Het Innovatieprogramma Watertechnologie

De wereldwaterproblematiek als gevolg van onder andere bevolkingsgroei, verontreiniging en klimaatverandering krijgt in toenemende mate aandacht. Deze maatschappelijke opgave vraagt om duurzame oplossingen en vertegenwoordigt de komende decennia een miljardenmarkt. De internationale vraag en het aanbod van de Nederlandse watersector sluiten echter onvoldoende op elkaar aan, ondanks de uitstekende technologiepositie van Nederland. Het Innovatieplatform heeft water geïdentificeerd als een sleutelgebied voor de Nederlandse economie. Dit sleutelgebied omvat drie onderdelen, namelijk: waterzuivering, waterbouw en de maritieme sector. Mede geïnspireerd door de benoeming tot sleutelgebied, is een Stuurgroep Watertechnologie opgericht, bestaande uit bestuurders afkomstig van bedrijven en instellingen die kennis technologieën, producten en diensten ontwikkelen, leveren en afnemen voor het zuiveren van afvalwater en het bereiden van drinkwater en proceswater. Deze Stuurgroep is verantwoordelijk voor de totstandkoming van het Innovatieprogramma Watertechnologie. Het gemeenschappelijk doel is: samen de Nederlandse kennis, kunde en reputatie op het gebied van watertechnologie benutten, verbeteren en verzilveren met behulp van innovatie, excellentie en onderscheidend vermogen. Het totstandkomingproces van het Innovatieprogramma Watertechnologie is ondersteund door het ministerie van EZ, binnen het kader van de programmatische aanpak zoals opgenomen in het vernieuwde innovatiebeleid.

Het Innovatieprogramma Watertechnologie heeft als hoofddoelstelling te komen tot een excellente Nederlandse watertechnologiesector die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland. Deze hoofddoelstelling is vertaald in vier subdoelen. Dit zijn:

  • 1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is de mondiale groei;

  • 2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang;

  • 3. De Nederlandse watertechnologie sector onderscheidt zich door dat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken;

  • 4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Voor de eerstgenoemde doelstelling betekent dit, volgens de huidige cijfers, dat de omzetgroei van de Nederlandse watertechnologiesector moet groeien van 7 naar 11 procent.

Verwezenlijking van de genoemde hoofddoelstelling vereist het ontwikkelen en toepassen van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. Door belemmeringen in de sector en de markt komen de benodigde innovaties echter niet vanzelf. Deze belemmeringen worden onder meer veroorzaakt door de specialisaties en kleinschaligheid in de sector, door de versnippering binnen de kennisinfrastructuur en door een thuismarkt die voor een groot deel wordt gedomineerd door risicomijdende monopolisten zonder commerciële exportambitie. Deze specifieke kenmerken van de sector en de markt leiden tot een gebrek aan:

  • focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën;

  • snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde;

  • launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen;

  • samenwerking bij export.

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie de volgende instrumenten voorgesteld:

  • de oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie;

  • de subsidieregeling ‘innoWATOR’ ten behoeve industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling door samenwerkingsverbanden, thans hoofdstuk 9 van deze regeling;

  • steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling;

  • een ondersteunende faciliteit voor launching customers;

  • steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden.

De Stuurgroep Watertechnologie heeft het ministerie van EZ gevraagd om steun te verlenen bij de uitvoering van enkele onderdelen uit het Innovatieprogramma. EZ heeft het Innovatieprogramma daarom door de Strategische Adviescommissie Innovatieprogramma’s laten toetsen aan de criteria voor de programmatische aanpak binnen het innovatiebeleid. Deze Adviescommissie adviseert EZ onder meer om de innoWATOR te realiseren.

9.3 Overheidsrol

De overheid heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de volksgezondheid en het milieu.Om de kwaliteit daarvan ook in de toekomst (tegen een redelijke prijs) te kunnen waarborgen is behoefte aan baanbrekende innovaties op het gebied van watertechnologie. Voor deze innovaties is de overheid mede afhankelijk van het bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur. Een publiek/private samenwerking (PPS) rondom een Innovatieprogramma lijkt daarin zinvol. De beoogde innovaties zijn ook nodig voor het versterken van de exportpositie van de Nederlandse watersector en het nakomen van internationale afspraken (Europese Kaderrichtlijn Water, Millennium Development Goals, Kyoto Protocol en Lissabon Agenda). De totstandkoming van dergelijke innovaties wordt belemmerd door onder andere de hierboven genoemde kenmerken van de Nederlandse watersector. Deze belemmeringen vormen ook een knelpunt bij het valoriseren van kennis die met publiek geld is ontwikkeld. Er is een impuls nodig vanuit de overheid om het bedrijfsleven, met name het MKB, internationaal concurrerende producten te laten ontwikkelen. Hiervoor is ook gezamenlijke kennisontwikkeling en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën nodig. Met de maatschappelijke belangen en de bijzondere kenmerken van de Nederlandse watersector (inclusief kennisinfrastructuur en markt) en de notie dat innovaties op het gebied van watertechnologie bijdragen aan de welvaart en het welzijn in Nederland, wordt ondersteuning door de overheid bij de uitvoering van het Innovatieprogramma voldoende onderbouwd. Samenwerking met (regelgevende en opdrachtgevende) ministeries zoals V&W, VROM, LNV en OS bij de implementatie van internationale afspraken is daarbij noodzakelijk. Deze ministeries zijn dan ook betrokken geweest bij het opzetten van het Innovatieprogramma.

10. Hoofdstuk 8 Maritiem

10.1 Algemeen

De doelstelling van dit hoofdstuk is subsidieverlening mogelijk te maken voor maritieme MKB- en innovatieprojecten die passen in het Maritiem Innovatie Programma op de sectoren ‘offshore’ en ‘maritieme maakindustrie’.

10.2 Het Maritiem Innovatie Programma

Het Innovatieplatform heeft een aantal sleutelgebieden benoemd, waaronder het sleutelgebied Water. Binnen het gebied Water is onder meer het Maritiem Innovatie Programma (MIP) opgesteld. Het MIP is, net zoals andere programma’s, vraaggestuurd tot stand gekomen: het voortouw heeft bij de bedrijven zelf gelegen. De strategische agenda met bijbehorende visiedocumenten die door de bedrijven uit de maritieme cluster zijn opgesteld, zijn te vinden op www.innovatieindialoog. nl. De maritieme cluster heeft het ministerie van EZ gevraagd om steun te verlenen bij de uitvoering van het innovatieprogramma. EZ heeft het innovatieprogramma daarom door de Strategische Adviescommissie Innovatieprogramma’s laten toetsen aan de criteria voor de programmatische aanpak binnen het innovatiebeleid. Deze adviescommissie heeft de minister geadviseerd om het MIP te ondersteunen. Duidelijk is dat het bedrijfsleven niet alle initiatieven kan nemen om de geconstateerde knelpunten te elimineren. Daarnaast is er een impuls nodig vanuit de overheid om het bedrijfsleven, met name het MKB, internationaal concurrerende producten en diensten te laten ontwikkelen. Hiervoor is ook gezamenlijke kennisontwikkeling en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën nodig. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat innovaties op het gebied van de maritieme cluster bijdragen aan de welvaart in Nederland wil EZ het MIP ondermeer middels dit hoofdstuk ondersteunen.

Het deelprogramma B (Samenwerking) uit het MIP wordt in dit hoofdstuk van deze regeling ingevuld door de voorziening voor MKB-projecten. Er zullen ondermeer MKB-projecten worden gesubsidieerd die uiteindelijk resulteren in innovatieprojecten.

Het deelprogramma A (Research voor bedrijfsoverschrijdende kennis en technologie) wordt in dit hoofdstuk van deze regeling ingevuld middels de tender voor maritieme innovatieprojecten. Het hoofdstuk van onderhavige regeling voor MKB-projecten en maritieme innovatieprojecten geldt alleen voor subsidies aangevraagd in 2009. Het is de bedoeling dat dit hoofdstuk een aanjaageffect heeft bij de start van dit innovatieprogramma. Gedurende de looptijd van het programma zal voor de jaren hierna door de maritieme cluster een jaarwerkplan worden opgesteld in overleg met EZ, waarin de doelen en bijbehorende instrumenten zullen worden beschreven. Er is gekozen voor jaarwerkplannen om binnen de kaders van het innovatieprogramma een flexibele invulling te kunnen geven aan het programma, afgestemd op de behaalde resultaten van het voorgaande jaar én de verwachte (markt-)omstandigheden. In 2008 is met de jaarwerkplannen gestart.

10.3 MKB-projecten

Er kunnen subsidies worden verstrekt voor maritieme MKB-onderzoeken die passen binnen de kaders van bij in deze regeling opgenomen bijlage 8.1 Het MKB wordt traditioneel gezien als de banenmotor van de Nederlandse economie. Innovatie is ook voor deze bedrijven een belangrijk thema, maar de kleinschalige ondernemingsstructuur van bedrijven in de maritieme industrie leidt vaak tot een innovatiebelemmering. Om het potentieel van deze MKB-bedrijven ten volle te benutten zal de betrokkenheid in de innovatietrajecten moeten worden vergroot. Van groot belang hierbij is kennisoverdracht: overdracht van kennis zowel tussen bedrijven onderling als tussen de kennisinfrastructuur en bedrijven. Hierbij gaat het om kennis over zowel technologische als niet-technologische aspecten van innovatie. Het doel van de voorziening voor MKB-projecten is daarmee drieledig: het vergroten van de betrokkenheid en het innovatievermogen van het MKB; het stimuleren van innovaties in den brede en het stimuleren van de vorming van samenwerkingsverbanden. MKB-projecten kunnen resulteren in innovatieprojecten. Op deze manier zullen de MKB-projecten ook bijdragen aan een groter aantal samenwerkingsprojecten tussen het MKB en grote bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, een versterkte deelname van MKB aan de onderzoeks-en ontwikkelingsprojecten, een vergroting van de eigen innovatieve kracht van de MKB-bedrijven, een verbetering van de eigen kennispositie en aan een vergroting van het export aandeel. Concrete voorbeelden van MKB-projecten die kunnen worden verwacht zijn: de haalbaarheid van een nieuwe verbindingstechniek voor een onderdeel van de koppeling tussen een bewegende LNG off-loading terminal en een LNG tanker, welke bestendig moet zijn voor en de cryogene omstandigheden en de omgevingsbelastingen en de haalbaarheid van een geautomatiseerd hydraulisch onderwatergereedschap voor zeer diep water; de haalbaarheid van de toepassing van een nieuwe (licht) materiaal en/of van een nieuwe verbindingstechniek gericht op gewichtsbesparing in de jachtbouw; de haalbaarheid van een ICT-functie in de aansturing van de bedrijfsgrensoverschrijdende logistiek in het maakproces.

