Onteigening in de gemeenten Ambt Montfort en Roermond

Aanleg Rijksweg 73-Zuid

Besluit van 26 mei 2003, nr. 03.002207 houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Limburg, namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van de Rijksweg 73-Zuid, Venlo-Echt, tussen km 90.225 nabij de Gulikerweg en km 93.085 nabij de Heidebaan, met bijkomende werken, in de gemeenten Ambt Montfort en Roermond.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 10 april 2003, nr. HKW/R 2003/3795, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 29 oktober 2002 tot en met 29 november 2002 op de secretarieën van de gemeenten Ambt Montfort en Roermond ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de ter inzage legging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de Staatscourant van 28 oktober 2002, nr. 207, en in dagblad `De Limburger' van 28 oktober 2002.

In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden voorts op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen.

Van deze mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen is gebruik gemaakt door mevrouw A.M.J. Ariëns-de Veer mede namens de heer W.P.N. de Veer en de heer P.S.J. de Veer, eigenaren van de onroerende zaak met de grondplannummers 86A en 86B, alsmede namens mevrouw C.A. de Veer-Steenbergen, beperkt gerechtigde ten aanzien van de onroerende zaak met de grondplannummers 86A en 86B.

Reclamanten zijn nader gehoord als bedoeld in artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen.

Reclamanten stellen in hun brief van 25 november 2002 dat niet alle eigenaren van de grondplannummers 86A en 86B schriftelijk op de hoogte zijn gesteld van de voorgenomen aanwijzing van onroerende zaken en beperkte rechten ter onteigening voor de aanleg van een gedeelte van de Rijksweg 73-Zuid in de gemeenten Ambt Montfort en Roermond.

Zij hebben voorts met verbazing kennisgenomen van de inhoud van de brief van de verzoeker om onteigening van 22 oktober 2002, kenmerk DLB 2002/23686, waarin gesproken wordt over gevoerde aankooponderhandelingen die nog niet zouden zijn afgerond, dan wel onderhandelingen die nog niet hebben geleid tot formele eigendomsoverdracht. Voorts wordt in deze brief aangegeven, dat bij het mislukken van het overleg over minnelijke verwerving tussen partijen een onteigening door middel van een gerechtelijke uitspraak nodig is.

Tevens zijn reclamanten van mening, dat de bekendmaking van de voorgenomen onteigening niet voldoet aan de eisen van de onteigeningswet dan wel Algemene wet bestuursrecht omdat daarin slechts iets over de aard van de werkzaamheden wordt gezegd maar niet over de strekking ervan.

Met betrekking tot deze zienswijzen wordt het volgende opgemerkt. De start van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure met de ter inzage legging van de onteigeningsbescheiden is overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de `Staatscourant' van 28 oktober 2002, nr. 207 en in het dagblad `De Limburger' van 28 oktober 2002. Voorts hebben deze bescheiden overeenkomstig de wettelijke bepalingen ter inzage gelegen.

Naast het bovenstaande is voornoemde aankondiging per brief van 25 oktober 2002, kenmerk DLB 2002/24078, aan belanghebbenden persoonlijk toegezonden.

Overigens is niet gebleken, dat belanghebbenden in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure in hun mogelijkheden tot het naar voren brengen van hun zienswijzen zijn beperkt.

Voorts constateren reclamanten, dat voor de onteigeningstitel gebruik wordt gemaakt van het tracébesluit van 3 maart 1995 en het bestemmingsplan `Rijksweg 73-Zuid Tunneltracé' van de gemeente Roermond zonder dat daarbij wordt aangegeven of dit bestemmingsplan onherroepelijk is.

Met betrekking tot het kunnen starten van de administratieve onteigeningsprocedure geldt het vereiste dat een aanvang is genomen met de planologische inpassing van het project. Hierbij geldt dat een anticipatieprocedure als bedoeld in de artikelen 19 en 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel een bestemmingsplanprocedure op grond van deze wet moet zijn gestart. Hierbij geldt bovendien, dat belanghebbenden de mogelijkheid moeten hebben tot het naar voren brengen van zienswijzen in een planologische procedure voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de onteigening. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent onder `Overige overwegingen' wordt overwogen. Overigens kan nog worden opgemerkt, dat de uitvoering eerst kan aanvangen nadat de benodigde planologische procedures zijn doorlopen en de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn verleend.

Tevens zijn reclamanten van mening, dat het in gang zetten van de onteigeningsprocedure prematuur is omdat geen poging is gedaan om de gronden behorende bij de grondplannummers 86A en 86B in der minne te verwerven en er derhalve geen sprake kan zijn van een beoordeling van de noodzaak van onteigening.

In dit verband merken reclamanten op, dat er door het in gang zetten van de onteigeningsprocedure geen sprake meer kan zijn van een minnelijke overeenkomst tussen partijen maar van een eventuele overeenkomst op grond van dwang en dreiging. Reclamanten erkennen het belang van het onderhavig werk, maar benadrukken de verplichting om alle procedures op zorgvuldige wijze te doorlopen.

Tot slot geven reclamanten aan, dat met hen nog niet gesproken is over het benodigd zijn van een tweetal gedeelten van hun eigendom, over de gevolgen die de voorziene ondertunneling kan hebben voor de woning en het perceel van reclamanten en over de regeling van schade aan perceel en woning als gevolg van de werkzaamheden die verband houden met de aanleg van de weg. Voorts is hen geen inzicht gegeven in mogelijke overlast en schade na het gereedkomen en in gebruik nemen van de weg.

