Vaststellingsbesluit Programma MobiliteitsManagement 2007

Besluit houdende vaststelling Programma MobiliteitsManagement 2007

11 oktober 2007

HDJZ/S&W/2007-1196

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2 van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat;

Gelet op verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. verordening: verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379/5);

b. de-minimissteun: steun als bedoeld in artikel 2 van de verordening;

c. regeling: Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat;

d. mobiliteitsmanagement: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het beïnvloeden van gedrag ten aanzien van verplaatsingsbehoeften en vervoerwijzekeuze, en gericht op efficiëntie van verplaatsingen;

e. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

f. commissie: Adviescommissie MobiliteitsManagement;

g. onderneming: elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

h. onderneming actief in het wegvervoer: een onderneming die in het passagiersvervoer over de weg actief is.

Artikel 2

Als programma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de regeling, wordt vastgesteld het Programma MobiliteitsManagement 2007 dat is opgenomen in de bijlagen bij dit besluit.

Artikel 3

Subsidie aan een onderneming op basis van de regeling en het Programma MobiliteitsManagement 2007 wordt uitsluitend verleend met in achtneming van de artikelen 1, 2 en 3 van de verordening.

Artikel 4

1. Er is een commissie die tot taak heeft de minister op verzoek te adviseren over aanvragen om subsidieverlening op grond van het Programma MobiliteitsManagement 2007.

2. De adviezen van de commissie zijn deugdelijk gemotiveerd.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes andere leden.

4. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd.

5. De minister stelt de werkwijze van de commissie vast.

6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de subsidieverlening.

7. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

8. De minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

9. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeslagen in het archief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5

De minister stuurt de aanvragen die naar zijn oordeel voldoen aan artikel 3 van de regeling in samenhang met het Programma MobiliteitsManagement 2007 alsmede aan de voorwaarden betreffende de-minimissteun als bedoeld in de verordening, om advies aan de commissie.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Programma MobiliteitsManagement 2007.

Mededeling

Belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen dit besluit door binnen zes weken na de dag van dagtekening van deze Staatscourant een bezwaarschrift in te dienen bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, per adres Hoofddirectie Juridische Zaken, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

Op basis van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat (hierna: de regeling) zijn de afgelopen jaren een aantal Programma’s MobiliteitsManagement vastgesteld. Voor het Programma Mobiliteitsmanagement 2007 dat bij dit besluit wordt vastgesteld is een bedrag van maximaal € 2.000.000,– beschikbaar.

De regeling was in het kader van steun door de Europese Commissie goedgekeurd. Deze goedkeuring loopt dit jaar af. Het onderhavige programma valt niet onder de reikwijdte van deze goedkeuring maar onder de verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU, L 379) (hierna: de verordening).

In deze verordening is een drempel vastgesteld waaronder steunmaatregelen geacht worden niet aan alle criteria van artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag te voldoen, en derhalve niet onder de aanmeldingsprocedure van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag vallen. Er moet dan wel aan een aantal voorwaarden uit deze verordening worden voldaan. De Europese Commissie ziet erop toe dat deze staatssteunregels worden nageleefd en de voorwaarden in acht worden genomen.

Eén van de voorwaarden is dat het totale bedrag van de-minimissteun die is verleend aan één onderneming niet hoger mag zijn dan € 200.000,– over een periode van drie belastingjaren. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Voor een onderneming die actief is in het wegvervoer bedraagt het plafond € 100.000,–.

Voor de uitvoering van deze verordening zijn zowel in dit besluit als in het Programma Mobiliteitsmanagement 2007 enkele bepalingen opgenomen.

Ingevolge het Europees recht wordt onder een onderneming verstaan elke eenheid die een economische activiteit uit oefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Onder een onderneming actief in het wegvervoer wordt verstaan een onderneming die in het vracht- of passagiersvervoer over de weg actief is. Deze definitie is voor wat betreft het personenvervoer overgenomen in dit besluit (artikel 1). In artikel 1 van de verordening is aangegeven dat de verordening op een aantal categorieën niet van toepassing is. Voor verkeer en vervoer is van belang dat de verordening niet van toepassing is op steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren. Ook is de verordening niet van toepassing op ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244/2). Het Programma Mobiliteitsmanagement 2007 kan daarvoor dan ook geen subsidie verstrekken (artikel 3 van dit besluit).