10.4 Maritieme innovatieprojecten

Er kunnen subsidies worden verstrekt voor maritieme innovatieprojecten die passen binnen de kaders van bijlage 8.1. Nederland wil binnen Europa tot de koplopers behoren op het gebied van de kenniseconomie. Om deze doelstellingen te realiseren voert de Nederlandse overheid innovatiebeleid. Daar is een aantal belangrijke redenen voor. De belangrijkste is dat de maatschappelijke baten van kennisontwikkeling groter zijn dan de private baten. De kwaliteit van de output en de productiviteit van publieke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in Nederland (verder O&O-projecten) zijn goed. Ten aanzien van de oriëntatie en benutting van publieke O&O-projecten is er ruimte voor verbetering. Daarnaast zijn bedrijven steeds minder in staat om zelf alle relevante kennis op te doen. Niet alleen omdat de technologische ontwikkeling steeds sneller verloopt en complexer wordt, maar ook door de steeds hogere kosten en risico’s die aan het verrichten van onderzoek en ontwikkeling verbonden zijn. Door gebruik te maken van elkaars kennis en kunde kunnen bedrijven sneller met betere producten, productieprocessen en diensten aan de concurrentie het hoofd bieden. Er zijn dus duidelijke redenen om technologische samenwerking tussen bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en bedrijven onderling te blijven bevorderen. Doel van de bij dit hoofdstuk behorende tenders is om een belangrijke bijdrage te leveren aan de kennisopbouw binnen het programma. Daarnaast hebben die tenders als doel belangrijke kansen te geven voor het beter benutten van het innovatiepotentieel van het midden- en kleinbedrijf. Om die reden wordt het subsidiepercentage voor het MKB met 10 procent verhoogd wanneer de subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Het gaat hierbij nadrukkelijk om niet ordergebonden O&O. De maritieme innovatieprojecten zullen bijdragen aan: een vergroting van de eigen innovatieve kracht van de maritieme cluster en een verbetering van de eigen kennispositie, door enerzijds kennisoverdracht vanuit de kennisinfrastructuur en anderzijds kennisoverdracht binnen de samenwerkingsverbanden met de hightech (MKB-)bedrijven; een grotere participatie van de MKB-bedrijven met een groter aantal samenwerkingsprojecten tussen MKB en grote bedrijven of publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, en met een grotere betrokkenheid van de hightech (MKB-)bedrijven; een verbetering van duurzaamheidsaspecten als het energieverbruik en de milieubelasting door de maritieme cluster. Concrete voorbeelden van maritieme innovatieprojecten die kunnen worden verwacht zijn:

  • nieuwe expertise voor verbindingstechnieken voor de koppeling tussen bewegende LNG off-loading terminals en LNG tankers, welke bestendig zijn voor én de cryogene omstandigheden én de omgevingsbelastingen;

  • de ontwikkeling door een MKBbedrijf van een gespecialiseerd hydraulisch onderwatergereedschap voor diep water;

  • onderzoek en ontwikkeling van een nieuwe verbindingstechniek voor het verbinden van de materialen staal en kunststof, ten behoeve van de besparing op het totaalgewicht van een scheepsconstructie;

  • onderzoek naar computermodellen voor de simulatie van het gedrag van maritieme (scheeps-) constructies ten behoeve van ontwerp, engineering, training enzovoort.

11. Hoofdstuk 9. Point One

11.1 Algemeen

Dit hoofdstuk vormt een onderdeel van een breder programma ter versterking van de innovatie en de economische positie op het gebied van nano-elektronica en embedded systems, bekend onder de naam Point One. Het is een vervolg op de Point One Boegbeeld regelingen uit 2006 t/m 2008.

Nano-elektronica en embedded systemen leveren gezamenlijk essentiële bouwstenen voor de hightech-samenleving van de toekomst. Belangrijke groeimarkten voor Europa zijn op dit gebied innovaties van producten en diensten in sectoren zoals de automobielindustrie, medische systemen, de luchtvaart, consumentenelektronica en telecommunicatie.

Nederland neemt een unieke positie als speler in de nano-elektronica en de embedded systemen in. Als een van de weinige landen beschikt het over hoogwaardige kennis van en ervaring met vrijwel alle activiteiten binnen de waardeketen. Van de productie van chips tot en met de toepassing in producten is Nederland actief in de kennisinfrastructuur en vertegenwoordigd met bedrijven. Binnen Europa behoort Nederland duidelijk tot de kopgroep. Daarbuiten zijn Nederlandse bedrijven in een zware concurrentiestrijd verwikkeld. Om de positie van het Nederlandse bedrijfsleven te behouden en verder uit te bouwen hebben enkele van de belangrijkste Nederlandse spelers in een intensieve dialoog met het EZ in 2006 een breed innovatieprogramma opgezet.

Point One is een strategisch innovatieprogramma waarmee het bedrijfsleven en de publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties de kansen voor Nederland in de internationale arena willen verzilveren. Het doel van Point One is het creëren van een toonaangevend ecosysteem, leidend op wereldniveau, met betrekking tot nano-elektronica en embedded systemen in Nederland, vergelijkbaar met dat van ‘Silicon Valley’ en complementair aan de grote clusters/Pôles de Compétitivité (PdC) in Colles, Dresden en Parijs. Hiertoe wordt een Nederlands R&D-ecosysteem gerealiseerd, waarin kleine en grote bedrijven, universiteiten, onderzoeksinstituten en overheid intensief samenwerken. Het is daarmee het vertrekpunt voor het realiseren van synergie met andere -internationale- clusters, belanghebbenden en programma’s in het brede en belangrijke sleutelgebied van de ‘Hightech systemen en materialen’.

Centraal in het innovatieprogramma Point One staan valorisatie en het behouden en versterken van de ‘cutting-edge’ kennisbasis. Daarvoor richten de partijen zich actief op het samenbrengen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en industrie. Uitgangspunt is een duidelijke strategie, gericht op een dynamisch ondernemersklimaat, waarin open innovatie tussen grote en kleine partijen vanzelfsprekend is. Ook de blijvende beschikbaarheid van goed opgeleide technici is belangrijk.

Kern van het initiatief is het opbouwen van een hecht en dynamisch netwerk van grote en kleine bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. Een beter gebruik van elkaars kwaliteiten en expertise levert op termijn veel meer rendement en slagkracht op dan de grote investeringen die de publieke en private partijen nu doen. Hetzelfde geldt voor het opereren vanuit een internationaal onderscheidende focus en een heldere strategie. Een zwaartepunt binnen de regeling is het beter benutten van het innovatief potentieel van het MKB en het beter betrekken van het MKB in nationale en internationale netwerken.

De doelen voor eind 2010 zijn helder:

  • de omzet van bedrijven die op dit terrein actief zijn, moet met ruim 30 procent zijn toegenomen tot EUR 26 miljard per jaar;

  • de huidige bedrijven hebben hun marktpositie versterkt en tientallen nieuwe bedrijven zijn opgestart;

  • via een speciaal durfkapitaalfonds zijn miljoenen risicodragend kapitaal beschikbaar gekomen;

  • de partners hebben toegang tot grote onderzoeksfaciliteiten;

  • het huidige aantal toeleveranciers is met meer dan honderd bedrijven gegroeid;

  • de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in het Point One ecosysteem beschikken over voldoende gekwalificeerde kenniswerkers en vaklieden.

De strategie van Point One is gericht op het realiseren van een veel grotere synergie tussen de onderwijs- en onderzoeksinstellingen, het MKB en de industrie. Dit gebeurt door:

  • aan te haken bij (inter)nationale R&D- en innovatieprogramma’s;

  • een gezamenlijke inspanning om de innovatie-investeringen in deze kansrijke Hightech-sector te vergroten;

  • gezamenlijk een Strategische Research Agenda te ontwikkelen en gezamenlijk onderzoek te verrichten;

  • de gezamenlijke ontwikkeling van een succesvol ecosysteem, inclusief de benodigde human resources en een gezamenlijke R&D-infrastructuur;

  • gezamenlijk een Human Capital Roadmap te definiëren en te implementeren, zodat het opleidingsaanbod op één lijn komt met de behoefte van de industrie. De instroom van gekwalificeerde werknemers wordt bevorderd en de huidige werknemers blijven behouden;

  • gezamenlijk een MKB-roadmap te definiëren en te implementeren. Daardoor kunnen behoeften, competenties en netwerken van het MKB en het grootbedrijf bijeenkomen en elkaar versterken.

Dit hoofdstuk heeft met name betrekking op de lijn voor O&O en vindt zijn uitwerking in het Boegbeeldprogramma. De toepassingsgebieden van de SRA sluiten aan op de nadruk die het kabinet heeft gelegd op energie en zorg. De lijn voor O&O wordt verder uitgebouwd door dit hoofdstuk, dat drie onderdelen bevat.

11.2 MKB-projecten

Het doel is het verhogen van het aantal R&D-projecten in het MKB als wel het versterken van het innovatief MKB op het gebied van R&D. Middels een MKB-roject kan een MKB-ondernemer inzicht krijgen in de technologische en economische haalbaarheid van een idee of concept. Bij voldoende positieve uitkomsten kan het MKB-project daarmee mogelijk een vervolg krijgen in een R&D-project en de daarvoor benodigde optimale samenstelling van het samenwerkingsverband. Het project moet een eerste aanzet zijn tot een R&D-project zoals bedoeld in dit hoofdstuk met een duidelijke bijdrage aan de doelstellingen van Point One. Het resultaat van het MKB-project moet de definitieve start van het toekomstige R&D-project bepalen. MKB-projecten betreffen bureau-onderzoek en verkennend onderzoek. De doelgroep is het MKB in een samenwerkingsverband met het MKB, grote bedrijven of publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. De subsidie aanvrager moet een MKB-ondernemer zijn en alleen zij komen in aanmerking voor subsidie.

11.3 R&D-projecten

Het doel is verbreding en versterking van de technologische basis van het Point One ecosysteem op het gebied van nano-elektronica en embedded systemen zoals beschreven in bijlage 9.1. Een belangrijk aspect hierbij is het stimuleren en vergroten van de betrokkenheid van het innovatief MKB in het Point One Ecosysteem. De subsidie moet een impuls geven aan een meer structurele en strategische samenwerking. De opzet van brede consortia waarin op gemeenschappelijke basis R&D wordt uitgevoerd is hier de basis voor. De R&D-projecten moeten leiden tot concepten die uiteindelijk industrieel toepasbaar zijn. De projecten moeten breed van opzet zijn, waarin de industriële waardeketen, van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, MKB-clusters tot aan Original Equipment Manufacturers (verder OEMers), zo goed mogelijk is vertegenwoordigd. De samenwerkingsverbanden hebben een duidelijke inbreng van het MKB. Minimaal 20 procent van de werkzaamheden wordt door het MKB uitgevoerd.

11.4 Internationale R&D-projecten

Het innovatieprogramma Point One kent een zeer internationale oriëntatie. Omdat nano-electronica en embedded systemen wereldwijde markten zijn, is ook de kennis veelal over Nederlandse landsgrenzen te vinden. Om internationaal een koppositie te behouden op industrieel- en kennisgebied, is het daarom van groot belang om vanuit een sterk Nederlands ecosysteem R&D-projecten uit te voeren met buitenlandse partners. Binnen Point One vindt de internationale R&D-samenwerking met name plaats met Europese partners.

In 2007 en 2008 is onder de Point One boegbeeldregeling een start gemaakt met het subsidiëren van internationale R&D-projecten. In deze projecten wordt niet alleen technologische excellentie nagestreefd, maar ook wordt aangestuurd op de versterking van het Point One ecosysteem en de introductie van innovatieve MKB’s in internationale netwerken. Deze lijn wordt voortgezet. Het concrete doel van de internationale R&D-projecten is het genereren van projecten binnen het ITEA2, MEDEA+ en Catrene kader.

11.5 Doel en focus

Het hoofdstuk Point One in de regeling Sterktes in innovatie heeft tot doel op basis van een door de betrokken partijen in samenspraak met EZ opgestelde strategische onderzoeksagenda, subsidie te verstrekken via tenders en een ‘eerst komt, eerst maalt’ bepaling. In bijlage 9.1 wordt nader ingegaan op de strategische onderzoeksagenda van Point One en de werkingsgebieden. Een tweede belangrijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan standaardisering en bredere toepassing van de ontwikkelde technologie in Point One verband. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de R&D-projecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Van belang is bovendien een brede opzet van het samenwerkingsverband met spelers aan zowel de publieke als private kant.

Aangezien deze subsidieregeling een onderdeel vormt van een breder kader is het essentieel dat ingediende aanvragen vallen binnen de strategische onderzoeksagenda van Point One. Verder is een randvoorwaarde dat grote betrokkenheid wordt gecreëerd van MKB-ondernemingen binnen de R&D-projecten, zowel qua partners als financieel. In het bijzonder moet het toepassen van het onderzoek vanuit de Point One-SRA door het MKB worden ondersteund.

