Instelling besluitmoratorium voor Afghaanse asielzoekers

12 december 2001

5132045/01/DVB

Directie Vreemdelingenbeleid

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 43, aanhef onder a, van de Vreemdelingenwet 2000;

Overwegende:

dat naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in Afghanistan en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, kan worden toegewezen.

Besluit:

Artikel 1

De termijn, bedoeld in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, wordt voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, die een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, verlengd met één jaar.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt op 15 februari 2002.

De Staatssecretaris van Justitie,N.A. Kalsbeek.

Toelichting

Op grond van artikel 43 van de Vreemdelingenwet 2000 kan bij ministerieel besluit de termijn waarbinnen een beschikking wordt gegeven op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel (asielaanvraag), voor bepaalde categorieën vreemdelingen worden verlengd met ten hoogste één jaar. Gelet op de huidige situatie in Afghanistan en de onmogelijkheid om thans te beslissen op asielaanvragen, is een grond aanwezig voor de verlenging van de individuele beslistermijnen voor asielzoekers afkomstig uit Afghanistan met ten hoogste 1 jaar.

Overeenkomstig het gestelde in de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 december 2001, is de situatie in Afghanistan sedert de inname van Kabul door de Noordelijke Alliantie en de val van het Taliban-regime onoverzichtelijk in zowel politieke als humanitaire zin. Momenteel is niet te voorzien in welke richting de situatie zich zal ontwikkelen. Dit heeft tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om de individuele asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, te toetsen aan de gronden genoemd in artikel 29, eerste lid, onder a tot en d.

Ten aanzien van Afghanistan wordt sedert 1994 een vvtv-beleid gevoerd. Met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 per 1 april 2001 is dit overgegaan in een beleid van categoriale bescherming ingevolge artikel 29, eerste lid, onder d. De gewijzigde situatie in Afghanistan heeft tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om de individuele asielverzoeken op hun merites te beoordelen. Immers, ingeval van asielverzoeken wordt trapsgewijs getoetst langs de gronden van artikel 29. Ieder asielverzoek wordt eerst op vluchtelingschap getoetst (artikel 29, eerste lid, onder a). Indien er geen sprake is van verdragsrechtelijke vervolging, dan wordt onderzocht of het asielrelaas aanleiding geeft tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van achtereenvolgens artikel 29, eerste lid, onder b (het reële risico om onderworpen te worden aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) en onder c (klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst). Nadat deze toets heeft plaatsgevonden wordt, in voorkomende gevallen, behoudens contra-indicaties, een verblijfsvergunning verleend ingevolge artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet 2000 (de categoriale bescherming).

Van belang bij de toetsing van het asielverzoek is dat de beoordeling ingevolge het bestuursrecht ex nunc moet geschieden. Met andere woorden, het asielrelaas wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment dat de beslissing wordt genomen. De gewijzigde situatie in Afghanistan zal dus moeten worden meegenomen in de beoordeling van ieder individueel asielverzoek. Naast de problemen die spelen bij de beoordeling van het vluchtelingschap, is in de huidige situatie de toets op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet 2000 evenmin mogelijk. Er is geen inzicht in de politieke situatie, welke steden worden beheerst door welke factie. Evenmin is inzicht in de opstelling van de facties ten opzichte van de bevolking. Dit alles laat onverlet dat in voorkomende gevallen wel beslissingen kunnen worden genomen bijvoorbeeld in zaken waarin zich een imperatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 30 Vreemdelingenwet 2000 voordoet.

De periode waarvoor het besluitmoratorium geldt geeft de mogelijkheid nadere ontwikkelingen en eventuele verduidelijking van de situatie af te wachten. Van belang is dat er informatie voorhanden komt om het beslissen in individuele asielaanvragen weer ter hand te nemen. Hiertoe is algemene informatie die inzicht geeft in de situatie voldoende. Niet uitgesloten is dat na een periode van twee maanden voldoende duidelijkheid bestaat om de individuele beslissingen weer ter hand te nemen.

De individuele vreemdelingen zullen in de komende periode wel in de gelegenheid worden gesteld zich omtrent de asielaanvraag te doen horen.

De verlenging van de termijn heeft, ingevolge artikel 2 van het onderhavige besluit, betrekking op aanvragen die voor de datum van 15 februari 2002 zijn ingediend. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit vallen eveneens onder de werking van dit besluit, met dien verstande dat de verlenging van de termijn aansluit op de reeds bestaande wettelijke termijn, genoemd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Staatssecretaris van Justitie,

N.A. Kalsbeek.

Tegen dit besluit kan, ingevolge artikel 71, lid 5, Vreemdelingenwet 2000, beroep worden ingesteld door belanghebbenden, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep moet worden ingesteld binnen vier weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt. Het instellen van beroep schort de werking van het besluit niet op.

Naar boven