Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 126 pagina 10 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 126 pagina 10 | Overig |
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 juni 2008, nr. WJZ 8072056, houdende regels voor de verlening van subsidies in de vorm van kredieten voor technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten (Subsidieregeling innovatiekredieten-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;
b. industrieel onderzoek: industrieel onderzoek in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;
c. experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;
d. technisch ontwikkelingsproject: een planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, die nieuw zijn voor Nederland, en
1°. waaraan substantiële technische, maar geen klinische, risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en
2°. welke producten, processen of diensten door het goede commerciële perspectief kunnen leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
e. klinisch ontwikkelingsproject: een planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten of processen, die nieuw zijn voor Nederland, en
1°. aan de ontwikkeling van welke producten en processen klinische risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en
2°. welke producten of processen door het goede commerciële perspectief kunnen leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
f. ontwikkelingsproject: een technisch ontwikkelingsproject of een klinisch ontwikkelingsproject.
2. Voor de definities van Minister, MKB-ondernemer en groep is artikel 1, onderdelen a, d en f, van de kaderregeling van toepassing.
3. Onder klinisch risico wordt in deze regeling verstaan: risico voor het welslagen van het product of proces dat voortvloeit uit de noodzaak dat het nieuwe product of proces een testfase in de mens doorloopt.
Subsidieverstrekking in de vorm van krediet
1. Voor het verstrekken van subsidies in de vorm van krediet op grond van deze regeling zijn de artikelen 5, 7, 8, 9, 11, 15, onderdeel a en c tot en met g, 19, 20, 24, 25, tweede en derde lid, 28, 29, 30, tweede lid, 31, 32, 33, eerste tot en met derde lid, en 35 tot en met 38 van de kaderregeling van toepassing.
2. Voor het verstrekken van subsidies in de vorm van krediet op grond van deze regeling is artikel 4 van de kaderregeling van overeenkomstige toepassing.
3. De artikelen 35 en 36 van de kaderregeling zijn van overeenkomstige toepassing op de verplichting om rente te betalen, bedoeld in artikel 9.
1. De Minister verstrekt op aanvraag ten behoeve van de financiering van een ontwikkelingsproject subsidie in de vorm van krediet aan een MKB-ondernemer die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert.
2. De subsidie in de vorm van krediet bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie in de vorm van krediet bedraagt ten hoogste € 5 miljoen per project.
4. Indien door een MKB-ondernemer, dan wel door MKB-ondernemers die behoren tot een groep, meer dan een ontwikkelingsproject wordt uitgevoerd en daarvoor subsidieaanvragen in het kader van deze regeling zijn ingediend, wordt aan die MKB-ondernemer of aan de MKB-ondernemers die tot eenzelfde groep behoren, gezamenlijk ten hoogste € 5 miljoen per jaar subsidie in de vorm van krediet verleend.
1. Het subsidieplafond voor het in 2008 verlenen van subsidies in de vorm van krediet voor technische ontwikkelingsprojecten bedraagt € 13,5 miljoen.
2. Het subsidieplafond voor het in 2008 verlenen van subsidies in de vorm van krediet voor klinische ontwikkelingsprojecten bedraagt € 6,8 miljoen.
Indien de subsidieaanvrager daarom verzoekt, kan in plaats van het in artikel 5, lid 1 sub a van de kaderregeling genoemde integrale uurtarief, een uurtarief worden gehanteerd dat bestaat uit:
a. directe loonkosten per uur;
b. een opslag voor algemene kosten van 50 procent van de in onderdeel a bedoelde loonkosten per uur.
1. Nadat een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, worden door de Minister ambtshalve voorschotten op de subsidie verstrekt.
2. De voorschotbedragen en het voorschotritme worden in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen.
3. De in het tweede lid bedoelde voorschotbedragen en het voorschotritme kunnen naar aanleiding van een verleende ontheffing als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de kaderregeling tussentijds worden gewijzigd.
1. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn, is vier jaar.
2. In aanvulling op artikel 15, onderdeel a en c tot en met g, van de kaderregeling beslist de Minister afwijzend op een aanvraag indien:
a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 300.000;
b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger het ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren;
c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger een ontwikkelingsproject zowel in technische als in economische zin tot een succes zal kunnen maken;
d. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger de subsidie terug kan betalen binnen de in artikel 9, vierde lid genoemde periode.
De subsidie-ontvanger is verplicht bij de tussenrapportages aandacht te besteden aan de vooruitzichten van commercialisatie van een ontwikkelingsproject en de activiteiten die zijn ondernomen ten behoeve van die commercialisatie.
1. In dit artikel wordt verstaan onder uitstaand saldo: het totaalbedrag dat aan de aanvrager is uitbetaald als subsidie in de vorm van krediet, verhoogd met de verschenen rente en verminderd met de betalingen, gedaan overeenkomstig het vierde lid.
2. De subsidie-ontvanger is verplicht over het uitstaande saldo aan de Minister jaarlijks een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 11, bepaald rentepercentage te betalen, dat op een ontwikkelingsproject van toepassing blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.
3. De rente wordt aan het eind van elk kalenderjaar rentedragend bij het uitstaande saldo bijgeschreven.
4. De subsidie-ontvanger is verplicht het uitstaande saldo, behoudens indien een ontheffing als bedoeld in artikel 36, eerste en derde lid, van de kaderregeling is gegeven, binnen zes jaar na vaststelling van de subsidie aan de Minister te betalen.
5. De termijn genoemd in het vierde lid kan naar aanleiding van een ontheffingsverzoek als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de kaderregeling worden verlengd.