12. Hoofdstuk 10. Polymeren

12.1 Algemeen

De polymeren haalbaarheidsprojecten en de polymeren MKB-innovatieprojecten maken onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma. De doelstellingen en de relevante waardeketens van het Polymeren Innovatie programma zijn opgenomen in de bij dit hoofdstuk behorende bijlage 10.1. Op www.senternovem.nl/innovatietrajectchemie is is meer informatie beschikbaar over het Polymeren Innovatieprogramma. Op beide soorten projecten is de laagdrempelige procedure van toepassing op basis van het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.

Het polymer value system creëert 40 procent van de totale toegevoegde waarde van de chemische industrie en is daarom een belangrijk onderdeel van het innovatietraject chemie. Bedrijven die actief zijn in het polymeren value system zijn innovatief en introduceren twee keer zo veel nieuwe producten en services als gemiddeld. Op het gebied van innovatie-input en toekomstoriëntatie scoort de sector echter lager dan gemiddeld.

Op vier gebieden zou hierin verbetering kunnen worden aangebracht:

  • innovatie als sleutelonderdeel van de bedrijfsstrategie opnemen;

  • verbeteren van het gebruik van externe kennisnetwerken voor kennisuitwisseling;

  • uitbreiden van het aantal middelen voor innovatie binnen bedrijven;

  • uitbreiden en intensiveren van de samenwerking met andere bedrijven.

Het NRK (brancheorganisatie Nederlandse Rubber en Kunststoffenindustrie) heeft geconstateerd dat door het bundelen van initiatieven en middelen de barrière die een deel van de polymeren waardeketen voelt om door te groeien tot het volle potentieel op kan heffen. Hierbij speelt dat deze bedrijven relatief klein zijn en een lage marktfocus hebben. Door samenwerking binnen polymeren MKB-innovatieprojecten kunnen bedrijven de eigen kennis vergroten, meer zicht krijgen op ontwikkelingen en risico’s delen. Hiermee worden de mogelijkheden van bedrijven om nieuwe producten en diensten met hogere toegevoegde waarde te introduceren vergroot.

12.2 Polymeren haalbaarheidsprojecten

De mogelijkheid van subsidie voor een kortdurende haalbaarheidsstudie wordt geboden aan MKB-ondernemers. Doel is MKB-ondernemers de gelegenheid te geven zich eerst goed op de technische en economische haalbaarheid van een innovatieproject te bezinnen. Dit betekent dat een haalbaarheidsproject niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gevolgd door een polymeren innovatieproject. Dit kan ook een innovatieproject in een ander kader zijn. Haalbaarheidsprojecten betreffen bureauonderzoek en kleine praktische onderzoeken en leiden niet op zichzelf tot een innovatief product of proces. Het zijn voorlopers van onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten.

12.3 Polymeren MKB-innovatieprojecten

Het doel van het subsidiëren van polymeren MKB-innovatieprojecten binnen de polymerensector zoals beschreven in bijlage 10.1, uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverbanden, is clusters van bedrijven en desgewenst onderzoeksorganisaties te ondersteunen in risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten en processen waarmee bedrijven nieuwe onderscheidende producten met hogere toegevoegde waarde in de markt kunnen zetten. Polymeren MKB-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan. In bijlage 10.1 is aangegeven binnen welke kaders de projecten moeten passen. De polymeren MKB-innovatieprojecten dienen te vallen binnen een van de drie waardeketens van het Polymeren Innovatie Programma (§ 2 van bijlage 10.1 en in ieder geval een wezenlijke bijdrage te leveren aan de economische doelstellingen van het programma (§ 1 van bijlage10.1). Daarnaast is het wenselijk dat een polymeren MKB-innovatieproject ook een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelstellingen van het programma (§ 3 van bijlage 10.1).

De bijdrage van MKB-ondernemers in een polymeren MKB-innovatiesamenwerkingsverband is essentieel voor de doelstellingen van het programma. Om die reden is hieraan een duidelijke ondergrens gesteld. De bijdrage van een MKB-ondernemer moet bijvoorbeeld blijken uit de projectbegroting. Hierbij is het streven naar minimaal 20 procent van de totale werkzaamheden door het MKB als een daadwerkelijke inbreng. Dit kan als risicodragende partners maar ook door inhuur door deze partners. Daarnaast dient een MKB-ondernemer penvoerder te zijn.

13. Uitvoering

Het Kaderbesluit is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies. Op basis van artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies verstrekt de minister subsidie. Via mandaat zal worden vastgelegd wie deze regeling namens de minister uitvoert. Voor deze regeling is dit SenterNovem, het agentschap voor duurzaamheid en innovatie van het ministerie van Economische Zaken.

14. Administratieve lasten

14.1 Algemeen

Het concrete subsidiebeleid wordt via ministeriële regelingen, gebaseerd op het Kaderbesluit EZ-subsidies, vormgegeven. Deze regeling geeft invulling aan het subsidiebeleid op het gebied van sterktes in innovatie. Door het sterk regulerende karakter van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden de lasten in de ministeriële regelingen tot een minimum beperkt. De keerzijde van het Kaderbesluit EZ-subsidies is dat alternatieven met minder administratieve lasten op hoofdstukniveau niet altijd doorgevoerd kunnen worden omdat daarmee afbreuk gedaan wordt aan het achterliggende idee van harmonisatie van het Kaderbesluit en de administratieve lasten als geheel toenemen. Slechts bij hoge uitzondering zijn afwijkingen of alternatieven mogelijk. Deze moeten dan gerechtvaardigd zijn.

14.2 Effecten op de administratieve lasten

De administratieve lasten van deze regeling zijn nog niet te bepalen omdat de beleidsbudgetten nog niet zijn vastgesteld. Ook zullen in de loop der jaren onderdelen worden toegevoegd en weer verdwijnen. Binnen een beleidsterrein moet steeds aangesloten worden bij de dan bestaande noodzaak voor overheidsinterventies. Dit neemt niet weg dat op indicatieve wijze kan worden bepaald wat de effecten van alle maatregelen op de administratieve lasten zullen zijn.

Het Besluit innovatiesubsidies samenwerkingsprojecten (hierna: Besluit IS) is een goede referentie om als ijkpunt te dienen voor de projecten die via een tenderprocedure worden geselecteerd. Het betreft hier het merendeel van de subsidieverleningen onder deze regeling. De IS is een exponent is van een standaard stimuleringsregeling op het gebied van technologie die in verschillende gedaanten (o.a. PBTS, BS) al sedert de jaren 80 van de vorige eeuw bestaat en ook onder het Kaderbesluit EZ-subsidies in vergelijkbare varianten zoals FND en Boegbeeld terug komt.

Om te kunnen vaststellen of reductie van administratieve lasten is bereikt wordt het Besluit IS als ijkpunt genomen zoals die in 2005 bestond (meting EIM). De maatregelen van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden op het Besluit IS toegepast. De effecten zijn daarmee meetbaar geworden. Met andere woorden, wordt de reductie behaald ten opzichte van het Besluit IS, dan mag worden aangenomen dat die ook worden behaald bij de andere regelingen uit het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Het Besluit IS kende in 2005 een bedrag van € 38.300,-- aan administratieve lasten per gehonoreerde aanvraag. De maatregelen van het kaderbesluit sorteren effect. De administratieve lasten van het Besluit IS onder het Kaderbesluit EZ-subsidies zouden niet meer hebben bedragen dan € 28.725,--. Het gaat hierbij om voor de aanvrager merkbare reducties door:

  • kostengrondslagen die aansluiten bij bedrijfsvoering subsidie-ontvanger;

  • vermindering rapportages;

  • eenvoudiger bevoorschottingsregime;

  • geharmoniseerde en gestandaardiseerde formulieren

  • vermindering van verplichtingen gekoppeld aan ontheffingsverzoeken;

  • eis van accountantsverklaring terugbrengen.

De in 2008 uitgevoerde nulmeting door de Regiegroep Regeldruk geeft concreet inzicht in de verkrijgingskosten. Een aantal daar gemeten instrumenten geven nader inzicht in de lasten van de onderhavige regeling. Dit natuurlijk met de kanttekening dat in deze cijfers geen sprake is van een volle realisatie van de met het Kaderbesluit beoogde effecten. Als het gaat om een subsidie voor een innovatieproject die via een tender wordt geselecteerd geeft de regeling Food Nutrition Delta fase 2 een indicatie met een relatieve last van 4,8%. Er wordt een verdere vermindering verwacht door met name automatische bevoorschotting. De tweede categorie van projecten betreft haalbaarheidsprojecten. De in 2008 gemeten regeling Food Nutrition Delta fase 2 Haalbaarheidsprojecten geeft een relatieve last van 8,27%. Er wordt een verdere vermindering verwacht door met name automatische bevoorschotting en het vervallen van de eis van een accountantsverklaring bij subsidies onder de 125.000 euro.

15. Staatssteun

Het Kaderbesluit EZ-subsidies voldoet aan de Europese regels ten aanzien van staatssteun. Om dit te bewerkstelligen heeft het Ministerie van Economische Zaken onder andere op basis van het staatssteunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (2006/C 323/01) een melding gedaan bij de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft bij beschikking van 22 mei 2007 (N56/2007) haar goedkeuring uitgesproken over het Kaderbesluit. Daarnaast maakt het Ministerie van EZ gebruik van de algemene groepsvrijstellingsverordening van de EC (EC 800/2008) en de deminimisverordening (1998/2006). Hiermee is het Kaderbesluit in lijn met alle regels ten aanzien van staatssteun.

Deze regeling is in lijn met de regels ten aanzien van staatssteun. Er wordt gebruik gemaakt van de goedkeurende beschikking N56/2007 van de Europese Commissie.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.2

Ingevolge artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies dient de subsidie-ontvanger bij een aanvraag om subsidie van € 125.000 of meer, uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling een afschrift in van een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant over de uitkomst van het onderzoek naar de door de subsidie-ontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek.

Met dit artikel wordt hieraan uitwerking gegeven door het vaststellen van een model van dit rapport. Vanwege het voorschrift dat het afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen uiterlijk pas bij de aanvraag om subsidievaststelling hoeft te worden ingediend, kan de subsidie-ontvanger het laten opstellen van dit rapport desgewenst combineren met de accountantsverklaring die voor de aanvraag om vaststelling nodig is. Deze combinatie kan verlagend werken op de totale kosten van de subsidie-ontvanger, temeer omdat ook pas uiterlijk bij de vaststelling van subsidies waarvoor een accountantsverklaring is vereist (bij subsidie-aanvragen van € 125.000 of meer) door een accountant moet worden gecontroleerd of de per jaar gehanteerde voorcalculatorische tarieven correct zijn berekend.

Het rapport van feitelijke bevindingen van een accountant over de uitkomsten van het onderzoek naar de door de subsidie-ontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek betreft:

  • de basisvoorwaarden voor de integrale kostensystematiek en

  • de kostenposten die in de berekening zijn opgenomen.

Bij wijzigingen in een of meer onderdelen van de algehele systematiek, de basisvoorwaarden, de systematiek van de berekening of de kostenposten die in de berekening zijn opgenomen dient de subsidie-ontvanger uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling van een subsidie waarop deze wijziging invloed heeft een afschrift van een actueel rapport van feitelijke bevindingen van een accountant in.

Hoofdstuk 2. Internationaal innoveren

Artikel 2.1

De definitie van internationaal innovatiesamenwerkingsverband bevat een aantal specifieke eisen. De samenwerking met een opkomende markt, een geïndustrialiseerd land of een land dat deelneemt aan een EUREKA-programma kan fungeren als een ‘breekijzer’ of als zaaikapitaal in potentiële groeimarkten, geïndustrialiseerde landen of landen die deelnemen aan een EUREKA-programma. Daarom wordt deelname van ten minste een partij die gevestigd is in een opkomende markt, geïndustrialiseerd land of een land dat deelneemt aan een EUREKA-programma verplicht gesteld. Voor Eureka-projecten gelden ook eisen ten aanzien van de verhoudingen in de samenwerking: geen land mag meer dan 70 procent van de projectkosten voor zijn rekening nemen.