Vooreerst merken Wij op, dat de onteigening moet worden gezien als een ultimum remedium, waarbij de eis geldt dat ten opzichte van de burger eerst naar dit middel (het starten van de administratieve onteigeningsprocedure) kan en mag worden gegrepen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm overeenstemming kan worden bereikt. Daarbij geldt, dat in de procedure op grond van Titel IIa van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam aan deze eis is voldaan, indien voor de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, de administratieve procedure kan worden ingezet. Daarbij is het wenselijk doch niet noodzakelijk, dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is, dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. In dat verband kan ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht genoegzaam komen vast te staan dat de verwerving langs minnelijke weg vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort.

Met betrekking tot het tussen de verzoeker om onteigening en belanghebbenden reeds gevoerde minnelijk overleg wordt het volgende opgemerkt. Het tussen partijen gevoerde minnelijk overleg heeft zich beperkt tot informatieve uitwisseling van gegevens en is sedert 15 maart 2002 niet verder voortgezet omdat onduidelijkheid is ontstaan over de noodzaak van onteigening van de betrokken gronden.

Tijdens het horen van reclamanten op 9 januari 2003 als bedoeld in artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft de verzoeker om onteigening aangegeven dat de betrokken gronden niet langer permanent noodzakelijk zijn voor de aanleg van het werk, maar tijdelijk benodigd zijn voor de aanleg van een werkterrein.

Omtrent het kunnen onteigenen voor tijdelijk benodigde werkterreinen wordt opgemerkt, dat de verzoeker om onteigening de onteigeningsprocedure niet eerder met het starten van de gerechtelijke fase zal voortzetten, dan nadat gebleken is dat via het minnelijk overleg tussen beide partijen geen overeenstemming kan worden bereikt over huur van deze gronden, eigendomsoverdracht, beëindiging van gebruiksrechten of een oplossing anderszins. Gebleken is, dat hieromtrent tussen partijen geen overleg is gevoerd.

Bovenstaande in ogenschouw nemende, is niet gebleken dat de verzoeker om onteigening voldoende doch vruchteloze pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen over minnelijke verwerving van hun gronden. Derhalve is de noodzaak van onteigening van deze gronden niet komen vast te staan en worden deze uit de lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken geschrapt.

Overige overwegingen

De planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeente Ambt Montfort wordt gevormd door het bij besluit van 26 september 2001 door de raad van die gemeente vastgestelde bestemmingsplan `Rijksweg 73-Zuid, Tunneltracé', welk besluit op 7 mei 2002, nr. 2002/17607, is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Limburg.

De planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeente Roermond wordt gevormd door het vigerende bestemmingsplan `Rijksweg 73-Zuid, Tunneltracé'.

De aanleg van de Rijksweg 73-Zuid is opgenomen in het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer en is geprojecteerd tussen Venlo en Echt. Vanwege de toenemende problemen in het gebied tussen Venlo en Echt met betrekking tot de leefbaarheid (geluid, oversteekbaarheid), bereikbaarheid en economische ontwikkeling als gevolg van de bestaande wegenstructuur is Rijksweg 73-Zuid hierin als hoofdverbinding tussen Venlo (A67) en Maasbracht (A2) opgenomen. De belangrijkste noord-zuid verbindingen in Noord- en Midden-Limburg zijn op dit moment de N271 en de N273. Deze drukke wegen, die zowel het lokale, het regionale alsook het doorgaande (vracht)verkeer moeten verwerken, doorsnijden de bebouwde kommen van de aangelegen dorpen en steden.

In opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is, na een eerste tracébesluit in 1985, naar aanleiding van Europese regelgeving terzake, op 3 januari 1994, een Projectnota MER gepubliceerd. Op basis hiervan en na raadpleging van de Tweede Kamer heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat op 3 maart 1995, onder intrekking van het besluit van 1985, besloten tot aanleg van de zogenoemde D1-variant, een autosnelweg tussen Venlo en Maasbracht op de oostzijde van de Maas. Het betreft een tracébesluit oude stijl, dat wil zeggen dat het om een globaal tracébesluit gaat, dat nader dient te worden uitgewerkt in genoemde bestemmingsplannen.

Het moet in het belang van de ontwikkeling van het hoofdwegennet en de verkeersveiligheid noodzakelijk worden geacht dat de Staat (Verkeer en Waterstaat) de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

Beslissing

Gelet op de onteigeningswet;

Gehoord de Raad van State, advies van 9 mei 2003, nr. W09.03.0139, en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 20 mei 2003, nr. HKW/R 2003/4957, hoofdkantoor van de waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van de Rijksweg 73-Zuid, Venlo-Echt, tussen km 90.225 nabij de Gulikerweg en km 93.085 nabij de Heidebaan met bijkomende werken in de gemeenten Ambt Montfort en Roermond zullen ten algemenen nutte en ten name van de Staat (Verkeer en Waterstaat) worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet op de secretarieën van de gemeenten Ambt Montfort en Roermond ter inzage hebben gelegen als:

Lijst van te onteigenen percelen Rijksweg 73-zuid

stcrt-2003-116-p19-SC40426-1.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-2.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-3.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-4.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-5.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-6.gifstcrt-2003-116-p19-SC40426-7.gif

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

's-Gravenhage, 26 mei 2003.
Beatrix.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,K.M.H. Peijs.

Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State.

Naar boven