De Minister kan besluiten dat de subsidie in de vorm van krediet versneld of in een keer terugbetaald wordt, indien:
a. de aandelen van de subsidieontvanger worden vervreemd;
b. de resultaten van het project geheel of gedeeltelijk worden vervreemd.
1. Het rentepercentage bedoeld in artikel 9, tweede lid, is opgebouwd uit:
a. het basispercentage, en de opslag voor technische ontwikkelingsprojecten onderscheidenlijk voor klinische ontwikkelingsprojecten, of
b. het op grond van onderdeel a vastgestelde percentage vermeerderd met de opslag voor het risico dat de ontvanger niet in staat is om de subsidie terug te betalen bij uitblijven van commercieel succes van het ontwikkelingsproject.
2. De percentages, bedoeld in het eerste lid bedragen voor de in 2008 aangevraagde subsidies:
a. het basispercentage: 4,4% per jaar;
b. de opslag voor technische ontwikkelingsprojecten: 2% per jaar;
c. de opslag voor klinische ontwikkelingsprojecten: 5% per jaar;
d. de opslag voor het terugbetalingsrisico: 3% per jaar.
Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:
a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1;
b. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
De Uitdagersregeling wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van de voorliggende regeling zijn ingediend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van de voorliggende regeling zijn verstrekt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling innovatiekredieten-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
1. Aanleiding voor deze regeling
De aanleiding tot de ontwikkeling van het Innovatiekrediet ligt besloten in het Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007–2011 ‘Samen werken samen leven’. Het kabinet stelt daarin: ‘Een vitale en innovatieve economie is de basis voor duurzame ontwikkeling van onze welvaart. Nederland zal aan behoud en versterking van zijn concurrerend vermogen moeten blijven werken.’ Nederland kent een aantal knelpunten die aangepakt moeten worden om deze doelstelling uit het beleidsprogramma te realiseren. Een van de knelpunten is dat ondernemingen in het Midden- en Kleinbedrijf (verder: MKB) in Nederland problemen ondervinden bij het vinden van financiering voor innovatie. Daarom is besloten om een nieuw subsidie-instrument te bieden in de vorm van een krediet. Deze faciliteit ligt in het verlengde van de Uitdagersregeling, die bij deze regeling wordt ingetrokken en het al eerder ingetrokken Besluit Technische Ontwikkelingskredieten.
In de brief van 28 februari 2008 van de Minister en de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer met de titel ‘Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 XIII, nr. 47), wordt aangekondigd dat het financiële bedrijfsgerichte EZ-instrumentarium verder wordt gestroomlijnd en dat het aantal regelingen verder wordt teruggebracht. Ook zal de onderlinge samenhang worden vergroot. De subsidie in de vorm van een innovatiekrediet is hierop ingericht. Het innovatiekrediet is een financieel instrument dat specifiek is gericht op het MKB dat nieuwe producten, processen of diensten ontwikkelt met substantieel technologisch risico, maar met een goed marktperspectief. Het profijtbeginsel leidt tot de invoering van een door de ontvanger van het innovatiekrediet te betalen rentevergoeding. Op deze manier kunnen meer technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten worden ondersteund.
2. Doel en inhoud van de regeling
Deze regeling heeft als doelstelling bij te dragen aan duurzame economische groei van de Nederlandse economie door het versterken van de innovatiekracht.
De regeling biedt ondersteuning door subsidie in de vorm van een krediet voor risicovolle technische en klinische ontwikkelingsprojecten, waarin nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld. Subsidie in de vorm van krediet kan op basis van deze regeling worden verleend aan MKB-ondernemers.
Met name deze groep ondernemers heeft moeite om de financiering van risicovolle ontwikkelingsprojecten rond te krijgen.
De ontwikkelingsprojecten liggen dicht tegen de marktintroductie aan. Om deze reden is gekozen voor een subsidie in de vorm van een krediet.
Deze regeling maakt gebruik van de Experimentele kaderregeling innovatieprojecten (hierna: Kaderregeling). Veel van de bepalingen uit deze Kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Daarnaast zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen.
Om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen moeten de ontwikkelingsprojecten zich op de volgende punten onderscheiden. In een project moeten technisch nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld, die nieuw zijn voor Nederland en een zeer goed marktperspectief hebben. Hierdoor heeft het project de potentie om tot substantiële economische activiteiten van de onderneming te leiden.
Tot slot moeten aan de ontwikkeling substantiële technische of klinische risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden, die niet volledig gedragen kunnen worden door de onderneming. De risico’s zorgen ervoor dat de geldverstrekkers in de markt niet bereid zijn het hele project te financieren. De technische haalbaarheid moet aannemelijk gemaakt worden op basis van de resultaten van (haalbaarheids) onderzoek en het plan van aanpak.
De subsidie wordt verleend op volgorde van binnenkomst. De ontwikkelingsprojecten worden niet onderling vergeleken. Er kunnen veel soorten ontwikkelingsprojecten worden ingediend die onderling moeilijk te vergelijken zijn.
De subsidie moet worden terugbetaald na de ontwikkeling van het project, na de subsidievaststelling, volgens een bij de subsidiebeschikking vastgesteld schema, tenzij het project onvoorziene en onoverkomelijke technische problemen ondervindt of het marktperspectief in belangrijke mate verloren is gegaan tijdens de ontwikkelingsfase.
Over het aan de subsidieaanvrager uitbetaalde, maar nog niet terugbetaalde bedrag moet een rente worden betaald aan de Minister. De rente wordt jaarlijks rentedragend toegevoegd aan het nog openstaande bedrag. De betaling van de rente geschiedt in de zelfde periode als waarin de terugbetaling van de subsidie plaatsheeft.