Artikel 2.2

Dit artikel regelt aan wie subsidie wordt verstrekt en wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Centraal staat, dat het project om voor subsidie in aanmerking te komen een project moet zijn in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 2.1, dat de Nederlandse deelnemers in het samenwerkingsverband het project voor eigen rekening en risico uitvoeren en dat het project een looptijd van maximaal drie jaar mag hebben. Omdat de landen die behoren tot de opkomende markten, geïndustrialiseerde landen of landen die deelnemen aan een EUREKA-programma ieder hun eigen instrumenten hebben om samenwerking te ondersteunen, komen op grond van artikel 3 van het Kaderbesluit EZ-subsidies alleen de kosten van de Nederlandse deelnemers in het internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4

Het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor een onderzoeksorganisatie bedraagt, conform het eerste lid onder a, 50 procent. Op grond van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt op grond van het tweede lid voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is een percentage van 25 procent van toepassing. Ook dit percentage wordt voor MKB-ondernemers op grond van het tweede lid met 10 procentpunten verhoogd.

Artikel 2.7

De minister kan, indien hij dit gewenst acht, voor de beoordeling of een of meer van de gronden genoemd in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 2.9 aan de orde is, het advies van de adviescommissie Internationaal Innoveren inwinnen. Het voorgaande laat de mogelijkheid onverlet dat de minister zonder advies van de adviescommissie zelf tot het oordeel komt dat een subsidieaanvraag op grond van genoemde artikelen dient te worden afgewezen.

Artikel 2.8

In artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies staat dat op een aanvraag afwijzend wordt beslist indien het onaannemenlijk is dat een project binnen een bepaalde periode wordt afgerond. Deze periode wordt in dit artikel op drie jaar gesteld. Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan de beleidswens om marktgerichte projecten te ondersteunen.

Artikel 2.9

In aanvulling op artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies bevat dit artikel twee extra afwijzingsgronden voor het niet verstrekken van subsidie. Ingevolge onderdeel c wordt geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid of van een provincie of gemeente. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheid of overheidsinstellingen. Aangezien het deelnemen van (openbare) onderzoeksorganisaties aan samenwerkingsprojecten op grond van dit hoofdstuk van deze regeling wordt aangemoedigd door het toekennen van een ophoging van de subsidiabele kosten van industrieel onderzoek, is voor deze onderzoeksorganisaties een uitzondering gemaakt.

Artikel 2.10

De EUREKA-innovatieprojecten, geïndustrialiseerde landen innovatieprojecten en opkomende markten innovatieprojecten worden gerangschikt op drie, gelijkwegende, criteria. De beoordelingscriteria samen zijn karakteristiek voor een marktgericht, internationaal innovatieproject. De criteria zijn:

  • 1. technologische innovatie: hierbij kan onder meer worden gedacht aan hoe groot de beoogde stap is ten opzichte van de bestaande stand der techniek, de mate van technisch risico, de mate van vernieuwing in de onderzoeksmethode;

  • 2. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van het samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties. Factoren die hierbij onder meer een rol kunnen spelen zijn de rol die de deelnemers in het project hebben, welke kennis zij inbrengen in het samenwerkingsverband, hoe de toegang tot de markt is geregeld, hoe het project zelf is georganiseerd en hoe de opgedane kennis wordt verdeeld;

  • 3. de economische perspectieven: hierbij kan onder meer worden gedacht aan de omvang van de markt en de (groei-) kansen van de Nederlandse deelnemers daarin, hoe denken de deelnemers de markt te benaderen, hoe lang duurt het om de investering terug te verdienen, welke trends zijn in de markt te onderscheiden, wat zijn de plannen van de concurrentie.

Artikel 2.11

In dit artikel is er voor wat betreft de rapportages voor gekozen aan te sluiten bij de in Eureka-verband gehanteerde termijnen. In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies wordt de verplichting om steeds na zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit te brengen in dit hoofdstuk van deze regeling opgelegd en niet bij verleningsbeschikking en geldt de verplichting ook voor opkomende markten-, geïndustrialiseerde landen- en EUREKA-innovatieprojecten met een duur korter dan twaalf maanden.

Hoofdstuk 3. IOP’s

Artikel 3.2

Dit artikel vormt de grondslag voor subsidieverstrekking aan een deelnemer in een samenwerkingsverband dat een IOP- project uitvoert, dat past in een vooraf vastgesteld IOP. De deelnemers aan een IOP-samenwerkingsverband die een IOP-project willen uitvoeren kunnen zowel uit Nederland als uit andere landen komen.

Doordat de kern van het deelnemerbestand van een IOP-project steeds bestaat uit tenminste een in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en tenminste twee in Nederland gevestigde ondernemers is de kans dat het economisch profijt van de ontwikkelde kennis zoveel mogelijk in Nederland neerslaat optimaal.

Artikel 3.4

De aanvraag dient vergezeld te gaan van een preadvies van de adviescommissie over de globale opzet van het project (zie artikel 21 Kaderbesluit EZ-subsidies). Gekozen is voor deze bijzondere procedure, omdat veel gevergd wordt van de indieners en hoge eisen worden gesteld aan het projectvoorstel. Aanvragers moeten in eerste instantie een voorstel op hoofdlijnen indienen, waarover de adviescommissie een preadvies zal uitbrengen. Dit preadvies kan uiteenlopen van ‘prima, werk verder uit’ tot ‘voldoet niet aan de IOP-doelstellingen, verder uitwerken lijkt niet zinvol’. Aldus kan het als een informele zeef dienen om te bevorderen dat de uiteindelijke beoordeling betrekking heeft op de projectvoorstellen die enige kans hebben een subsidie te ontvangen. Hiermee kan ook worden voorkomen dat indieners grote inspanningen verrichten met geen of geringe kans op subsidie. De adviescommissie beoordeelt en vergelijkt deze globale voorstellen op basis van hetgeen bepaald is in of krachtens dit hoofdstuk van deze regeling. In het preadvies wordt aangegeven op welke punten een voorstel eventueel verbetering behoeft, wordt een indicatie gegeven van het resultaat van de vergelijking en wordt vermeld of het al dan niet zinvol is om een formele, uitgewerkte, aanvraag om subsidie op grond van deze regeling in te dienen. Bij het bekend maken van de perioden waarbinnen aanvragen om subsidie moeten worden ingediend, zal, zo nodig, ook worden aangegeven vóór welke datum verzoeken om een preadvies moeten worden ingediend. Wie niet vóór die datum een globaal projectvoorstel heeft ingediend zal niet tijdig kunnen beschikken over een preadvies van de adviescommissie en niet in de eerstvolgende tenderperiode een aanvraag om subsidie op grond van deze regeling in kunnen dienen. De adviescommissie zal haar preadviezen zodanig tijdig uitbrengen, dat gegadigden voldoende tijd hebben om een concreet projectplan en een volledige subsidieaanvraag op te stellen.

Artikel 3.5

Subsidie kan worden verstrekt voor onderzoeksprogramma’s en -projecten die als doel hebben het ontwikkelen van kennis door middel van het uitvoeren van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Hoewel een IOP als geheel fundamenteel onderzoek als zwaartepunt heeft, kunnen sommige afzonderlijke projecten binnen een IOP een ander zwaartepunt hebben. Dit artikel regelt de hoogte van de subsidiepercentages. Daarnaast is er ook een forfaitaire bijdrage voor buitenlandstages opgenomen en een bepaling over de voor subsidie in aanmerking komende kosten voor een octrooiaanvraag.

Artikel 3.7

De IOP’s die in dit artikel zijn vermeld zijn IOP’s die op dit moment lopen en waarvoor nog een of meer tenders zijn uit te voeren. IOP’s kunnen worden aangevuld of geschrapt.

Artikel 3.9

Elk IOP heeft een eigen adviescommissie. Deze adviescommissie adviseert de minister over de afwijzingsgronden en rangschikkingscriteria. Een adviescommissie is breed samengesteld. De leden zijn afkomstig uit verschillende wetenschapsgebieden, uit het bedrijfsleven en vanuit maatschappelijke organisaties. De leden dienen in principe beide aspecten van de programma’s, dus waardecreatie en wetenschappelijke kwaliteit te overzien en dienen hun gezag te ontlenen aan hun positie in de internationale wetenschappelijke gemeenschap of aan hun positie bij bedrijven of maatschappelijke organisaties en bovendien dienen zij in staat te zijn op strategisch niveau beslissingen te nemen. Voorts is het van belang dat de leden beschikken over een breed overzicht van de ontwikkelingen in wetenschap en technologie en dat zij ervaring hebben met onderzoeksmanagement.

In de praktijk geven daarnaast de leden van de adviescommissie in ruime zin vorm en leiding aan de uitvoering van het onderzoeksprogramma door middel van een meerjarenplan en jaarwerkplannen. Het betreft onder andere het stimuleren van netwerkvorming, kennisoverdracht, verankering en andere initiatieven die de mogelijkheden op waardecreatie versterken.

Artikel 3.10

In dit artikel zijn aanvullende afwijzingsgronden opgenomen op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. De afwijzingsgrond genoemd in onderdeel a houdt in dat het onderzoek gericht moeten zijn op economische waardecreatie voor Nederland. Hierbij wordt bezien wat het belang van de programmadoelstelling is voor directe gebruikers van de resultaten en de Nederlandse samenleving als geheel. Het is van belang dat de beoogde waardecreatie een duidelijke impact heeft op de sector.

Artikel 3.11

Na sluiting van de tenderperiode, wordt met artikel 3.10 een eerste selectie in de aanvragen gemaakt. De overblijvende aanvragen worden vervolgens in volgorde van geschiktheid geplaatst middels dit artikel. Het eerste lid, onderdeel a, geeft aan dat een project hoger wordt gerangschikt indiend e bijdrage aan de specifieke doelen van een IOP groter is. Een IOP beoogt met een gerichte programmatische aanpak het fundamentele onderzoek aan de Nederlandse universiteiten en overige onderzoekinstellingen te versterken in de richting van de strategische innovatiebehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven. De specifieke doelstelling van een IOP past steeds in deze algemene doelstelling voor deze programmavorm. De kwaliteit en innovativiteit van het onderzoek, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, kan ondermeer worden bezien aan de hand van de opgebouwde onderzoeksreputatie van de onderzoekers en onderzoeksgroepen (bijvoorbeeld uit peer reviews, visitaties van de VSNU, expert interviews, bibliometrisch onderzoek). De innovativiteit kan zowel gelegen zijn in een andere opzet van het onderzoek (methodisch), in het vooruitzicht van mogelijke nieuwe toepassingen als in het perspectief van (een combinatie van) mogelijke nieuwe toepassingsgebieden.

De mogelijkheden voor economisch perspectief van de voorziene resultaten van het project (eerte lid, onderdeel c) komen tot uiting in de valorisatiemogelijkheden daarvan. Ook al zit het onderzoek in een IOP-project in het algemeen vrij ver van de ‘markt’, uiteindelijk gaat het om waardecreatie die met het onderzoek (en experimentele ontwikkeling) kan worden bereikt.

Het criterium inzake de bijdrage aan een duurzame ontwikkeling (eerste lid, onderdeel d) is alleen van toepassing voor zover projecten industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling bevatten, omdat over het duurzaamheidsaspect van fundamenteel onderzoek in het algemeen weinig te zeggen valt. In het tweede lid is de wijze van wegen van de verschillende criteria opgenomen.

Artikel 3.13

In het verslag over de uitvoering van het IOP-project dient te worden gerapporteerd over de aangevraagde en overgedragen intellectuele eigendomsrechten en de duurzaamheidperspectieven van de toepassing van de ontwikkelde kennis. De programmacommissies en de begeleidingscommissies bepalen hun eigen werkwijze ten aanzien van de interne rapportages en presentaties over de vorderingen van het onderzoek.