Voor de aanvraagformulieren voor de subsidie moet gebruik worden gemaakt van de aanvraagformulieren zoals vastgelegd in de bijlage bij de regeling. Daarbij is aangesloten bij de verplichtingen voortvloeiend uit de verordening. In verband met de voorwaarden voor de-minimissteun zijn de bijlagen bij de regeling aangepast.

Administratieve lasten

Met betrekking tot de administratieve lasten die voor de aanvrager met het aanvragen van de subsidie gepaard gaan, geldt het navolgende. In de fase voorafgaand aan de indiening van een aanvraag heeft de aanvrager te maken met het bekend raken met het onderhavige subsidieprogramma en het aanvraagformulier. Hij kan hierbij geholpen worden door de uitvoeringsinstantie (SenterNovem). Voor het doen van een aanvraag behoeft de aanvrager slechts het aanvraagformulier volledig in te vullen, inclusief de daarbij behorende bijlagen. Om hem hierbij te faciliteren is het mogelijk om de aanvraag elektronisch in te dienen.

Vervolgens is er een beheerfase waar door middel van een simpel voorschotformulier een voorschot kan worden aangevraagd. Om de kennisoverdracht over en de voortgang van de projecten te waarborgen wordt hier ook om een tussenrapportage gevraagd. De vaststelling gebeurt door middel van een vergelijkbaar formulier, en ook het eindrapportage format is een uitwerking van de tussenrapportage. Hierdoor hoeft de aanvrager niet veel werk opnieuw te doen.

De totale lasten voor aanvragers worden geschat op € 86.438,–, gebaseerd op de lasten vóór de aanvraag (bekend raken met de regeling, het Programma MobiliteitsManagement 2007, het aanvraagformulier en het aanvragen zelf: € 42.000), de beheerfase (11.400) en het verzoeken tot vaststelling : € 33.038,–. Dat is 4,30% van het totaal beschikbaar subsidieplafond.

Dit besluit is tezamen met de wijziging van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat ter toetsing aan het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het College heeft besloten de onderhavige wijziging en het besluit niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Bijlage, bedoeld in artikel 2 van het Besluit programma MobiliteitsManagement 2007

Programma MobiliteitsManagement 2007

A. Inleiding

De groei van de automobiliteit in Nederland leidt ertoe dat er in toenemende mate sprake is van problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. In de nota Mobiliteitsmanagement van de Minister van Verkeer en Waterstaat (19 december 2002, TK 2002/2003, 28 735, no. 2) wordt aangegeven wat het beleidsvoornemen van Verkeer en Waterstaat op dit gebied is. Mobiliteitsmanagement richt zich primair op het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen waar er mobiliteitsproblemen zijn. De strategie daarbij is niet het ontmoedigen van het gebruik van de auto, maar het aantrekkelijker maken van alternatieven voor reizigers om hen te verleiden hun wens tot verplaatsing anders in te vullen. Wanneer reizigers efficiënt gebruik maken van de beschikbare infrastructuur en van alternatieven (andere verplaatsingsbehoeften en vervoerwijzekeuze) kunnen huidige negatieve effecten op het gebied van bereikbaarheid en leefbaarheid worden verminderd.

Om reizigers nieuwe en betere (collectieve en individuele) keuzemogelijkheden in personenvervoer aan te kunnen bieden, zouden voor hen aantrekkelijke keuzemogelijkheden moeten worden ontwikkeld en toegepast die de bereikbaarheid vergroten en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving met zich meebrengen. Dit Programma MobiliteitsManagement 2007 (hierna: programma) stimuleert het tot stand komen van deze keuzemogelijkheden.

B. Doelstelling van het programma en afbakening

De Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat (hierna: de regeling biedt in artikel 2 de mogelijkheid om programma’s op te stellen die onder meer gericht zijn op de ontwikkeling van dienstverlening in personenvervoer waardoor de bereikbaarheid wordt vergroot, het milieu minder wordt belast en het gebruiksgemak wordt verbeterd. Dit programma geeft uitvoering aan artikel 2 van de regeling.

Het programma heeft als doel het stimuleren van het gebruik van vormen van personenvervoer waarmee de bereikbaarheid wordt vergroot en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving wordt bereikt, door middel van het vergroten van het aanbod van innovatieve diensten voor reizigers in het personenvervoer waarmee voornoemde tot stand kan worden gebracht.