3. Technische en klinische ontwikkelingsprojecten
De regeling maakt onderscheid tussen technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten. Klinische ontwikkelingsprojecten onderscheiden zich van technische ontwikkelingsprojecten doordat de te ontwikkelen producten of processen getest moeten worden in de mens. Dit houdt een extra risico in, omdat de uitkomst van klinische testen moeilijk voorspelbaar is. In de artikelgewijze toelichting wordt nader op dit onderscheid ingegaan.
In Nederland is de laatste jaren aan life sciences bijzondere aandacht besteed. Ondermeer via de ondersteuning van grote publiek-private samenwerkingen als het Top Instituut Pharma (TIPharma) en het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), waarin grote en kleinere hightech bedrijven gerichte samenwerkingsverbanden opbouwen. Recentelijk is besloten een verdere impuls aan dit specifieke terrein te geven via het Innovatieprogramma Life Sciences en Gezondheid. Binnen deze programmatische aanpak, gericht op gebieden waarin Nederland kan uitblinken, zijn excellentie, vraagsturing en maatwerk kernbegrippen.
Dit Innovatieprogramma kent drie actielijnen. De eerste actielijn is gericht op het verkleinen van de financieringsknelpunten in deze sector; dat wil onder andere zeggen het stimuleren dat risicokapitaalverstrekkers in deze bedrijven zullen investeren. Actielijn twee stimuleert (inter)nationale samenwerking. De derde actielijn betreft flankerend beleid gericht op bijvoorbeeld menselijk kapitaal, communicatie en regelgeving.
Met deze regeling wordt specifiek invulling gegeven aan de in het programma beschreven actielijn 1 en, voor wat samenwerking op nationaal niveau betreft, actielijn 2. Het Innovatiekrediet is zodanig gericht dat het mede geschikt is om te kunnen worden ingezet voor ontwikkelingsprojecten van MKB-bedrijven in de life sciences en gezondheidssector. De inzet van dit krediet moet leiden tot meer investeringen in innovatieve projecten bij deze MKB-ondernemingen en een toename van ondernemingen in de doorgroeifase. Hierdoor kan de ambitie van de life sciences en gezondheidssector om het aantal potentiële producten of processen in klinische trials te verhogen worden gerealiseerd.
4. Samenhang met andere instrumenten
Deze regeling voorziet in een risicodragende vorm van projectfinanciering aan ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Daarmee onderscheidt deze regeling zich van het kapitaalmarktpakket, dat onder andere het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, de Regeling seed capital technostarters en de Regeling Groeifaciliteit omvat. Het kapitaalmarktpakket stelt banken en andere financiers in staat om ondernemers-financiering te verstrekken door aanvullende zekerheden te bieden en is niet specifiek gericht op ontwikkelingsprojecten. Het kapitaalmarktpakket is niet van toepassing op financiering in een vroeg en risicovol stadium van een ontwikkeling. In de praktijk wordt ondernemersfinanciering via intermediaire organisaties (het kapitaalmarktpakket) pas relevant in een latere fase van de ontwikkeling van een project dan de fase van experimenteel onderzoek en wordt met name gebruikt voor de commercialisatie van een project. Er is derhalve sprake van aan elkaar complementaire instrumenten met ieder een eigen functie in de financiering van de onderneming.
Deze regeling is een van de instrumenten die worden ingezet voor de bevordering van innovatie bij MKB-ondernemers. Andere instrumenten die innovatie bij MKB-ondernemers ondersteunen zijn de WBSO en innovatievouchers.
Bij het opstellen van deze regeling is getracht de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Deze regeling vervangt de Uitdagersregeling en is in nauwe samenwerking met de belanghebbenden tot stand gekomen. De rapportageverplichtingen zijn tot het hoogst noodzakelijke beperkt en afgestemd op de eigen beslismomenten van de aanvrager. Door gebruikmaking van de Kaderregeling worden de administratieve lasten beperkt door de toepassing van een eenvoudig systeem voor de berekening van de subsidiabele kosten. Deze regeling wijkt op de volgende punten af van de Uitdagersregeling die hier als referentiepunt is genomen:
1. De maximale hoogte van het krediet is voor 2008 verruimd van € 1 miljoen tot € 5 miljoen. Dit zal leiden tot een verlaging van de administratieve lasten uitgedrukt als percentage van het totale subsidieplafond van deze regeling, omdat het gemiddelde kredietbedrag zal stijgen.
2. Het budget wordt verruimd van € 12,2 miljoen per jaar naar structureel minimaal € 25 miljoen per jaar. Hierdoor stijgen de absolute administratieve lasten omdat er naar verwachting meer bedrijven gebruik zullen maken van deze regeling.
3. De maximale duur van te ondersteunen technische en klinische ontwikkelings-projecten wordt verruimd van 3 naar 4 jaren. Dit zal leiden tot een beperkte verhoging van de administratieve lasten omdat dit leidt tot een toename van het aantal voortgangsrapportages en bedrijfsbezoeken. In de berekening is rekening gehouden met gemiddeld vier rapportages en bedrijfsbezoeken per project. Er is overwogen om het aantal bedrijfsbezoeken te verminderen. Het is bij deze ontwikkelingsprojecten echter noodzakelijk gebleken om naast schriftelijke informatie ook kwalitatieve informatie ter plaatse te vergaren met betrekking tot de technische voortgang en de commerciële perspectieven. Uit een evaluatie met gebruikers van de Uitdagersregeling blijkt dat deze bezoeken waardevolle terugkoppeling voor de ondernemer opleveren en daarmee positief beoordeeld worden. De relatieve invloed van deze bezoeken op de totale administratieve lasten is zeer beperkt. Om deze redenen is gekozen om de bedrijfsbezoeken bij de voortgangsrapportages te handhaven.