Artikel 3.14

In dit artikel is rekening gehouden met de praktijk die zich bij de IOP’s heeft ontwikkeld. Uitgangspunt is dat de subsidieontvanger verantwoordelijk is voor het verwerven van intellectuele eigendomsrechten en het in stand houden van die rechten gedurende tenminste vijf jaar. Het verwerven van deze rechten heeft alleen zin als er iets mee kan worden gedaan voor waardecreatie. Daarom is onder die verantwoordelijkheid tevens de exploitatie van die rechten begrepen. Indien een deelnemer in het kader van IOP-project een octrooi aanvraagt, is die deelnemer gehouden om de andere betrokken deelnemers in dit project de in het artikel genoemde marktconforme vergoeding te betalen. Dit houdt in dat indien een partij de intellectuele eigendomsrechten wil verkrijgen, hij hiervoor de marktprijs moet betalen, met aftrek van de relatieve eigen bijdrage in het samenwerkingsverband.

Hoofdstuk 4. Life Sciences & Health

Artikel 4.1

Van een LSH-project is sprake als er werkzaamheden worden verricht die liggen op het terrein van Life Sciences & Health. Dit is nader omschreven in bijlage 4.2. De omschrijving en afbakening van dit laatste begrip valt uiteen in drie onderdelen.

Geneesmiddelenontwikkeling omvat industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling van farmaceutica en op biotechnologie gebaseerde behandelingsmethoden, zoals celtherapie, gentherapie en geneesmiddelen op basis van biologisch actieve moleculen.

Medische technologie omvat de ontwikkeling van specifieke behandelingsmethoden zoals actieve implantaten en artificiële organen en van technologie ten bate van geneesmiddelenonderzoek en diagnostiek.

Biomedische materialen of producten gebaseerd op deze materialen omvat de ontwikkeling van materialen voor medisch gebruik, ontwikkeling van producten voor regeneratieve geneeskunde, innovatieve afgiftesystemen en toedieningsvormen. Activiteiten gericht op de ontwikkeling van voedingstoepassingen vallen buiten deze definitie en zijn derhalve niet subsidiabel. Deze afbakening sluit aan bij het innovatieprogramma Life Sciences & Health en bij de aandachtsgebieden van Nederlandse publiek- private initiatieven voor samenwerking. De nadruk op experimentele ontwikkelingsactiviteiten en industrieel onderzoek volgt uit het feit dat dit hoofdstuk van de regeling gericht is op het bevorderen van de groei en winstgevendheid van met name MKB-ondernemingen. Het stimuleren van activiteiten dichter bij de markt heeft daarbij de voorkeur. Daarnaast wordt voor een belangrijk deel van dit gebied fundamenteel- en industrieel onderzoek via het Top Instituut Pharma (TIPharma), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het BioMedical Materials program (BMM) ondersteund.

Artikel 4.2

Dit artikel bevat de criteria voor het verstrekken van subsidie aan ETB-samenwerkingsverbanden. De overige criteria blijken uit de afwijzingsgronden van artikel 4.8, uit de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en uit de tendercriteria van artikel 4.9, eerste lid.

Centraal in dit artikel staat dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle elementen van de definitie van een LSH-project in artikel 4.1. Daarnaast komen, omdat de verschillende landen en regio’s die deelnemen aan LSH ieder hun eigen instrumenten hebben om de internationale samenwerking te ondersteunen, op grond van dit hoofdstuk van deze regeling alleen de kosten van deelnemers die in Nederland zijn gevestigd voor subsidie in aanmerking. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Bij ETB-samenwerkingsverbanden moet één van de minimaal twee MKB-ondernemers in Nederland zijn gevestigd. Bij internationale MKB-samenwerkingsverbanden moet één van de minimaal twee deelnemers in Nederland zijn gevestigd als MKB-ondernemer. Dit sluit aan bij de doelstellingen van dit hoofdstuk van deze regeling. Het tweede lid hangt samen met de nadruk die binnen dit hoofdstuk van deze regeling op MKB-ondernemingen wordt gelegd.

Artikel 4.4

In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt geregeld welke subsidiepercentages op grond van dit hoofdstuk van deze regeling gelden voor welk type activiteiten en welke aanvragers. Voor ondernemers gelden de percentages van 35 procent voor industrieel onderzoek en 25 procent voor experimentele ontwikkeling. Deze subsidiepercentages worden voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een onderzoeksorganisatie bedraagt 50 procent voor industrieel onderzoek en 25 procent voor experimentele ontwikkeling. Het bedrag in het derde lid is opgenomen om, gezien het relatief beperkte budget dat voor deze tender beschikbaar is, meerdere goede projecten te kunnen subsidiëren.

Artikel 4.6

De Adviescommissie Life Sciences & Health adviseert de minister over aanvragen om subsidie voor een LSH-project, zowel over de afwijzingscriteria als over de rangschikkingscriteria.

Artikel 4.7

Met dit hoofdstuk worden projecten dicht bij de markt ondersteund. Een korte projectduur van twee jaar zou hierbij wenselijk zijn, maar om ruimte te scheppen voor projecten met een langere projectduur is de maximale projectduur van het Nederlandse deel van een LSH-project vier jaar.

Artikel 4.8

In het kader van LSH wordt de nadruk gelegd op ondersteuning van MKB-ondernemers. MKB-ondernemers moeten daarom een substantieel aandeel hebben in het LSH-project. Daarom eist onderdeel a dat ten minste 35 procent van de subsidiabele kosten ten laste komt van een of meer deelnemende MKB-ondernemers. Het gaat hierbij om 35 procent van de in Nederland subsidiabele kosten, dus niet om de kosten van het totale internationale project.

De afwijzingsgrond van onderdeel b hangt samen met het feit dat het in het ETB-samenwerkingsverband of het internationaal MKB-samenwerkingsverband gaat om het LSH-project als geheel. De minister kan de aanvraag afwijzen wanneer er geen sprake meer is van een samenwerkingsverband dat voldoet aan de criteria die hieraan zijn gesteld of wanneer de financiering van het totale project zodanig in gevaar zijn, dat van een goede uitvoering naar alle waarschijnlijkheid geen sprake meer zal kunnen zijn. Van dit laatste kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien een partner of enkele partners in het internationale samenwerkingsverband niet in aanmerking komen voor ondersteuning van hun nationale of regionale overheden en ook geen vervangende financiering kunnen vinden voor het project.

Artikel 4.9

Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria, ook wel tendercriteria genoemd. Alle vier vermelde criteria wegen even zwaar (tweede lid).

In het kader van het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, worden het technologisch risico en de haalbaarheid, de mate van innovatie, de praktische waarde voor het internationale samenwerkingsverband, de status van het intellectueel eigendom en de mate van technologieoverdracht beoordeeld.

Bij het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, worden de mate waarin de resultaten te commercialiseren zijn en de onderbouwing en detaillering van de economische verwachtingen beoordeeld. Ook de kwaliteit van businessplan en business strategie worden hierin meegenomen. Bij de sociale prestaties worden de duurzaamheidsaspecten voor bedrijf, samenleving en milieu en de gevolgen voor de bedrijven, zoals concurrentiepositie, groei en arbeidsplaatsen beoordeeld. Hierbij worden ook de toegevoegde waarde van de internationale samenwerking en de gevolgen voor de concurrentiepositie van Europa op het gebied van biotechnologie in overweging genomen.

Bij het criterium genoemd in het eerste lid, onderdeel c worden beoordeeld de kwaliteit van de samenwerking binnen het internationale samenwerkingsverband, de kwaliteit van het samenwerkingscontract, de kwaliteit van het projectmanagement, de aansluiting van de wetenschappelijke en technologische kennis en ervaring op de eisen van het project en de hoeveelheid zakelijke ervaring en expertise die aanwezig is.

Bij de beoordeling van het criterium, genoemd in onderdeel d van het eerste lid, wordt gekeken naar de beschikbaarheid van goed gekwalificeerde medewerkers, de mate waarin de financiële draagkracht is aangetoond waarbij met name wordt gekeken naar de stabiliteit en continuïteit van de financiële positie en de mate waarin de beschikbaarheid van overige voor het project benodigde faciliteiten is aangetoond.

Artikel 4.11

Naast subsidie aan ETB-samenwerkingsverbanden, wordt op grond van dit hoofdstuk ook subsidie verstrekt aan internationale MKB-samenwerkingsverbanden. Het gaat hier om dezelfde soort projecte, de LSH-projecten zoals omschreven in artikel 4.1, echter met andere indieners. Voor het overige gelden dezelfde regels als voor LSH-projecten, ingediend door een ETB-samenwerkingsverband.

Hoofdstuk 5. Food & Nutrition Delta

Artikel 5.1
FND-haalbaarheidsproject

Het doel van het subsidiëren van FND-haalbaarheidsprojecten is het verhogen van het aantal en van de effectiviteit van innovatietrajecten in het MKB. Door een haalbaarheidproject kan een MKB-ondernemer inzicht verkrijgen in de technologische en economische haalbaarheid van een innovatieproject en in bepaalde aspecten van het project. Daarbij valt te denken aan de optimale samenstelling van het samenwerkingsverband en de duurzaamheid van het FND-innovatieproject waar het FND-haalbaarheidsproject over gaat. Haalbaarheidsprojecten betreffen bureau-onderzoek en kleine praktische onderzoeken. De doelgroep is het MKB, individueel of in samenwerking met een of meerdere andere partners (MKB, onderzoeksorganisatie). Alleen haalbaarheidsprojecten die door een MKB-ondernemer worden aangevraagd, komen voor subsidie in aanmerking.

FND-innovatieproject

Het doel van het subsidiëren van FND-innovatieprojecten, uitgevoerd door FND-samenwerkingsverbanden, is clusters van bedrijven al dan niet samen met één of meerdere onderzoeksorganisaties te ondersteunen in risicovolle innovatietrajecten. Hiermee kunnen bedrijven nieuwe onderscheidende producten met hogere toegevoegde waarde in de markt zetten. FND-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek, uit de eerste fase van experimentele ontwikkeling of uit een combinatie hiervan. In de bijlage bij dit hoofdstuk is aangegeven binnen welke kaders de projecten moeten passen.

FND-MKB-innovatieproject

Het doel van het subsidiëren van FND-MKB-innovatieprojecten, uitgevoerd door FND-MKB-samenwerkingsverbanden, is om aansprekende en kortdurende innovatieve projecten met een hoog risico en een grote economische meerwaarde van MKB-ondernemers te ondersteunen. Daarmee wordt aan andere MKB-ondernemers gedemonstreerd hoe belangrijk innovatie voor hen kan zijn. De projecten moeten een voorbeeldfunctie vervullen en een uitstralend effect hebben. FND-MKB-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek, uit de eerste fase van experimentele ontwikkeling of uit een combinatie hiervan. In de bijlage bij dit hoofdstuk is aangegeven binnen welke kaders de projecten moeten passen. Een FND-MKB-samenwerkingsverband omvat minimaal twee MKB-ondernemers. Daarnaast kunnen onderzoeksorganisaties en grotere ondernemingen bij de projecten betrokken zijn, maar zij mogen geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

Artikel 5.10

Het is de bedoeling dat in samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties, ondernemers een actieve rol spelen binnen de projecten. Het gaat hier om projecten voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, projecten waarbij het accent meer ligt op activiteiten van ondernemers dan van onderzoeksinstellingen. Om deze actieve rol van ondernemers tot uitdrukking te brengen, is bepaald dat een ondernemer namens het samenwerkingsverband de penvoerder is van het FND- of het FND-MKB-innovatieproject.

Artikel 5.11 en 5.21

De FND-innovatieprojecten zijn gericht op het stimuleren van risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten en processen waarmee bedrijven nieuwe innovatieve producten in de markt kunnen zetten. De basis van trajecten is gelegen in de beschikbare fundamentele wetenschappelijke kennis. De projecten omvatten alleen industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling en liggen dus relatief dichter bij de markt dan projecten met betrekking tot fundamenteel onderzoek. Daarnaast kunnen door het lagere subsidiepercentage ten opzichte van het beschikbare budget voor FND-innovatieprojecten, meerdere projecten worden ondersteund. In verband hiermee is het subsidiepercentage voor FND-innovatieprojecten voor industrieel onderzoek vastgesteld op 35 procent.