Dit wordt bereikt door het ondersteunen van de ontwikkeling en praktijktoepassing van projecten, binnen het kader van artikel 2, eerste lid, van de regeling.

De projectcategorieën, bedoeld in artikel 1 van de regeling, die in dit programma voor subsidie in aanmerking kunnen komen, zijn:

– praktijkexperimenten,

– onderzoek- of ontwikkelingsprojecten,

– haalbaarheidsprojecten.

C. Beoordelingsprocedure

1. De commissie geeft advies aan de minister over de aanvragen die door de minister aan haar zijn doorgestuurd.

2. De commissie geeft een negatief advies indien:

a. het project niet past binnen de doelstelling van het programma, of,

b. er onvoldoende vertrouwen bestaat in de slaagkans van het project, in de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project, dan wel in de toepassingsmogelijkheden van het project, of,

c. het aannemelijk is dat het project ook zonder subsidie zal worden uitgevoerd, of

d. de in het project opgedane kennis over werkwijze en resultaten niet beschikbaar wordt gesteld aan andere belanghebbende partijen.

3. De commissie geeft inzake de aanvraag waarover zij geen negatief advies heeft gegeven voor aanvragen die praktijkexperimenten betreffen een advies over de rangschikking aan de hand van de criteria die zijn genoemd in onderdeel D van dit programma. Nadat de projecten door de commissie onderling vergeleken en gerangschikt zijn, wordt het subsidieplafond verdeeld in volgorde van geschiktheid van voor subsidie in aanmerking komende projecten. Dit is het tendersysteem, waarop artikel 10 van de regeling doelt.

4. De commissie geeft inzake de aanvragen die haalbaarheidsprojecten of onderzoek- of ontwikkelingsprojecten betreffen waarover zij geen negatief advies heeft gegeven, een advies over de rangschikking aan de hand van de criteria die zijn genoemd in onderdeel E van dit programma. Nadat de projecten door de commissie onderling vergeleken en gerangschikt zijn, wordt het subsidieplafond verdeeld in volgorde van geschiktheid van voor subsidie in aanmerking komende projecten. Dit is het tendersysteem, waarop artikel 10 van de regeling doelt.

5. De minister beschikt vervolgens op de aanvragen, het advies van de commissie in overweging nemende.

6. De minister kan bij de beslissing op een aanvraag gemotiveerd afwijken van het advies van de commissie, indien het advies niet deugdelijk gemotiveerd is, niet zorgvuldig is voorbereid of in strijd is met de regeling.

Toelichting

In dit programma is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslissing op de aanvraag te nemen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de regeling. Daartoe wordt in het onderhavige besluit de Adviescommissie Mobiliteitsmanagement in het leven geroepen, bestaande uit terzake deskundigen. De commissie stelt een advies op en de minister kan ingevolge de artikelen 3:49 en 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht volstaan met een verwijzing naar het advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven, of gemotiveerd afwijken van het advies van de commissie.

D. Criteria voor rangschikking door de commissie van praktijkexperimenten

De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:

1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma, zoals opgenomen in onderdeel B van dit programma;

2. de potentiële bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving; en

3. de slaagkans van het project.

Toelichting

Bij de beoordeling van de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstelling van het programma kan worden gelet op:

– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);

– de mate van snelle en brede acceptatie door reizigers;

– de mate van marktpotentieel (slaagkans en continuïteit) voor de komende twee jaar;

– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;

– de mate waarin het project bijdraagt en inzicht verschaft in de effecten van de toepassing van vormen van dienstverlening voor de reiziger;

– de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om de exploitatiemogelijkheden na het experiment;

– de kosten van het project in relatie tot de bijdrage aan de doelstellingen van het programma; projecten die zoveel mogelijk reizigers per euro subsidie bedienen met hun alternatief hebben de voorkeur.

Bij de beoordeling van de bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving kan worden gelet op:

– de mate van verbetering bereikbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie;

– de mate waarin de verkeers- en sociale veiligheid door het project verbeterd wordt;

– de milieuverdienste.

Bij de beoordeling van de slaagkans kan worden gelet op:

– de slaagkans van het project (de technische, organisatorische of economische haalbaarheid);

– de betrokkenheid van de aanvrager;

– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen waar mobiliteitsproblemen zijn;

– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of anderen;

– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.

E. Criteria voor rangschikking door de commissie van haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten

De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:

1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma, zoals opgenomen in onderdeel B van dit programma;

2. de potentiële bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving;

3. en de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project.