4. Het krediet wordt rentedragend. Dit zal leiden tot een beperkte verhoging van de administratieve lasten omdat de kredietnemer de rente in zijn administratie zal moeten verantwoorden. SenterNovem levert jaarlijks een saldobiljet met renteboekingen aan waarmee dit nadeel enigszins wordt ondervangen.
Om de lasten voor ondernemers die een aanvraag overwegen zo beperkt mogelijk te houden is gekozen voor een getrapte aanvraagprocedure. Hierbij nemen de administratieve lasten trapsgewijs toe naarmate men verder vordert in de aanvraagprocedure. Zo is het mogelijk om een aanvraag voor een zogenaamde ‘Quick Scan’ (kort pre-advies) elektronisch in te dienen om een indicatie te krijgen of een aanvraag kansrijk zal zijn. Voor het indienen van een aanvraag kan worden volstaan met het invullen van een aanvraagformulier en een kopie van de bestaande eigen plannen. In deze projectplannen moeten de technische en commerciële aannames voldoende onderbouwd zijn. Hierna volgt een intakegesprek waarbij naast terugkoppeling ook een advies wordt gegeven over hoe kansrijk het doorzetten van de aanvraag is. Indien nodig, wordt daarna gevraagd om aanvullende informatie op de eigen plannen. Op deze wijze worden de administratieve lasten die gepaard gaan met deze aanvullende informatie verschoven van de initiële aanvraag naar de fase na het intakegesprek met de ondernemer. Hierdoor blijven de administratieve lasten voor de ondernemer die besluit tot intrekking van een aanvraag tot een minimum beperkt.
In deze regeling is ook de bepaling opgenomen dat voorschotten ambtshalve worden verstrekt. Het invullen en versturen van afzonderlijke aanvraagformulieren voor de voorschotten is daarmee niet meer nodig waardoor de administratieve lasten licht dalen.
De feitelijke realisatie van de Uitdagersregeling in 2007 toont aan dat administratieve lasten 3,3% van het jaarlijkse subsidieplafond bedroegen. In de voorliggende regeling Innovatiekredieten zal het totale effect van de bovengenoemde wijzigingen leiden tot een percentage van circa 2,8% van het jaarlijkse subsidieplafond aan administratieve lasten.
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft laten weten deze regeling niet te selecteren voor een toets.
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en maakt gebruik van de Kaderregeling. De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu te ’s-Gravenhage.
Naar verwachting zullen, gelet op het subsidieplafond van circa € 20 miljoen, ongeveer 20 technische of klinische ontwikkelingsprojecten per jaar met een gemiddelde subsidie van € 1.000.000 worden verstrekt.
In deze regeling is rekening gehouden met de Europese regels inzake staatssteun.
Voor steunverlening aan activiteiten ter stimulering van onderzoek en ontwikkeling is vooral de Communautaire Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEG 2006/C323/01) van belang. Daarnaast is voor deze regeling ook relevant de verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 364/2004. Op grond hiervan is voor deze regeling geen goedkeuring van de Europese Commissie vereist. Wel zal de regeling binnen 20 dagen na publicatie aan de Europese Commissie worden gemeld.
Indien kredieten worden verleend die de toetsingsdrempel voor staatssteun van de Europese Commissie te boven gaan, moeten deze individueel aan de Europese Commissie worden voorgelegd ter goedkeuring. Bij publicatie van deze regeling bedraagt de toetsingsdrempel € 7,5 miljoen.
Op grond van deze regeling kan subsidie in de vorm van een krediet worden verstrekt voor technische en klinische ontwikkelingsprojecten. Dit is een deelverzameling van de innovatieprojecten, zoals gedefinieerd in de Kaderregeling. In onderdeel d en e van dit artikel worden de twee soorten ontwikkelingsprojecten benoemd (technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten) en wordt een aantal eisen gesteld aan deze ontwikkelingsprojecten. Het gaat om projecten die zich bevinden in de fase van experimentele ontwikkeling als bedoeld in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01.
Volgens deze kaderregeling wordt verstaan onder:
‘industrieel onderzoek’: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten, of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor algemene validering van technologieën, met uitzondering van prototypes als bedoeld in de omschrijving van experimentele ontwikkeling;
‘experimentele ontwikkeling’: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten. Hieronder kan tevens de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, processen of diensten worden verstaan. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd.
De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Bij commercieel gebruik van demonstratie- of proefprojecten worden eventuele inkomsten die hieruit voortvloeien, op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
De fase van experimentele ontwikkeling sluit aan op de fase van industrieel onderzoek. Een idee, waarvan de haalbaarheid nog op geen enkele wijze aan de hand van een laboratorium of functiemodel is aangetoond, is nog niet rijp voor de fase van experimentele ontwikkeling. De fase waarin het project verkeert, brengt met zich mee dat er sprake is van een planmatige aanpak, waarin de verschillende stappen om te komen tot een product, dienst of proces duidelijk zijn te onderscheiden. De producten, diensten of processen die worden ontwikkeld moeten nieuw zijn voor Nederland. Het met het oog op de marktintroductie in beperkte mate aanpassen van een nieuw product, dienst of proces kan niet als een ontwikkelingsproject worden beschouwd. Ook bij het routinematig of periodiek wijzigen van bestaande producten, diensten of processen, is geen sprake van een ontwikkelingsproject. Er moet dus sprake zijn van meer dan een geringe verbetering van, een variant op of het vervolg van bestaande producten, diensten of processen.