Hoofdstuk 6. HTAS-innovatieprojecten

Artikel 6.1
HTAS-doorbraakproject

In de definitie is bepaald dat een HTAS-doorbraakproject gericht moet zijn op de specifieke prioriteiten van het HTAS-innovatieprogramma voor een bepaald jaar zoals weergegeven in bijlage 6.2 en bijdragen aan de doelstellingen van het HTAS innovatieprogramma zoals weergegeven in bijlage 6.1. Daarnaast is de specifieke eis dat het moet gaan om vanuit internationaal perspectief niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken. Uit de aanvraag kan ook blijken dat het project een deelproject is van een groter geheel. Dit geheel moet duidelijk uitzicht bieden op het realiseren van de HTAS-doelen en moet gaan om in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken. Er moet een duidelijk beeld worden gegeven van het geheel, hoe dit deelproject daarin past, en op welke manier het gehele project de doelstellingen van HTAS haalbaar kunnen maken.

HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband

De definitie van HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband bevat, ten opzichte van de definitie van een samenwerkingsverband in het Kaderbesluit EZ-subsidies, de extra eis dat er ten minste één MKB-ondernemer en tenminste één onderzoeksorganisatie moet deelnemen. Hiermee wordt beoogd de samenwerking tussen grote en kleine bedrijven, en met onderzoeksorganisaties te versterken.

HTAS-internationaal innovatieproject

Voor de definitie van HTAS-internationaal innovatieproject is aangesloten bij de definitie van innovatieproject in artikel 1.1 van deze regeling. Toegevoegd is dat de uitvoerder van het project een HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband dient te zijn. Dit in verband met de doelstelling van de regeling om internationale technologische samenwerking tussen ondernemers en onderzoeksorganisaties en ondernemers onderling te bevorderen. Bovendien is toegevoegd dat het project, indien wordt samengewerkt met een land dat lid is van Eureka, voorzien moet zijn van het Eureka-label. Voor en toelichting daarop wordt verwezen de algemene toelichting.

Deze regeling staat ook open voor HTAS-internationale innovatieprojecten waarbij wordt samengewerkt met een land dat lid is van Eureka, maar niet voorzien is van het Eureka-label. Om de kwaliteit van de internationale samenwerking te kunnen waarborgen moet er met het betreffende land een bilaterale samenweringsovereenkomst bestaan tussen SenterNovem en een overheidsorganisatie in dat land. Als vervanging van het Eureka Project Form wordt de deelnemers gevraagd een verklaring van de buitenlandse overheidsorganisatie in te dienen.

Deze regeling staat ten slotte open voor HTAS-internationale innovatieprojecten waarbij wordt samengewerkt met een aantal geïndustrialiseerde landen. Vanzelfsprekend zijn dit geen Eureka-landen. Om de kwaliteit van de internationale samenwerking te kunnen waarborgen wordt SenterNovem voor deze landen ondersteund door een lokaal netwerk van Technisch Wetenschappelijke Attachés, Nederlandse Ambassades en overheidsorganisaties in het land zelf. Als vervanging van het Eureka Project Form worden de deelnemers gevraagd het formulier ‘International Project Form Cooperation with Industrialised Countries’ in te vullen en te ondertekenen. Het project moet ook passen binnen bijlage 6.1 waarin de strategische doelstellingen en de focusgebieden zijn opgenomen van het innovatieprogramma HTAS.

HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband

Ten opzichte van de definitie van samenwerkingsverband in het Kaderbesluit EZ-subsidies bevat deze definitie een aantal specifieke eisen. Daarmee wordt het internationale en marktgerichte karakter van de beoogde projecten gedefinieerd.

Artikel 6.2

Dit artikel regelt aan wie subsidie wordt verstrekt en wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Centraal staat voorts, dat het project om voor subsidie in aanmerking te komen, een project moet zijn in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 6.1 opgenomen elementen.

Artikel 6.8

In aanvulling op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bevat dit artikel een aantal gronden voor het niet verstrekken van subsidie.

Geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid, provincies of gemeenten. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens dit hoofdstuk van deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheids(instellingen). Aangezien het deelnemen van onderzoeksorganisaties aan HTAS-doorbraaksamenwerkingsprojecten op grond van dit hoofdstuk van deze regeling wordt aangemoedigd is voor deze onderzoeksorganisaties een uitzondering gemaakt.

Deze paragraaf richt zich op technologische doorbraken, vernieuwing en wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande technologie. Indien hiervan in onvoldoende mate sprake van is, zal geen subsidie worden verstrekt op grond van het onderdeel c van dit artikel.

Het doel is de samenwerking binnen de sector met het MKB te versterken. Een aanvraag wordt dan ook afgewezen als er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is. MKB-ondernemers worden uitgenodigd tot het indienen van projecten of het bijdragen aan projecten. Hierbij is het streven naar minimaal 20 procent van de totale werkzaamheden door het MKB als een daadwerkelijke inbreng. Dit kan als risicodragende partners maar ook door inhuur door deze partners.

Artikel 6.9

Dit artikel regelt met betrekking tot HTAS-internationale innovatieprojecten aan wie subsidie wordt verstrekt en wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Omdat Eureka-landen ieder hun eigen instrumenten hebben om samenwerking te ondersteunen komen alleen de kosten van deelnemers die in Nederland zijn gevestigd voor subsidie in aanmerking. Dit vloeit rechtstreeks uit artikel 3 van het Kaderbesluit EZ-subsidies voort. Centraal staat voorts, dat het project om voor subsidie in aanmerking te komen een project moet zijn in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 6.1 (HTAS- internationaal innovatieproject, HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband) opgenomen elementen.

Artikel 6.15

Op grond van onderdeel a van dit artikel wordt geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid, provincies of gemeenten. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens dit hoofdstuk van deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheids(instellingen). Aangezien het deelnemen van onderzoeksorganisaties aan HTAS-internationale innovatieprojecten op grond van dit hoofdstuk van deze regeling wordt aangemoedigd, is voor deze onderzoeksorganisaties een uitzondering gemaakt.

Op grond van onderdeel b dient het project te passen binnen de focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma.

Artikel 6.16

De minister verleent subsidie in de volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen. Dit betekent dat de minister, beginnend met de hoogst gerangschikte aanvraag, subsidies verleent totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van door de commissie hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden. HTAS-internationale innovatieprojecten worden beoordeeld op vier gelijkwegende criteria. De beoordelingscriteria samen zijn karakteristiek voor een marktgericht en internationaal O&O project. De criteria zijn onder andere:

  • a. technologische innovatie (eerste lid, onderdeel a). Hierbij kan onder meer worden gedacht aan hoe groot de beoogde stap is ten opzichte van de bestaande stand der techniek, de mate van technisch risico, de mate van vernieuwing in de onderzoeksmethode;

  • b. de kwaliteit van het project en het samenwerkingsverband in de zin van doelmatigheid en doeltreffendheid van het project, de nieuwheid van het samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties (eerste lid, onderdeel b). Factoren die hierbij onder meer een rol kunnen spelen zijn de rol die de deelnemers in het project hebben, welke kennis zij inbrengen in het samenwerkingsverband, hoe de toegang tot de markt is geregeld, hoe het project zelf is georganiseerd en hoe de opgedane kennis wordt verdeeld;

  • c. de economische perspectieven. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de omvang van de markt en de (groei) kansen van de Nederlandse deelnemers daarin, hoe denken de deelnemers de markt te benaderen, hoe lang duurt het om de investering terug te verdienen, welke trends zijn in de markt te onderscheiden, wat zijn de plannen van de concurrentie, welke bijdrage het project levert aan het realiseren van de Strategic Research Agenda die door het HTAS-innovatieprogramma is gedefinieerd.

Artikel 6.17

In Eureka-verband is afgesproken dat de deelnemende landen iedere zes maanden voor ieder lopend project op hoofdlijnen rapporteren over de voortgang. Daartoe zijn via de Eureka-website een aantal elektronische tools beschikbaar gesteld, waarvan de ‘Early Progress Check’(hierna: EPC) de belangrijkste is. De EPC dient zes maanden nadat het Eureka-label is verstrekt te worden ingevuld en iedere zes maanden daarna te worden geactualiseerd. De vraagstelling is als volgt. Loopt het project nog volgens het oorspronkelijk plan, worden problemen voorzien bij de uitvoering en welke acties dienen genomen te worden om problemen op te lossen. De EPC wordt ingevuld door het Nederlandse Eureka-kantoor. Ook voor de minister is het noodzakelijk de voortgang van het project te kunnen volgen. Om de rapportageverplichting zo eenvoudig mogelijk te houden voor het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband is er ook in de onderhavige regeling voor gekozen een vaste rapportageperiode van zes maanden aan te houden. In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies wordt deze verplichting in dit hoofdstuk van deze regeling opgelegd en niet bij de verleningsbeschikking. Deze verplichting geldt ook voor HTAS-internationale innovatieprojecten met een duur korter dan achttien maanden. Deze verplichting geldt ook voor HTAS-internationale innovatieprojecten waarbij gebruik wordt gemaakt van een bilateraal samenwerkingsverband in plaats van een Eureka-label.

Hoofdstuk 7. Innowator

Artikel 7.1
InnoWATOR-project

De definitie van een innoWATOR-project geeft aan dat het project moet passen binnen bijlage 7.1 en dus onder meer moet vallen binnen de in die bijlage omschreven clusters en kansrijke technologievelden. Verder moet het innoWATOR-project bestaan uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling en gericht zijn op de ontwikkeling van een product, proces of dienst, met andere woorden om R&D dat uiteindelijk gericht is op de markt. Eventuele fundamentele onderzoeken of haalbaarheidsstudies die in dit verband worden verricht, vallen niet onder de definitie van een innoWATOR-project en komen dan ook niet voor subsidiëring in aanmerking. Tenslotte zal het innoWATOR-project ook moeten passen binnen de definitie van innovatieproject van artikel 1.1 van deze regeling.

Artikel 7.2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, van artikel 7.8 en van de tendercriteria van artikel 7.9, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor een innoWATOR-project. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een project in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle elementen van de definitie van een innoWATOR-project in artikel 7.1.

Artikel 7.3

Het is de bedoeling dat in samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en publiek gefinancierde onderzoeksinstellingen, ondernemers een actieve rol spelen binnen de projecten. Het gaat hier ook om projecten voor industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, dus projecten waarbij het accent meer ligt op activiteiten van ondernemers dan van publieke gefinancierde onderzoeksinstellingen. Om deze actieve rol van ondernemers tot uitdrukking te brengen, is bepaald dat een ondernemer namens het samenwerkingsverband als penvoerder optreedt.

Artikel 7.4

De bepaling van het eerste lid betekent dat voor industrieel onderzoek de subsidie 35 procent en voor experimentele ontwikkeling 25 procent van de subsidiabele kosten bedraagt. Bovenop deze subsidie kan op grond van het tweede lid het percentage subsidie nog worden verhoogd met 10 procentpunten per individuele ondernemer, indien en voor zover de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer. De innoWATOR-projecten zijn gericht op het stimuleren van risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten, processen en diensten waarmee bedrijven nieuwe innovatieve producten in de markt kunnen zetten. De basis van projecten is gelegen in de beschikbare fundamentele wetenschappelijke kennis. De projecten omvatten alleen industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling en liggen relatief dichter bij de markt dan projecten met betrekking tot fundamenteel onderzoek. Omdat het belang van bedrijven daarmee relatief ook groot is, is, in afwijking van de kaderregeling, gekozen voor een hogere eigen bijdrage van bedrijven in een innovatieproject voor zover het gaat om industrieel onderzoek. Daarnaast kunnen door het lagere subsidiepercentage ten opzichte van het beschikbare budget voor innoWATOR-projecten, meerdere projecten worden ondersteund.