Toelichting

Bij de beoordeling van de bijdrage aan de doelstelling van het programma kan worden gelet op:

– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);

– de mate van marktpotentieel voor de komende vijf jaar;

– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;

– de toepassingmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om de toepassingsmogelijkheden na ontwikkeling van het alternatief.

Bij de beoordeling van de potentiële bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving kan worden gelet op:

– de mate van toekomstige verbetering bereikbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie;

– de mate waarin de verkeers- en sociale veiligheid door het project verbeterd kan worden;

– de toekomstige milieuverdienste.

Bij de beoordeling van de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project kan worden gelet op:

– de aansluiting bij de aard van het bedrijf van de aanvrager;

– de betrokkenheid van de aanvrager;

– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder daar waar mobiliteitsproblemen zijn;

– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of anderen;

– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.

F. Subsidiepercentages en maximumbedragen

1. In artikel 4, tweede lid, van de regeling zijn de maximumsubsidiepercentages vermeld voor de verschillende projecten. In aanvulling hierop geldt het volgende:

– de subsidie voor een praktijkexperiment bedraagt in ieder geval niet meer dan € 350.000,– per project;

– de subsidie voor een onderzoek- of ontwikkelingsproject bedraagt in ieder geval niet meer dan € 120.000,– per project;

– de subsidie voor een haalbaarheidsproject bedraagt in ieder geval niet meer dan € 40.000,– per project;

– de subsidie bedraagt per onderneming niet meer dan € 100.000,– voor ondernemingen die in het wegvervoer actief zijn;

– de subsidie bedraagt per onderneming niet meer dan € 200.000,– voor ondernemingen die niet in het wegvervoer actief zijn.

2. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die actief is in het wegvervoer, voor zover het totale bedrag aan de de-minimissteun, meer dan € 100.000 Euro bedraagt in de periode van het lopende belastingjaar en de daaraan voorafgaande twee belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverlening op basis van dit besluit.

3. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die niet actief is in het wegvervoer, voor zover het totale bedrag aan de de-minimissteun, meer dan € 200.000 Euro bedraagt in de periode van het lopende belastingjaar en de daaraan voorafgaande twee belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverlening op basis van dit besluit.

4. Indien het totale bedrag van de de-minimussteun, zoals vermeld onder 2 en 3 nog niet is bereikt kan de subsidie op basis van de regeling en dit besluit ten hoogste het bedrag inhouden dat nog niet door de onderneming in het kader van de verordening is verkregen.

5. In afwijking op hetgeen in artikel 6 van de regeling is opgenomen wordt aan een onderneming die ter zake van de projectkosten reeds subsidie of een andere vorm van steun heeft ontvangen van een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen slechts subsidie verstrekt, indien en voor zover daarmee het maximale bedrag dat onder de verordening kan worden ontvangen en niet wordt overschreden en het totale bedrag aan subsidie ter zake van de projectkosten niet meer bedraagt dan de ingevolge van artikel 4, tweede en vierde lid, en artikel 5, eerste lid, van de regeling geldende percentage voor de betreffende projectsoort.

6. Het begrip onderneming als bedoeld in 2, 3 en 4 omvat de gehele groep, zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel1, onderdeel d, van de regeling, waartoe de eenheid die de subsidie aanvraagt behoort.

Toelichting

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de regeling en het bovenstaande bedraagt de subsidie voor haalbaarheidsprojecten 75% van de projectkosten, met een maximum van € 40.000,–. Voor onderzoek- of ontwikkelingsproject 50% van de projectkosten met een maximum van € 120.000,–. Voor een praktijkexperiment 25% van de projectkosten met een maximum van € 350.000,–.

In het aanvraagformulier, zoals vastgesteld in de bijlage van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat, moet door een aanvrager die een onderneming is, worden verklaard of, en zo ja, hoeveel de-minimissteun zij, gedurende het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren eventueel reeds heeft ontvangen. Indien de aanvrager behoort tot een groep, zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel d, van de regeling, dan wordt alle aan de eenheden van die groep verleende de-minimissteun in aanmerking genomen. Als blijkt dat de onderneming of de groep in die periode reeds de-minimissteun heeft ontvangen, wordt geen subsidie verleend voor zover het drempelbedrag € 100.000,– (voor een onderneming actief in het wegvervoer), dan wel € 200.000,– (voor een onderneming die niet actief is in het wegvervoer) wordt overschreden. Als het plafond van € 100.000,–, respectievelijk € 200.000,– reeds was bereikt, kan in het geheel geen subsidie op basis van dit programma worden verstrekt. In geval van samenwerkende aanvragers, die het project waarvoor subsidie wordt gevraagd samen uitvoeren, vindt deze beoordeling per onderneming plaats. Ook wordt geen subsidie verleend wanneer er sprake is van steun die niet onder het toepassingsgebied van de verordening valt. Bij de toelichting (punt 4.4) op de aanvraagformulieren wordt dit nader aangegeven.