Een tweede kenmerk van technische en klinische ontwikkelingsprojecten is dat aan de projecten substantiële technische of klinische risico’s verbonden zijn. Anderzijds mogen de risico’s niet zo groot zijn, dat getwijfeld moet worden aan de slaagkans van een project. Is dat laatste het geval, dan zal een aanvraag worden afgewezen. Op dit punt wordt onderscheid gemaakt in technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten. Bij technische ontwikkelingsprojecten moet op grond van de geschetste oplossingsrichtingen en een systematische aanpak vertrouwen bestaan dat de technische risico’s kunnen worden beheerst. Kenmerkend voor klinische ontwikkelingsprojecten is dat de te ontwikkelen producten of processen, of onderdelen daarvan, voor de marktintroductie klinisch getest moeten worden in de mens. Dit houdt een extra risico in, omdat op voorhand slecht voorspelbaar is of de klinische testen succesvol kunnen worden afgerond. Daar staat tegenover dat het commerciële perspectief van deze projecten zeer groot is, als de klinische fasen succesvol worden afgerond. Als een klinisch ontwikkelingsproject ook een deel technische ontwikkeling omvat, worden hieraan dezelfde eisen gesteld wat betreft aanpak en beheersbaarheid van risico’s als aan technische ontwikkelingsprojecten.
Een derde belangrijk element is dat, als het ontwikkelingsproject technisch slaagt, het naar verwachting een belangrijke bijdrage zal leveren aan de economische activiteiten van de onderneming. Dit betekent dat de te ontwikkelen producten, processen of diensten een zeer goed commercieel perspectief moeten hebben, anders zal aan de eis dat dit project moet leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming niet kunnen worden voldaan.
De economische activiteiten die uit het project voortkomen moeten blijken uit de inkomsten die worden voorzien met de te ontwikkelen producten, processen of diensten. Om te bepalen of de economische activiteiten die voortvloeien uit het project substantieel zijn, wordt gekeken naar het rendement dat wordt voorzien voor de investering in het project binnen de terugbetalingsperiode van het krediet. Beoogd wordt projecten te ondersteunen die binnen de terugbetalingsperiode van 6 jaar na einde van de ontwikkeling een goed rendement kunnen opleveren. Het rendement van een project moet passen bij het risicoprofiel van het project; van een project met een hoger risicoprofiel wordt een hoger rendement verwacht dan van een minder risicovol project. Het rendement moet worden aangetoond door een rendementsberekening die onderdeel uitmaakt van de aanvraag; op het aanvraagformulier is aangegeven dat de rendementsberekening onderdeel moet uitmaken van de bij de aanvraag aan te leveren plannen. Door het rendement van een project te hanteren als maatstaf, wordt bereikt dat de omvang van de economische activiteiten waartoe een project moet leiden gerelateerd wordt aan de omvang van het ontwikkelingsproject en de kredietbijdrage daaraan: van een groter project wordt een groter economisch effect verwacht. Tenslotte wordt ook gekeken naar de tijd dat de economische activiteiten in stand blijven. Uiteraard wordt wel rekening gehouden met de economische levensduur van het nieuwe product, dienst of proces.
Deze regeling hangt nauw samen met de Kaderregeling. De Kaderregeling is, evenals deze regeling, een Ministeriële regeling. Er is dus geen sprake van hiërarchie tussen beide regelingen. De Kaderregeling bevat een aantal ‘modelbepalingen’, waar regelingen die betrekking hebben op innovatieprojecten gebruik van kunnen maken. Deze regeling maakt voor veel onderwerpen gebruik van de in de Kaderregeling opgenomen bepalingen. De bepalingen die in deze regeling van toepassing worden verklaard, zijn gedeeltelijk bepalingen die voor alle subsidies gelden, en gedeeltelijk in de Kaderregeling speciaal voor subsidie in de vorm van krediet opgenomen bepalingen. In de Kaderregeling zijn de bepalingen waarin naar deze regeling wordt verwezen, toegelicht. In deze regeling wordt daarom volstaan met een korte aanduiding van de inhoud van de bepalingen die in deze regeling van toepassing worden verklaard.
Op sommige plaatsen worden de bepalingen van de Kaderregeling niet van toepassing verklaard, maar is hetgeen in deze regeling wordt bepaald wel daarmee in overeenstemming. Artikel 3, tweede lid, onderdeel a, waarin het percentage wordt vastgesteld van de subsidiabele kosten dat als subsidie in de vorm van krediet wordt gegeven, is in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid van de Kaderregeling. Daaruit volgt dat de steunintensiteit maximaal 35 procent is (25 procent voor preconcurrentieel onderzoek en daarboven 10 procent voor een MKB-ondernemer).
Artikel 5 van de Kaderregeling stelt vast welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. In aanvulling daarop is in artikel 5 van de regeling een alternatief opgenomen.
Vervolgens wordt een aantal artikelen van de Kaderregeling van toepassing verklaard die betrekking hebben op de aanvraag en de beslissing op de aanvraag. Het betreft hier de artikelen 7 (aanvraag van de subsidie) en 8 van de Kaderregeling, (vaststelling subsidieplafond). Door het van toepassing verklaren van artikel 9 van de Kaderregeling wordt duidelijk dat het beschikbare bedrag ingevolge het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Ook bevat dit artikel een voorziening voor de situatie dat aanvragen gelijktijdig worden ontvangen en er onvoldoende budget is om alle aanvragen te honoreren. Artikel 11 van de Kaderregeling bepaalt dat binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking moet worden gegeven. Van belang bij de beslissing op de aanvraag zijn de afwijzingsgronden. In artikel 15 van de Kaderregeling zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Artikel 15, onderdeel b, is uitgezonderd omdat artikel 7 tweede lid, onderdeel b, van deze regeling een specifiek op deze regeling toegesneden afwijzingsgrond bevat. Artikel 15, onderdeel c, van de Kaderregeling verwijst naar een bij Ministeriële regeling vastgestelde termijn. Deze termijn in opgenomen in artikel 7, eerste lid, van deze regeling. Artikel 25 van de Kaderregeling geeft een regeling voor het verlenen van voorschotten. Artikel 6 van deze regeling bepaalt in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Kaderregeling dat alle voorschotten ambtshalve worden verstrekt. De artikelen 19 en 20 van de Kaderregeling geven procedurele bepalingen voor de vaststelling van de subsidie.