Artikel 7.6

De Adviescommissie innoWATOR adviseert de minister over aanvragen om subsidie voor een innoWATOR-project. Deze adviescommissie adviseert zowel over de afwijzingsgronden als over de rangschikkingscriteria.

Artikel 7.7

Artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bepaalt dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien het onaannemelijk is dat een project binnen een bepaalde termijn kan worden voltooid. In dit artikel is de termijn gesteld op 3 jaar. De reden voor deze afwijzingsgrond is dat het enerzijds dient te gaan om substantiële innovatieve projecten, maar dat anderzijds de doorlooptijd van deze schakel in de keten van fundamenteel onderzoek naar te ontwikkelen producten in totaal niet te lang is.

Artikel 7.8

In dit artikel zijn in aanvulling op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies afwijzingsgronden opgenomen. De bepaling van onderdeel a geeft aan dat het moet gaan om substantiële projecten. Daarom is bepaald dat de aanvraag om subsidie wordt afgewezen als de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 150.000.

Artikel 7.9

Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria, ook wel tendercriteria genoemd. Alle vier vermelde criteria wegen even zwaar (tweede lid).

In het eerste lid, onderdeel a, wordt gekeken naar de doelmatigheid van het samenwerkingsverband, zoals een goede verhouding tussen het aantal deelnemers en de omvang van het project en een realistische tijdsplanning en organisatie van het project, en naar de doeltreffendheid. Bij de doeltreffendheid van het samenwerkingsverband spelen aspecten een rol als de relevante capaciteiten van de deelnemers, de gezamenlijk inhoudelijke aanpak, de benutting van de projectresultaten, en de visie op samenwerking. Tevens kan een evenwichtige verdeling van de inhoudelijke inbreng, kosten en profijt een rol spelen. Daarbij wordt onder meer gelet op de mate van complementariteit ten aanzien van de inbreng van relevante kennis en onderzoekscapaciteit, de mate waarin sprake is van gezamenlijke kennisontwikkeling en van het delen van de onderzoeksresultaten, inclusief deskundigheid en faciliteiten voor marktimplementatie.

Bij de technologische innovativiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is de internationale stand van de techniek bepalend. De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief (eerste lid, onderdeel d) richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-)activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften. Kenmerkend voor innoWATOR-projecten is, dat zij dienen te passen in de in bijlage 7.1 omschreven keten. Eén van de elementen daarvan is dat met het innovatieprogramma wordt beoogd eindgebruikers (de zgn. ‘launching customers’: waterschappen, waterleidingbedrijven, andere afnemers in binnen- en buitenland, maar ook verenigingen van potentiële eindgebruikers) te betrekken bij de eerdere stappen in de keten en dus ook al bij de ontwikkeling. In het kader van het op grond van deze regeling subsidiabele industrieel onderzoek en de experimentele ontwikkeling zal deze rol vaak meer een ‘meedenkende’ zijn, zodat de richting van de ontwikkeling mede bepaald wordt door de uiteindelijke behoeften van beoogde eindgebruikers.

In deze rol praten de potentiële eindgebruikers mee, zonder dat zij zelf werkzaamheden verrichten op het gebied van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Zij maken dan ook geen deel uit van het samenwerkingsverband en zijn geen subsidieontvanger.

Hoofdstuk 8. Maritiem

Artikel 8.2

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een MKB-onderneming die deelneemt aan een maritiem MKB-samenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een maritiem MKB-project. Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 8.7 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor maritieme MKB-projecten. Centraal staat, dat het moet gaan om een project in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van de in artikel 8.1 opgenomen elementen. In verband met de kosten en risico’s die gemoeid zijn met industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is het veelal raadzaam de haalbaarheid van een innovatieproject te bestuderen. Het doel van deze subsidie is om een studie naar de haalbaarheid voor een MKB-onderneming om een maritiem innovatieproject op te zetten mogelijk te maken. In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 8.1 waarin de kaders zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Omdat binnen de haalbaarheidsstudies ook enkele experimenten mogelijk moeten zijn, heet dit type project officieel niet meer haalbaarheidsstudie, maar MKB-project.

Bij maritieme MKB-projecten dient te worden gekeken naar de technische haalbaarheid van een project. Daarnaast kan worden gekeken naar de technische haalbaarheid van een nieuw concept. Een maritiem MKB-project hoeft niet te leiden tot een vervolgtraject zoals een maritiem innovatieproject.

Artikel 8.7 en 8.14

In deze artikelen zijn in aanvulling op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies extra afwijzingsgronden opgenomen. Ingevolge deze artikelen moeten MKB-ondernemers een redelijk deel van zijn activiteiten uitbesteden. Daartoe is hij verplicht. Als redelijk kan een uitbesteding van circa 20 à 80 procent van de activiteiten worden beschouwd. De verplichting geldt niet voor MKB-ondernemers die deel uitmaken van een MKB-samenwerkingsverband.

De MKB-ondernemer moet zelf ook een redelijk deel van de activiteiten uitvoeren. De uitbesteding vindt plaats aan andere natuurlijke of rechtspersonen, die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden. Voorbeelden van andere economische eenheden zijn commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma of maatschappen. Wanneer titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld, vallen hier openbare vennootschappen ook onder. Deze grond is opgenomen omdat in 2007 is gebleken dat voor veel MKB-ondernemers een samenwerkingsverband een drempel was om een project op te starten, bijvoorbeeld door de IPR aspecten. Met een uitbestedingsvorm is dat minder het geval en is er toch sprake van samenwerking.

Artikel 8.8

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een maritiem innovatiesamenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een maritiem innovatieproject. Dit artikel bevat, middels de verwijzing naar bijlage 8.1, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikelen 8.14 en 8.15 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor maritieme innovatieprojecten. Centraal staat, dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van de in artikel 8.1 opgenomen elementen. In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 8.1 waarin de kaders zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 8.10

Op grond van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt op grond van het tweede lid voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie bedraagt 50 procent. Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is de percentage van het eerste lid, onderdeel c, van toepassing, te weten 25 procent. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van het tweede lid, bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek wordt niet gesubsidieerd.

Artikel 8.12

De Adviescommissie Maritiem Innovatie Programma adviseert desgevraagd de minister over aanvragen om subsidie voor een maritiem innovatieproject. De adviescommissie adviseert zowel over de afwijzingsgronden als over de rangschikkingscriteria.

Artikel 8.13

De duur van de projecten is maximaal vier jaar. Door deze eis komen de resultaten van de met het innovatieprogramma nagestreefde ontwikkeling redelijk snel ter beschikking.

Artikel 8.15

De afgewezen aanvragen doen niet mee aan de rangschikking zoals bedoeld in dit artikel. Bij de rangschikking hanteert de adviescommissie een puntensysteem. Alle in het eerste lid vermelde criteria wegen even zwaar (tweede lid). De criteria richten zich op de kwaliteit van de samenwerking met een positieve waardering voor de betrokkenheid van MKB-ondernemers, het effect van het project op MKB-ondernemingen alsmede de mate van samenwerking met publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. Daarnaast gelden als criteria de technologische innovatie, de te verwachten economische resultaten en de duurzaamheidsaspecten van het maritiem innovatieproject. Ook hiervoor geldt dat de gegevens in de aanvraag steeds de grondslag voor de beoordeling vormen.

De beoordelingscriteria worden voorts gehanteerd vanuit het perspectief van het Maritiem Innovatie Programma als geheel. Dat betekent dat hoog resultaat ten aanzien van bijvoorbeeld uitsluitend technologische innovatie niet automatisch leidt tot een hoge waardering. Indien dit hoog resultaat slechts zijdelings een bijdrage levert aan het programma, zal de waardering van de adviescommissie lager zijn.

De beoordeling van het economisch perspectief richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-) activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten moeten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan de afhankelijkheid van de toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften, of de betrokkenheid van andere partijen. De beoordeling van het duurzaamheidscriterium richt zich op de energie- en milieuaspecten van het project. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de vermindering van het energieverbruik (gebruik van koolwaterstoffen) en de emissiereductie door schepen. Daarnaast wordt schone en efficiënte winning van koolwaterstoffen door de offshore industrie positief gewaardeerd. Ten slotte worden ook initiatieven die de veiligheid in de maritieme industrie bevorderen op het criterium duurzaamheid positief beoordeeld.

Hoofdstuk 9. Point One boegbeeld

Artikel 9.1

In dit artikel wordt uiteengezet wat in dit hoofdstuk wordt verstaan onder Point One MKB-, Point One R&D- en Internationale Point One-projecten en de samenwerkingsverbanden die erbij horen. In een Internationaal Point One-project is vereist dat er sprake is van een project dat voorzien is van een ITEA2, Catrene of MEDEA+ label. ITEA2 labels zijn gericht op embedded (ingebouwde) systemen. Zie voor meer informatie http:// www.itea-office.org/. MEDEA+ labels en de opvolger Catrene labels zijn gericht op nano-elektronica. Zie voor meer informatie hierover http:// www.medeaplus.org/ en http:// www.catrene.org/.

Artikel 9.2

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een MKB-onderneming om subsidie te verkrijgen voor een Point One MKB-project. Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen en 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 9.6 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor Point One MKB-projecten. Centraal staat, dat het moet gaan om een project in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van de in artikel 9.1 opgenomen elementen.

In verband met de kosten en risico’s die gemoeid zijn met industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is het veelal raadzaam de haalbaarheid van een innovatieproject te bestuderen of een verkennend onderzoek te doen. Het doel van deze subsidie is om een studie naar de haalbaarheid of een kortlopende verkenning van de technische mogelijkheden voor een MKB-onderneming om een Point One R&D-project op te zetten mogelijk te maken. Point One heeft de ambitie om innovatie op een breed gebied te bevorderen, zowel op het gebied van technologische innovatie als elders. Dit betekent dat een haalbaarheidsstudie of een verkennend onderzoek zich niet uitsluitend op de mogelijkheden van een R&D-project binnen de vier actielijnen van Point One hoeft te richten. Wel zijn de grenzen van Point One, zoals aangegeven in de vier technologiedomeinen die beschreven zijn in de SRA, in algemene zin bepalend voor de reikwijdte van de haalbaarheidsprojecten of de verkennende onderzoeken. Een haalbaarheidsproject of een verkennend onderzoek dat positieve effecten heeft op andere onderdelen van Point One, die in de nabije toekomst worden vormgegeven, behoort daarbij tot de mogelijkheden.

Artikel 9.5

Indien de activiteiten niet binnen de in dit artikel genoemde termijn kunnen worden voltooid, beslist de minister afwijzend af op een aanvraag.

Artikel 9.8

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een Point One R&D-samenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een Point One R&D-project. Dit artikel bevat, middels de verwijzing naar bijlage 9.1, tezamen met de afwijzingsgronden van artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikelen 9.13 en 9.14 van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor Point One R&D-projecten. Centraal in die criteria staat, dat het moet gaan om een project in de zin van dit hoofdstuk. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van de in artikel 9.1 opgenomen elementen. In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 9.1 waarin de onderzoeksprioriteiten uit de SRA zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Als algemene afbakening geldt dat het moet gaan om Point One R&D-projecten binnen het werkveld embedded (ingebouwde) systemen. Daarbinnen zijn enkele toepassingsgebieden geformuleerd, die zowel het economische belang van de betrokken partijen vertegenwoordigen als het gebied van embedded systemen waarin op dit moment de meest dringende noodzaak is tot innovatie. Fundamenteel onderzoek en haalbaarheidsstudies wordt niet gesubsidieerd door middel van dit artikel.

Artikel 9.9

Op grond van het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie bedraagt volgens het eerste lid, onderdeel a, 50 procent. Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is een percentage van 25 procent van toepassing. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van het tweede lid bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent.

