De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Besluit:
Artikel I
De Spaarloonregeling rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. personeelslid:
1°. degene die is aangesteld op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;
2°. degene wiens bezoldiging respectievelijk loon is vastgesteld ingevolge artikel 8, artikel 110 respectievelijk artikel 120 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;
2. bevoegd gezag:
degene die ten aanzien van het personeelslid wordt aangemerkt als inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;
3. partner:
de partner zoals die wordt gedefinieerd in artikel 16c, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag houdt op verzoek van het personeelslid dat sedert de eerste dag van het kalenderjaar bij hem in dienst is en ten aanzien van wie het sedert die dag bij de inhouding van loonbelasting de algemene heffingskorting toepast op diens salaris een bedrag in en maakt dat over naar een door het personeelslid opgegeven spaarloonrekening dan wel de rekening van de financiële instelling waarbij het personeelslid een overeenkomst van levensverzekering heeft afgesloten, waarbij een lijfrente of een kapitaalsuitkering is verzekerd. Het personeelslid kan in hetzelfde kalenderjaar slechts bij één inhoudingsplichtige deelnemen aan de spaarloonregeling.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen zijn niet hoger dan het ingevolge artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 vastgestelde maximumspaarbedrag.
C
Artikel 3, tweede lid, aanhef, komt te luiden:
2. Het personeelslid legt bij zijn verzoek een op schrift gestelde verklaring over van een financiële instelling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, waarbij hij een spaarloonrekening heeft geopend dan wel een in artikel 2 bedoelde verzekering heeft afgesloten, waaruit blijkt dat: .
D
Artikel 8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen’ vervangen door: artikel 19a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen.
2. In onderdeel c wordt ‘artikel 16, tweede lid, juncto artikel 8, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen’ vervangen door: artikel 19b van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het spaarbedrag wordt aangewend voor de betaling van de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang tot een maximum van éénzesde deel van de aan het personeelslid of zijn partner in rekening gebrachte kosten voor kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
E
Artikel 8a wordt vervangen door:
Artikel 8a
In afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kunnen de spaarbedragen over 2001 tot en met 2004 worden opgenomen.
F
In artikel 9 en artikel 11, tweede lid, wordt de zinsnede ‘eerste lid onder b. en c.’ vervangen door: eerste lid, onder b, c en d.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005 met uitzondering van artikel I, onderdeel E, dat terugwerkt tot en met 1 september 2005.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Met ingang van 1 januari 2005 zijn in de fiscale regelgeving wijzigingen aangebracht die gevolgen hebben voor de Spaarloonregeling rijkspersoneel. Uit de wijziging van artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 vloeit voort dat vanaf genoemde datum een personeelslid in een kalenderjaar alleen aan de spaarloonregeling kan deelnemen als hij op 1 januari van dat kalenderjaar in dienst is bij het bevoegd gezag (in artikel 1 gedefinieerd als de inhoudingsplichtige) en het bevoegd gezag per dezelfde datum ten aanzien van hem de algemene heffingskorting toepast. Dit impliceert dat bij verandering van werkgever – dus zowel overgang naar een ander inhoudingsplichtig bevoegd gezag als naar een inhoudingsplichtige werkgever buiten de overheid – in de loop van het kalenderjaar in datzelfde kalenderjaar niet meer mag worden deelgenomen aan een spaarloonregeling bij de nieuwe werkgever. (Wel bestaat de mogelijkheid het spaarloon bij de eerste inhoudingsplichtige vol te storten).
Bovendien geldt dat het personeelslid in een kalenderjaar slechts bij één inhoudingsplichtige tegelijk kan deelnemen aan de spaarloonregeling. Bovengenoemde wijzigingen zijn verwerkt in artikel 2, eerste lid, van de Spaarloonregeling rijkspersoneel.
Bij de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling is artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 gewijzigd. Dit artikel geeft sinds 1 januari 2005 de mogelijkheid spaarloon aan te wenden voor financiering van kinderopvang. Vervolgens is in de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen een nieuw artikel 19f opgenomen waarin is geregeld dat de werknemer mede over het tegoed van zijn spaarloonrekening mag beschikken ter zake van eenzesde deel van de aan de werknemer of zijn partner in rekening gebrachte kosten voor kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Bedoelde deblokkeringsmogelijkheid is thans opgenomen in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Spaarloonregeling rijkspersoneel en geldt eveneens vanaf 1 januari 2005.
In dit verband is het partnerbegrip gedefinieerd (zie artikel 1).
In artikel 9 is toegevoegd dat ook voor de opname van spaarbedragen voor kinderopvang een schriftelijke machtiging van het bevoegd gezag nodig is. In het kader van het afgeven van die machtiging kan worden gecontroleerd welke kosten voor kinderopvang in rekening zijn gebracht.
Bij besluit van 3 augustus 2005, nr. CPP2005/1807M heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat werknemers, zonder inhouding van loonheffing, vanaf 1 september 2005 mogen beschikken over het spaarloon dat zij over de jaren 2001 tot en met 2004 hebben opgebouwd. Met deze deblokkeringsmogelijkheid honoreert het kabinet een wens van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met het doel een toename van de consumptieve bestedingen te bevorderen. Het besluit van de Staatssecretaris van Financiën vervalt met ingang van 1 januari 2006; voordien zal de deblokkeringsmogelijkheid een wettelijke grondslag hebben gekregen door de inwerkingtreding van de Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 2005, 468; inwerkingtreding per 1 december 2005, waarbij aan artikel IA betreffende de deblokkering terugwerkende kracht is verleend tot en met 1 september 2005).
De deblokkeringsmogelijkheid is opgenomen in een nieuw artikel 8a van de Spaarloonregeling rijkspersoneel.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele correcties aan te brengen en enkele bepalingen van de Spaarloonregeling rijkspersoneel te actualiseren; het betreft met name verwijzingen naar regelgeving die voorheen is gewijzigd.