Artikel 24 van de Kaderregeling biedt de mogelijkheid een subsidie lopende het project te verhogen indien ontheffing is verleend op grond van artikel 28 van de Kaderregeling.
In de Kaderregeling zijn verplichtingen voor de subsidie-ontvanger opgenomen. Waar mogelijk zijn deze verplichtingen in deze regelingen van toepassing verklaard. Het betreft de artikelen 28, 29, 30, tweede lid, 31, 32, 33, eerste tot en met derde lid, 35, 36, 37 en 38 van de Kaderregeling. Deze artikelen hebben betrekking op de uitvoeren van het ontwikkelingsproject volgens het projectplan, de administratie van de subsidie-ontvanger, de melding van faillissement, de evaluatie van het project en de projectresultaten. Voor de verplichting met betrekking tot tussenrapportage geldt niet het algemene artikel over tussenrapportages (artikel 30, eerste lid), maar het artikel dat voor tussenrapportages in de Kaderregeling is opgenomen voor subsidies in de vorm van een krediet (artikel 37). Wel is artikel 30, tweede lid, van toepassing, dat betrekking heeft op de gevolgen die aan een tussenrapportage kunnen worden verbonden. Ook voor de mogelijkheid nadere verplichtingen op te leggen bij subsidiebeschikking geldt niet het algemene artikel (artikel 34), maar het specifiek voor subsidies in de vorm van krediet opgenomen artikel (artikel 38). Het is de bedoeling dat de subsidie in de vorm van een krediet wordt terugbetaald. Artikel 35 legt hiertoe de verplichting op, artikel 36 biedt een beperkt aantal mogelijkheden voor ontheffing van deze verplichting.
Artikel 4 van de Kaderregeling geeft een regeling voor de voorkoming van cumulatie van subsidies; dit artikel is van overeenkomstige toepassing verklaard, omdat daarin rechtstreeks verwezen wordt naar artikel 3 van de Kaderregeling. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van deze regeling bedraagt de subsidie 35% van de subsidiabele kosten. De toepassing van artikel 4 van de Kaderregeling wordt aan dit percentage gerelateerd.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, is over het subsidiebedrag dat aan de subsidieontvanger is betaald, rente verschuldigd. De bepalingen over ontheffing van de terugbetaalverplichting van de verstrekte subsidie in de vorm van krediet, zijn van overeenkomstige toepassing op de verschuldigde rente.
Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 7, de criteria voor het verstrekken van subsidie in de vorm van een krediet voor een technisch of klinisch ontwikkelingsproject. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een technisch of klinisch ontwikkelingsproject in de zin van deze regeling. De doelgroep van de subsidie wordt afgebakend. Uitsluitend MKB-ondernemers, zoals gedefinieerd in de Kaderregeling komen in aanmerking voor een subsidie voor een technisch of klinisch ontwikkelingsproject.
Daarnaast is van belang dat subsidie in de vorm van krediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer, die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert. Het is mogelijk dat dit project een zelfstandig onderdeel vormt van een groter project waaraan meer (MKB-)ondernemingen deelnemen. Alleen de kosten die de aanvrager maakt voor eigen rekening en risico zijn subsidiabel. Daaronder vallen ook uitbestedingskosten aan derden. Indien andere ondernemers, die ook een projectdeel voor eigen rekening en risico uitvoeren, eveneens een aanvraag voor een innovatiekrediet willen indienen, moet elk deelproject zijn aan te merken als een zelfstandig ontwikkelingsproject, dat voldoet aan de criteria van deze regeling.
Het te verlenen krediet bedraagt 35% van de projectkosten. De subsidie in de vorm van krediet bedraagt maximaal € 5 miljoen per jaar per project.
Een onderneming of groep van ondernemingen kan in een jaar voor meerdere ontwikkelingsprojecten krediet aanvragen. Het maximum van € 5 miljoen geldt in dat geval ook voor het totaal van kredieten dat in een jaar aan de onderneming of groep van ondernemingen wordt verleend.
In dit artikel worden aparte subsidieplafonds voor technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten voor 2008 vastgesteld . Op basis van artikel 8 van de Kaderregeling bestaat de mogelijkheid om ook voor volgende jaren een subsidieplafond vast te stellen, dat voor de verschillende soorten ontwikkelingsprojecten of aanvragers verschillend wordt vastgesteld.
De Kaderregeling hanteert als basis voor de berekening van de subsidie een integraal uurtarief, en specifiek voor het project gemaakte kosten voor zover die daarin niet zijn opgenomen. Veel MKB-ondernemers hanteren geen integraal uurtarief. Zij kunnen echter wel de projectkosten berekenen op basis van hun loonkosten per uur van de betrokken werknemers. Artikel 5 beoogt dat mogelijk te maken in de plaats van de berekening op basis van het integrale uurtarief als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Kaderregeling.
Het uurtarief moet in dat geval worden berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom «loon voor de loonbelasting» van de loonstaat van het betrokken personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten. Er wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar of, indien het werkelijke aantal productieve uren hoger is, van het werkelijke aantal productieve uren. Een opslag van 50% mag worden gehanteerd ter dekking van de algemene kosten. Daarnaast zijn de overige projectkosten als bedoeld in de kaderregeling, artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de Kaderregeling aan te merken als subsidiabele kosten.
Benadrukt wordt dat artikel 5 van deze regeling uitsluitend een alternatief is voor de berekening volgens artikel 5, eerste lid, van de Kaderregeling. De overige artikelleden van artikel 5 van de Kaderregeling blijven van toepassing. Zo is het niet mogelijk een winstopslag als subsidiabele kosten op te voeren.
De mogelijkheid blijft aanwezig om, op basis van artikel 5, derde lid van de Kaderregeling, een standaarduurtarief van € 35 te hanteren als alternatief voor beide berekeningswijzen.
Deze regeling beoogt te voorzien in de financiering van de ondernemingen die technische en klinische ontwikkelingsprojecten uitvoeren. Daarbij is het gewenst voorschotten te geven. Deze worden, in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Kaderregeling, ambtshalve verstrekt. Het eerste voorschot wordt verstrekt nadat aan de voorwaarden van de subsidieverleningsbeschikking is voldaan, de volgende voorschotten worden verstrekt telkens wanneer een tussenrapportage is ontvangen en beoordeeld. In verband hiermee is, in artikel 2, eerste lid, van deze regeling artikel 25, tweede en derde lid, van de Kaderregeling van toepassing verklaard. Bij de vaststelling van de hoogte van het voorschot kan een bedrag worden verrekend als in de voorafgaande periode een verschil is opgetreden tussen de voor die periode begrote kosten en het uitbetaalde voorschot.
In dit artikel zijn, in aanvulling op artikel 15 van de Kaderregeling, enkele aanvullende afwijzingsgronden opgenomen. In artikel 15, onderdeel c, wordt bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als het onaannemelijk wordt geacht dat een project binnen een bepaalde termijn kan worden afgerond. Deze termijn is volgens het eerste lid van artikel 7, vier jaar. Het tweede lid van dit artikel stelt in aanvulling op artikel 15, vier aanvullende afwijzingsgronden vast.
In de eerste plaats zal een project worden afgewezen als de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 300.000. De reden voor deze ondergrens is dat in de praktijk een project, om aan de omschrijving van een technisch of klinisch ontwikkelingsproject te kunnen voldoen, een zekere omvang zal moeten hebben. Daarnaast is de ondergrens gesteld met het oog op een efficiënte en doelmatige uitvoering.
In de tweede plaats wordt een aanvraag afgewezen als er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren. Deze afwijzingsgrond wijkt in die zin af van artikel 15, onderdeel b, van de Kaderregeling dat ook de fase van commercialisatie wordt betrokken bij de beoordeling. Reden hiervoor is dat voorkomen moet worden dat een onderneming na een succesvolle ontwikkeling onvoldoende middelen heeft voor commercialisatie. Juist de fase van commercialisatie zal een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie; dit is één van de drijfveren om deze projecten te ondersteunen. Daarnaast is de fase van commercialisatie van belang in verband met de verplichting de subsidie terug te betalen. Bij de beoordeling van de vraag of de aanvrager het technische of klinische ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie zal kunnen financieren, wordt gekeken naar de financiële situatie van de hele onderneming.
Ten derde wordt in aanvulling op de Kaderregeling de aanvraag afgewezen indien de onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het project in technische en economische zin tot een succes zal kunnen maken. Deze afwijzingsgrond is een aanvulling op artikel 15, onderdeel e, van de Kaderregeling, waarin is opgenomen dat een aanvraag wordt afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van een project. Bij die afwijzingsgrond gaat het vooral om projectspecifieke factoren, zoals haalbare technische doelstellingen.
De in deze regeling opgenomen afwijzingsgrond is met name gericht op de omgevingsfactoren die het succes van het project beïnvloeden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan kundig management van de onderneming, de strategie en het ambitieniveau van de onderneming, de betrokkenheid van het management van de onderneming en van de aandeelhouders.
In de vierde plaats wordt een aanvraag afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de subsidie kan terugbetalen binnen de daarvoor gestelde terugbetalingsperiode. De terugbetaling van de subsidie en een rentevergoeding is geregeld in artikel 9. De aanvrager dient in de aanvraag aannemelijk te maken dat binnen deze terugbetalingsperiode voldoende middelen binnen de onderneming beschikbaar zullen zijn om aan de terugbetalingsverplichtingen, die voortvloeien uit de subsidieverlening, te kunnen voldoen.
Naast de afwijzingsgronden in de Kaderregeling en deze regeling, zijn ook afwijzingsgronden opgenomen in de Kaderwet EZ-subsidies en de Algemene wet bestuursrecht. Relevant zijn met name artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies voor zover de subsidieverlening in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen,en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, dat zegt dat subsidieverlening kan worden geweigerd als er gegronde redenen zijn aan te nemen dat:
a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
c. de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten,
en indien
d. de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, die tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of
e. de aanvrager failliet is verklaard of , onder meer aan hem surséance van betaling is verleend.
In artikel 37 van de Kaderregeling is een bepaling opgenomen over tussenrapportages bij de verlening van subsidie in de vorm van een krediet. In onderdeel a van dit artikel wordt een aanvullende eis aan de tussenrapportages gesteld, namelijk dat bij deze rapportages ook aandacht moet worden besteed aan de vooruitzichten voor de commercialisatie van het project en de activiteiten die in het kader van de commercialisatie zijn ondernomen. Een goed commercieel perspectief is een belangrijke voorwaarde om krediet te verstrekken. Van de subsidie-ontvanger wordt niet alleen verwacht dat hij werkt aan de ontwikkeling, maar ook dat hij bezig is met (de voorbereiding van) de marktintroductie en de commercialisatie. Daarmee zal gewoonlijk het commercieel perspectief in de loop van het project worden bevestigd en concreter worden. Het kan echter ook voorkomen dat het marktperspectief in de loop van de ontwikkeling aanmerkelijk verslechtert. Dit kan gevolgen hebben voor de verlening van voorschotten en bijvoorbeeld leiden tot een wijziging van de subsidiebeschikking.