Artikel 9.11

De Adviescommissie Boegbeeldprogramma adviseert de minister desgevraagd over aanvragen om subsidie voor een Point One R&D-project. De adviescommissie adviseert zowel over de afwijzingsgronden als over de rangschikkingscriteria. Op grond van artikel 9.13 afgewezen aanvragen doen niet mee aan de rangschikking zoals bedoeld artikel 9.14.

Artikel 9.12

Indien de activiteiten niet binnen de in dit artikel genoemde termijn van drie jaar kunnen worden voltooid beslist de minister afwijzend af op een aanvraag. Door deze eis komen de resultaten van de met het innovatieprogramma nagestreefde ontwikkeling snel ter beschikking.

Artikel 9.13

In dit artikel zijn, in aanvulling op artikelen 22 en 23 van het EZ-Kaderbesluit, de afwijzingsgronden opgenomen. In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikelen 22 en 23 van het EZ-Kaderbesluit worden afgewezen, indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving. Dit hoofdstuk van de regeling richt zich op Point One R&D-projecten van Point One R&D-samenwerkingsverbanden die gericht zijn op spoedig resultaat, maar die ook een substantiële start van het innovatieprogramma bewerkstelligen. De minimale omvang van de projectkosten, onderdeel a, spreekt voor zich. De bijdrage van MKB-ondernemers in een Point One R&D-samenwerkingsverband, onderdeel b, is essentieel voor de nagestreefde verankering van samenwerking met MKB-ondernemers binnen het innovatieprogramma. Om die reden is hieraan een duidelijke ondergrens gesteld. Dit betekent dat op dit punt de aanvraag duidelijk inzicht moet bieden in de concrete onderzoeks- of ontwikkelingswerkzaamheden die door MKB-ondernemers zelf worden verricht. De in onderdeel c opgenomen afwijzingsgrond kan worden toegepast bij een onevenredige verhouding tussen de voorgenomen activiteiten en de begrote kosten van een Point One R&D-project.

Artikel 9.14

Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria. Daarbij hanteert de adviescommissie een puntensysteem. Alle vermelde criteria wegen even zwaar (tweede lid). De criteria richten zich op de samenwerking met een specifiek accent voor de betrokkenheid van MKB-ondernemers, de technologische innovatie en de te verwachten resultaten van het Point One R&D-project. Ook hiervoor geldt dat de gegevens in de aanvraag steeds de grondslag voor de beoordeling vormen. De beoordelingscriteria worden voorts gehanteerd vanuit het perspectief van het Boegbeeldprogramma als geheel. Dat betekent dat hoog resultaat ten aanzien van bijvoorbeeld uitsluitend technologische innovatie (eerste lid, onderdeel c) niet automatisch leidt tot een hoge waardering. Indien dit hoog resultaat slechts zijdelings een bijdrage levert aan het programma, zal de waardering van de adviescommissie lager zijn. Wat betreft de waardering van de samenwerking (eerste lid, onderdeel b): deze zal hoger liggen als de rol van MKB-ondernemers prominenter is. De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief (onderdeel d) richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-) activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten moeten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan de afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften, of de betrokkenheid van andere partijen.

Artikel 9.17

In dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een Internationaal Point One R&D-samenwerkingsverband om subsidie te verkrijgen voor een Internationaal Point One R&D-project. Dit artikel bevat, middels de verwijzing naar bijlage 9.1, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de artikelen 9.22 en 9.23 van dit hoofdstuk van deze regeling, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor Internationale Point One R&D-projecten. Centraal staat, dat het moet gaan om een project in de zin van dit hoofdstuk van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 9.1 opgenomen elementen. In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 9.1 waarin de onderzoeksprioriteiten uit de SRA zijn beschreven waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Het moet gaan om Internationale Point One R&D-projecten binnen het werkveld embedded systemen en nano-elektronica. Daarmee wordt de gehele SRA van Point One gedekt.

Artikel 9.18

Op grond van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dit subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie bedraagt conform het eerste lid, onderdeel a, 50 procent. Indien het om experimentele ontwikkeling gaat, is het percentage van het eerste lid, onderdeel c, van toepassing. Ondernemers en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties ontvangen daarvoor 25 procent van de subsidiabele kosten. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van het tweede lid, bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek en haalbaarheidsstudies worden in dit hoofdstuk niet gesubsidieerd.

Artikel 9.20

De Adviescommissie Boegbeeldprogramma adviseert de minister over aanvragen om subsidie voor een Internationaal Point One R&D-project. De adviescommissie adviseert zowel over de afwijzingsgronden als over de rangschikkingscriteria. De op grond van artikel 9.22 van deze regeling afgewezen aanvragen doen niet mee aan de rangschikking als bedoeld in artikel 9.23.

Artikel 9.21

De duur van de projecten is maximaal drie jaar. Door deze eis komen de resultaten van de met het innovatieprogramma nagestreefde ontwikkeling snel ter beschikking.

Artikel 9.22

In dit artikel zijn, in aanvulling op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, de afwijzingsgronden opgenomen. In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden afgewezen, indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving. De regeling richt zich op Internationale Point One R&D-projecten van Internationale Point One R&D-samenwerkingsverbanden die gericht zijn op spoedig resultaat, maar die ook een substantiële start van het innovatieprogramma bewerkstelligen. De minimale omvang van de projectkosten (onderdeel a) spreekt voor zich. De in onderdeel b opgenomen afwijzingsgrond kan worden toegepast bij een onevenredige verhouding tussen de voorgenomen activiteiten en de begrote kosten van een Internationaal Point One R&D-project.

Artikel 9.23

Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria (eerste lid). Daarbij hanteert de adviescommissie een puntensysteem. Niet alle criteria wegen even zwaar (tweede lid). De criteria richten zich op de samenwerking met specifiek een accent voor de betrokkenheid van MKB-ondernemers, de technologische innovatie en de te verwachten resultaten van het Internationaal Point One R&D-project. Ook hiervoor geldt dat de gegevens in de aanvraag steeds de grondslag voor de beoordeling vormen. De beoordelingscriteria worden voorts gehanteerd vanuit het perspectief van het Boegbeeldprogramma als geheel. Dat betekent dat hoog resultaat ten aanzien van bijvoorbeeld uitsluitend technologische innovatie (eerste lid, onderdeel d) niet automatisch leidt tot een hoge waardering. Indien dit resultaat slechts zijdelings een bijdrage levert aan het programma, zal de waardering van de adviescommissie lager zijn. Wat betreft de waardering van de samenwerking (onderdeel c): deze zal hoger liggen als de rol van MKB-ondernemers prominenter is. De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief (eerste lid, onderdeel e) richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-) activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten moeten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan de afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften, of de betrokkenheid van andere partijen.

Hoofdstuk 10. Polymeren

Artikel 10.2

De mogelijkheid van subsidie voor een kortdurende haalbaarheidsstudie wordt aan MKB-ondernemers geboden. Doel is MKB-ondernemers de gelegenheid te geven zich eerst goed op de technische en economische haalbaarheid van een innovatieproject te bezinnen. Dit betekent dat een haalbaarheidsproject niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gevolgd door een polymeren innovatieproject. Dit kan ook een innovatieproject in een ander kader zijn. Haalbaarheidsprojecten betreffen bureauonderzoek en kleine praktische onderzoeken en leiden niet op zichzelf tot een innovatief product of proces. Het zijn voorlopers van onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten. Op haalbaarheidsprojecten is de laagdrempelige procedure van toepassing op basis van het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.

Artikel 10.8

Dit artikel regelt de subsidieverstrekking voor polymeren MKB-innovatieprojecten. Er moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 10.1 (polymeren MKB-innovatieproject, polymeren MKB-samenwerkingsverband). Het doel van het subsidiëren van polymeren MKB-innovatieprojecten binnen de polymerensector zoals beschreven in bijlage10.1, uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverbanden, is clusters van bedrijven en desgewenst onderzoeksorganisaties te ondersteunen in risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten en processen waarmee bedrijven nieuwe onderscheidende producten met hogere toegevoegde waarde in de markt kunnen zetten. Polymeren MKB-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan. In bijlage 10.1 bij dit hoofdstuk van deze regeling is aangegeven binnen welke kaders de projecten moeten passen. De polymeren MKB-innovatieprojecten dienen te vallen binnen een van de drie waardeketens van het Polymeren Innovatie Programma (§ 2 van bijlage 10.1) en in ieder geval een wezenlijke bijdrage te leveren aan de economische doelstellingen van het programma (§ 1 van bijlage 10.1). Daarnaast is het wenselijk dat een polymeren MKB-innovatieproject ook een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelstellingen van het programma (§ 3 van bijlage 10.1). Een ander vereiste is dat de penvoerder een MKB-ondernemer dient te zijn (artikel 10.9). Ook bij polymeren MKB-innovatieprojecten wordt (net als bij de haalbaarheidsprojecten) de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.10

Op grond van dit artikel bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent (eerste lid , onderdeel b). Dat subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een onderzoeksorganisatie bedraagt overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, 50 procent. Indien het om experimentele ontwikkeling, gaat is het percentage van het eerste lid, onderdeel c, van toepassing, te weten 25 procent. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van het tweede lid bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent.

Fundamenteel onderzoek en haalbaarheidsstudies worden in dit hoofdstuk van deze regeling niet als subsidiabele activiteiten aangemerkt.

Artikel 10.12

Indien de activiteiten niet binnen de in dit artikel genoemde termijn kunnen worden voltooid beslist de minister afwijzend af op een aanvraag.

Artikel 10.13

In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden afgewezen indien niet wordt voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving. De bijdrage van MKB-ondernemers in een polymeren MKB-samenwerkingsverband is essentieel voor de doelstellingen van het programma. Om die reden is hieraan in het eerste lid, onderdeel a, een duidelijke ondergrens gesteld. De bijdrage van een MKB-ondernemer moet bijvoorbeeld blijken uit de projectbegroting. Daarnaast dient een MKB-ondernemer op grond van artikel 10.9 penvoerder te zijn. De afwijzingsgrond in het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel is van toepassing wanneer er niet sprake is van een daadwerkelijke inbreng van het MKB. Deze regeling heeft tot doel de samenwerking binnen de sector met het MKB te versterken. MKB-ondernemers worden dan ook uitgenodigd tot het indienen van projecten of het bijdragen aan projecten. Hierbij is het streven naar minimaal 20 procent van de totale werkzaamheden door het MKB als een daadwerkelijke inbreng. Dit kan als risicodragende partners maar ook door inhuur door deze partners. Indien een project waarvoor subsidie wordt gevraagd niet past binnen bijlage 10.1 van deze regeling, zal de aanvraag op grond van onderdeel c, sub 1, worden afgewezen. De doelstellingen van het programma en de waardeketens van het ‘polymer value system’ zullen daarbij voorop staan. Nieuwheid is een vereiste voor innovatieprojecten, blijkend uit de definitie uit artikel 1.1.van deze regeling. De afwijzingsgrond van onderdeel b, sub 2, is bedoeld voor projecten waarvan weliswaar niet kan worden gesteld dat de beoogde technologie of toepassing als zodanig al bestaat maar waarvoor geldt dat de verwachte technologische stap zo gering van omvang of de verwachte verandering in de toepassing zo beperkt van aard en impact is dat niet gesproken kan worden van een wezenlijke bijdrage aan de technologische vernieuwing voor de polymerensector. De gewenste economische versterking van de sector zal in ieder geval gedeeltelijk gerealiseerd moeten worden door betere resultaten van de deelnemende ondernemers. Projecten waarvoor geldt dat de bedrijfseconomische verwachtingen van de betrokken ondernemingen ten gevolge van de uit te voeren projecten zo beperkt zijn ten opzichte van de bestaande situatie dat er geen wezenlijke verandering van uitgaat, kunnen op grond van het onderdeel c, sub 3, worden afgewezen, omdat dit soort projecten niet in staat is de hoge verwachtingen van het programma te realiseren. Ingevolge onderdeel d wordt geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid of van een provincie of gemeente. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheid(sinstellingen).

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven