Verzoek tot verplichtstelling deelname in een bedrijfspensioenfonds

Bedrijfspensioenfonds verblijfsrecreatie

Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2000, nr. 99/36358, Arbeidsinspectie, Centraal Kantoor, Afdeling Collectieve Arbeidsvoor-waarden, is krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds de deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Verblijfsrecreatie zoals in het besluit is bepaald onder I verplicht gesteld voor:

I. de werknemers, die in loondienst zijn bij de werkgever, die in hoofdzaak activiteiten verricht die behoren tot de verblijfsrecreatie.

1. Voorzover een werkgever een onderneming exploiteert, dat niet in hoofdzaak activiteiten verricht die tot de verblijfsrecreatie behoren, is deze verplichtstelling alleen van toepassing op de werknemers die activiteiten verrichten op het terrein van de verblijfsrecreatie, tenzij deze werknemers bij de aanvang van deze verplichtstelling reeds onder de verplichtstelling van een ander Bedrijfspensioenfonds vallen, met inachtneming van het gestelde onder 3. van deze verplichtstelling.

Een onderneming wordt geacht in hoofdzaak activiteiten in de verblijfsrecreatie te verrichten, indien de omzet uit de verblijfsrecreatie meer dan 50% van de totale omzet uitmaakt.

Werkgever

Onder werkgever wordt verstaan de natuurlijke of de rechtspersoon, die een onderneming exploiteert, waarin activiteiten worden verricht in de verblijfsrecreatie.

2. Verblijfsrecreatie

Onder verblijfsrecreatie wordt verstaan het bieden van gelegenheid tot verblijf buiten de eigen woning in tent, caravan of vergelijkbaar kampeermiddel, danwel in bungalow, appartement of vergelijkbare accommodatie, al dan niet in privé-eigendom van de gast, danwel in groepsaccommodatie voor met name vakantie of ontspanning, van minimaal één overnachting, al dan niet in combinatie aangeboden met diverse voorzieningen te weten winkels, horeca, sport- en spelaccommodatie en andere recreatieve voorzieningen.

Onder verblijfsrecreatie wordt niet verstaan het hotel-, het restaurant-, het café- en het pension- en kamerverhuurbedrijf.

3. Horeca-activiteiten

In afwijking van het gestelde onder 1. van deze verplichtstelling, is deze verplichtstelling eerst met ingang van 1 januari 2000 eveneens van toepassing op de werknemers die in loondienst zijn van de werkgever en die werkzaamheden verrichten op grond waarvan op deze werknemers tot 1 januari 2000 de verplichtstelling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Horecabedrijf van toepassing is.

4. Uitzonderingen

Uitzondering dagrecreatie

Voorzover de werkgever een onderneming exploiteert waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit dagrecreatie is deze verplichtstelling niet van toepassing. Onder dagrecreatie wordt verstaan het bieden van een produkt of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat de consument binnen één dag kan afnemen. Dagrecreatie wordt gezien als een hoofdactiviteit indien meer dan 50% van de totale inkomsten wordt verworven uit activiteiten in de dagrecreatie die niet worden toegerekend aan de verblijfsrecreatie, te berekenen volgens onderstaande formule.

De inkomsten dagrecreatie is aantal entreebetalende bezoekers vermenigvuldigd met de entreeprijs voor een volwassene en één kind tezamen gedeeld door twee vermenigvuldigd met de factor 1,6665.

Uitzondering functies

Deze verplichtstelling geldt niet voor werknemers met een functie boven functieniveau 9 zoals in onderstaand schema is opgenomen en de stagiair.

stcrt-2000-252-p26-SC27169-1.gifstcrt-2000-252-p26-SC27169-2.gifstcrt-2000-252-p26-SC27169-3.gifstcrt-2000-252-p26-SC27169-4.gif

Dit besluit treedt in werking twee dagen na die van publicatie in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 21 december 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
Namens de Staatssecretaris,
De Directeur van het Centraal Kantoor van de Arbeidsinspectie,
C.J. Meerhof, i.o.

Naar boven