Artikel 9 Terugbetaling subsidie en betaling rente
Tijdens de ontwikkelingsfase worden subsidiebedragen in de vorm van krediet aan de aanvrager uitbetaald. Door de tussenrapportages is het mogelijk om de uitbetaalde subsidiebedragen aan te laten sluiten bij de financieringsbehoefte. Daardoor zal in vrijwel alle gevallen het uitbetaalde bedrag overeenkomen met het vast te stellen subsidiebedrag. Dit bedrag moet worden terugbetaald. De subsidieontvanger is jaarlijks een rentepercentage verschuldigd over het ontvangen, maar nog niet terugbetaalde bedrag. De gemeenschappelijke naam voor de bedragen die de subsidieontvanger moet gaan betalen is: uitstaand saldo. Tot de subsidievaststelling bestaat het uitstaand saldo uit de bedragen die aan de subsidieontvanger zijn uitbetaald, verhoogd met de rente, die jaarlijks bij het betaalde subsidiebedrag wordt opgeteld. Na de subsidievaststelling bestaat het uitstaand saldo uit de aan de subsidie-ontvanger betaalde bedragen, verhoogd met de jaarlijkse rente, en verminderd met de reeds aan de Minister betaalde aflossingen.
Bij de subsidieverlening wordt met inachtneming van artikel 11 het rentepercentage vastgesteld dat op het krediet van toepassing is. Dit percentage blijft gedurende de hele looptijd van het krediet ongewijzigd. Gedurende de ontwikkelingsfase van een ontwikkelingsproject is de liquiditeitsbehoefte groot. Daarom behoeft de rente die verschuldigd is in die periode over het reeds uitgekeerde bedrag niet in die periode te worden betaald, maar wordt het bijgeschreven bij de uitbetaalde bedragen.
De aflossing van het krediet inclusief rente vindt plaats in de periode na afronding van de ontwikkelingsfase.
De rente wordt jaarlijks berekend over het uitgekeerde bedrag, vermeerderd met de reeds verschuldigd geworden rente.
In februari van elk jaar ontvangt de subsidie-ontvanger een overzicht van het uitstaande saldo met de rente-bijschrijving per 31 december van het jaar ervoor.
Hoewel het tijdelijk niet behoeven te betalen van de rente subsidie-elementen bevat, wordt het aan een subsidieaanvrager verstrekte subsidiebedrag daarmee niet verhoogd. Bovendien wordt er een vergoeding in de vorm van rente over berekend, die achteraf betaald moet worden
Artikel 35 van de Kaderregeling kent een algemene bepaling over de verplichting voor de subsidie-ontvanger de subsidie in de vorm van krediet terug te betalen. In aanvulling hierop wordt in dit onderdeel vastgelegd dat de subsidie uiterlijk zes jaar na vaststelling van de subsidie, dus na afronding van het technisch of klinisch ontwikkelingsproject, moet worden terugbetaald. Uiteraard kan, bij verwachting van een snel commercieel succes, in de beschikking tot subsidieverlening een korter afbetalingsschema worden vastgesteld, bijvoorbeeld dat het krediet en de rente in vier jaar moeten worden terugbetaald.
In dit artikel is aangegeven welke percentages en opslagen worden gehanteerd bij de verstrekking van subsidie in de vorm van krediet.
De voorwaarden van het krediet zijn zoveel mogelijk marktconform, dat wil zeggen de daar gehanteerde percentages weerspiegelen de mate van risico’s.
Het risico dat een klinisch ontwikkelingsproject uiteindelijk niet de voorziene economische activiteiten zal opleveren is groter dan bij een technisch ontwikkelingsproject. Daarom moet de ontvanger van een subsidie in de vorm van krediet voor een klinisch ontwikkelingsproject een hogere rentevergoeding betalen dan de ondernemer die een technisch ontwikkelingsproject uitvoert. Bovendien wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de subsidieontvanger om het ontvangen kredietbedrag, inclusief rente, terug te betalen. Er wordt een rente-opslag voor het terugbetalingsrisico berekend, indien de aanvrager in zijn aanvraag niet aannemelijk maakt dat hij, na technisch succes, maar bij uitblijven van commercieel succes van het met de subsidie gefinancierde ontwikkelingsproject, de subsidie kan terugbetalen binnen de daarvoor gestelde periode.
Deze regeling beoogt om de financiële risico’s die voortkomen uit de technische of klinische risico’s van het project te verminderen. De regeling beoogt niet de commerciële risico’s te delen; daarom is terugbetaling van de subsidie gekoppeld aan technisch of klinisch succes van het ontwikkelingsproject. Deze voorwaarde gaat dus verder dan hetgeen bepaald in de afwijzingsgrond genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel d. Daarin is bepaald dat een aanvrager niet voor subsidie in aanmerking komt indien hij niet aannemelijk kan maken dat hij de subsidie en rente kan terugbetalen bij technisch en commercieel succes van het project.
Indien een aanvrager wel aannemelijk kan maken dat hij de subsidie kan terugbetalen na commercieel van het project, maar niet bij commercieel mislukken van het project, kan hij wel in aanmerking komen voor subsidie, maar zal de rente-opslag voor het terugbetalingsrisico worden berekend.
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-126-p10-SC86369.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.