Bij het bepalen van de vraag of het plafond van de toegestane de-minimissteun is bereikt, wordt de door alle bestuursorganen verstrekte steun in aanmerking genomen die onder de noemer van de-minimissteun is verstrekt. Dat betekent dat niet alleen de steun die van Rijkswege is verstrekt, maar ook die door provincies of gemeenten of andere bestuursorganen is verstrekt, in aanmerking wordt genomen. De onderneming overlegt een verklaring omtrent de reeds ontvangen de-minimissteun (zie het aanvraagformulier voor een toelichting). Aangezien de verstrekking van de-minimissteun altijd expliciet onder die noemer plaatsvindt, is het voor een onderneming betrekkelijk eenvoudig na te gaan of, en zo ja, hoeveel de-minimissteun in de genoemde periode reeds is ontvangen. Indien de aanvrager deel uitmaakt van een groep, zal het onderzoek daartoe zich dienen uit te strekken over de gehele groep.

Het begrip onderneming heeft in Europeesrechtelijke zin een zeer ruime betekenis. Het omvat elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Dit betekent dat bijvoorbeeld een stichting of maatschappelijke organisatie die een economische activiteit uitoefent als een onderneming wordt aangemerkt. Onder economische activiteit wordt verstaan het aanbieden van goederen en diensten op de markt. Voorts omvat het begrip onderneming de gehele groep waartoe de betreffende eenheid behoort. Als bijvoorbeeld de moedermaatschappij reeds de maximale de-minimissteun heeft ontvangen, mag niet alleen de moedermaatschappij maar ook de dochtermaatschappij of een andere eenheid van de groep geen de-minimissteun meer ontvangen. Ook kan het zijn dat de aanvrager bijvoorbeeld een stichting is die geen economische activiteit uitoefent, maar deel uitmaakt van een groep waarin wel een economische activiteit wordt uitgeoefend. De de-minimissteun die aan een ander lid van de groep reeds zou zijn verstrekt, dient dan in aanmerking te worden genomen bij het bepalen van het maximale bedrag dat onder de verordening nog aan die stichting kan worden verstrekt.

G

Verdeling van de gelden en subsidieplafond

De beschikbare gelden worden verdeeld naar rangschikking van de subsidieaanvragen.

Het subsidieplafond voor het praktijkexperimenten bedraagt € 1.500.000,–.

Het subsidieplafond voor haalbaarheidsprojecten en onderzoek- en ontwikkelingsprojecten bedraagt € 500.000,–.

H

Aanvang project

Op basis van artikel 11, tweede lid, van de regeling wordt bij de subsidieverlening telkens aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen drie maanden na de subsidieverlening met de uitvoering van het project aan te vangen.

I

Programmabeheerder

SenterNovem is aangewezen als programmabeheerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling. Voor de uitvoering van dit programma is mandaat en machtiging verleend aan SenterNovem.

Nadere informatie en aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij:

SenterNovem

Catharijnesingel 59

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

e-mail:

mobiliteitsmanagement@senternovem.nl

Telefoon: 030-2393 556

Telefax: 030-2316491

http://www.senternovem.nl/mobiliteitsmanagement

J

Indiening aanvragen

De aanvragen moeten zijn ontvangen uiterlijk op maandag 4 februari 2008 op een volledig ingevuld aanvraagformulier behorende bij één van de projectcategorieën, waarvan de modellen zijn vastgesteld door de Minister en als bijlage zijn opgenomen bij de regeling. Aanvragen kunnen ook elektronisch worden ingediend overeenkomstig daarvoor geldende manier zoals opgenomen op www.senternovem.nl

Aanvragen moeten worden gezonden aan:

SenterNovem

Postbus 8242

3503 RE UTRECHT.

Naar boven