Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Sociaal Economische Raad | Staatscourant 2006, 20 pagina 39 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Sociaal Economische Raad | Staatscourant 2006, 20 pagina 39 | Overig |
Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 21 oktober 2005, houdende regels ter zake van het opleggen van een heffing ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden (Verordening heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden 2006)
De Sociaal-Economische Raad,
Gelet op artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden;
Gehoord de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;
Besluit:
Voor 2006 wordt het percentage van de heffing als bedoeld in artikel 46a, derde lid van de Wet op de ondernemingsraden vastgesteld op 0,01.
Inning, afdracht en verantwoording
1. De Rijksbelastingdienst ontvangt van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad een nominatieve opgave van de naar het oordeel van de Bestuurskamer heffingsplichtige ondernemers. De Rijksbelastingdienst doet zo spoedig mogelijk na het verstrijken van elke maand van het jaar 2006 aan de Sociaal-Economische Raad een opgave van het totaal van de in die maand verzonden heffingsaanslagen, alsmede van het totaal van de in die maand ontvangen heffingsbedragen. Tevens doet de Rijksbelastingdienst opgave van de in die maand wegens oninbaarheid afgeboekte heffingsbedragen.
2. Tegelijk met de in het vorige lid bedoelde maandelijkse opgave draagt de Rijksbelastingdienst het gesaldeerde bedrag aan de Sociaal-Economische Raad af.
3. Na het verstrijken van het jaar 2006 legt de Rijksbelastingdienst aan de Sociaal-Economische Raad een door een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gewaarmerkte rekening en verantwoording over. Deze gewaarmerkte rekening en verantwoording bevat ten minste een opgave van de ingevolge deze verordening in dat jaar verzonden heffingen, de ontvangen heffingen, gesplitst naar dat jaar en de vorige jaren, de door de Rijksbelastingdienst gemaakte uitvoeringskosten en de aan de Sociaal-Economische Raad afgedragen heffingsbedragen.
Deze verordening wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en in de Staatscourant.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin deze verordening wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 2005, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2006.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden 2006.
Den Haag, 21 oktober 2005.
De Voorzitter, H.H.F. Wijffels.De Algemeen Secretaris, N.C.M. van Niekerk. Goedgekeurd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Financiën bij beschikking van 21 december 2005, nummer AV/CAM/2005/87737.
Op grond van artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) is een heffing verschuldigd ten behoeve van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden. Het ontstaan van deze verplichting is afhankelijk van het feit of in de onderneming in de regel 50 of meer personen werkzaam zijn. Voorts is heffingsplichtig de ondernemer die op grond van een cao of publiekrechtelijke arbeidsvoorwaardenregeling een ondernemingsraad moet instellen, alsmede de ondernemer die vrijwillig een ondernemingsraad instelt of in stand houdt.
De Sociaal-Economische Raad subsidieert uit de heffingsopbrengst de activiteiten van de Stichting Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO) te Utrecht. Dit instituut wendt de subsidie aan voor de bevordering van de vorming en scholing van ondernemingsraadsleden, door onder meer bijdragen te verlenen in de cursuskosten van deze leden.
Het instituut is in 1975 opgericht door de Stichting van de Arbeid. Het bestuur van het GBIO bestaat uit leden benoemd op voordracht van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers in de markt- en overheidssector.
Met ingang van 2006 wordt door de invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) de systematiek van de heffing gewijzigd. In deze wet wordt geregeld dat de bevoegdheid tot het heffen en innen van de premies werknemersverzekeringen overgaat van het UWV naar de Rijksbelastingdienst. Het wetsvoorstel beoogt een vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Ook de inning en invordering van de heffing ondernemingsraden zal de Rijksbelastingdienst namens de Sociaal-Economische Raad gaan verrichten. Daartoe is artikel 46a van de WOR in gewijzigde vorm opgenomen in de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen. De beoogde datum van inwerkingtreding van laatstgenoemde wet is 1 januari 2006.
De Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen voorziet in enkele wijzigingen. Allereerst wordt de heffing over een heel kalenderjaar opgelegd aan de ondernemer, die op 1 januari van het betrokken kalenderjaar ondernemingsraadplichtig is. Voor de berekening van de heffing wordt onder het begrip ondernemer verstaan: de ondernemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Tot 1 januari 2006 wordt uitgegaan van het premieplichtige loon voor de WW of de WAO. De berekeningsgrondslag wordt met ingang van 1 januari 2006 het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, dat in het voorgaande jaar genoten is. In onderling overleg tussen Sociaal-Economische Raad, Rijksbelastingdienst en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bepaald dat het eindheffingsloon (zoals loon in natura en onkostenvergoedingen) hierbij buiten beschouwing zal blijven.
Aangezien de berekeningsgrondslag het fiscale loon van het voorgaande jaar is, zal de systematiek van de voorschotnota’s komen te vervallen.
De Rijksbelastingdienst zal de heffing bij wege van aanslag opleggen en daarbij de regels voor de heffing en invordering van de inkomstenbelasting overeenkomstig toepassen. Deze regels omvatten de Invorderingswet 1990 en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waaronder begrepen de fiscale rechtsgang. De kosten die de Rijksbelastingdienst ter uitvoering van deze taak maakt, komen ten laste van de Sociaal-Economische Raad.
De scheiding tussen markt- en overheidssector kan vanwege de gewijzigde wettelijke systematiek niet langer gehandhaafd worden. Hiervoor komt in de plaats één ongedifferentieerd heffingspercentage. Het percentage wordt jaarlijks door de Sociaal-Economische Raad bij verordening vastgesteld. Het percentage voor het jaar 2006 is vastgesteld op 0,01. Dit is een halvering ten opzichte van het voorgaande jaar. De substantiële verlaging is ingegeven door de wens de WOR-reserve op korte termijn af te bouwen tot het gewenste niveau.
Het percentage van de heffing wordt voor 2006 vastgesteld op 0,01. Grondslag is het loon voor de loonbelasting van het voorafgaande jaar. Voor 2005 bedroegen de percentages 0,020 voor de marktsector en 0,028 voor de overheidssector, uitgaande van het premieplichtige loon voor de WW of de WAO. Het heffingspercentage voor 2006 is fors lager, aangezien een negatief exploitatiesaldo voor het jaar 2006 nagestreefd wordt. Het voorziene negatieve exploitatiesaldo moet een belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van de omvang van de reserve tot 45 procent van de jaarlasten van het GBIO. Naar verwachting zal dit niveau in 2007 bereikt kunnen worden. De heffingsopbrengst wordt geschat op 14 miljoen euro.
De Sociaal-Economische Raad stelt de heffingsplicht in individuele gevallen vast en een eventueel bezwaar of beroep van een ondernemer gericht tegen de aanwijzing als heffingsplichtige, wordt door de Sociaal-Economische Raad afgehandeld. De Bestuurskamer (een commissie ex artikel 19 van de Wet op de bedrijfsorganisatie) stelt een lijst van heffingsplichtige ondernemers ter beschikking aan de Rijksbelastingdienst. Hetgeen ook overigens in artikel 2 geregeld is, vormt de neerslag van afspraken die gemaakt zijn tussen de Rijksbelastingdienst en de Sociaal-Economische Raad. De uitkomsten stellen de Sociaal-Economische Raad in staat een gefundeerd oordeel te vellen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het verloop van de innings- en invorderingsprocessen alsmede de hoogte van de afdracht.
De Voorzitter,
H.H.F. Wijffels
De Algemeen Secretaris,
N.C.M. van Niekerk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-20-p39-SC73651.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.